• Nie Znaleziono Wyników

Het pandanblad als grondstof voor de pandanhoedenindustrie op Java

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het pandanblad als grondstof voor de pandanhoedenindustrie op Java"

Copied!
124
0
0

Pełen tekst

(1)

HET PANDANBLAD

ALS GRONDSTOF VOOR

DE PANDANHOEDENINDUSTRIE

(2)

HET PANDANDLAD

ALS GRONDSTOF VOOR

DE P A N D A N H O E D E N I N D U S T R I E

OP JAVA*

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE TECHNISCHE WETENSCHAP AAN DE TECHNISCHE HOOGESCHOOL TE DELFT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS, Dr. Ir. G. VAN ITERSON Jr., HOOGLEERAAR IN DE AFDEELING DER SCHEIKUNDIGE TECHNOLOGIE, VOOR EEN COMMISSIE UIT DEN SENAAT T E VERDEDIGEN OP VRIJDAG 16 OCTOBER 1925, DES NAMIDDAGS T E 3 UUR DOOR

-HENDRIK WILLEM HOFSTEDE,

SCHEIKUNDIG INGENIEUR, GEBOREN T E BEETS (Nd.-HOLLAND).

(3)

{Aan mijn ouders

en

(4)

N u ik aan het einde van mijn werkzaamheden voor dit proef' schrift gekomen ben en de laatste veertien jaren van mijn leven overdenk, is het mij een behoefte, allen, die mij met lessen, raad en steun terzijde hebben gestaan, daarvoor mijn erkentelijkheid te betuigen.

In de eerste plaats denk ik daarbij aan verschillenden van U , Hoogleeraren der Technische Hoogeschool en meer in 't bijzonder aan U, Hooggeleerde B O E S E K E N , voor hetgeen Gij voor mij, vooral in het laatste jaar mijner studie, zijt geweest.

Daarna hebt Gij, Hooggeleerde V A N I T E R S O N , mijn voor-bereidende werkzaamheden voor mijn Indische loopbaan op aan-gename wijze geleid.

De eerste twee jaren van mijn verblijf in de tropen wil ik liever overslaan, slechts mag ik U, Hooggeleerde KLUIJVER, die toen nog in Ned.-Indië waart, wel de verzekering geven van mijn dankbaarheid voor datgene wat Gij destijds voor mij waart. De daaropvolgende periode was het mij zeer aangenaam, op het Laboratorium der Afdeeling Nijverheid te Buitenzorg te mogen arbeiden. Het is mij een behoefte, U, Hooggeachte W E L T E R , en vele andere wetenschappelijke ambtenaren van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel te Buitenzorg, dank te zeggen voor de hulp en de medewerking, mij verleend in het voorbereiden van dit proefschrift.

Toen n.l. een jaar voor mijn Europeesch verlof het plan in mij rijpte, te trachten een dissertatie samen te stellen en ik daarvoor een onderwerp had uitgekozen, waarmede ik de werkzaamheden tijdens de vervulling mijner betrekking gedurende mijn verlof kon voortzetten en uitbreiden, hebt Gij, Hooggeleerde V A N I T E R S O N , mij met Uwen schriftelijken raad in de gelegenheid gesteld, de voorbereidingen in Indië te verrichten, terwijl ik de voltooiing van het proefschrift, onder U w persoonlijke leiding, in U w laboratorium mocht bewerkstelligen. U w toewijding wordt door mij op hoogen prijs gesteld en zal mij steeds in dankbare herinnering blijven.

(5)

I N H O U D .

Biz.

Hoofdstuk 1. Inleiding. . . . 1

,, 2. Kort overzicht van den oorsprong en de ontwikkeling der stroohoedenindustrie in

het algemeen. . . . 3

3. Kort overzicht der grondstoffen, waarvan

stroohoeden gevlochten worden. . . 6 4. Ontstaan, groei en verdere ontwikkeling

der Nederlandsch-Indische

pandanhoeden-industrie. . . . 16

5. De verdiensten in de pandanhoeden-industrie en de beteekenis van dezen tak

van nijverheid 25 ,, 6. Eenige opmerkingen over ziekten en

plagen der Pandanussoovtcn. . . 35 7. De Nederlandsch-Indische methode van

verwerking der Panc/anusbladeren tot

vlechtklare reepen. . . . . 37

„ 8. Beschrijving der proeven tot het bleeken

der pandanhoeden. . . 41 „ 9. Beschrijving van den anatomisch en bouw

der Panc/anusbladeren- . . . 50

10. Determinatietabel van eenige Pandanus-soorten en -variëteiten volgens den

ana-tomischen bouw van het blad. . . 62 „ 11. Afzonderlijke beschrijving van eenige

anatomische kenmerken der bladeren van

verschillende Panc/anussoorten. . . 68 12. Afzonderlijke beschrijving van eenige

anatomische kenmerken der bladeren van verschillende variëteiten van Pandanus

tectorius Sol. . . . 87 13. Verklaring der teekeningen. . . 96 Lijst van de geraadpleegde literatuur. . . . . 99 Stellingen.

(6)

Pandanus fnrcatus Roxb. 1

var. lais Mart. 1

Pandanus 1 t ' furcatus Roxb. 1

var. lais Mart. 1

Pandanus furcatus Roxb.

var. lais Mart. j

Pandanus 1 tectorius Sol. 1

(7)

^ * ' ^ - ^ , v : ; ^

(8)

HOOFDSTUK I. Inleiding,

Het geslacht Pandanus uit de familie der P A N D A N A C E E Ë N vindt in Ned.-Indië verscheidene vertegenwoordigers, zoowel in lagere als in hoogere streken. Het blad van verschillende Panda-nussoorten leent zich zeer goed voor het vervaardigen van ruw vlechtwerk, terwijl ook uit enkele soorten fijn vlechtwerk kan worden verkregen. De reden, waarom het Panc/anusblad zoo ge-schikt is voor de vervaardiging van vlechtstrooken, is uit den anatomischen bouw van het blad te verklaren. De nerven in het Panc/anusblad loopen evenwijdig aan de lengteas van het blad, terwijl de loodrecht daarop, of iets schuin, staande verbindingen dier nerven (dwarsschotten in de holten van het blad) betrekke-lijk zwak zijn en geen hindernis opleveren bij het overlangs splijten van het blad in smalle reepen.

Behalve, dat elke vlechtreep eenige stevige nerven bevat, b e -vinden zich, tusschen het celweefsel verspreid, talrijke kleinere

bastbundels. Vlak onder de opperhuid van het hXaA komen meestal twee lagen zeer dikwandige cellen voor, hypoderm ge-naamd. Hierin vindt men deze kleinere bastbundels hoogst zel-den, maar in het daaropvolgende, dunwandige weefsel zitten zij vaak zeer veelvuldig. In het sponsparenchym komen kleinere bastbundels hier en daar verspreid voor. De grootste

trekvast-heid krijgt de pandanvlechtstrook echter van de epidermis aan de bovenzijde van het blad, met het daaronder liggende hypoderm,

De pandanvlechters b e t r e k k e n hun materiaal op J a v a in hoofdzaak van de verschillende variëteiten van Pandanus

tecto-rius. Daarnaast komen in verschillende deelen van den Indischen

Archipel in aanmerking Pandanus atrocarpus en nog verschei-dene andere soorten, welke echter veelal slechts geschikt zijn voor grof vlechtwerk en welker beteekenis vaak niet boven die van een plaatselijke uitgaat.

Matten worden sinds onheugelijke tijden in Indic uit pandan vervaardigd; plaatselijk is daar ook sinds lang een denfabricatie voor inheemsch gebruik aanwezig; de pandanhoe-denindustrie op grooter schaal en naar Europeesche modellen is nog van jongen datum. In de eerste jaren dezer eeuw heeft men zich hierop het eerst in Tanggerang, waar reeds een intensieve fabricatie van bamboehoeden bestond, toegelegd. De industrie werd geëntameerd met de bedoeling een exportartikel te vervaar-digen. Als zoodanig heeft de pandanhoed dan ook een groot succes gehad en de industrie nam al dadelijk zoo'n vlucht, dat na twee jaren middelen beraamd moesten worden, om in het nijpend tekort aan pandanvlechtmateriaal te kunnen voorzien,

(9)

ontwikke-len van de huidige toestanden in dat deel der Indische samen-leving, dat bij de verwerking van pandanvlechtstrooken tot gereede hoeden betrokken is en verslag uitgebracht worden van de middelen, waarmee deze industrie wellicht vooruit te brengen zal zijn.

De mogelijkheid van bleeken van de fijnere hoeden, thans afgeleverd in hunne natuurlijke, grijsgroene kleur, tot

spier-witte hoeden, zooals de Europeesche markt die eischt, welk bleekproces een geheim is van Europeesche bleekerijen, is de aanleiding geweest, om door proeven te trachten dit fabrieks-geheim te ontsluieren en in breeden kring bekend te maken, opdat meer profijt aan de Nederlandsch-Indische industrie ten goede kan komen. Intusschen is het werk ook in andere richting uitgebreid.

De determinatie der diverse soorten van het geslacht

Pandanus levert vele moeilijkheden op. Enkele soorten

bloeien nooit of zeer weinig, terwijl in de literatuur aan dezelfde

Pandanussoort door verschillende auteurs dikwijls meer dan

één naam gegeven is, hetgeen nogal verwarring heeft teweeg gebracht. Onder denzelfden soortnaam zijn een aantal vormen tezamen gebracht en waar deze juist de grootste rol in de pan-danvlechterijen spelen, is een microscopisch-anatomische studie van de pandanbladeren aan dit werkje toegevoegd, met de bedoeling uit den bouw der vlechtstrooken den naam van de verwerkte Pandanussoort te kunnen terugvinden.

Een en ander is door teekeningen verduidelijkt, terwijl enkele foto's, betreffende de beschreven industrie, bijgevoegd zijn.

(10)

HOOFDSTUK 2.

Kort overzicht van den oorsprong en de ontwikkeling der stroohoedenindustrie in het algemeen.

Alhoewel in de meest verschillende landen al sedert lange tijden hoeden ter bescherming van het hoofd tegen de zonne-stralen vervaardigd werden, kon men vroeger van hoeden-vlechten moeilijk spreken. Dergelijke hoeden, als thans in tropische gewesten en elders bij primitieve volkeren nog ge-maakt worden, n.l. bestaande uit bladeren, stroohalmen, boom-bast, bastvezels, wortels, of nog andere materialen, vond men vroeger ook in vele Europeesche landen. De materialen, waaruit men den hoed vervaardigde, werden tezamen gebonden of over elkander gelegd en hier en daar vastgenaaid.

Uit overleveringen is bekend, dat in het tegenwoordige Britsch-Indië al in overoude tijden vlechtwerk van stroo voorkwam. Dat Indië werkelijk het land van oorsprong geweest is en vandaar de kennis van het stroovlechten door de Ariërs verbreid is, wordt wel medegedeeld, maar staat niet vast. Wel vond ik in de litera-tuur vermeld, dat soldaten van keizer Otto I omstreeks het jaar 950 stroohoeden droegen, terwijl voornamelijk het landvolk in verschillende deelen van Europa zich sedert dien tijd, bij het bewerken van het veld, tegen de zonnestralen door stroohoeden beschermde. Zoo vermeldt men dit omstreeks het jaar 1000 van de Friezen, Denen en Grieken. De boerenbevolking uit den riddertijd droeg reeds algemeen stroohoeden. De uit de Neder-landen en vooral uit Zwitserland bekende vrijheidshoed was uit echt stroo, biezen of bast gevlochten.

De alleroudste stroohoeden waren licht en groot, andere eischen stelde men niet. Eerst toen deze hoed ook bij andere standen als de boerenbevolking in zwang kwam, kon men bemerken, dat meer eischen aan het uiterlijk der hoeden werden gesteld. De hoeden werden echter veelal door den drager zelven gevlochten. Oorlogen en andere invloeden, onder welke ook wel de mode zal behoord hebben, verhinderden eenige eeuwen lang het ontstaan van een eigenlijke hoedenvlechtindustrie en zoo was het pas in de 16e eeuw, dat men daarvan in Italië kon spreken, hoewel in Toscane reeds in de 14e eeuw een aanvang was te bespeuren.

Al vindt men in Italië niet den oorsprong van den stroohoed, dan mag het toch wel beschouwd worden als het land, waar het eerste het hoedenvlechten tot een industrie uitgroeide. Van Italië uit verbreidde zich deze industrie over vele deelen van Europa. Het eerst in de aangrenzende landen, als Zwitserland en Oostenrijk, omstreeks 1750. Vandaar ging de kennis dezer huis-nijverheid verder naar het Badensche Zwarte Woud. In Zwaben

(11)

en Noord-Beieren deed de hoedenindustrie in 1765 haar Intrede, in Breslau in 1803. In Elzas-Lotharingen was de hoedenindustrie reeds sinds de 16e eeuw doorgedrongen en werd zij volgens de Italiaansche wijze gedreven. In Frankrijk en Engeland ontwik-kelden zich ook vlechterijen, welke echter een meer zelfstandig karakter droegen, In 1798 ontstond de eerste Fransche fabriek in Septfonds, terwijl in het begin der 18e eeuw reeds vele

dui-zenden vlechters in Engeland, nl. in Bedfordshire en Herfords-hire, arbeidden.

In den loop der tijden werd ook ander plantaardig vezelma-teriaal als stroo voor de vervaardiging van zonnehoeden gebezigd. Ook werden de, aanvankelijk uit de hand aan elkaar genaaide, vlechtbanden in later jaren machinaal aan elkander gestikt; machines voor afwerking der hoeden werden uitgevonden en verbeterd en zoo nam de stroohoedenindustrie steeds grooter vlucht en werd meer handenarbeid vereischt voor het leveren der vlechtbanden. Hiermede roeren we een cardinaal punt aan. Het vlechten der strooken geschiedt doorgaans door vrouwen en kinderen en dit fijne peuterwerkje is vooral voor kinderhanden bij uitstek geschikt. Vlechtscholen zijn gesticht, teneinde de in-dustrie te bevorderen. Na het 8e jaar leeren de kinderen het vlechten en het blijkt, dat zij eenige jaren later zich niet meer de vereischte vaardigheid voor een eenigszins loonend vlechten eigen kunnen maken.

Sedert omstreeks 1865 deed de import van Chineesche vlecht-banden der Europeesche vlechtnijverheid eene belangrijke con-currentie aan. De geringe eischen der Chineesche vlechters brachten een lagen loonstandaard mede en daardoor was de prijs der vlechtbanden in Europa, niettegenstaande de transport-kosten, lager dan die, welke in ons werelddeel betaald moest worden. Door beschermende maatregelen trachtte men wel in eenige landen deze concurrentie het hoofd te bieden, maar veelal slaagde men daarin niet. De opkomst van andere industrieën bood den vlechters dikwijls de gelegenheid, in de nabijheid in fabrie-ken of op ateliers hoogere loonen te verdienen. Het vlechten werd verder meestal des winters uitgeoefend, omdat de veldarbeid in het overige deel van het jaar vele handen vergde,

Sociale wetten, welke den arbeid van vrouwen en kinderen beperkten of wel verboden, brachten aan de Europeesche vlech-terijen den nekslag toe. In eenige streken gingen zij geheel te gronde, of ontwikkelde zich uitsluitend een hoedenfabricatie uit van elders geïmporteerde vlechtbanden en uit andere materialen, zooals vilt. Sinds 1880 kwam ook J a p a n met zijn vlechtwerk de Europeesche markt veroveren,

De groote hoedenfabrikanten, die hunne inrichtingen in den loop der jaren uitgebreid hadden, stuurden en zenden ook nu nog hunne agenten de geheele we'-eld door. Overal stichten zij handelshuizen en laten dan, waar de omstandigheden gunstig zijn, aan de bevolking de vlechtnij/erheid in Europeeschen trant leeren.

De voorwaarden, welke vervuld moeten zijn, wil een vlecht-4

(12)

nijverheid gelegenheid vinden, zich bij de bestaande wereld-concurrentie te ontwikkelen en te handhaven, zijn vele. In de eerste plaats zoekt men die streken uit, waar de grondstoffen voor de vlechtnijverheid gewonnen kunnen worden. De verwer-king tot vlechtklare reepen of vlechtdraden geschiedt dan daar ter plaatse. Kan men nu tevens de materialen in de naaste om-geving laten vlechten, d.w.z. leeft daar een dichte bevolking met een lagen loonstandaard en toont die bevolking de geschiktheid voor vlechten en aanvaardt zij, naast hare gewone bronnen van inkomsten, de opbrengst van den vlechtarbeid als een welkome loonsvermeerdering, dan ziet men een nieuw centrum van vlechtnijverheid zich ontwikkelen. De handelshuizen en hunne agenten verzorgen den opkoop en de verdere afwerking van het gevlochten materiaal.

Als in de nabijheid der groeiplaatsen van de vezel-leverende gewassen geen vlechtnijverheid ontwikkeld kan worden, of als de geproduceerde hoeveelheid vlechtmateriaal grooter is dan ter plaatse gevlochten kan worden, dan exporteert men dft naar streken, waar een overcompleet aan arbeidskrachten en een tekort aan vlechtmateriaal aanwezig is. Zoo wordt in China veel vlechtmateriaal uit Madagascar en ook uit de Philippijnen verwerkt,

De vlechtnijverheid heeft zich in twee richtingen ontwikkeld. De ééne is die, waarbij men vlechtbanden vervaardigt, welke tot hoeden aan elkaar genaaid worden; de andere die, waarbij de hoeden uit één stuk gevlochten worden; men noemt deze hoeden in niet opgemaakten toestand ,,stumps".

Tegenwoordig komen nog in vele landstreken stumpsvlech-terijen voor.

Men vindt ze in Europa in het Schwarzwald, Elzas-Lotharin-gen, Saksen, Bohemen, het Allgau-district en in Noord-Italië.

In Azië spelen Japan, Noord-China, de Philippijnen en Ne-derlandsch Oost-Indië een belangrijke rol in dezen tak der hoedenvlechtnij verheid.

In Afrika treedt Madagascar steeds meer als een belangrijk centrum van deze vlechtnijverheid op den voorgrond,

In verschillende staten van Zuid- en Midden-Amerika worden stumps gevlochten. Ook in ons West-Indië, met name Cura9ao, houdt men zich met dezen tak van nijverheid bezig.

Wij zullen hier geen opsomming geven van de streken, waar vlechtbanden worden vervaardigd.

(13)

HOOFDSTUK 3,

Kort overzicht der grondstoffen, waarvan stroohoeden gevlochten worden.

De indeeling, welke in dit hoofdstuk gevolgd wordt, is in overeenstemming met het overzicht van de plantensystematiek van ENGLER en GILG (7e druk 1912).

Fam. POLYPODIACEAE.

Nephrolepis hirsutula Presl. is een klimmende varen met

gevederde bladeren. De fibrovasaalstrengen uit de stengels worden in de Philippijnen in beperkte mate voor vlechterijen, ook van hoeden, gebruikt. (Zie BROWN, Philipp. fiber plants, in Dep. of Agric. a. Nat. Res, Bull. 19.)

Fam. G L E I C H E N I A C E A E .

Gleichenia linearis Clarke.

Van het naar den top toegelegen deel van het hart der stengels wordt fraai, fijn vlechtwerk gemaakt, vooral hoofddeksels (In-landsche naam ,,kopiah"). Men vindt deze plant overal in den O.-I. Archipel. (Zie HEYNE: De nuttige planten van Ned.-Indië. Deel I, pg. 23.)

Fam, SCHIZAEACEAE,

Lygodium circinatum Burm. Lygodium japonicum Thunb. Lygodium semihastatum Cav,

Deze varens hebben klimmende bladeren, welker stelen soms in de Philippijnen voor de vervaardiging van hoeden gebruikt worden. (Zie ROBINSON, Philippine Hats. The Philippine Jour-nal of Science. Vol. 6, No. 2. 1911.)

Van Lygodium circinatum Swartz meldt HEYNE (De nuttige planten van Ned.-Indië, Deel I, pg. 21), dat uit de stengels op Noord-Celebes sterke, maar zware hoeden vervaardigd worden,

Fam, T Y P H A C E A E .

Typha domingensis Pers. var. javanica Gèze.

Reepen van de lijnvormige bladeren zouden op J a v a soms voor het vlechten van hoeden gebezigd worden. (Zie HEYNE, De nuttige planten van Ned.-Indië, Deel I, pg, 58.)

Fam. P A N D A N A C E A E .

De pandans, welke thans in Ned.-Indië voor export-hoeden-fabricatie worden gebruikt, zijn tot een drietal variëteiten van

Pandanus tectorius Sol. beperkt, namelijk de zg. kapoer, djaksi-bener en djaksi-laoet. De eerste groeit in het laagland, in

Tang-gerang en omstreken, de beide andere vindt men in de omstreken van Tasikmalaja. Behalve deze variëteiten wordt nog wel eens de gladde pandan voor de vervaardiging van zeer

(14)

Pandanus furcatus Roxb. Pandanus ^ atrocarpus Griff. Pandanus conoideus Lamk.

Pandanus tectorius Sol. var variegatus

Pandanus leram jones

*

Pandanus tectorius Sol.

Pandanus polycephalns

Lamk.

Pandanus tectorius Sol.

Pandanus labyrinthicus Kurz Pandanus tectorius Sol. Pandanus farcatus Roxb. var. lais Mart. Pandanus 'urcatus Roxb.

(15)

Pandanus spec, in den Botanischen tuin te Buitenzorg.

(16)

inferieure hoeden gebezigd. Voor Tanggerang en omstreken is dit de variëteit idjo en voor het district Tasikmalaja de samak. Dé vlechtstrooken van beide variëteiten vertoonen neiging om te schilferen, waardoor de hoeden een minder fraai uiterlijk krijgen.

De pandanhoeden dragen in den handel den naam van ,,chapeaux Bowens", ,,Padang Bowens", ,,chapeaux Bovins", of ,,Bovy hats", naar een Hollandsch zeekapitein, die deze hoeden het eerst naar Europa heet gebracht te hebben.

Ook schijnen ze wel ,,Frisco's" en ,,Green hats" genoemd te worden. (Volgens Dr. E. SCHILLING in ,,Die Faserstoffe des Pflanzenreiches".)

De hoeden worden in Frankrijk meestal gebleekt in de bleeke-rijen te Bry sur Marnc bij Parijs (Louis Ferber), te Roanne

(Vallin & Co., Quai du Béal) en in de ,,Blanchisserie du Midi" bij Caussade. De verdere bewerking en modelleering heeft plaats te Nancy, Lunéville, Épinal, Belfort, St. Symphorien en Caussade.

De Javasche pandanhoeden worden gemaakt van vlechtstroo-ken, waarvan de onder- en bovenepidermis niet van elkaar ge-spleten zijn, Tn de Philippijnen en, naar ik meen, ook op Formosa, splijt men de vlechtstrooken wel aldus en gebruikt alleen de helften, waaraan de bovenepidermis zit. Deze strooken krullen bij het drogen om, ongeveer als de bladstrooken van

Carlu-dovica palmata. Het uiterlijk der Philippijnsche pandanhoeden

is echter minder fraai dan dat van de Javasche. Behalve de genoemde Pandans zijn er in Ned.-Indië nog eenige soorten, welke voor de hoedenfabricatie een lokale beteekenis heblDen. Zoo noemt K. HEYNE (De nuttige planten van Ned.-Indië. Deel

I, pg. 61 e.v.): Pandanus atrocarpus Griff., Pandanus Bagéa Miq. en Pandanus bicornis Ridley.

C, B. ROBINSON noemt (Philippine hats. The Philipp. J. of Sc. Vol. 6. No. 2. 1911): Pandanus copelandii Merr., Pandanus

exaltatus Blanco, Pandanus luzonensis Merr., Pandanus simplex

Merr., Pandanus tectorius Sol. var. sinensis Warb., (Inlandsche naam ,,pandan sabotan") en Pandanus utilissimus Elmer. Van deze Philippijnsche panc?ansoorten heeft de sabotan de meeste beteekenis. De bladeren gelijken veel op die van Pandanus

tectorius Sol., de plant draagt nooit vruchten, groeit niet meer in

het wild, maar wordt steeds gekweekt. (Zie ook Bulletin No. 19 Dep. of Agric. and Nat. Res. Manilla. In dit Bulletin wordt ook

Pandanus radicans Blanco genoemd, in verband met

hoedenvlech-terijen.)

Dr. E. SCHILLING vermeldt nog Pandanus repens Miq. en

Pandanus utilis Bory. De laatste groeit in Mauritius, Reunion,

Bourbon, West-Indië en Centraal-Amerika. (,,Die Faserstoffe des Pflanzenreiches".)

Fam. G R A M I N E A E .

Andropogon halepensis var. propinquus Merr. groeit in de

Philippijnen. Halmen van Andropogon zizanioïdes L, worden 7

(17)

daar geïmporteerd. Van beide plantensoorten vlecht men soms hoeden.

Imperata contractu Hitchc. (L exaltata Brongn.) (Philippijnen)

wordt eveneens voor hoedenfabricatie voor plaatselijk gebruik genoemd. (Zie voor bovengenoemde plantensoorten ROBINSON, Philippine hats en Bulletin No. 19, Dep. of Agric. and Nat. Res. Manilla.)

Saccharum officinarum L., het suikerriet, kan ook een

grond-stof voor de hoedenvlechterijen leveren. Daartoe neemt men het gedeelte van den stengel tusschen den bovensten knoop en de pluim en splijt de buitenste laag daarvan af, waardoor men de gewenschte vlechtstrooken verkrijgt.

Op Tahiti en Samoa doet de bevolking dit reeds lang en het materiaal trekt thans ook de belangstelling van één der han-delsagenten van een Fransche exportfirma op Java, (Zie HOSSEUS. Hüte aus Pflanzenstoffen).

In de Philippijnen wordt in Bohol en in vlechtscholen vlecht-materiaal van Saccharum spontaneum L. gebruikt.

Oryza sativa L. levert het rijststroo, waarvan hoeden

gevloch-ten worden in J a p a n (het meeste in Formosa), in de omgeving van Bangkok (Siam) en op de Philippijnen.

Van Apluda mutica L., van Sporobolus elongatus R. Br. en van Sporobolus Berteroannus Hitchc. & Chase f Sporobolus

in-dicus) worden in de Philippijnen soms de halmen gebruikt

voor het vlechten van hoeden. (Zie meergenoemd Bulletin No. 19.)

Gynerium saccharoïdes H. en Bonp. groeit in Dominica en

West-Indië en dient daar als grondstof voor hoedenvlechterij. (Zie HOSSEUS, Hüte aus Pflanzenstoffen.)

Phragmites communis Trin. levert halmen, waarvan op

som-mige Philippijnsche eilanden hoeden gevlochten worden,

Cynosurus cristatus L, wordt genoemd als een gras, welks

halmen soms in Northumberland tot hoeden vervlochten worden, (Zie Hosseus. Hüte aus Pflanzenstoffen.)

Van het gewone tarwestroo vervaardigt men vlechtbanden, welke, vóórdat ze spiraalsgewijze aan elkander worden genaaid, eerst gebleekt worden. De vlechtbanden worden zoowel van gespleten als van ongespleten stroo vervaardigd. Dfe graan-soorten, welke het materiaal voor deze vlechtbanden leveren, zijn: in Engeland Triticum tenax en in Noord-Italië Triticum

vulgare var, aestivum.

Van dit stroo gebruikt men het deel tusschen de bovenste knoop en de bloeiwijze. Van dit gedeelte, hetwelk men in een onderste en een bovenste deel scheidt, wordt het onderste onder den naam „pedal", en het bovenste als ,,punta" weer in ver-schillende dikten gesorteerd.

Van ,,punta" maakt men z.g. „leghorn" hoeden, van ,,pedal" ,,milan" hoeden. In J a p a n en in Noord-China verbouwt men het Italiaansche graan eveneens, in het eerste land vooral in de buurt van Okayama, De beste soorten komen uit Kasaoka. Sedert + 1886 vlechten de Japanneezen veel stroo tot banden.

(18)

Ook in Madagascar heeft men pogingen aangewend, om deze granen te verbouwen, ten einde de vlechtindustrie in stand te kunnen houden in tijden, dat de hoeden, van in Madagascar in-heemsch vlechtmateriaal gevlochten, uit de mode zouden kunnen geraken,

In de buurt van Manilla worden stroohoeden van geïmporteerd stroo gevlochten. Veel te beteekenen heeft deze industrie echter niet. (Zie HOSSEUS, Hüte aus Pflanzenstoffen.)

Gigantochloa Apus Kurz, door de bevolking bamboe tali (tali

= touw) genaamd, en in mindere mate Gigantochloa verticillata Munro en Gigantochloa Atter Kurz leveren de grondstof voor de Tanggerangsche bamboehoeden.

De bamboesoort, op de Philippijnen voor de hoedenfabricatie gebruikt, is Bambusa Blumeana Schuit, De hoeden, welke men hiervan vervaardigt, heeten in den handel ,,manille", die uit J a v a daarentegen noemt men ,,chapeau rotin",

De ,,manille" is rooder van kleur dan de ,,chapeau rotin", maar laat zich gemakkelijker bleeken dan deze laatste. Aan-gezien dit bleeken nogal kostbaar is, worden de Manillahoeden

duurder betaald dan de Javasche bamboehoeden. De duurste „chapeau rotin" kost ongeveer evenveel als de goedkoopste ,,manille", niettegenstaande de Philippino's de buiten- en bin-nenhoed niet te zamen vlechten, hetgeen op J a v a wél gebeurt, waardoor de afwerking der Manillahoeden duurder is dan die van de Tanggerangsche bamboehoeden.

Van J a v a en ook van J a p a n wordt Bambusa arundinacea wel als grondstof voor hoedenvlechtmateriaal opgegeven. In Formosa en Zuid-China vlecht men voor eigen gebruik ook

bamboe-hoeden. Eveneens geschiedt dit op tal van eilanden in den Ned. Oost-Indischen Archipel. (Zie HOSSEUS. Hüte aus

Pflanzen-stoffen, en HEYNE, De nuttige planten van Ned.-Indië, Deel I. blz. 262 e.v.).

Fam. CYPERACEAE.

Cyperus elatus L. Op J a v a worden de stengels wel voor

hoe-denvlechtwerk gebruikt. (HEYNE. De nuttige planten van Ned.-Indië. Deel I. pg, 290),

Cyperus malaccensis Lam. wordt voor de Philippijnen

ge-noemd,

Van Fimbristylis utilis Elmer maakt men in de Philippijnen goedkoope hoeden, evenals soms van Fimbristylis globulosa Kunth. Hetzelfde meldt men van Scirpodendron Ghaeri Merr.

Fam. PALMAE,

Gaan wij thans over tot de bespreking van de vlechtmaterialen, welke vervaardigd worden van palmen, dan kunnen we deze in vijf groepen splitsen, al naar de morphologische herkomst van de grondstof. Deze groepen zijn:

a. deelen van bladeren, waarbij boven- en onderepidermis in de vlechtstrooken niet gescheiden zijn;

b. deelen van bladeren, bestaande uit de bovenepidermis en enkele daaraan vastzittende cel lagen;

(19)

c. dikke nerven der bladeren, tot reepen gespleten; d. fibrovasaalstrengen uit den bladsteel;

e. bast en daaronder liggende cellagen van den stam, tot reepen gespleten.

Tot de palmen, welke het vlechtmateriaal van groep a leveren, behooren; Phoenix dactylifera L., Chamaerops humilis L,,

Livisto-na australis Mart,, Copernicia cerifera Humb., een Hyphaenesoort, Latania glaucophylla Hort., Latania borbonica Lam., Borassus flabellifer L., Lodoicea seychellarum Lab,, en Astrocaryum vulgare Mart.

Onder groep b ressorteeren Corypha- en /?ap/ïiasoorten, Groep c: Corypha utan Lamk is de eenige vertegenwoordiger dezer groep,

Groep d bevat: Trachyocarpus excelsa Wendl,, Corypha utan, Lamk en Borassus flabellifer L., terwijl ten slotte onder groep e Ca/amussoorten thuis hooren.

Groep a. Bladeren van den Dadelpalm, Phoenix dactylifera, dienen uitsluitend voor de fabricatie van hoeden voor plaatselijk gebruik bij de Bedouïnen in Noord-Afrika. (Zie HOSSEUS. Hüte aus Pflanzenstoffen,)

Eveneens van slechts plaatselijke beteekenis zijn hoeden, ver-vaardigd uit de bladstrooken van Chamaerops humilis L. in Sicilië, Spanje en Marokko. (Zie HOSSEUS, Hüte aus Pflanzen-stoffen.)

Van Livisiona australis Mart, gebruikt men de bladeren voor hoedenfabricatie in Nieuw Zuid-Wales (Australië), Voor het-zelfde doel bezigt men in Brazilië bladeren van den Carnauba-palm, Copernicia cerifera Humb, (Zie HOSSEUS. Hüte aus Pflan-zenstoffen,)

Van een Hyphaenesoort vervaardigt men hoeden in Natal, uitsluitend voor plaatselijk gebruik, (Zie HOSSEUS. Hüte aus

Pflanzenstoffen.)

Latania glaucophylla levert een vlechtmateriaal, waarvan in

vroegere tijden op Cuba hoeden gevlochten werden. Omstreeks 1844 werd deze vlechtindustrie in den Elzas geïntroduceerd en zij heeft zich aldaar kunnen handhaven. De bladeren worden in hun geheel naar Europa geëxporteerd en in den Elzas maakt men er vlechtklare reepen van, om deze vervolgens tot hoeden te verwerken. Sedert vele jaren ziet men, behalve

damesstroohoe-den, ook stijve heerenstroohoedamesstroohoe-den, van La/aniabladeren ge-vlochten, De hoeden dragen den handelsnaam ,,palmier",

De bladeren van La/an/asoorten, uit andere landstreken dan Cuba afkomstig, schijnen voor het vlechten minder geschikt te zijn. BEAUVERIE (Textiles végétaux, pg. 651) noemt bijv.

La-tania borbonica Lam. van Mauritius, Bourbon en Reunion.

De bladeren van den Lontarpalm, Borassus flabellifer, worden in Nederlandsch Oost-Indië veelvuldig voor vlechtwerken gebruikt. Strooken van deze bladeren kunnen ook zeer goed tot hoeden vervlochten worden. Dit vlechtmateriaal trekt sinds eenigen tijd de aandacht van Fransche hoedenhandelaren op Java. Op Madoera maakt men hoeden van lontarbladeren, 10

(20)

waarbij de bladstrooken over elkaar gelegd worden. Eigenaardig is, dat de artikelen, vn. doozen en matten, welke van lontarbla-deren in ons Oost-Indië gevlochten worden, grijsgroen of grijswit van kleur zijn, terwijl dit, naar mij bleek, niet noodig is. Neemt men nl., evenals bij Carludovica palmata en Latania

glauco-phylla, de onontplooide bladeren en verwerkt men deze direct

tot vlechtklare reepen, door ze te scheuren en de reepen onmid-dellijk en geheel in goed doorkokend water onder te dompelen en aldus vijf minuten in het kokende water te laten, dan blijven de bladreepen een fraaie witte kleur houden. Deze kleur is niel verblindend wit, maar zacht roomwit en doet het oog aangenaam aan. Men kan aldus een superieur vlechtmateriaal vervaardigen.

In Oost-Java, op Celebes en Rotti en omliggende eilandjes vindt men Borassus flabellifer in groote complexen.

Een meer dan plaatselijk gebruik komt toe aan hoeden, zoowel voor heeren als dames, gevlochten van bladstrooken van Lodoicea seychellarum Lab,, groeiende op de Seychellen. Deze hoeden worden wel in Europa geïmporteerd. (Zie HOSSEUS. Hüte aus Pflanzenstoffen,)

In Ecuador groeit een Astrocaryum s p e c , wellicht

Astroca-ryum tucuma Mart, (zie Dr, P. RIVET. l'Industrie du chapeau

en Équateur et au Pérou), door de inboorlingen ,,paja mocora" genaamd, welker bladeren een gele bladstrook leveren, 3 maal duurder dan die van Carludovica palmata. De vlechtstrooken heeten buigzamer en duurzamer te zijn dan die van Carludovica, maar tevens iets zwaarder. Verder zijn ze zeer gevoelig voor vocht. Een hoed, van dit materiaal gevlochten, is bij droog weder wijder dan in een vochtige atmosfeer. De vlechtstrook dient uit-sluitend voor de vervaardiging van hoeden, welke echter wegens den hoogen kostprijs zelden gedragen worden.

Astrocaryum vulgare Mart. komt voor in Brazilië en Ecuador.

BEAUVERIE (Textiles végétaux pg. 650) noemt de vlechtstrook der bladeren van dezen palm sterk, maar van minder qualiteit dan die van Carludovica palmata.

In Havanna op Cuba maakt men uit de bladeren van Thrinax

argentea Lodd. vlechtstrooken voor de hoedenfabricatie. Ook

in Norfolk (Engeland) worden hiervan wel hoeden vervaardigd en verder in Britsch-Honduras en Brazilië. (Zie HOSSEUS. Hüte aus Pflanzenstoffen.)

Nipa fruticans Wurmb, levert volgens HEYNE (De nuttige

planten van Ned.-Indië. Deel I pg. 441) plaatselijk de grondstof voor de vervaardiging van regenhoeden. Deelen der bladeren worden daartoe over elkander gelegd over het geraamte van een hoed,

Groep b, In Nederlandsch Oost-Indië kent men een vezelmate-riaal, agel genaamd, hetwelk uit de bovenzijde der bladeren van

Corypha utan Lamk,, bestaat. De agel wordt vn, voor touw,

netten, zeilen en voor binnenbekleeding van rolgordijnen ge-bruikt, Het materiaal zou echter, indien het beter bewerkt werd, evenals raphia, voor hoedenvlechtwerk geschikt zijn. Het ver-bruik van raphiahoeden of van hoeden, waarin naast stroo,

(21)

gedeeltelijk raphia verwerkt wordt, is niet bijzonder groot, maar de vervaardiging van raphia is kostbaar. Agel zal daarom voor de hoedenfabricatie wellicht eenige beteekenis kunnen krijgen, In de Philippijnen worden daarvan plaatselijk reeds goedkoope hoeden gevlochten, (Zie Philippine Journ. of Sc. C. 1911 pg. 113.)

Een belangrijke vlechtvezel levert Raphia spec. Men gebruikt daarvan niet de geheele bladreepen, doch krabt van de, tusschen de zware nerven gelegen, bladsegmenten de onderzijde af. De overblijvende bladbovenzijde krult bij het opdrogen om en het aldus vervaardigde vlechtmateriaal is in den handel als raphia bekend. Dit product, waarvan men vele qualiteiten kent, welke vn. uit Madagascar afkomstig zijn, wordt in Marseille in het groot verhandeld. Een der voornaamste variëteiten, welke raphia levert, is Raphia pedunculata P, Beauv, In Madagascar vlecht men hiervan tuinhoeden, welke sedert 1909 naar Frankrijk ge-ëxporteerd worden. Ook voert men de raphia uit en in Zwitser-land vlecht men daarvan nog dameshoeden, (Zie HOSSEUS. Hüte aus Pflanzenstoffen,)

Het materiaal „hinooki" genaamd, waarvan men in J a p a n hoeden vlecht, is wellicht uit Madagascar geïmporteerde raphia. Groep c. Van de gespleten dikke bladnerven der bladeren van

Corypha utan Lamk. maakt men in de Philippijnen hoeden, dit

zijn de z.g. ,,pototan"- of ,,calasiao"-hoeden, welke zeer fraai en duurzaam heeten te zijn. (Zie Philipp. Journal of Science, C. 1911 pg. 113.)

Groep d. Trachycarpus excelsa Wendl. levert vezels, welke in China tot hoeden gevlochten worden.

Een vrij belangrijke hoedenfabricatie vindt men op de Phi-lippijnen van vezels uit de bladstelen van Corypha utan Lamk.

f Corypha elata Roxb.), den ,,buri"-palm. Een hoed van deze

vezels vervaardigd, draagt in den handel den naam ,,buri"-hoed of ,,Sumatra"-hoed. Op Sumatra zijn ze echter nooit vervaardigd. De fibrovasaalstrengen uit de bladstelen van Corypha utan Lamk. zijn bruin van kleur, die van Corypha umbraculifera L. daarentegen zijn wit.

In Celebes hebben de vezels uit de bladstelen van Borassus

flabellifer L. een plaatselijke beteekenis voor de vervaardiging

van Inlandsche hoeden, zg. ,,songko's". Deze „songko's" moeten tot het fijnste, in Ned.-Indië vervaardigde, vlechtwerk gerekend worden. Volgens HEYNE (De nuttige planten van Ned.-Indië. Deel I, blz. 318) worden de stelen van jonge bladeren voorzichtig uit elkaar geklopt, de vezels gewasschen, met zand gewreven en gedroogd. Men vervaardigt in Travancore eveneens hoeden uit dergelijke bladsteelvezels.

Groep e. Calamus mollis Blanco gebruikt men in de Philip-pijnen soms voor het vervaardigen van hoeden. Men splijt daartoe van de stengels de buitenlaag in reepjes af. Calamus spec, worden in Borneo door de inboorlingen voor hoedenvlechterij gebezigd en vroeger droegen de militairen in de Britsche koloniën tropen-helmen van rotan. (Zie HOSSEUS. Hüte aus Pflanzenstoffen.)

(22)

Fam. CYCLANTHACEAE,

Hiertoe behoort Carludovica palmata, Ruiz et Pavon.

Deze soort levert de grondstof voor de z.g. panamahoeden. De nog niet ontplooide, waaiervormige bladeren worden daartoe afgesneden, opengevouwen en met een klein instrumentje, waar-voor twee, op enkele millimeters van elkaar, uit een houtje stekende naalden reeds voldoende zijn, in reepjes gespleten. Elk bladsegment, tusschen twee op elkaar volgende dikke nerven gelegen, levert één, hoogstens twee reepjes. De reepjes van één blad blijven met hun basis met elkaar verbonden, terwijl de rest van het blad verwijderd wordt. Nu brengt men de bundels reepen eenige minuten in goed kokend water. De aldus behandelde bladreepen worden eerst één dag buiten de zon gedroogd, daarna in de zon,

Carludovica palmata is inheemsch in Ecuador en

Colum-bia, Sinds het midden der vorige eeuw vervaardigt men in Ecuador en in Peru hoeden van de bladstrooken dezer plant, terwijl men later in Columbia eveneens de vervaardiging van panamahoeden ter hand heeft genomen, In Peru vlecht men van uit Ecuador geïmporteerde vlechtstrooken. De naam ,,pana-ma"-hoeden danken deze hoeden aan de havenplaats Panama in den Staat van dienzelfden naam, van waaruit de hoeden, in Ecuador, Peru of Columbia gevlochten, uitgevoerd werden. In Panama worden ze echter niet vervaardigd,

De beste qualiteit panamahoeden levert Ecuador, daarop volgen respectievelijk Peru en Columbia, Men kan aan het begin van het vlechtwerk van een hoed het land van herkomst nagaan, In Peru begint men nl, ovaal te vlechten, in Ecuador rond en in Columbia vierkant. De goede panamahoeden worden niet gebleekt, alleen geappreteerd met rijstemeel. (Zie Dr. P. RIVET. l'Industrie du chapeau en Équateur et au Pérou.)

Sedert langen tijd is de vervaardiging van panamahoeden ook in andere landen ter hand genomen.

Op Curapao vlecht men verschillende qualiteiten panamahoe-den. Verder maakt men deze hoeden in Bolivia, Venezuela, Portorico en Jamaica. De hoeden worden op Jamaica ,,jipi-japa" genoemd. Jipi-japa is echter de naam van een plaats in Ecuador, waar veel panamahoeden gevlochten worden.

De hoeden van Jamaica en Bolivia heeten van goede kwaliteit te zijn. Die van Curasao hadden vroeger geen goeden naam. Voor een deel was dit te wijten aan het feit, dat op de Europee-sche markt slechte panamahoeden uit verschillende streken onder den verzamelnaam ,,Curasao" verkocht werden, terwijl de goede Cura9aosche hoeden onder andere handelsnamen in de Europeesche winkels aangetroffen werden. De hoedenindustrie op Curasao, welke reeds ongeveer een eeuw oud is, gaat gelei-delijk vooruit en dankt hierin veel aan den heer COHEN

H E N R I Q U E Z , leider eener vlechtschool op Cura9ao. De panama-hoeden dragen op Curapao de namen ,,hipa-hipa" en „latai", Dit zijn verschillende soorten hoeden, Den naam ,,olas" geeft men daar aan groote breedgerande dameshoeden, ,,chapelines

(23)

géantes". Vermoedelijk zijn de afwijkingen, welke de in den handel bekende panamahoeden onderling vertoonen, voor een deel te wijten aan het gebruik van diverse variëteiten van

Carlu-dovica palmata.

Ten slotte moeten de panamahoeden, welke in den Elzas gevlochten worden, nog genoemd worden. De vlechtstrooken worden vlechtklaar geïmporteerd uit Peru. Het vlechten van dit materiaal is niet gemakkelijk, want de, bij het drogen met de randen naar elkaar toe omgekrulde, bladreepen vertoonen een naad, welke bij het vlechten naar binnen toe gekeerd moet worden. Bovendien moeten de vezels bij het vlechten zeer stevig tegen elkander aangedrukt worden, anders wordt de hoed trans-parant, In den Elzas appreteert men de hoeden met loodacetaat, waaraan een weinig lijm en gelatine zijn toegevoegd. Daarna worden de nog vochtige hoeden in zg, zwavelkamers gehangen, waarin het loodacetaat in loodsulfaat omgezet wordt. De hoeden krijgen daardoor een wittere kleur.

Fam. J U N C A C E A E ,

De in J a p a n vervaardigd wordende ,,yokohama's", kortweg „yoko's ' genaamd, vlecht men vermoedelijk van een Juncussoort,

Fam, A M A R Y L L I D A C E A E ,

Vezels van een Agawesoort blijken soms wel eens voor de hoedenvlechterij, voor plaatselijk gebruik, gebezigd te worden, In het Koloniaal Landbouw Museum te Deventer is een hoed, van Agave siselanavezels vervaardigd, aanwezig. Deze hoed is uit Kenya in Britsch Oost-Afrika afkomstig,

Fam, MUSACEAE.

De vezels van Musa textilis Nee., manilla-hennep genaamd, worden in de Philippijnen soms voor de vervaardiging van da-meshoeden gebezigd. Dergelijke hoeden exporteert men ook naar Europa. Vlechtbanden van deze Musasoort worden in Noord-Italië van de Philippijnen en J a p a n geïmporteerd en in Florence tot hoeden gevlochten. (Zie Journal Soc. Arts. LXIV 333b pg. 825. 1916.)

Volgens S. WINCKLER worden vezels van Musa tikap, Musa

ulugurensis Warb. en Musa Holstii plaatselijk in het voormalige

Duitsch Oost-Afrika voor hoedenfabricatie gebezigd, terwijl SCHUMANN Musa amboinensis Rumph. en Musa mindanauensis Rumph, opgeeft.

Fam. M A R A N T A C E A E .

Donax canniformis K. Schum. wordt in de Philippijnen

plaat-selijk voor hoedenfabricage gebruikt, Fam, SALICACEAE,

Enkele houtsoorten, nl. van een Salixsoort en van Populus

alba L., laten zich gemakkelijk in dunne reepen splijten, waarvan

vlechtbanden worden vervaardigd, die men dikwijls in heeren-stroohoeden verwerkt in dat gedeelte van den bol, waar het lint omheen zit. Men doet dit om duurder stroo uit te sparen. 14

(24)

Deze vlechtindustrie heeft zich vnl. ontwikkeld in Carpi in Italië. Vroeger kreeg men het benoodigde hout uitsluitend uit Bohemen en Rusland. Men importeerde en importeert ook thans nog meestal vlechtstrooken en minder vaak stukken van de stammen. Het Boheemsche hout, hetwelk een mooien satijnach-tigen glans heeft, wordt veelal voor dameshoeden gebruikt.

In de Povlakte, in de provincies Reggio, Emilia en F e r r a kweekt men tegenwoordig witte populieren, welke op 5-jarigen leeftijd worden geveld, in stukken gezaagd en in speciale ma-chines tot reepen van elke gewenschte dikte en breedte gespleten worden. (Zie Handbuch der Strohhut- und Damenfilzhutfabri-kation en Journal Royal Soc. Arts LXIV 333b, pg. 825. 1916,)

Fam, MALVACEAE.

Tot de bastvezel-leverende planten in Nederlandsch Oost-Indië, welke geschikt materiaal voor hoedenvlechterijen leveren, moet Hibiscus tileaceus L, gerekend worden. De inlandsche naam voor de hieruit gewonnen wordende bastvezel is ,,waroe", Belangstelling voor dit materiaal bestaat bij de hoeden-expor-teurs zeer zeker. De bevolking besteedt vooralsnog te weinig zorg aan de bereiding van het vezelmateriaal, zoodat de kleur van het product de verwerking tot hoeden nog in den weg staat, Soms wordt het naar Europa geëxporteerd voor de fabricatie van dameshoeden. (Zie DE CLERCQ. Nieuw Plantkundig Woorden-boek voor Ned.-Indië.)

(25)

HOOFDSTUK 4.

Ontstaan, groei en verdere ontwikkeling der Nederlandsch-Indische pandanhoedenindustrie.

De bladstrooken van verschillende soorten van het geslacht

Pandanus worden in Ned.-Indië voor vlechtwerk gebruikt. Het

ligt wel voor de hand, dat onder de gebruiksartikelen, van ge-vlochten pandanmateriaal, welke in de inheemsche samenleving voorkomen, ook hoeden genoemd moeten worden. Voor plaat-selijk gebruik maakt men hier en daar dan ook pandanhoeden en J A S P E R schrijft daarover in ,,de Inlandsche Kunstnijverheid in Ned.-Indië", deel 1, Vlechtwerk, o.m. het volgende:

„De Bataksche mutsen zijn volgens den diagonalen éénslag van pandan vervaardigd, gewoonlijk nogal laag, soms aan den bovenkant tot punten uitgevlochten. De benedenstrook is bij wijze van omgevouwen rand dubbel gevlochten. Van eenzelfde type zijn de mutsen (ketoepoengs) van het meer zuidelijke ge-deelte van Sumatra en tot zelfs in de Lampongs is een muts in gebruik, welke volgens den diagonalen éénslag van pandan gevlochten en van punten en gedoomde randen voorzien is."

Verderop in hetzelfde artikel wordt nog melding gemaakt van pandanvlechtstrooken als materiaal voor hoedenfabricatie voor plaatselijk gebruik bij de Dajakkers in Borneo en eveneens op verschillende Molukkeneilanden.

Het spreekt vanzelf, dat, om een beeld van de ontwikkeling der hoedenindustrie, zooals deze volgens Europeesche wijze in J a v a wordt beoefend, te kunnen geven, voor een groot deel geput is uit de publicaties, die tot op heden over dit onderwerp zijn verschenen.

De pandanhoedenindustrie heeft zich ontwikkeld in die gebie-den, waar reeds lang een bamboehoedenindustrie bestond. Een korte beschrijving van het ontstaan en de ontwikkeling der bamboehoedenindustrie moge dus aan die van de pandanhoeden-vlechtnijverheid voorafgaan,

De bronnen zijn, voor zoover zij niet in den tekst zelve ver-meld zijn, te vinden in de aan het slot van dit werk toegevoegde literatuurlijst,

C. M, P L E Y T E schrijft over den oorsprong der Tangge-rangsche bamboehoeden-industrie in een werkje, getiteld: ,,De Inlandsche Nijverheid in W e s t - J a v a als sociaal-ethnologisch verschijnsel" o,m, het volgende, waarbij het vergund zij den tekst zoo noodig niet woordelijk te volgen:

,,Voor zoover dienaangaande gegevens te verkrijgen waren, bleek met vrij groote zekerheid, dat Tji-Longok, een kampong westelijk van Tanggerang, op het gelijknamige particuliere land, als punt van uitgang van het vlechten moet beschouwd worden, 16

(26)

A l d a a r vertelt men nog altijd een verhaal, dat drie, volgens anderen vier geslachten terug, door den toenmaligen Chinee-schen landheer van Manilla ontboden landgenooten het vlechten van hoeden op zijn land bekend maakten. Dit krijgt grond van te meer waarschijnlijkheid, omdat de berichten over de inlandsche nijverheid uit de 18e en het begin van de 19e eeuw niet van het vlechten van hoeden in het Tanggerangsche gewag maken. De eerste, die er van spreekt is Multatuli in 1850, als hij verhaalt dat Saïdja naar Batavia toog om werk te zoeken, zooals Ban-tamsche koeli's nog altijd in massa doen. In den vierden herdruk van zijn Max Havelaar werkt DOUWES DEKKER deze

mededee-ling verder uit en zegt: er worden inderdaad te Tanggerang zeer fijne stroohoeden gevlochten, die aan de Manilla-hoeden in buig-zaamheid en sterkte weinig toegeven. Ook Multatuli's opgaven wijzen dus naar Manilla en eveneens iets latere berichten, want in den beginne vonden de Tanggerangsche hoeden hun weg naar Frankrijk onder den naam van ,,chapeau de Manille", waaruit wel afgeleid mag worden, dat er toen ter tijd tusschen de hoeden van Manilla en Tanggerang heel weinig verschil bestond. Zoodra de Tanggerangsche hoed een product begon te blijken, dat een toe-komst voorspelde, wierp de groothandel zich daarop en trachtte aanvankelijk te Singapore daarvoor een afzetgebied te vinden. Dit gelukte en te beter, wijl de bamboehoeden aldaar weldra de belangstelling wekten van Fransche en Italiaansche graineurs. Zij brachten de eerste exemplaren naar Frankrijk over, welke te Marseille een buitengewoon gunstig onthaal vonden en hun derhalve groote winst afwierpen. Daarmede werd voor den Tanggerangschen hoed de eerste stap tot verovering van de wereldmarkt gedaan, aangezien hij zoozeer de aandacht in Europa trok, dat alras navolgers verschenen om in het artiliel meer geregeld zaken te doen. Als zoodanig trad het eerst op de firma Picot Buffet te Marseille, die reeds vóór 1867 te Tji-Longok een vasten opkooper had in P A S S A H .

Vervolgens wordt gewag gemaakt van Mr. GABORIE, die voor de firma Oger Frères te Batavia werkte, daarna van den heer L. P E T I T J E A N , die zich als bemiddelaar voor het huis Leduc & Co. te Parijs, in 1882 te Tanggerang vestigde. Tegelijkertijd trad de Chineesche landheer van Tji-Longok als tangkoelak, opkooper, voor Olivier & Co., eveneens te Parijs, op. Wel een bewijs dus, dat de Tanggerangsche hoed reeds toen een zeer deugdelijk product was en dat de handel niet stil zat, om daarvan onmid-dellijk partij te trekken. Het maken van hoeden naar Tangge-rangschen trant heeft noch in historisch, noch in eenig ander op-zicht iets met de Inlandsche nijverheid uit te staan. In geschied-kundig niet, omdat de techniek van de Philippijnen afkomstig is, in industrieel niet, dewijl de hoedenfabricatie voor export onder Westersche leiding tot stand kwam. Westersche tusschenkomst ook was het, die den Tanggerangschen hoed werelddebiet wist te verzekeren, terwijl de leiding van het bedrijf steeds in vreemde handen was en is gebleven.

In 1883 verscheen de Tanggerangsche hoed te Amsterdam in

(27)

twee onafgewerkte en twee gereede exemplaren ter koloniale afdeeling van de Internationale, Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling, die in dat jaar te dier stede gehouden werd. In-gezonden met een factuurtje aardewerk, bleef hij onopgemerkt, althans Mr. J. S. C. van MUSSCHENBROEK maakt van den Tanggerangschen hoed, die toen voor Nederland nog een novum was, in zijn ,,Inleiding tot de Groep Nijverheid" van den catalogus dier tentoonstelling geen melding. Het blijkt ook verder niet, dat Nederland toen reeds als afnemer optrad. Ik meen dit zelfs te moeten betwijfelen, aangezien ik nooit, ook niet in nog later jaren, een dusdanigen hoed in het vaderland zag dragen. Dit is eerst veel later gekomen.

De zomer van 1899 bracht de wereldtentoonstelling te Parijs, waaraan door de Regeering niet officieel werd deelgenomen. Particulier initiatief bracht echter een bescheiden, uitsluitend commercieele en industrieele inzending op het Champ de Mars bijeen, die, gerugsteund door een kampoeng op de Esplanade des Invalides, de gezochte belangstelling trok. Onder de uitgekomen arbeiders bevonden zich ook een vijftal Tanggerangsche hoedenvlechters, mannen zoowel als vrouwen, die aanschouwelijk maakten, hoe de ,,chapeau rotin", die gelijk de Fransche handelsnaam voor den Tanggerangschen hoed toen reeds luidde, ontstaat. Zij hadden veel bekijks, daar de ,,chapeau rotin", die, naar ik meen op deze tentoonstelling de eerste lauweren oogstte, toen reeds in de mode begon te komen. Uitzender was P E T I T J E A N , die op dat tijdstip den hoed reeds tot groote volmaaktheid had weten op te voeren. Daarmede is hij onverdroten blijven voortgaan en zoo kon hij in 1900 zulk voortreffelijk werk op de derde Parijsche wereldten-toonstelling ten schouw brengen, dat hij zich met goud bekroond zag. Inmiddels had de industrie zich hier onder stij genden uit-voer geleidelijk uitgebreid en zoo is het ook in de volgende jaren doorgegaan, zoodat heden ettelijke honderden dessa's hoofd-zakelijk in het westen der Pasoendan zich met den aanmaak van Tanggerangsche hoeden bezighouden.

Onbeperkte vraag deed het gebied van vervaardiging der Tanggerangsche hoeden gestadig grooter worden. Aangevan-gen te Tji-Longok, verspreidde hij zich eerst over de geheele af-deeling Tanggerang, vervolgens over Lebak, geheel Kaletet en zoo ook over het oostelijk gedeelte der afdeeling Serang, m.a.w. (geheel Oost-Bantam. Dan greep zij zuidwaarts om zich,

Leuwi-liang, Madja, Djasinga, steeds verder doordringend, zelfs tot aan het zuiderstrand bij Palaboean-ratoe. Dit areaal voorziet hoofdzakelijk in de behoeften van den groothandel. Daarna kwamen de Preanger-Regentschappen aan de beurt, Bandoeng, Madjalaja, Tji-tjalengka, Tji-gentoer, Oedjoeng-beroeng,

Indi-hiang, Singaparna, enz., werwaarts het bedrijf in hoofdzaak door Lebakkers werd overgebracht. Ook wordt in evengenoemde

streken nog een eigen type vervaardigd, uitsluitend op bestel-ling en alleen tot inlandsch gebruik."

De voorafgaande beschrijving van het ontstaan en de ontwik-18

(28)

keling der bamboehoedenindustrie van PLEYTE, alhoewel een grondstof betreffende, welke in deze studie verder buiten be-schouwing blijft, was niettemin noodig, teneinde een goed beeld te geven van het milieu, waarin de pandanhoeden-industrie ont-stond,

De omstandigheid, dat niettegenstaande de uitbreiding van het areaal, waarin de Tanggerangsche bamboehoeden worden gevlochten, het aanbod steeds beneden en verre beneden de vraag bleef, deed in het begin dezer eeuw P E T I T J E A N

uit-zien naar andere materialen. Zoo kwam hij op het idee, de pandanvlechtstrooken, welke voor het vlechten van lig- en bid-matten gebruikt worden, ook voor de hoedenindustrie te ge-bruiken.

In 1906 was men met de pandanhoedenvervaardiging reeds zoo-ver gevorderd, dat een belangrijke uitvoer kon plaats hebben. Het

vlechtmateriaal, dat ter plaatse groeide en sedert lang voor de mattenvlechterijen gebruikt werd, was echter al spoedig bij lange na niet voldoende, om aan de vraag naar hoeden te kunnen voldoen, met het gevolg, dat het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, dat in den loop der jaren uit 's Lands Plantentuin was uitgegroeid, medegaande met de, zich lang-zaam wiizigende, begrippen omtrent goede kolonisatie, o.m. voorlichting op landbouwkundig gebied gaf, uitgenoodigd werd een onderzoek in te stellen naar de oorzaken, welke het tekort aan materiaal teweeg gebracht hadden, alsmede middelen te beramen om de productie op te voeren. PIT, destijds administrateur van den Cultuurtuin te Buitenzorg, werd in J a -nuari 1908 naar Tanggerang gezonden om een rapport over

deze quaestie uit te brengen. Dit verslag werd in een der afleve-ringen van Teysmannia gepubliceerd en het zij mij vergund, eenige gedeelten, welke voor deze beschouwingen van nut kunnen zijn, hier te laten volgen.

,,De aanplant van pandan, welke vrijwel alleen voor paggers (omheiningen) gebezigd werd, bestond reeds lang, zoodat mij een aantal exemplaren aangewezen werden, die volgens zeggen meer dan 20 jaar oud moesten zijn. Voor het hoeden vlechten kunnen alleen de oudere, liefst zoo lang mogelijke bladeren van de zoogenaamde pandan poetih (witte pandan) gebezigd worden. Van de zoogenaamde pandan idjoe, (groene pandan}, die ook veel voorkomt, zijn de bladeren tot dat doel niet geschikt en kunnen alleen voor het maken van matten en zakken gebruikt worden. Toen in 1906 voor het eerst vraag naar deze hoeden ontstond, toonde de bevolking zeer spoedig neiging zich toe te leggen op deze industrie, zoodat zelfs ook vrouwen in de dessa's, waar geen pandan poetih groeide, de bladeren daartoe in de andere dessa's opkochten. De witte pandan groeit namelijk niet overal en schijnt vrij kieskeurig, zoodat hij somtijds niet gedijen wil in dessa's gelegen dicht bij andere, waar goede aanplantin-gen voorkomen. Toen nu de vraag naar pandanhoeden begon, en de vrouwen het werk geleerd hadden was er aan de bestaande pandanaanplanting een ruime hoeveelheid goed rijp, lang blad

(29)

in voorraad, zoodat aan alle vraag gemakkelijk voldaan kon worden en de bevolking uit de dessa's, waar geen pandan groeide, goedkoop blad kon krijgen. Gaandeweg verminderde echter natuurlijk de voorraad geschikt blad en naarmate er meer vlechtsters kwamen, steeg de prijs van het blad voor hen, die geen eigen aanplantingen hebben, terwijl ook de vraag naar grove pandan in zooverre nadeelig op de geproduceerde hoe-veelheid werkte, daar voor zulk een hoed een grootere hoeveel-heid blad benoodigd is dan voor een fijne, omdat bij het grof snijden der bladeren meer afval komt. Wel wordt tegenwoordig overal, waar zij groeien wil, meer witte pandan aangeplant, doch deze jonge aanplantingen komen pas na ongeveer twee en een half jaar in productie, zoodat hun invloed ten goede op de hoe-denfabricatie eerst later merkbaar zal worden. De voortplan-ting geschiedt uitsluitend door middel van uitloopers, daar de

witte pandan, volgens mededeeling, nimmer bloeit. Indien dus in

den laatsten tijd door sommige exporteurs moeilijker dan vroeger het verlangde aantal hoeden verkregen kan worden, is dit in hoofdzaak toe te schrijven aan de volgende redenen:

Ie. de voorraad rijp blad in de oude aanplantingen is ten gevolge van de groote productie van hoeden verminderd, terwijl de jonge aanplantingen nog niet dragen;

2e. door de vraag naar grove hoeden voor de Amerikaansche markt, wordt de aanmaak van fijne hoeden voor de Europeesche markt verwaarloosd, daar die bij de nu betaalde prijzen minder loonend is;

3e. daar voor grove hoeden meer vlechtmateriaal noodig is dan voor fijne, kan met een zelfde aanplant een geringer aantal hoeden geproduceerd worden.

4e. het aantal Europeesche firma's, dat zich met den export van hoeden bezig houdt, neemt toe, zoodat bij een gelijk blijven der productie, ieders aandeel kleiner wordt,

Een achteruitgang van de pandancultuur was nergens te be-speuren; integendeel wordt de aanplant overal, waar de plant groeien wil, uitgebreid, en wel uitsluitend als paggers. De reden, dat nimmer geregelde velden beplant worden, is, voor zoover mij werd medegedeeld, gelegen in de omstandigheid, dat van paggeraanplantingen geen tjoeké (een soort belasting) geheven wordt, hetgeen van veldaanplantingen wel geschiedt. De aan-plantingen zouden over het geheel beter verzorgd kunnen worden. Blijkbaar wordt, behalve in het eerste jaar, niet het minste onderhoud aan de planten gegeven, zoodat de paggers vol onkruid, vooral Lantana, staan en deze laatste in vele ge-vallen boven de pandan uitgroeit. Alleen op het land Soedimara wordt door den beheerder er zooveel mogelijk op aangedrongen, dat de paggers schoon gemaakt worden, waarvan het nuttig effect dan ook duidelijk te zien was. Overal elders, waar ik kwam, waren de planten op echt Inlandsche wijze verwaarloosd."

Het voornaamste uit het artikel van P I T zij hiermede weer-gegeven. De oorzaak, dat de pandanhoedenindustrie in een zoo kort tijdsbestek een dergelijke enorme vlucht kon nemen, 20

(30)

Veldje met ouden aanplant van Pandanus tectorius Sol. var. djaksi-bener. Nabij de dessa Radja-polah. District Tasikmalaja.

(31)

Men vermoedt, dat ongeveer 200 jaren geleden de bewoners der kampoeng Tjimangoe in de dessa Manggoendjaja de bladeren der gewone pandan uit de bosschen haalden. Daarop volgde het overbrengen van jonge planten uit die bosschen naar de kam-poeng, waar zij op verloren plekjes werden gepoot. Van de

pandan djaksi-bener werden vroeger alleen de bloemen, nog

nadat de planten bij de woningen gepoot waren, gebruikt. Later leerde men ook het gebruik van de bladeren. Behalve zakken ging men ruwe matten vlechten, deze werden langzamerhand ook fijner gemaakt en daarna ging men sigarettenkokers faBri-ceeren. De volgende stap op den weg van vooruitgang dezer vlechtkunst was, dat eenige bewoners van de kampoengs Tjimang-goe, Leuwilemboe en Tjireundeu het vlechten als een vak gingen beoefenen. Daarmee werd echter niet veel verdiend. Nadat men in het begin dezer eeuw in Tanggerang het vlechten van pandan-hoeden volgens Europeesch model had geleerd en deze vaardig-heid zich in de, om Tanggerang liggende, landstreken begon te verbreiden, kwam in 1905 uit het Buitenzorgsche een zekere M A S P O E R A zich in het district Tasikmalaja vestigen en leerde aan een inwoner van kampoeng Panembang in de dessa Radja-polah, Hadji J A S I N genaamd, het vlechten van dubbele pandan-hoeden. Na korten tijd kenden een dertigtal Inlanders deze kunst. Nog in hetzelfde jaar kreeg Hadji J A S I N les in het ver-vaardigen van enkele gevlochten hoeden. In de genoemde dessa werd het vlechten van pandan samak- en pandan djaksihoedexi algemeen. De bewoners van andere dessa's namen de kunst over, gingen eigen aanplantingen maken en thans vindt men deze in de dessa's Manggoendjaja, Tandjongpoera, Dawagoeng, Soeka-radja en Tjibaok, alle behoorende tot het onderdistrict Radja-polah van het district Tasikmalaja. Ook in andere on der distric-ten, n.l. die van Tjiawi, Tarikolot en Tjisajong, komen aanplan-tingen voor, verder in de districten Kawali en Pandjalo (Pa-noembangan).

Bij de verdere ontwikkeling der pandanhoedenindustrie moet, wil zij slagen, door de bevolking terdege medegewerkt worden. De hoedenexporteurs, die, na de bevolking, de grootste belanghebbenden zijn, doen alles, wat in hun vermogen ligt, om den aanplant van de fijnere pandanvezel leverende variëteiten te bevorderen. Van Regeeringswege worden beide categorieën van belanghebbenden zooveel mogelijk gesteund, welke steun recht-streeks door de Afdeeling Nijverheid te Buitenzorg verleend wordt,

Op verzoek van eenige hoedenexporteurs werden enkele jaren geleden door de Afdeeling Nijverheid pogingen in het werk gesteld, om te trachten de variëteit pandan kapoer in het district Tasikmalaja aan te planten. De eerste zending stekken werd te Tanggerang door een ter zake kundig Inlandsch amb-tenaar van den Buitenzorgschen Botanischen tuin verpakt. In Ta-sikmalaja werden zij, onder toezicht van den landbouwkundigen ambtenaar W O L F F , uitgepoot. E e n gunstig resultaat leverde deze poging echter niet op, daar alle stekken stierven, omdat zij

(32)

voldoende beworteld waren, om aan te kunnen slaan. De proef werd daarom een jaar later tegen het begin van den regentijd herhaald en toen ik, in Juli 1924 te Tasikmalaja zijnde, het

pandan ^apoer-proefveldje in oogenschouw nam, bleken een

twaalftal stekken aan te slaan. Hoe het sindsdien daarmede is gegaan, weet ik niet.

De pandanhoeden, welke men op J a v a vlecht, kan men, onaf-hankelijk van de qualiteit, in twee soorten verdeelen, namelijk in enkel en dubbel gevlochten hoeden. Den enkel gevlochten hoeden geeft men in den handel den naam „split pandan". Deze naam kan aanleiding geven tot verwarring. In de Philippijnen maakt men n.l. ,,split pandan"-hoeden, welker vlechtstrooken slechts de bovenepidermis met een deel van het daaronder lig-gende weefsel bevatten. De benedenzijde van de vlechtstrooken wordt door splijten verwijderd. Op J a v a gebeurt dit nergens. De vlechtstrooken van de Javasche ,,split-pandan" zijn niet verschillend van die van dubbel gevlochten hoeden. Bij de laatste soort zijn echter steeds twee strooken met de onderkanten tegen elkander aangelegd en deze worden te zamen, alsof het één vlechtstrook was, gevlochten.

Tijdens mijn dienstreis in het district Tasikmalaja in Juli 1924 zag ik, hoe veel bladmatcriaal als onbruikbaar weggeworpen werd. Reeds vóórdat ik een publicatie van de bereiding van gespleten pandan in de Philippijnen onder oogen kreeg, had ik in het laboratorium van de Afdeeling Nijverheid te Buitenzorg getracht, de pandanvlechtstrooken te splijten. Dit gelukte het beste, nadat de strooken gekookt waren. Tijdens bovengenoemde dienstreis heb ik eenige Inlandsche bestuursambtenaren hierop gewezen en hun het splijten voorgedaan. De afval der pandan-bladeren kan na splijting nog goed vlechtmateriaal opleveren, omdat een groot deel van den afval vlechtstrooken geeft, welke, ongespleten, te dik zijn, om behoorlijk gevlochten te kunnen worden, We moeten echter afwachten, of de bevolking zich deze economie ten nutte zal willen maken.

Voor het bleeken van pandanhoeden bestaat op J a v a reeds lang belangstelling. E e n tweetal personen, betrokken bij den hoe-denhandel, zoekt reeds vele jaren naar een bruikbaar procédé. Tot op heden zijn zij er echter nog niet in geslaagd, het ge-wenschte succes te bereiken.

Hun vergeefsche pogingen waren voor de Afdeeling Nijver-heid aanleiding, een onderzoek naar de meest geschikte bleek-methode in te stellen, ten einde zoo mogelijk te trachten, belang-hebbenden hiermede van dienst te zijn en daarmede de Neder-landsch Oost-Indische nijverheid weder een stapje vooruit te helpen,

Uitgebreide gegevens, omtrent de jaarlijksche bladopbrengst der pandans en het met pan dan variëteiten beplant areaal in het district Tasikmalaja, kan ik hier, tot mijn leedwezen, niet mede-deelen. Het onderzoek naar deze wetenswaardigheden, hetwelk een jaar geduurd heeft, is 1 Juli 1924 beëindigd geworden en kort daarop is door den ambtenaar, wien, op verzoek der

(33)

Af-deeling Nijverheid het onderzoek was opgedragen, het rapport aan den landbouwleeraar te Bandoeng ingediend. Op 1 Augustus 1925 had ik, trots herhaald verzoek, nog geen afschrift van dit rapport ontvangen. Ik moet daarom volstaan met het over-nemen van eenige gegevens, voorkomende in een rapport van den vroegeren controleur van Tasikmalaja, H. TH. AMENT, welk rapport in de Verslagen van het Vezelcongres, te Soerabaja in

1911 gehouden, gepubliceerd is.

Hij geeft op, dat in de afdeelingen Indihiang en Tjiami van het district Tasikmalaja + 190 bahoe met pandan beplant is. Hiervan zijn + 50 bahoe's met pandan djaksi en de andere met

pandan samak begroeid. Volgens hem groeit de pandan samak

alleen op vruchtbaren grond en de pandan djaksi ook op slechte gronden. AMENT maakt echter geen onderscheid tusschen de beide variëteiten der pandan djaksi, en aangezien de variëteit

djaksi-laoet veel overeenkomst heeft met de variëteit samak,

moeten deze opgaven met de noodige reserve aanvaard worden. De bladopbrengst wordt als volgt opgegeven:

Van de, schroefvormig aan den stamtop groeiende, bladeren snijdt men de oudste bladeren af en zorgt daarbij niet meer bladeren te oogsten, dan er aan den top bijkomen. Zoo doende kan men per maand 1 a 2 bladeren van elke bladerkroon afsnij-den. Aangezien per bahoe gemiddeld 850 planten groeien, pro-duceert elke bahoe pandanaanplant per maand minstens 850 bladeren en gemiddeld 1300. Een blad levert + 20 fijne blad-strooken op, terwijl voor een hoed, daarvan gevlochten, 600 bladreepen noodig zijn. Er zijn dus 30 bladeren noodig, om het vlechtmateriaal voor één fijnen hoed te kunnen vervaardigen. Men zou, indien alle bladeren van één bahoe pandanaanplant tot fijne hoeden verwerkt worden, ruim 40 hoeden per maand kunnen doen vervaardigen. Een eigenaar van een veld van boven-genoemde grootte kan al deze bladeren niet zelf verwerken, maar moet een aanzienlijk deel der bladeren, al of niet tot vlecht-klare reepen verwerkt, verkoopen. De inkomsten, welke een vlechter, die zulk een terrein bezit, daaruit trekt, kunnen daarom niet juist berekend worden, maar AMENT schat deze verdien-sten op ƒ 10.— a ƒ 20.— per maand.

E e n volwassen pandanblad levert 8 vlechtstrooken van H; 8 mm breedte op. Het aantal fijne bladreepen, uit één blad gesneden, bedroeg, zooals reeds vermeld werd, + 20. De aan-tallen vlechtstrooken van andere breedten, uit één blad gesne-den, liggen tusschen de genoemde waarden in.

(34)

HOOFDSTUK 5.

De verdiensten in de pandanhoedenindustrie en de beteekenis vati dezen tak van nijverheid.

Bij de bestudeering van den invloed van het pandanhoeden-vlechten op den economischen toestand der bevolking in die streken, waar men zich met dat vlechten bezighoudt, dient men op den voorgrond te stellen, dat het hoedenvlechten slechts een nevenbedrijf is, hetwelk door de vlechters beoefend wordt op tijden, waarop zij geen anderen arbeid verrichten kunnen.

Verschillende auteurs, die over dit onderwerp schreven, waren, blijkens hun geschriften, hiermede op de hoogte, doch in hun beschouwingen over de loonen der vlechters en vlechtsters ver-loren zij dit soms weder uit het oog. Een tweede en grooter fout, welke door publicisten is gemaakt, wordt veroorzaakt door de bestudeering van het vlechtersbedrijf, uitsluitend uit een natio-naal oogpunt, zonder rekening te houden met de toestanden in de vlechterij elders. Het vlechterijvraagstuk was echter, lang vóór men in Nederlandsch Oost-Indië aan hoedenvlechten voor export dacht, een internationaal probleem geworden.

Hoewel de hoedenvlechtindustrie zich in Italië het eerst als groot-industrie ontwikkelde en vele Europeesche landen daarin volgden, is Frankrijk het centrum voor de afwerking en het ver-koopbaar maken van hoeden geworden en voor een deel ge-bleven. De groote firma's, welke zich met dit bedrijf bezig hielden en ten deele daarin nog een leidende rol spelen, zochten bij de steeds stijgende vraag naar mode-hoeden, naar nieuwe modellen, nieuwe grondstoffen en in de eerste plaats naar land-streken, waar de bevolking de geschiktheid tot vlechten bezat of kon en wilde aanleeren.

W a a r de energie tot ontplooiing eener vlechtnijverheid naar Europeeschen trant niet in de bevolking van een of ander land zelve gevonden werd, diende Westersche energie de Ooster-sche op te wekken en gaande te houden. In J a v a ontstond op deze wijze in Tanggerang en omstreken de bamboehoedenindus-trie, welke Europeesche modellen onder Europeesche leiding levert. De steeds toenemende vraag naar hoeden deed, zooals reeds in hoofdstuk 2 uiteengezet werd, de hoedenindustrieelen naar nieuwe grondstoffen uitzien en zoo ontstond de vlecht-industrie van pandanhoeden voor exportdoeleinden,

In het begin dezer eeuw met deze vlechtnijverheid begonnen, verzond men in 1904 reeds ongeveer 3,8 millioen pandanhoeden, In het daaropvolgende jaar steeg de uitvoer tot 4,8 millioen hoeden. PLEYTE becijfert in zijn werk ,,De Inlandsche nij-verheid in W e s t - J a v a als sociaal-ethnologisch verschijnsel" den

omvang van den export van pandanhoeden van 1904—1909 en 25

(35)

komt tot de volgende getallen bij een verpakking in kisten, welke + 1600 stuks hoeden kunnen bevatten:

Uitvoer van pandanhoeden uit Java, uitgedrukt in kisten, welke 1600 hoeden bevatten.

In het jaar: Aantal kisten:

1904 ± 2400 1905 ± 3000 1906 ± 4300 1907 ± 6000 1908 + 8200 1909 ± 12000

De enorme stijging van den export van pandanhoeden in 1909 is, volgens PLEYTE, hoofdzakelijk toe te schrijven aan het in Europa in trek komen dier hoeden. Deze cijfers zijn niet aan de officieele Nederlandsch-Indische statistieken ontleend; eerst sinds 1908 komen ook andere hoeden als bamboehoeden afzon-derlijk in de uitvoerstatistieken voor, onder het hoofd ,,andere hoeden". Deze z.g, ,,andere hoeden" waren meestal grootendeels pandanhoeden.

In de jaren na 1909 valt een enorme terugslag in den uitvoer van alle soorten hoeden uit Nederlandsch Oost-Indië te constateeren, hetgeen in de ondervolgende statistiek te zien is:

Uitvoer van hoeden (behalve bamboehoeden) uit Java, uitgedrukt in hun waarde in guldens. In het Naar Naar de jaeir: Nederland; overige landen:

1909 ƒ 172.600 ƒ 1.460.801

1910 „ 1.700 „ 329,582 1911 „ 1.000 „ 493,000 1912 „ 4.000 „ 1.814.000

1913 „ 29.000 „ 1.020.000

Gedeeltelijk is de terugslag in den uitvoer in de jaren 1910 en 1911 toe te schrijven aan het overvuld zijn der magazijnen in Europa. Verder speelt de mode bij de wisselingen in afname van stroohoeden de grootste rol,

Sinds 1914 worden in de bovengenoemde uitvoerstatistieken de pandanhoeden als zoodanig afzonderlijk vermeld. De cijfers dezer uitvoerstatistieken zijn hieronder weergegeven,

Uitvoer van pandanhoeden uit Java, uitgedrukt in duizendtallen. 1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 Nederland en order 293 115 75 — — 721 271 Frankrijk 341 434 861 144 159 '859 726 Italië 84 81 — — — — — Overig Europa 74 — — — — — — Ver. St. V. N, Amer. 1753 928 875 2875 1794 2155 5864 Egypte 15 21 — — — — — Canada — — — — — — 60 Singapore _ _ _ 75 461 1494 180 Australië 128 44 60 51 112 166 304 Elders — 50 17 — 125 84 13 Totaal 3808 4008 2072 3353 2656 6048 7787 26

Cytaty

Powiązane dokumenty

Die ausführliche Analyse der sprachbezogenen Besonderheiten, die auf Einflüsse aus der Herkunfts- und Muttersprache der Kanakisch-Sprecher oder Kiezsprecher wie

(2006) are the pioneers in the field of water transport simulation in cement pastes. Their so-called network models are subdivided into a series of nodes connected by cylindrical

Mury zostały wzniesione na przełomie XIII i XIV w. na owalnym obrysie, wydłużonym w kierunku pół- noc – południe, pierwotnie na niektórych odcinkach podwójne, z dwiema

Experiments in which pure cultures prepared from Actinomyces colonies were inoculated into synthetic media, containing known quantities of latex rubber, demonstrated that the

Zaprezentowane referaty w w ielow ym iarow ym św ietle ukazały drogę tw ór­ czą Zdzisława Zygulskiego, który poprzez studia na U niw ersytecie Jana K azim ierza w

Investigation of The Coriolis Effect in Rotating Space Platforms for Space travel..

Smiałowski działalnością Langego, zwłaszcza budową manufaktury przedborskiej, interesował się od lat4 i pewnie jeszcze kilka lat temu nie sądził, że uda mu się zebrać