• Nie Znaleziono Wyników

3- *33 ^

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "3- *33 ^"

Copied!
69
0
0

Pełen tekst

(1)

B

a

u

-

L

Ö

3-

s

- *33 ^

Bijvoegsel bij rapport: Afsluiting Volkerak. Deel V

W.L. M 878-V.

Dit rapport behandelt de plaatsingsmanoeuvres van de caissons

en de daarbij optredende krachten.

Verschillende plaatsingsmethoden zijn onderzocht zoals het

gebruik van sleepboten of het gebruik van lieren respectievelijk

bij opvaren in de hoofdstroom dan wel in het schaduwgebied van

de reeds geplaatste caissons.

De combinatie van opvaren in de hoofdstroom met behulp van

sleepboten gaf de meest stabiele ligging van het caisson in de

stroom terwijl tevens de benodigde kracht het geringste was.

Uit een vergelijkend onderzoek tussen plaatsing op de hoog- en

laagwaterkentering is gebleken dat de krachten in het eerste

geval aanmerkelijk lager waren dan in het tweede geval.

Met de samenvatting en conclusies op blz.3 van het rapport kan

dezerzijds worden ingestemd.

•s-Gravenhage, 10 juli 1970.

(2)

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

A f s l u i t i n g Volkerak

Deel V

Krachten door de stroom op caissons uitgeoefend tijdens plaatsingsmanoeuvres

Verslag modelonderzoek

E 1 B I I O T H EEK

Blanst Weg- en Waterbouwkunde

Postbus 5044, 2600 GA DELFT

5£ï

1931

M878

mei 1970

(3)

INHOUD

b l z .

1. I n l e i d i n g

1.1. O p d r a c h t . . . 1

1.2. Aard van het m o d e l o n d e r z o e k . . . 1

2. Samenvatting en conclusies. 3

3 . Model

3 . 1 . S c h a l e n . . 5

3.2. Sluitgatmodel 6

3.3. Caissonmodel... 6

3.4. Sleepdraden 7

3.5- Instelling van het model. 7

4. Modelonderzoek

4.1. Overzicht.. 8

4.2. Sleepsysteem en meetmethode. 8

4.3. Plaatsingsmanoeuvres bij eb en vloed 11

5. Stroomsnelheden en stroombeelden. 16

6. Plaatsingsmanoeuvres bij vloed

6.1. Onderzochte situaties 17

6.2. Optredende krachten tijdens opvaren en indraaien van de

doorlaatcaissons. 17

6.3. Optredende krachten tijdens opvaren ën indraaien van de

landhoofdcaissons. 18

6.4. Verwerking van de meetresultaten. 18

(4)

PIGURM

1. Situatie.

2. Overzicht gebruikte peilkaarten.

3. Bodemligging situatie met drempel (voorspelde bodem). 4. Sluitgat met situering caissons.

5- Afmetingen caisson. 6. Landhoofdcaisson.

7. Bepaling eigen massatraagheidsmoment. 8. Meetsystemen schematisch weergegeven. 9. Plaatsingsmanoeuvre in het model.

10. Overeenkomstige debieten en stroomsnelheden als functie van de tijd (11 doorlaatcaissons geplaatst).

Krachten K. en K, als functie van het debiet: 11. H6-11 pseudo-eb. 12. H6-11 e b . 1 3 . H6-11 v l o e d . 14. B6-10 v l o e d . 1 5 . H4-7 v l o e d . 16. B4-6 v l o e d . 17. H1-1 v l o e d . 1 8 . B1-0 v l o e d . S n e l h e i d s v e r d e l i n g e n : 19. H6-11 v l o e d . 2 0 . B6-10 v l o e d . 2 1 . H4-7 v l o e d . 2 2 . B4-6 v l o e d . 2 3 . H1-1 v l o e d . 24- B1-0 v l o e d . 2 5 . LH v l o e d . 2 6 . LB v l o e d .

(5)

FIGÜRM (vervolg) 27. H6-11 pseudo-eb. 28. H6-11 eb. 29. B6-10 eb. 30. H4-7 eb. 31. B4-6 eb. 32. H1-1 eb. 33. B1-0 eb. 34- LH eb. 35- LB eb.

(6)

FOTO'S 1. 2. 3. 4. 5-6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15-16. 17.

Stroombeeld vloed. 11 doorlaatcaissons geplaatst (H6-11). Stroombeeld vloed. 10 doorlaatcaissons geplaatst (B6-10), Stroombeeld vloed. 7 doorlaatcaissons geplaatst (H4-7)« Stroombeeld vloed. 6 doorlaatcaissons geplaatst (B4-6). Stroombeeld vloed. 1 doorlaatcaisson geplaatst (H1-1). Stroombeeld vloed. Landhoofdcaissons geplaatst (B1-0). Stroombeeld vloed. Wintersluitgat (LH en LB).

Stroombeeld vloed. Caisson H6-11 Stroombeeld vloed. Caisson H6-11 Stroombeeld vloed. Caisson H6-11 Stroombeeld vloed. Caisson B6-10 Stroombeeld vloed. Caisson B6-10 Stroombeeld vloed. Caisson B6-10 Indraaiconstructie.

Stroming door doorlaatcaissons. Krachtmeter (rekring). Instrumenten. 30 gedraaid. 60 gedraaid. 90 gedraaid. 30 gedraaid. 60 gedraaid. 90 gedraaid.

(7)

Afsluiting Volkerak

Krachten door de stroom op caissons uitgeoefend tijdens plaat singsmanoeuvres

1. Inleiding

1.1. Opdracht

In brief nr. 5411 d.d. 23 juni 1965 is door de Rijkswaterstaat, Waterloopkundige Afdeling van de Deltadienst, aan het Waterloopkundig Laboratorium opdracht verleend tot het verrichten van een modelonderzoek in een detailmodel van het gebied in de onmiddellijke omgeving van het tracé van het sluitgat in de Volkerakdam (figuur 1). Het onderzoek heeft plaats gevonden in het Laboratorium De Voorst.

1.2. Aard van het modelonderzoek

Het onderzoek in het detailmodel van het Volkerak was gericht op een nadere detaillering van het sluitgat.

Als belangrijke onderwerpen kwamen hierbij aan de orde:

a. de vormgeving van het wintersluitgat}

b. de stabiliteit van de stortsteen op de drempel}

c. de uitgestrektheid van de bodemverdediging voor het winter-sluitgat ;

d. de uitgestrektheid van de bodemverdediging in verband met de ontgrondingen tijdens de sluitingsprocedure5

f. de plaatsingsmanoeuvres met de caissons;

De resultaten van het onder de punten a t/m e genoemde onderzoek zijn res-pectievelijk vastgelegd in de verslagen M 878, deel I, II en III. De resul-taten van het onder punt f genoemde onderzoek worden in dit verslag beschre-ven.

(8)

-2-Het doel van dit onderzoek is een inzicht te krijgen in de grootte van de optredende krachten die door de stroom op de caisson worden uitgeoefend, tijdens het uitvoeren van de plaatsingsmanoeuvre in verschillende situaties. Mede op grond van de meetresultaten kunnen dan beslissingen worden genomen

over de wijze van slepen, het afzinken tijdens hoogwater- of laagwaterken-tering en de grootte van het toe te passen sleepbootvermogen.

Het onderzoek is voorafgegaan door weerstandsproeven in diep water en in lucht. De resultaten hiervan zijn vermeld in verslag M 878, deel IV.

Het onderzoek is uitgevoerd door ir. A. Hoekstra en ir. C. Kooman in de periode juni 1968 tot april 1969»

(9)

-3-2. Samenvatting en conclusies

Het onderzoek is "begonnen met een aantal oriënterende proeven om het systeem van slepen en de meetmethode in het model vast te stellen. Deze proeven zijn uitgevoerd zowel bij eb als bij vloed, in de situatie waarin nog één caisson geplaatst moest worden, om tevens een inzicht te krijgen in het verschil in grootte van de krachten die hierbij optreden. Op grond van deze oriënterende proeven en van het gevoerde overleg werden de volgende be-sluiten genomen.

- De plaatsingsmanoeuvres worden uitgevoerd met behulp van havensleep-boten.

- De caissons zullen geplaatst worden tijdens het einde van de vloed en dus afgezonken worden omstreeks hoogwaterkentering.

- De caissons varen op in de hoofdstroom en niet in het schaduwgebied van de reeds geplaatste caissons.

De genoemde besluiten zijn bepalend geweest voor het verdere verloop van het onderzoek.

Het onderzoek naar de optredende krachten is verder uitsluitend ge-richt geweest op de vloedsituatie. Het meetprogramma was zodanig opgesteld dat, bij de voorgestelde plaatsingsvolgorde, het mogelijk was om bij een aangenomen tijdschema, voor alle doorlaatcaissons het verloop van de krach-ten te bepalen die tijdens een plaatsingsmanoeuvre optreden, indien het verloop van het debiet of de stroomsnelheid met de tijd bekend is.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getroken:

a. Bij het plaatsen van de laatste caisson zijn de optredende krachten, op overeenkomstige tijdstippen ten opzichte van de kenteringstijd en bij overeenkomstige debieten in geval van eb 1,5 a 2 maal zo groot als bij vloed.

b. De zijdelingse bewegingen van de caisson tijdens opvaren blijven be-perkt tot enkele meters, indien slechts relatief kleine tegenkrachten

(ca. 4 ton) in dwarsrichting uitgeoefend worden. De periode van de bewegingen is zo groot, dat de invloed hiervan op het krachtenspel

(10)

-4-kan worden verwaarloosd,

c. De landhoofdcaissons zullen tijdens de plaatsingsmanoeuvres slechts kleine krachten ondervinden. Bij de optredende debieten tijdens plaatsing zullen deze krachten minder dan 5 h 6 ton bedragen tij-dens het indraaien.

(11)

-5-3. Model

3.1. Schalen

De proeven zijn uitgevoerd in het detailmodel van het Volkerak waar-van de lengte- en diepteschaal zijn vastgesteld op 1 : 50. De snelheids-schaal is volgens de snelheids-schaalregel van Proude afgeleid uit de dieptesnelheids-schaal. De schaalkeuze wordt gemotiveerd in de verslagen M 878 deel I en deel II. De afgeleide schalen zijn vermeld in tabel 1.

TABEL 1 grootheid lengte diepte snelheid tijd debiet kracht massa traagheidsmoment massa traagheidsmoment symbool nl "h n

v <- V

n

t

(= n

l

:

V

nQ (= n^nh-ny) ng (= n i3 ) nm (= nx3) »i (- *14) »j (- nx5) schaalfactor 50 50 501/2 501/2 17.675 125.OOO 125.OOO 6.250.OOO 312.500.OOO

Uit het weerstandsonderzoek, beschreven in M 878, deel IV, blijkt dat de invloed van schaaleffecten in de krachten, die door de stroom op het caissonmodel worden uitgeoefend, te verwaarlozen is.

In dit verslag worden alle grootheden, tenzij anders is vermeld, uit-gedrukt in prototypematen.

(12)

6

-3.2. Sluitgatmodel

Het gedeelte van het prototype dat zich in het model bevindt is weer-gegeven in figuur 1. Aan de hand van de in figuur 2 genoemde peilkaarten is de modelbodem in beton aangebracht waardoor de in figuur 3 weergegeven bodemconfiguratie ontstaat.

Voor een verdere beschrijving van het model wordt verwezen naar het verslag M 878 deel II, paragraaf

3-Ten behoeve van het onderzoek zijn de caissons genummerd op de in figuur 4 aangegeven wijze.

3.3. Caissonmodel

Ten behoeve van de plaatsingsmanoeuvres zijn de landhoofd- en door-laatcaisson, voor wat betreft het ondergedompelde deel in drijvende toe-stand, op schaal 1 : 50 nagemaakt in hout. Alleen de uitwendige maten, die worden weergegeven in de figuren 5 e n 6, zijn van belang.

De positie van het zwaartepunt is overeenkomstig het prototype inge-steld zodat ook de metacenterhoogten goed worden weergegeven (figuur 7)« De massa van de doorlaat- en landhoofdcaisson bedraagt respectievelijk 3,28 x 106 kg en 1,69 x 106 kg.

Bij de aanvang van het onderzoek stond de plaatsingsmethode nog niet vast. In verband hiermee was het onzeker of het krachtenspel beïnvloed zou worden door het dynamisch gedrag van de caissons. Het was daarom gewenst om de massatraagheidsmomenten overeenkomstig de berekende waarden voor het prototype, in te stellen. Dit is gedaan door middel van slingerproeven

(zie figuur 7) waarvan de resultaten in de tabellen 2 en 3 worden verge-leken met de berekende prototypewaarden.

slingeren stampen gieren prototype 153.106 • 724.106 718.106 model 147-1O6 710.106 750.106 verschil in % 4 2 4

(13)

-7-slingeren stampen gieren prototype 72.106 164-106 200.106 model 74-106 164-106 218.106 verschil in % 3 0

9

TABEL 3 Massatraagheidsmomenten van het landhoofdcaisson (in kgm )

Alleen het massatraagheidsmoment ten opzichte van de vertikale as door het zwaartepunt (gieren) van het model van de landhoofdcaisson geeft een relatief grote afwijking te zien. Op de meetresultaten heeft dit geen invloed gehad zoals blijkt uit paragraaf 4-2.

Een beschrijving van de reeds afgezonken caissons (zie foto 15) wordt gegeven in verslag M 878, deel II.

3.4- Sleepdraden

Volgens opgave van de Nederlandse Stoomsleepdienst v/h P. Smit Jr. te Rotterdam worden bij het plaatsen van de caissons sleepdraden gebruikt die bestaan uit een combinatie van staaldraadkabel (breeksterkte 38 ton) en nimpleztros (breeksterkte 40 ton). Voor de staaldraadkabel wordt gerekend

10 2

met een elasticiteitsmodulus van 10 kgf/m . De elasticiteitsmodulus van

Q p

nimplextros varieert, afhankelijk van de rek, van 1,6.10 kgf/m tot

Q p O p

3,9-10 kgf/m . Bij de proeven is de gemiddelde waarde van 2,8.10 kgf/m aangehouden. De lengte van de toe te passen sleepdraad (bij gebruik van

sleepboten) werd geschat op 40 m (20 m staaldraadkabel plus 20 m nimplextros). Ook bij toepassing van langere en zwaardere staaldraadkabels in'het

10 P

model is een elasticiteitsmodulus van 10 kgf/m aangehouden.

3-5- Instelling van het model

Voor de instelling van het model voor de vloedstroom wordt verwezen naar verslag M 878, deel III. De ebstroom is ingesteld volgens T118 uit M 878, deel II.

(14)

8

-4 . Modelonderzoek

4.1. Overzicht

Het onderzoek is globaal te splitsen in de volgende delen:

a. Het onderzoek is begonnen met een aantal oriënterende proeven om het systeem van slepen en daarmee de meetmethode in het model te bepalen. b. Voorts zijn een aantal proeven verricht om op basis van de gemeten

stromingskrachten op de caisson bij eb en bij vloed, een keuze te kunnen doen tussen afzinken omstreeks laagwaterkentering of hoogwater-kentering.

c. Het onderzoek heeft zich verder in hoofdzaak gericht op de optredende krachten tijdens het opvaren en indraaien van de caissons tijdens vloed, bij verschillende fasen van de afsluiting.

d. Tenslotte is op verschillende afstanden van de drempel en bij ver-schillende fasen van de afsluiting zowel voor vloed als eb, de stroom-snelheidsverdeling gemeten. Tevens zijn voor een aantal situaties bij de vloed de stroombeelden fotografisch vastgelegd.

De onder a. en b. genoemde delen van het onderzoek zullen behandeld worden in de paragrafen 4.2. en 4.3. » cLe resterende delen in de hoofdstukken 5 en 6.

4.2. Sleepsysteem en meetmethode

Alle krachten zijn gemeten met behulp van krachtmeters, die uit stalen ringen bestaan waarop rekstrookjes zijn aangebracht (foto 16). Een overzicht van de registratie apparatuur wordt gegeven op foto ^rJ.

De caisson werd vastgehouden met dunne staaldraadjes waarvan het ge-wicht verwaarloosbaar is ten opzichte van de optredende krachten.

Bij de proeven is onderscheid gemaakt tussen opvaren en indraaien. In de opvaarfase zijn de krachten gemeten die door de stroom worden uitgeoefend op een stilliggend caisson, met dien verstande dat de caisson geen voortgang maakt ten opzichte van de oever, maar in zijdelingse richting wel bewegings-vrijheid heeft.

(15)

-9-In het model zijn bij een situatie waarin reeds elf doorlaatcaissons geplaatst zijn (resterende opening 50 m) twee manieren van opvaren en

ver-schillende sleepsystemen onderzocht.

Het uitgangspunt is dat het manoeuvreren met de caissons gebeurt te-gen de stroom in. Het opvaren kan voor een groot gedeelte plaatsvinden in de "schaduw" van de reeds geplaatste caissons. De stroomsnelheden zijn dan laag en de optredende krachten . dienovereenkomstig klein. Op een bepaald punt, bij gebruik van sleepboten op minimaal 60 a 70 meter van de drempel, moet de caisson van uit het schaduwgebied, door de wervelstraat heen, naar de hoofdstroom gebracht worden. Tijdens het passeren van de wervelstraat

zijn de caisson en de sleepboten blootgesteld aan een sterk wisselend krachtenspel. Bovendien bleek dat de grootste weerstandskrachten toch op-treden als de caisson vlak bij de drempel ligt. In verband hiermee is, na

overleg met de opdrachtgever, besloten de opvaarmanoeuvres te doen plaats-vinden in de hoofdstroom.

Na onderling overleg besloot de opdrachtgever het plaatsen van de caissons te doen plaatsvinden met havensleepboten. Hierbij moet gedacht worden aan relatief kleine sleepboten met goede manoeuvreereigenschappen

en met vermogens variërend van 500 to 1600 PK. Bij het laatste gedeelte van de opvaarmanoeuvre en bij het indraaien wordt de drijvende caisson, door middel van staaldraden, verbonden met de reeds geplaatste caisson. Deze staaldraden dienen echter beschouwd te worden als extra hulpmiddelen. De op de caisson uitgeoefende stromingskrachten moeten dus in principe op-gevangen worden door de sleepboten.

Van de verschillende sleepmethoden die ter discussie stonden, kunnen genoemd worden: het slepen vanaf de wal en het toepassen van een zeesleep-boot.

Bij het slepen vanaf de wal wordt de trekkracht geleverd door een lier, een of meer buldozers enz. De sleepdraad loopt over de reeds geplaatste caissons via een schijf die is aangebracht in de buurt van het scharnier-punt , naar die hoek van de drijvende caisson die in het scharnierscharnier-punt moet komen. In zijdelingse richting dient het caisson gesteund te worden door

sleepboten. Dit systeem heeft verschillende nadelen. Er is een zeer lange sleepdraad nodig, die tijdens het transport verwerkt moet kunnen worden.

(16)

-10-Bij enkele proeven in het model bleek dat de caisson hij deze wijze van slepen een zeer sterke neiging tot gieren vertoonde (gierpontwerking). De krachten in de sleepdraad "bereikten hierbij wel hogere waarden dan de krachten die bij het gekozen sleepsysteem, in overigens dezelfde om-standigheden, geleverd moesten worden. Tijdens het indraaien tenslotte, moeten de benodigde krachten, ook bij dit systeem, toch geleverd worden door sleepboten daar de van de wal af geleverde trekkracht dan loodrecht op de stroomrichting staat.

Bij toepassing van zeesleepboten werd gedacht aan een geïnstalleerd vermogen van ca. 4000 PK. Deze sleepboot zou bovenstrooms van de drempel moeten varen en met een zeer lange sleepdraad verbonden moeten worden met de caisson die aan de benedenstroomse kant van de drempel blijft en die op koers gehouden moet worden door kleinere sleepboten. Haast een aantal

practische bezwaren, zoals het behandelen van de lange en zware sleepdraad, is het grootste bezwaar dat de manoeuvreereigenschappen van een zware zee-sleepboot niet geëigend zijn voor dit soort werk. Een zeezee-sleepboot heeft een grote massa en is daardoor moeilijk hanteerbaar terwijl bovendien de trekkracht, in vergelijking tot een havensleepboot, moeilijk regelbaar is.

Bij de modelproeven gaat het om de krachten, die de sleepboten moeten kunnen leveren om de caisson in de stroom te houden of tegen de stroom in te slepen. Het gaat dus niet om de krachten in de sleepdraden van de afzon-derlijke sleepboten. Dit betekent dat, bij een bepaalde positie van de cais-son, alleen de gemiddelde kracht, die door de stroom wordt uitgeoefend, van belang is. Indien de sleepboten deze gemiddelde kracht, vanuit hun posities rondom de caisson, niet kunnen leveren, dan zal de hele sleep stroomafwaarts bewegen.

In het model zijn, voor het opvaren, verschillende meetsystemen be-proefd. In alle gevallen werd de caisson zijdelings gesteund op de manier die aangegeven is in figuur 8a. Een zijdelingse beweging van de caisson (een combinatie van een zijdelingse verplaatsing van het zwaartepunt en een

draaiing om het zwaartepunt) wordt hierbij tegengegaan door een gewicht dat als gevolg van deze beweging omhoog getrokken wordt. De in het model toege-paste gewichten komen overeen met 4 ton. De zijdelingse bewegingen bleven hierdoor,in normale gevallen, beperkt tot enkele meters. Bij deze

(17)

proefop-

-11-stelling waren de zijdelingse "bewegingen zo traag,dat de invloed hiervan op de uitgeoefende krachten in de richting van de stroom, te verwaarlozen is. Met andere woorden: het dynamische gedrag van de caisson was niet van invloed op de gemeten krachten.

In de stroomrichting is de caisson op verschillende manieren vastge-houden. Toegepast zijn, onder andere, twee korte draden bevestigd aan vaste punten (figuur 8b), twee korte draden die van de hoekpunten van de caisson, via twee katroll en, verbonden waren met gewichten die in vertikale zin konden bewegen (figuur 8c) en een enkele draad in het verlengde van de langsas van de caisson (figuur 8d). Uit een onderlinge vergelijking van de meetresultaten bleek dat de gemiddelde waarde van de kracht in de stroom-richting nauwelijks beïnvloed wordt door het bevestigingssysteem. Er moet hierbij slechts aan één voorwaarde worden voldaan. De bewegingen van de

caisson mogen niet zo hevig worden dat de sleepdraden, gedurende korte tijden, spanningsloos worden. Onder normale proefomstandigheden bleek dit echter

niet het geval te zijn. Uit practische overwegingen is daarom het bevesti-gingssysteem gekozen waarbij de draden bevestigd zijn aan vaste punten.

Tijdens het indraaien van de caisson zal het stroombeeld in de direote omgeving veranderen. Traagheidseffecten in deze verandering kunnen het krachtenspel beïnvloeden. In verband hiermee zijn de proeven in het model uitgevoerd met een indraaiend caisson. De indraaitijd bedroeg hierbij 7 minuten (prot.). Het meetsysteem is weergegeven in figuur 8e en op foto 14. Het scharnierpunt is geformeerd met drie draden, die onder voorspanning gebracht werden. De drijvende en geplaatste caissons bleven hierdoor tij-dens het indraaien vrij van elkaar. De indraaikracht K^, stond tijtij-dens de hele manoeuvre loodrecht op de caissons. De krachten zijn gedurende de hele

indraaimanoeuvre continu geregistreerd. Bij de verwerking van de meetresulta-ten is de kracht E. (figuur 8e) ontbonden en samengesteld met de krachmeetresulta-ten K en K2.

4.3. Plaatsingsmanoeuvres bij eb en vloed

Om een keuze te kunnen maken tussen het afzinken omstreeks hoogwater-kentering of laagwaterhoogwater-kentering zijn de krachten gemeten die door de stroom

(18)

-12-op de caisson worden uitgeoefend hij het -12-opvaren en indraaien tijdens res-pectievelijk eb en vloed. De proeven zijn gedaan voor de situatie waarin de laatste caisson (H6-11) geplaatst moet worden.

Bij het opvaren is de kracht K. gemeten op vijf afstanden van de bovenstroomse kopwand van de caisson tot de as van de reeds geplaatste

caissons, te weten 200, 150, 100, 50 en 7»5 m. De caisson lag hierbij in de hoofdstroom (zie figuur 9)« Tijdens het indraaien zijn de krachten K., K? en K, gemeten.

De bovengenoemde krachten zijn gemeten bij toepassing van verschil-lende debieten. De bijbehorende waterstanden zijn verstrekt door de Water-loopkundige Afdeling van de Deltadienst.

Daar het model was ingesteld voor de vloedtoestand en overschakelen naar de ebtoestand te veel tijd zou kosten is in eerste instantie ook de eb in de vloedrichting gestroomd (pseudo-eb). Hierbij is uitgegaan van de gedachte dat het stroombeeld in de omgeving van de resterende opening, in hoofdzaak bepaald wordt door de reeds geplaatste caissons. De

pseudo-eb-debieten kleiner dan 3000 m /s zijn echter gestroomd bij een te hoge wa-terstand waardoor de optredende krachten vooral tijdens het indraaien te lage waarden te zien geven. In een later stadium van het onderzoek is deze meting herhaald met gecorrigeerde waterstanden terwijl het model was inge-steld voor de ebtoestand. Voor de verschillende ingeinge-stelde debieten worden de stroomsnelheden, op verschillende afstanden tot de drempel, en de bijbe-horende waterstanden weergegeven in de figuren 27, 28 en 19 voor respectie-velijk de pseudo-eb, eb en vloed bij elf doorlaatcaissons geplaatst. De optredende krachten worden weergegeven in respectievelijk de figuren 11, 12 en 13.

Een vergelijking van de optredende krachten in de verschillende toe-standen is mogelijk op basis van het debietenverloop in figuur 10c, zoals dat is opgegeven door de Waterloopkundige Afdeling van de Deltadienst. De debieten zijn onderverdeeld in "groot" en "klein" debiet. Bij het groot debiet moet gedacht worden aan een sterk springtij, bij het klein debiet aan een doodtij. Het verloop van de ebdebieten met de tijd geldt ook voor de pseudo-eb. De eveneens in figuur 10 aangegeven stroomsnelheden en wa-terstanden gelden niet voor de pseudo-eb.

(19)

-13-De optredende krachten hij pseudo-eb, eh en vloed zijn voor de over-eenkomstige debieten vermeld in tabel 4 (opvaren) en tabel 5 (indraaien). Hierbij is uitgegaan van een bepaalde tijd, T, voor kentering. Het toe-te passen debiet volgt uit figuur 10a. De optredende krachtoe-ten, indien de caisson zich op een bepaalde afstand a van de drempel bevindt,of over een bepaalde hoek a ingedraaid is, volgen uit de figuren 11, 12 en 13.

De kracht K„, tijdens het indraaien, is van ondergeschikte betekenis en bereikt slechts in enkele gevallen een waarde die groter is dan 4 ton. Bijvoorbeeld voor T = 20 min. en a = 90 is K. = 6 ton in geval van vloed.

Uit de tabellen 4 en 5 blijkt duidelijk dat de optredende krachten zowel tijdens het opvaren en het indraaien bij vloed veel lager zijn dan bij eb. In verband hiermee werd besloten om de caissons in het prototype af te zinken tijdens de hoogwaterkentering. Het onderzoek naar de optredende krachten is daarom verder alleen uitgevoerd voor de vloedsituaties.

(20)

1 4 -T (min) 60 40 a (m) 200 150 100 50 7,5 200 150 100 50 7,5

K1 (in tonnen) tijdens opvaren Groot debiet pseudo-eb 28 44 19 28 eb 18,5 23 26,5 33,5 46 11 14 16 19,5 24,5 vloed 14,5 16,5 16,5 19 20 9,5 11 11 14 14,5 Klein debiet pseudo-eb 18 26 12 16 eb 10 12,5 14,5 18 22 7 8 9,5 12 14 vloed 8 9 9 12 12 4,5 5,5 5,5 6,5 7 TABEL 4 a T (min) 60 40 60 40

Debieten (m /s) en waterstanden (m t.o.v. ÜT.A.P.) pseudo-eb 4250 .(-1,00) 3400 (-1,00) 3200 (-1,00) 25OO (-1,00) eb 4250 (-1,12) 3400 (-1,05) 3200 (-1,00) 2500 (-1,00) vloed 5200 (+1,30) 4300 (+1,20) 3900 (+1,10) 3000 (+1,00) opmerkingen groot debiet groot debiet klein debiet klein debiet TABEL 4b

(21)

1 5

-T (min) 20 15 CC (grad)

0

30 60 90

0

30 60 90 Z1 (in Groot debiet pseudo-eb 10,5 18 42 39 6,5 11,5 29 24 eb 11 30 52,5

49

6,5

21 38 34

tonnen) tijdens indraaien

vloed

7

20 40 30

5

14 26,5 19,5 Klein debiet pseudo-eb

5

9

24 19 2,5

5

16,5 11 eb

4,5

17 32,5 28

3

10,5 22 16 vloed 3,5 11 17,5 14,5

3

7

13

9,5

TABEL 5a T (min) 20 15 25 15

Debieten (m /s) en waterstanden (m t.o.v. N.A.P.) pseudo-eb 2100 (-0,70) 1500 (-0,65) 1700 (-0,65) 1150 (-0,60) eb 2100 (-0,95) 1500 (-0,90) 1700 (-0,90) 1150 (-0,90) vloed 2800 (+1,00) I85O (+0,90) 2200 (+0,90) 1450 (+0,85) opmerkingen groot debiet groot debiet klein debiet klein debiet TABEL 5b

(22)

-16-5. Stroomsnelheden en stroombeelden

Voor de verschillende situaties, waarin de stroomkrachten op de caissons gemeten zijn, worden de stroombeelden weergegeven in de foto's 1 ... 7« Het verschil tussen het schaduwgebied achter de reeds geplaatste caissons en de hoofdstroom, door de resterende opening, is duidelijk waarneembaar.

De verandering die in het stroombeeld optreedt tijdens een indraaimanoeuvre is voor de situaties H6-11 en B6-10 weergegeven op de foto's 8 ... 13.

In deze situaties zijn op verschillende afstanden tot de drempel en voor een aantal debieten, de stroomsnelheidsverdelingen gemeten. De resultaten hiervan worden weergegeven in de figuren 19 ... 26. Op verzoek van de op-drachtgever is, ter nadere informatie, hetzelfde gedaan voor de ebtoestand. De resultaten hiervan zijn weergegeven in de figuren 27 ... 35•

(23)

1 7

-6. Plaatsingsmanoeuvres b i j vloed

6.1. Onderzochte situaties

Ten behoeve van het onderzoek is een plaatsingsvolgorde aangehouden waarbij beurtelings één caisson aan de bouwputzijde en één aan de Helle-gatzijde werd geplaatst, overeenkomstig het voorgenomen sluitingsprogram-ma in het prototype onder norsluitingsprogram-male omstandigheden d.w.z. indien geen andere plaatsingsvolgorde noodzakelijk is in verband met optredende ontgrondingen of weersomstandigheden tijdens de plaatsing.

In het model wordt de plaatsing van een bepaald caisson getypeerd door de letter H of B in combinatie met twae cijfers. Zo betekent . B4-6 de vierde doorlaatcaisson die aan de bouwputzijde geplaatst wordt (zie figuur 4) terwijl er in totaal reeds 6 doorlaatcaissons geplaatst zijn.

In het model zijn de volgende situaties bij vloed onderzocht:

H6-11, B6-10, H4-6, B4-6, H1-1, B1-0 en de beide landhoofdcaissons LH en LB.

6.2. Optredende krachten tijdens opvaren en indraaien van de doorlaatcaissons

In de onder 6.1. genoemde situaties, zijn de optredende krachten gemeten bij verschillende debieten, zodat voor het opvaren de kracht K, en voor het indraaien de krachten K., K„ en K, weergegeven kunnen worden als functie van het debiet. Bij het opvaren is de kracht K. gemeten voor a = 200, 150, 100, 50 en 7,5 m (a is gedefinieerd in figuur 9 ) . Tijdens het indraaien zijn de krachten continu gemeten.

Het krachtsverloop met het debiet wordt weergegeven in de figuren 13 ... 18. In deze figuren zijn tevens de waterstanden vermeld, die bij de verschillende debieten zijn ingesteld.

De kracht Z? is in bijna alle gevallen, kleiner dan 4 ton en is

daar-om in het hele krachtenspel van ondergeschikte betekenis. In verband hier-mee is K„ verder buiten beschouwing gelaten.

(24)

-18-6.3. Optredende krachten tijdens opvaren en indraaien van de landhoofdcaissons

De op de landhoofdcaissons uitgeoefende krachten zijn tijdens het opvaren bijzonder klein. Bij het, voor de plaatsingsmanoeuvres, zeer ex-treme debiet van 8000 m / s , waarbij de caisson met de lage kopwand in de hoofdstroom lag, werd voor K. een maximale waarde van 6 ton bereikt. De

afstand a bedroeg hierbij 50 m.

Voor het indraaien wordt uitgegaan van een manoeuvre waarbij de caisson, op een afstand van ca. 100 m van het landhoofd, boven de drempel over een hoek van 90 wordt gedraaid en vervolgens naar het landhoofd wordt gesleept, waarbij de caisson boven de drempel blijft. De lange zijde van de caisson wordt hierbij aangestroomd-Omdat ook bij deze manoeuvre de op-tredende krachten zeer klein bleven, is een extreem debiet van 6000 m /s ingesteld. De kracht in de richting van de stroom (IL + K,; <x = 90 ) be-reikte hierbij een maximale waarde van ca. 10 ton.

Bij de debieten die tijdens het opvaren en indraaien van de landhoofd-caissons voorkomen, en die kleiner zijn dan de debieten die in het model werden toegepast, bedragen de optredende krachten slechts een paar ton.

6.4. Verwerking van de meetresultaten

Voor een bekend verloop van het debiet met de tijd en een aangenomen tijdschema, volgens welke de plaatsing van de caisson zich moet voltrek-ken, is het mogelijk om de optredende stroomkrachten als functie van de tijd weer te geven. Het tijdschema moet aangeven waar de caisson zich be-vindt op een bepaalde tijd voor de stroomkentering.

De toe te passen werkwijze wordt in het navolgende duidelijk gemaakt aan de hand van een voorbeeld.

Dit voorbeeld betreft de plaatsing van caisson H4-7» Er wordt hierbij verondersteld dat het debiet met de tijd verloopt zoals is aangegeven in figuur 36. Het aangenomen tijdschema en de werkwijze volgen uit de tabellen 6 en 7- De hierbij toegepaste symbolen zijn:

(25)

-19-T (minuten) = tijd voor stroomkentering.

a (m) = afstand caisson tot as reeds geplaatste caissons (figuur 9 ) .

a

(graden) = hoek, waarover de caisson is ingedraaid (figuur 9)«

Q (m /s) = debiet door het sluitgat.

K. (tonnen) = optredende kracht in de stroomrichting (figuur 15).

K, (tonnen) = uitgeoefende kracht tijdens indraaien (figuur 15).

Het resultaat van de berekening is weergegeven, in figuur 36.

T

a

Q

K

1

60

200

5300

8

55

150

5060

8

50

100

4820

8

45

50

4560

9

40

7,5

4300

8

waarden

ont-leend aan

-figuur 36

figuur 15

TABEL 6 opvaren

T

a

Q

K

1

K

3

25

0

3300

6

0

22

30

3000

6,5

5,6

19

60

2700

9

14

15

90

2300

4

12

waarden

ont-leend aan

-figuur 36

figuur 15

figuur 15

TABEL 7 indraaien

Bij het beschouwde voorbeeld (H4-7, vloed) blijkt de maximale kracht 23

ton te bedragen (zie figuur 36).

Voor de overige te plaatsen caissons kan een soortgelijke werkwijze

worden toegepast. Indien nog één caisson van de serie geplaatst moet worden

blijkt (bij groot debiet) de maximale kracht ca. 38 ton te bedragen.

Voor situaties, die niet in het model onderzocht zijn kunnen de

stroomkrachten bij benadering gevonden worden door interpolatie tussen

twee onderzochte situaties.

(26)

-20-Yoor het bepalen van het krachtenverloop kan ook uitgegaan worden van de stroomsnelheden boven de drempel in de resterende opening. Uit de figuren 19 ... 26 kan het verband tussen het debiet en de snelheid worden afgeleid.

Indien de waterstanden afwijken van de in het model toegepaste water-standen moet hiervoor een correctie worden toegepast. Dit kan het een-voudigste gebeuren door uit het bekende debiet met de bijbehorende afwij-kende waterstand, de stroomsnelheid boven de drempel te bepalen. Deze

stroomsnelheid moet dan met behulp van de figuren 19 ... 22 gecorreleerd worden aan een fictief debiet (de hierbij vermelde waterstanden doen niet ter zake). In de figuren 13 ... 18 wordt het verband tussen dit debiet en de optredende krachten gegeven.

(27)

o

o

o

04 i O O

o

Tl

o

o

o

ff) •o !

o

o

o

>o o 1 / > H O E K S E - W A A R D "AR *,

+

* * * \ ^ / Af -•/ W I L L E M STAD

+

N O O R D - B R A B A N T

+

grens o v e r z i c h t s m o d e l grens d e t a i l m o d e l

S I T U A T I E

SCHAAL i : 5 0 . 0 0 0

(28)

65_222 van sept.'65

arr. Dordrecht tek. R.W.S. 6 6 - 7 1 0 0 7

r a a i A 1 :

&WW&Wï&ft>&ï&i

2 ! • 3 / tek. R.W.S. 67-7-141 "voorspelde bodem" tek. R.W.S. behorende bij O.O. DED 8 2 4 dienstjaar 1967

,tl£

Itek. R.W.S. 6 6 - 1 0 4 0 I

%m»***^&

^ . ••Kltek. R.W.S 66-1Q4Ö1 tek. RJW.S. VR. 66_128i aangepaste bodem rond (crib

1

mj&Y.

%. tek. R.W.S. 67-7141 "voorspelde bodem' 65_223 van sept'65 arr. Dordrecht

W

tek. R.W.S. 6 6 - 7 1 0 0 7 raar B /A^ïUAi * / ^^^^\^J^^A^.\Z^'^C.

Bodemligging na verbouwing aug. '67

OVERZICHT GEBRUIKTE PEILKAARTEN

S C H A A L 4 : 4 2 . 0 0 0

(29)
(30)

1

m 73 r-O O -o C

z

o

o

co O

I

73 C 2 CD OD 3 O

r

c

H O >

m

H </> H

c

rn

z

o

> tn

c/>

O Z (/> (O O

I

> >

r

w en O O S-f B 1 . . . B 6 1 H 1 . . . H 6 J D o o r l a a t c a i s s o n EB

J

L.H. L a n d h o o f d c a i s s o n H e l l e g a t d a m L.B, L a n d h o o f d c a i s s o n bouwput

H 6 - 1 1 6e caisson vanaf H e l l e g a t d a m w o r d t ingevaren,

t e r w i j l 11 caissons zijn g e p l a a t s t , ( l a n d h o o f d c a i s s o n s niet m e e g e r e k e n d ) X N.A.R _9,OOm h l . M i l ' ' 'l'l"l" "T' "1" ' '1' "1' , r , 1 • M Y . r . r . •, Y,-. •, •••,•,•,•.•.:•••, , , , , - , Y|v , jlp . Y|v , i ; , • / , • • , • • „ • • ••• •:•„„• > N.A.R _9,OOm A f s t a n d PQ 6 6 0 m = - 6 8 7 5 3 5 0 3 7 1 C o ö r d i n a t e n P \ f X = - 6 8 2 6 C o ö r d i n a t e n Q | y=_sOSi 61 2

5

VLOED

(31)

<F e r ~2 45,4 5

ZIJAANZICHT

o o

i

i

] 1* 1 1 ! 1 M f Ê_ . . .

H

<?7

,53 i

5-AANZICHT KOPWAND

d r i j f s c h o t t e n 45,4 5

HORIZONTALE DOORSNEDE

M : m e t a c e n t e r p u n t ( d w a r s ) G : massa z w a a r t e p u n t maten in m e t e r s

AFMETINGEN CAISSON

SCHAAL 4 1 3 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

M. 8 7 8 - I S ! HG. 5

(32)

Z U A A N Z I C H T ( d r i j v e n d ) j ^ i M

R T

s

_ i.

'T

17,5 A A N Z I C H T H O G E KOPWAND ( i n v e r t i k a l e s t a n d ) x T JL I

-B

i t l . ï 5 X ï i i / * * W i l / 5 * W 5JL_^ £/ * * * >

n

£-G = massa z w a a r t e p u n t M = m e t a c e n t e r p u n t ( d w a r s ) D O O R S N E D E I - I maten in m

LANDHOOFDCAISSON

SCHAAL O O O

(33)

z - a s

1

1

ojf^—^^—

l\ \

1 \

1 \

rA

1 \

J = J 0 2 T . „ \ J-• ? ' dl; Jl T d cp

J - f +

dt <P = ?Q Z = zwaartepunt l i c ha am x - a s Q _ . d r a a i ing ga s (Y-as) y G = gewicht lichaam \ a m ="" massa lichaam \ ^^——""* ^) g = v e r s n e l l i n g z w a a r t e k r a c h t r \ \ cp = d r a a i i n g s h o e k Zm 1 a = a f s t a n d van 0 t o t Z m J = massatraagheidsmoment l i c h a a m t . o . v . z w a a r t e l i j n / / d r a a i i n g s a s / J = massatraagheidsmoment t . o . v . G . mg / d r a a i i n g s a s „ ^ " " " w = ïïT" = s l i n g e r f r e q u e n t i e 2 + ma m g a s i n cp = 0 m g a.cp = 0 voor cp k l e i n 2

cos oit - J cp w cos art + m g a cp cos ut = 0

u = \/^f-^ j = j _ m a = ma ( ^ r - a)

BEPALING EIGEN MASSATRAAGHEIDSMOMENT

(34)

^ in de J I A A a -middenstand v w o . , ,,o-v\M-

, e/

» W H > © Z'JDELINGSE KRACHTEN <M/VV-< y ^ -

A

o-VW-

H

o-Wlr

H

© TWEE DRADEN MET VASTE PUNTEN

-O—Wr

0 EEN OF TWEE DRADEN AAN GEWICHT

® EEN DRAAD AAN GEWICHT OF

VAST PUNT

0 INDRAAIEN

o krachtmeter —W— veer © k a t r o l X gewicht ! • - vast punt

MEETSYSTEMEN SCHEMATISCH WEERGEGEVEN

(35)

e o o u e o o u •o c t . o > Q. O

P L A A T S I N G S M A N O E U V R E IN HET MODEL

±

S C H A A L V . 1 5 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

M. 8 7 8 - 2 :

HG. 9

(36)

6000 5000 4000 3OO0 20O0 ?. 1OO0 o üJ O r-ai co a

o ,

ö

Verloop van verschillende debieten met de t i j d 1 0 ia ui 1 0 0 0 2 0 0 0 3 O O 0 4 0 0 0 5ÖO0 2,5 2 0 3 0 4 0 5 0 6 0 minuten V O O R K E N T E R I N G 7 0 8 0 G r o o t d e b i e t ' Klein debiet 2.0 1.5 > 1.0 Q5 O

(E)

/ / ,

i)

11

1

1/

1

II

'1/

' / / / ,

V

~r

/ /

v

' /

Verloop van de stroom -snelheid boven de drempel met de t i j d 10 2 0 3 0 4 0 SO 6 0 7 0 8 0 minuten V O O R K E N T E R I N G - 0 8 0 - 1 . 0 0 - 1 . 2 0 2 0 0 0 4 0 0 0 6 0 0 0 DEBIET (m/s ) ,eb

O V E R E E N K O M S T I G E DEBIETEN EN STROOM

S N E L H E D E N A L S FUNCTIE VAN DE T'JD

(11 d o o r l a a t c a i s s o n s g e p l a a t s t )

(37)

°o °o

h-o h-o

KRACHT in tonnen •o Z UJ <

cc

M

o

o

' o

m ^ G x < 0 x + -O + x O en O O O "• O O co O Ol KRACHT in tonnen

K R A C H T E N K< EN K

3

ALS F U N C T I E

VAN H E T DEBIET

H 6 - \\ pscudo-eb

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

M. 8 7 8 -

HG. 11

(38)

KRACHT in tonnen * -U)

o o

INDRAAIE

N

K

3 • > * j o

o

O><J +

o

01 n tonnen

8 1

o < UI <

'ïZ .E

m O + » x KRACHT in t o n n e n

K R A C H T E N K, EN K

3

ALS F U N C T I E

V A N H E T D E B I E T

H 6 - \\

EB

(39)

f j ! i j' E O ( r _ CL v _ < ^ <Z e »-5 ex 2 UJ o K e ( 1 • • E o - i n 1 1 T j c VB

O °

\

N\

__— i»r Oat OV,*C' J ; \ i \ A i ) A \ \ Z ÜJ CC „ a. 0 VP\ 1 i ! 1 D O O r K P A C H T in t o n n e n — » • ?:*::$>i?"::>:;^::: < O o o co 0 w o o o O • " O " * o 4 i °o • 1 i i

1

INDRAAIE N K3 1 i j O O o o * <*• S **l < R A C HT O •» u-> 4

§ l 2

^ ; +

O O o o. O x? o o C o 0 O" | : O^ f* , ! i -O O o . "N

)

*->Z

/ Z UJ < Q Z o o if ö A r >-i T K R A C H T E N K, E N K3 A L S F U N C T I E V A N H E T D E B I E T .WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM ! A i \ i ^ \ V 1 vA ' 1 ;• ^ \ i' i i o j n l o n n « n

0$

o O o

o -£

O ' •-«• !* + o o o o O V n 4

I

o ! o

O ! o„

o l o

CS, | + ! O O o o O ^ CL ° $'•'•7 * - * o « e

Si

v

°<\

°o\\b

i -Ï Q \ »

i \ \ \

i \ \ 1 : ] o i n t o n n e n O'

H 6 - 4 4

O O O'. X o -*•

<* +

O 0 " O Q. O - f ' Cr, 4 0 | O O b j ,

o ! o

™ I +

o o o o O V L O E D

M. 8 7 8-3C

HG. 1 3

(40)

1 i j ! j i i i ; 1 i ; I Z LU CC < > CL

O

e O m E^ in V i i i

— f

i 1 f" i \ 1 [ | 1 1 i E O c V O O 1 e O O CM T\J * * \ " ^ v te \ o O O K R A C H T 'm t o n n e n O 2 < if) CL UJ ( -<f O in O

° 1

o i

o • "^ : O O O m O O

o

<\

o

o

o

o

T +

o

q

T + O o O"

+

O - » " S É •b > o Z UJ <

< ?

£T * Q Z o

°o

• e» 1 vV \

j j 1 \ \

\ 1 Y i \

1 ! 1 \ \

i I ! \ \

i W ' ! l

i ! 1

1 1 1 '•• - ' • • • i i i O o o K R A C H T i n t o n n t n 0 o 0 o o o m O o o O l o ' T - T -f o Ü -^, + . o

°".

o +' o o o o o o o o • » o o o r> O O o f V c o o o + o o "^ + o o> o

+

K R A C H T in t o n n e n K R A C H T E N K^ EN K3 A L S F U N C T I E V A N H E T D E B I E T B 6 - 4 0 V L O E D WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 818- RG. 1,4

(41)

E O ^.7, 5 e n 5 Z UJ Q.

O

E E O

o o 2

O «n O <^- ^r «

o

O O K R A C H T in t o n n e n c

| 3

u

o

O O O O | PO O

o

lil)—

- * • - : * 1

z

UJ ^— <

a *

Q Z ~ -> ^

W

o\

O

o

m K R A C H T i n O O co O K R A C H T in t o n n e n » -O

o

o

• 9

o

o

o

co

o

o

o

CM

o

o

o

o

f ) • ^

+

o

CM • V

+

o

^ • V

+

e o: o

a <

z

<

ir *

Q Z re \ O O O <* O

o

o

co O O O CM O O O

o

*? V

+

o

w. V

+

o

"«•. ^r

+

K R A C H T E N K^ EN K

3

ALS FUNCTIE

VAN HET D E B I E T

H 4 - 7

V L O E D

(42)

E O

z

Ui

I-O

1 m e E E * O O in O w

V

E O O

o

o o

KRACHT in tonnen o «I O

§<

<z

ui H 6 O -o O in O O O O

+

• • • - • - - • - - • - ' . • • • f

z

Ui <

o

z

~ O \ T A

o\«\

o \ \

—«T

ml

\l

4|A - •

§

n

o

o

O K R A C H T in tonnen — M O O O K R A C H T in tonnen O O O «

8 +

INDRAAIE

N

0 \ \m o» \ \ O \ \ •o V

°°\

*^nr

k

O O O O O O O a-Q < y 2 . * i j .£ ui' nr ^ E O < $ 5 O

u

O •* O

o

o

« O O O

o

«n • *

+

O V

+

O T •«c

K R A C H T E N K

4

EN K

3

ALS FUNCTIE

VAN H E T D E B I E T

B 4 - 6

V L O E D

(43)

E r^ CM O ro O O CM ^ K R A C H T in t o n n e n •n . *- ,

z

UJ

o.

O

\ \

\1

u

1

1

Y

c UJ i- e

is

o

I-N

o

O O O O O O ü ro O O O CM OO O ro 4 O CM 4 0 •+

INDRAAIE

N

K

3

i s ^ — z v — i

°oi«b °o

<o \r> col O O O

ooo

e

o

o

o

CM OO O O m 4 O CM

+

O 4 O

o

ro K R A C H T i n a-U) UJ-O o

o

z

UJ < O

z

\ \

w

\ \

o

o

o

•*

o

o

o

ro O O O O m • * • 4 O m ^ + O T re

o

o

o

o

o

ro O CM K R A C H T in t o n n e n

KRACHTEN K., EN K

3

ALS FUNCTIE

VAN HET DEBIET

HA-A

V L O E D

(44)

e

o

in e m K E O

o

S 8

m O ^ < 2 c O O co O O CM -*-K R A C H T in tonnen . il 1 1 * W t ' H V

z

UJ

I-Q.

O

\ > >

1—ie-vl

25

al i- e <

o

o

o

O

o

O m O O m O CM

mm)

- — i * i

z

LU ^— <

< ?

* *

o

z

°o

o

\4

\ « \

°o

en O O O • « O O

o

co O O O CM O O

o

o

m •^ + O a • ^

4-o

• ^ " T

+

o

o

co O K R A C H T in tonnen • » * : Q:

a

•o O-F> co

22° o o

o

o

o

o

co

INDRAAIE

N

1

o 1» > \

1

< 5.£

o

co O oi O O

o

CM O O O O

o

co O CM O KRACHT in t o n n e n

K R A C H T E N K

A

EN K

3

ALS FUNCTIE

VAN H E T DEBIET

B 4 - 0

V L O E D

(45)

369m 1 cm = 10m E" c > 0,5 j UO 2 , 0 2,5 3,0 3,5 O 0,5 «,o 1-1,5 2,0 2,5

lOOm uit as caissons

'.""^ /x.-'

t

2 0 0 m uit as caissons

v y

— x \ \ \ / / ^ - — " ^ ^

\ ** - -/ J

Q = 6 0 0 0 "%tc> N A . P . +1,5001 Q = 5 0 0 0 ™%ec; N A P . + 4 , 3 0 m Q = 4 0 0 0 Hi/5«c' N.A.P. H . I O m Q = 3 0 0 0 «Oseci N.A.P. + 1 , 0 0 * Q s 2 0 0 0 «>%«:; N. A. P. + 0,90"» snelheden gemeten op 2,5 m beneden het wateroppervlak

SNELHEIDSVERDELINGEN

H 6 _ \A

V L O E D

(46)

3 2 4 - » - i cm = l O m Q = 6 0 0 0 m^e c J N.A.P. + 1 , 5 0 m Q = S O O O r a ^ ^ ï N.A.P. + 1,301» Q = 4 0 0 0 m % eC v N.A.P. +1,1 Om Q = 3 0 0 0 m % e c » N.A.P. + 1,OOm Q _ 2 0 0 0 m % e c i N.A.P. + 0 , 9 0 m snelheden g e m e t e n op 2,5 m beneden h e l w a t e r o p p e r v l a k

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUH

B 6 - 4 0

V L O E D

M. 8 7 8 - : g j HG. 2 Q

(47)

- » - 1 era = lOm 0,5

1

1,0 > 2 , 0 2,5 3,0 3,5 0,5 100m uit as caissons

f " ^

I / - v "V

1

*»»< *, 4.0 5 2/> 2,5

t

2 0 0 m ^ uit as V , X " * • -caissons " * • » _ „ -__ —— —. ^_^ " -

y y

1 y / ^ — — ^ '% ~^'-~ " Q = 7 0 0 0 mLmr. > N . A . P . + 1 . 6 0 m /sec Q = 5 5 0 0 m%ec' N.A.P + 1,45 m Q = 4 0 0 0 m ^ c i N.A.P. + l , 3 0 m

Q = 2 5 0 0 m%eci N.A.R + 1 . 1 5 m snelheden g e m e t e n op 2,5 m beneden h e t w a t e r o p p e r v l a k

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

H 4 - 7

V L O E D

(48)

233m i cm = lOm

B 2

E e O 0,5 2,0 2,5 3,0 O 0,5 2 , 0 2,5 3,0

B3

7,5 m u i t as c a i s s o n s a s c a i s s o n s

I

4W,

L / ' e c > 3,5 0,5 4,0 111,5 2,0 2,5 lOOm u i t as c a i s s o n s .•••••>•">'

•• S r

y

\ ^

^r

\

-V

\ . .

t

2 0 0 m U i t as' 'caissó'h's "

y

*•

* « « " " ** \ \ -.. .. \ Q = 7 0 0 0m% e c » N.A.P. +1,60m Q = 5 5 0 0m^ eC i N.A.P. +1,45 m Q = 4 0 0 0 m % e c i N.A.P. +1,30m Q = 2 5 0 0 m%c ci N. A. P. + 1/ 5 m snelheden g e m e t e n op 2,5 m beneden h e t wateroppervlak

SNELHEIDSVERDELINGEN

B 4 - 6

VLOED

(49)

6 4 5 m -^m- 1 cm = lOm as c a i s s o n s O 0,5 7,5 m u i t as c a i s s o n s T 4 , <n , 4,0 e"" c 5 2,0

'A

^7

%

v

't-^ « — • * / _^ ^ ^-^ — ^ / \ . /

L H

2,5 3,0

o

0,5 4,0 1,5 2 , 0 2,5 3,0 4 0 0 m u i t as c a i s s o n s

^ 7

3,5

o

0,5 4,0 2 0 0 m u i t as c a i s s o n s

..•' / y

T

E c * ' , 5 / ^ ^ ^ ^ _ — —— -/ 2,0 2,5 — Q = 8 0 0 0 ( 1 ) ^ ; N . A . P . + 1 , 7 0 m — Q = 6 0 0 0 m 'y(t ci N . A . P . + 4,5 Om • •• Q = 4 0 0 0 tn%zc, N.A.P. 4-4,30m snelheden g e m e t e n op 2,5 m b e n e d e n het w a t e r o p p e r v l a k

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

H 1 - 1

V L O E D

M. 878-12: F1G. 2 3

(50)

9 6 m *- 1 c m = 1 0 m O.S . 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0

t

2 0 0 m u i t as c a i s s o n s

"^^~X

\ \ — - ' ^ 0 = 8 0 0 0 " % •, N.A.P. +1,70m 0 = 6 0 0 0r^ ' s ; N.A.P. + 1 , 5 0 m

0 = 4 0 0 0 " ^s ; N.A.P. + 1 . 3 0 m snelheden gemeten op 2,5 m

beneden h e t w a t e r o p p e r v l a k

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

B 1 - O

VLOED

(51)

0,5 I.O E 1,5 > 2.0 2,5 3,0 3,5 O 0,5 ^ 1,0 £ 1,5 2,0 2,5 3,0 50m uit as caissons *' - ^^s

t

f-K 5 0 m uit as caissons .•'••. .7 ; \ 1 0 = 8 0 0 0 " % ; N.A.P.+1.70m Qz=6000my% ; N.A.P.+1,50ni

Q=AOOOm/i ;N.A.P + 1,30m snelheden gemeten op 2,5 m

beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

L.H.

VLOED

(52)

o

67 m 1 cm = iOm e > as caissons 0,5 > 2,0 2,5 3,0 3,5 O 0,5 5 0 m uit as caissons 2,0 2,5

iSOm uit as caissons

Q = 8 0 0 0 m^e c 5 N A P . +4,70 m Q = 6 0 0 0 m%tc ' N-A p- + 4iS O m

Q = 4 O 0 0 m ^e ci N.A.P. +4,3Qm

snelheden g e m e t e n op 2,5 m beneden het wateroppervlak

SNELHEIDSVERDELINGEN

L.B.

V L O E D

(53)

3 6 9 m

B 5

B 6

75"

o,5

7,5 m uit as caissons - * - 4 cm = l O m as caissons

H 5

H 4

- £ I *>°

ïl

5 2,0 2,5 3,0 O 0,5 1,0 1,5 2 , 0 2,5 3,0

fOOm uit as caissons

3,5 0,5 *,0 2 0 0 m uit as caissons <,5 2,0 2,5 Q = 2 8 OO mJ /sec ; N.A.P. - 0 , 8 0 m Q = 2 0 0 0 m ^ J N . A . P . - 0 , 7 0 m Q = ( 2 0 0 m ^ci N.A.P. - 0 , 6 0 m snelheden g e m e t e n op 2,5 m beneden het w a t e r o p p e r v l a k

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

H 6 _ 41 pseudo EB

(54)

3,0 L Q = 1 2 0 0 ^ ; N.A.P.-0,90m 0 = 2 0 0 0 % ; N.A.P-0,95m O = 3 0 0 0 m?% ; N.A.P. - 1,OOm 0 = 4 0 0 0 % i N.A.P.-I.IOm 0 = 4 7 0 0 ^ ; N.A.P. - -MSm snelheden gemeten op 2,5m beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

H 6 - 1 1

E B

(55)

o,s

>

I 2,0

2,5 3.0

t

2 0 0 m uit as caissons *" *~ "~ ^" •»» Q = < 2 0 0 m% ; N.A.R-0,90m Q = 2 0 0 0m/ s ;N.A.P.-0,95tn Q _ 3 0 0 0m% ;N.A.R-<,OOm 0 = 4 0 0 0m% ; N . A . P . - y O m Q= 4 7 0 0 m/s ; N .A.R - i,i 5 m snelheden gemeten op 2,5m beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

B 6 - 4 0

EB

(56)

•• 1cra = 10m E c > 0,5 i , o 1,5 2.0 2.5 3,0 3,5

i

lOOm uit as caissons /

' / ~ ^

\ \ \

^..y ' —

Q = 4 2 0 0 m/£ ; N.A.P-0,90m Q = 4 0 0 0m/ ê ; N.A.P.-4,10m Q = 2 0 0 0 " ^ ; N.A.R-Of95rn Q = 4 7 0 0 m/s ; N.A.P - 4,4 5 m Q = 3 0 0 0 m/s ; N.A.P- 4,OOm snelheden gemeten op 2,5m

beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

H 4 - 7

EB

(57)

1 cm s l O m 233m as caissons O 0,5 1,0 7,5 m uit as caissons

B 3

>C

.£ 1,5

I "

f 2,5 3,0 0,5 v » 1,0 £ 1,5 >

I 2,0

2,5 3.0 ! 2 0 0 m uit as caissons ƒ / / J

' " ~

v

- " //

/s—s'

ƒ/

' \

s"\ /

^ .- \*r

Q = 42QO m/£ ; N.A.P-0,90m Q = 4 0 0 0m/ é ; N.A.R- l.lOm Q = 2 0 0 0 " ^ s ;N.A.R-0,9 5m

O = 3 0 0 0 "% ; N.A.R- 4,OOm

Q=4 7 0 0m/ £ i N.A.P- U 5 tn snelheden gemeten op 2,5 m beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

B 4 - 6

EB

(58)

o

-0,5-^ 1,0 £ 1,5 -»• 1cra = 10ra 645m

L H

^F

as caissons 7,5 m uit as caissons". 2,0 2,5 3,01 O 0,5 1.0 £ 1,5 2.0 2,5 3,0 3,5 O O.S » 1,0 2 0 0 m uit as caissons 1,5 2,0 2,5 3.0 0 = 2 0 0 0 " ! ^ ; N.A.P.-0,95 m Q _ 3 0 0 0m^; N.A.P-^OOm 0 = 4 0 0 0 " ! ^ ; N.A.P- 4,< Om

w

Q = 4 7 0 0m^ ' ; N . A . P - ^ 1 5 m snelheden gemeten op 2,5m beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

H 1 - 1

EB

(59)

- * i c m = 10m 98m as caissons

L B

o

O.S £ 1.5 > 2 , 0 11 2,5 7,5 m uit as caissons

=o.

Q = 2 0 0 0 m4 ; N.A.P.-0,95m Q = 3 0 0 0 m/i ; N.A.P- i pont Q = 4 0 0 0 " 5 é ;N.A.R-4,i Om Q=4700m4 ; N.A.P - *,i 5 m snelheden gemeten op 2,5m beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

B 4 - 0

EB

(60)

- » I c m s l O m 676ID as caissons 7,5 m uit as caissons H 5 0 m uit as caissons

o,s

1,0 > 2,0] 2,5 3,0 0 = 4 0 O Oms é ; N.A.R- V O n Q = 4 7 0 0 mk ; N.A.R - *,* 5 m snelheden gemeten op 2,5m beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

LH

EB

(61)

-•> 1cm = 10m as caissons £ 1,5 > , 2,0 2,5 67m Q £ 1,5 > 2.0 2.5 3,0 3,5 O 0,5 «, 1.0 E 5 1,5 >

I 2,0

2.5 3,0 — 0 = 4 0 0 0 ^ ; N.A.P--I,40m — 0 = 4 7 0 0 " ^ ; N . A . R - ^ s m snelheden gemeten op 2,5m beneden het wateroppervlak

S N E L H E I D S V E R D E L I N G E N

L.B.

EB

(62)

7 0 6 0 50 4 0 3 0 2 0 minuten VOOR KENTERING

1 0 6OOO 5 0 0 0 4 0 0 0 ^ "E-3 0 0 0 — O 2 0 0 0 1 0 0 0 K-l j ] l J | opvaren - ^ ~ J Stellen \ 3 indro

\S*

'—i<

3 ^ / K aien l +K3

10 1

c O X

o

25 3 0 AANGENOMEN T'JDSCHEMA opvaren T(min) a (m) 6 0 2 0 0 55 1SO 5 0 I O O 4 5 5 0 4 0 7,5 indraaien T(min) oc(<zn 2 5 O 2 2 3 0 19 6 0 15 9 0

V E R L O O P VAN DE KRACHTEN MET DE T'JD BU

GEKOZEN T'JDSCHEMA

H 4 - 7

(63)

-4W

<3Éfsi'r

ji^i_j» -a.Ji y stilte i . -»i ^ ' * * * ! & &

mmmm

li

*i • 'jasmiT )OJ:: i » -«',!.£,--• ffiS T^ *^ **~rc|5?*>~ ^rar^^-sr

: «

» £

"f * T'ti s ^pE'Ï S * * ' ï ^ * HS ^f l^ r .:-*

(64)

t

*m^

* 4

•*>- r l

3. Strcc

(65)

"A. é -J*x- k^i

^fiké

^^J. «qi^^Mu^B '^*BBIBItHH| ;. Strc 3 . , » I I

~w&i -JEU *#»-»

i\1

** Tl

r:

>•". i w i f t v •••' ' V - - v W 1"R II Strc o p „s

(66)

_ ... ^ kvi-*te.

maüm

« . - • »

Ï-;

. * • * ».i *•

. ^TüF" *

M.

%f 'm • » . J

°:&\

w*;

A* .»•' -Il-*"-'

ïil* jffft

?cor:cse_: • L ,ÖC

HÉM.* U ƒ

' • * \ - '

tttóHf'

:

2**1

f!

V!<f'! • i i'.r 1 f, , . „ , V , *fi, * b 'A*vw_iidiiiilL . 4»

(67)

12. 3Tr-oo~ceeld — v l o e d .

(68)

p

..-•SiT *;-l"4 KKC. ,*!*, L!t/' IA. I n d r a a i c o n s "

i'1 ' Ë sfiffiK •> iMHJTT^ """wffcr ~aor^. ""«wsffi

r V * aio. " •' * W B W M f • g|f '•™" «*•. vjf9,„ .1» Ï"T -S*-*sjfif, *^ËM ïaL l i l ür * « 1 I K f t ifjÊii 1'5- S t r e l i n g deer d o c r i a a ^ c a i s s o n s ,

(69)

16. Kracntmeter (rekring).

*;?•ƒ.

'KW

Cytaty

Powiązane dokumenty

Wykaz

W dziedzinie języka możemy jednak mówić o szczególnych zainteresowaniach: studenci bardzo interesują się językiem reklamy i biznesu, a czasem nawet językiem polityki, choć

spectre de Rimbaud n’est-il pas aussi présent dans l’oeuvre d’Anne Hébert qu’il ne l’est dans celle de Céline ; il semble tout de même, dans ses jeunes années, avoir tenu le

kształtują się organa centralne oraz dokonuje się in­ tegracja towarzystw terenowych i kółek rolniczych.. i tę datę można

3) W dyskusji pow racał stale problem ustaw ow ych ferii sądowych. A dw okatura poznańska oczekuje podjęcia w tej mierze szerszej akcji publikacyjnej. Brak ferii

Było to wydanie dwujęzyczne grecko-łacińskie, wprawdzie tekst w języku greckim umieszczony został w honorowej lewej kolumnie, nato- miast tekst łaciński w prawej, jednak

– Zbigniew Szczerbik, Historia Gminy Osjaków od II połowy XVI wieku do 1793 roku; – Zdzisław Włodarczyk, W dobie Prus Południowych i Księstwa Warszawskiego; – Robert

To­ masza w formalizacji Ojca Bocheńskiego”, Studia Philosophiae Christianae 42(2006)1, 27-35, powtórzony w celu eliminowania błędów, które wkradły się przy