• Nie Znaleziono Wyników

De kust in breder perspectief: Basisrapport kustnota 1995

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kust in breder perspectief: Basisrapport kustnota 1995"

Copied!
185
0
0

Pełen tekst

(1)

Rijksinstituut v o o r Kust en Zee/RIKZ

(2)

Basisrapport kustnota 1995

tf f - o o j

Rapport RIKZ/95-005

auteur: Joost de Ruig

datum: februari 1995

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-CeneraalRijkswaterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ

(3)
(4)

Conclusie en aandachtspunten voor

discussie

conclusie

Sinds de beleidskeuze in 1990 is de uitvoering van 'dynamisch handhaven' met kracht ter hand genomen. Overal langs de kust is de veiligheid tegen overstroming door de zee gehandhaafd. M e t het bestrijden van de structurele erosie zijn de mogelijkheden voor behoud en ontwikkeling van functies in de duinen en op het strand toegenomen. O p de meeste plaatsen is de kusterosie de afgelopen vier jaar tot staan gebracht. In 1994 is echter nog steeds sprake van een suppletieachterstand die langzaam w o r d t ingelopen.

Structurele erosie is een direct gevolg van zandtekorten in de kustzone. In de praktijk is gebleken dat de keuze voor zandsuppletie als belangrijkste methode van kustverdediging juist is. Op grotere tijd- en ruimteschalen bezien, vormen herhaalde suppleties de enige structurele oplossing voor het zandtekort in de kustzone. Er is voldoende zand aanwezig op de bodem van de Noordzee om de komende honderden jaren te blijven suppleren. In specifieke gevallen kan de aanleg van een 'harde' constructie, in combinatie met een suppletie, lonend zijn; dan is sprake van een lokale optimalisatie van 'dynamisch handhaven'. Een harde constructie biedt echter geen oplossing voor het zandtekort.

Van 1991 t / m 1994 is jaarlijks gemiddeld 7 miljoen m3 zand gesuppleerd.

Daarmee konden de zandverliezen in de kustnabije zone, tot 6 a 8 m beneden NAP, van erosieve kustvakken worden gecompenseerd. De versteiling van de onderwateroever buiten de brandingszone en de volume-afname van de buitendelta's van de Waddenzee worden er niet door gestopt. O p de langere termijn (40 a 100 jaar) zal dit, zeker als de zeespiegel sneller stijgt dan nu, tot versterkte kusterosie leiden. Wanneer de zandverliezen op de onderwateroever moeten worden aangepakt en op welke wijze dat het meest efficiënt kan gebeuren, is nog onvoldoende duidelijk. De onderzoekinspanningen voor de komende jaren zullen daar in belangrijke mate op gericht moeten zijn.

De mogelijkheden voor herstel en ontwikkeling van de natuurlijke dynamiek van de kustzone, met behoud van de veiligheid als randvoorwaarde, worden nog onvoldoende benut. In brede duingebieden zouden bij voorkeur brede waterkeringszones aangewezen moeten worden o m meer ruimte te bieden voor andere functies. Waar de duinen breed zijn, kan het zeereep-onderhoud worden geëxtensiveerd.

(5)

M e t het huidige budget voor de kustlijnzorg (ruim 60 miljoen gulden per jaar) blijft het de komende decennia mogelijk de kustlijn te handhaven. In de periode tot 2010 is per jaar 6 a 6,5 miljoen m3 suppletiezand nodig om

de zandverliezen in de kustnabije zone te compenseren. Het budget is echter niet toereikend voor:

het wegwerken van de suppletie-achterstand (eenmalig 30 miljoen gulden);

het tegengaan van de zandverliezen op de onderwateroever (nader onderzoek naar beste werkwijze);

het opvangen van een eventuele stijging van de gemiddelde zandprijs (jaarlijkse indexering);

het honoreren van suppletie-wensen vanuit andere

gebruiksfuncties, met name recreatie en natuur (circa 2 0 miljoen gulden per jaar).

Voor een duurzame ontwikkeling van de kustzone dienen maatregelen ter handhaving van de kustlijn in breder perspectief te worden beschouwd. De

kustlijn zal als onderdeel van de kustzone gezien moeten worden. Daarvoor

is een samenhangende visie op (de ontwikkeling van) de kustzone nodig die bij voorkeur door alle betrokken actoren gezamenlijk wordt ontwikkeld. De uitwerking van zo'n visie in regionale kustbeheerplannen kan t o t de taken van de Provinciale Overlegorganen voor de Kust worden gerekend.

aandachtspunten voor discussie

KUSTVISIE [hoofdstuk 6 & 10]

De kustlijn is feitelijk slechts een onderdeel van de kustzone. De partners in het kustbeleid en -beheer moeten tot een gezamenlijke visie komen. Ontwikkelingen in het kustgebied (kustlocatie, natuurontwikkeling, bebou-wing, strekdam, etc.) kunnen dan worden afgewogen op basis van deze kustvisie.

Elementen van een kustvisie kunnen zijn:

veiligheid tegen overstroming moet gewaarborgd blijven; behoud en ontwikkeling van de dynamiek van het kustsysteem; compensatie waar veiligheid en/of dynamiek worden aangetast.

BEHEER-/BELEIDSPLANNEN [hoofdstuk 6]

Een gezamenlijke visie op de kust kan worden geconcretiseerd in regionale kustbeheer-/beleidsplannen, waarbij expliciete aandacht voor ruimtelijke ordening in de kustzone nodig is. De Provinciale Overlegorganen voor de Kust zijn bij uitstek geschikt om dergelijke plannen vorm te geven. Daarvoor is een bredere samenstelling van de POK's denkbaar.

WATERKERINGSASPECTEN [hoofdstukken 5 & 6]

Een spoedige vaststelling van de W e t op de Waterkering moet w o r d e n bevorderd. Hetzelfde geldt voor leggers/beheerregisters van duinwaterke-ringen.

In brede duingebieden bestaat meestal geen noodzaak om de primaire waterkering in de zeereep te leggen. Een brede waterkeringszone biedt meer mogelijkheden voor andere functies in het duingebied.

(6)

OMGAAN MET ZAND [hoofdstukken 3 & 9]

Landwaarts van de 20 m dieptelijn op de Noordzee zouden 'slimme' combinaties van winning en suppleren nader moeten worden uitgewerkt. Randvoorwaarde is dat geen zand aan de kustzone wordt onttrokken. Hierbij kan gedacht worden aan het verleggen van getijgeulen en/of het stimuleren van verheling van zandbanken.

De zandwinning in de Waddenzee moet worden gestopt, liever vandaag dan morgen. Voor zover menselijke ingrepen tot een toename van de zandhonger in het Waddensysteem leiden, moet compensatie plaatsvinden. Zand dat vrijkomt bij verdieping en onderhoudsbaggerwerk op de

Westerschelde kan gebruikt worden voor suppleties op de kust van Zeeuwsch-Vlaanderen en ZW-Walcheren.

(7)
(8)

INHOUD

Conclusie en aandachtspunten voor discussie i

Inleiding 1 I Evaluatie 'dynamisch handhaven'

1990-1995 5 1. Basiskustlijn: norm voor dynamisch handhaven 7

1.1 Inleiding - 7 1.2 Basiskustlijn: de norm 8

1.3 Jaarlijkse toetsing - 12

1.4 Conclusie 18 2. Zandsuppleties: kustverdediging bij uitstek 19

2.1 Inleiding 19 2.2 Van duinverzwaring tot onderwatersuppletie 21

2.3 Effectiviteit van zandsuppleties 23 2.4 De uitvoering van suppleties . . . 32 2.5 Het budget voor de bestrijding van de erosie 34

2.6 Ecologische effecten van suppleties 37

2.7 Conclusie 39 3. Zandwinning: zand in overvloed? . 41

3.1 Inleiding 41 3.2 Zandwinning Noordzee 43

3.3 Zandwinning Waddenzee 48 3.4 Zandwinning Westerschelde 49

3.5 Conclusie 51 4. Alternatieven voor zandsuppletie: zeewaartse kustverdediging 53

4.1 Inleiding - 53 4.2 Effect van kustverdediging op morfologische processen . . . . 54

4.3 Potentiële locaties voor zeewaartse kustverdediging 59

4.4 Landaanwinning. 74 4.5 Conclusie 77 5 Dynamisch kustbeheer: herstel en ontwikkeling van natuurlijke

processen 79 5.1 Inleiding 79 5.2 Loslaten en landwaartse verlegging van de basiskustlijn . . . . 81

5.3 Extensivering van het onderhoud aan duinvoet en

zeereep 81 5.4 Onderzoek naar herstel en ontwikkeling van een

natuurlijke zeereep en duinen 85

5.5 Conclusie 90 6 De bestuurlijke relaties van dynamisch handhaven 91

6.1 Inleiding 91 6.2 De Proviciale Overlegorganen voor de Kust (POK's) 92

6.3 Waterkeringsaspecten 94 6.4 Relatie met andere beleidsterreinen 99

(9)

6.6 Internationale aspecten 104

6.7 Conclusie 105 7 Kustmetingen en Onderzoek: basis voor beleid en uitvoering 107

7.1 Kustmetingen 107 7.1.1 Inleiding 107 7.1.2 Doel profielmetingen 108

7.1.3 Veranderingen in de kustmetingen sinds 1990 . . . 109 7.1.4 Verwachte ontwikkelingen in de kustmetingen

na 1995 112 7.2 Onderzoek: Kustmorfologie en zandbalans 115

7.2.1 Inleiding 115 7.2.2 Kennis van zandtransport 117

7.2.3 Kennis van zeegat systemen 122 7.2.4 De zandbalans van de Nederlandse kust 124

7.3 Onderzoek: De hydraulische randvoorwaarden: Zeespiegelstijging, getij, w i n d ,

storm-vloeden en golven 130 7.3.1 Inleiding 130 7.3.2 Zeespiegelstijging 131 7.3.4 Getij 132 7.3.5 W i n d - e n golfklimaat 132 7.4 Conclusie 135 8 Integratie: doelstellingen ' Dynamisch handhaven ' gehaald ? 137

8.1 Inleiding 137 8.2 Kustachteruitgang 137

8.3 Handhaven met zand 140 8.4 Belangen op strand en duin 142

8.5 Conclusie 143 II Handhaven in de toekomst 145

9 'Dynamisch H a n d h a v e n ' n a 1995 147

9.1 Inleiding 147 9.2 Voorspelling kustontwikkeling 148

9.3 Toekomstig budget kustlijnzorg 158 9.4 Van kustlijn naar kustzone beheer 160

9.5 Conclusie 162 10 Naar een visie'Integraal Kustbeheer' 165

10.1 Inleiding 165 10.2 Naar een integrale visie op de kustzone 166

10.3 Activiteiten en belangen in de kustzone 167

10.3.1 Huidige situatie 167 10.3.2 Mogelijk toekomstige activiteiten 168

10.4 Vigerend beleid r . . .-r 169

10.5 Spanningsvelden 169 10.6 Integraal kustbeleid: een continu discussieproces 169

10.7 Integraal kustbeleid:

Uitnodiging voor een open discussie met alle partijen 172

(10)

kader

De afgelopen decennia zijn de waterkeringen aan de zeezijde van ons land vrijwel zonder uitzondering op de vereiste sterkte gebracht. Het is zaak dit in de toekomst ook zo te houden. Tenslotte gaat de structurele erosie gewoon door. Wanneer daar niets tegen gedaan wordt, zal de versterkte zeewering alsnog ondermijnd worden.

In de ontwerp-Wet op de Waterkering [1] is hiermee rekening gehouden. De bestrijding van de structurele kusterosie is daarin aan het Rijk

opgedragen.

O m een landelijk beleid voor de kustlijnligging te ontwikkelen, is in 1989 de discussienota Kustverdediging na 1990 [2] uitgebracht. Daarin werden vier beleidsalternatieven gepresenteerd die alle een garantie boden voor het handhaven van de veiligheid, en daarnaast in meer of mindere mate bescherming boden aan strand en duinen en de daarmee verbonden belangen. O p basis van een beleidsanalyse, de inspraak, de uitgebrachte adviezen en het gevoerde overleg hebben regering en parlement in 1990 gekozen voor het alternatief dynamisch handhaven [3]. Sindsdien w o r d t de kustlijn gehandhaafd op de plaats waar zij begin 1990 lag. Doelstellingen van deze beleidskeuze zijn het duurzaam handhaven van de veiligheid door het bestrijden van de structurele kustachteruitgang en het duurzaam behoud van functies en waarden in duingebieden.

O p verzoek van de Tweede Kamer zal de uitvoering van de beleidskeuze in 1995 worden geëvalueerd: Kustnota 1995. Eind 1993 is een bondige voortgangsrapportage Drie Jaar Kustlijnzorg [22] verschenen, waarin een overzicht is gegeven van de wijze waarop in de periode 1991-1993 de beleidskeuze voor dynamisch handhaven is ingevuld.

Voorliggende rapportage vormt de basis voor de Kustnota 1995. In dit

basisrapport zijn alle aspecten samengebracht die mogelijk in de Kustnota

aandacht behoeven. Het basisrapport vormt daarmee het uitgangspunt voor discussies met de Provinciale Overlegorganen voor de Kust (POK's) en verder alle partners in het kustbeleid en -beheer. O p basis van de resultaten van de gevoerde discussies wordt in 1995 de Kustnota opgesteld.

In het basisrapport staat de evaluatie van de uitvoering van 'dynamisch handhaven' centraal. Er wordt dus vooral aandacht besteed aan de

implementatie van het beleid dat in 1990 met de nota 'Kustverdediging na 1990' is ingezet. Daarbij horen vragen als:

Is de structurele achteruitgang van de Nederlandse kust een halt toegeroepen?;

Is zandsuppletie daarbij werkelijk de effectiefste en

milieuvriendelijkste methode zoals in de kustnota van 1990 is aangegeven? O f biedt zeewaartse kustverdediging meer perspectieven?

(11)
(12)

I Evaluatie 'dynamisch handhaven'

1S)D0-1995

(13)
(14)

1. BasiskusfeBop: norm voor dynamisch

[handhaven

'.. Criterium voor het kustbeleid langs de duinenkust is de basiskustlijn ..'

1.1 Inleiding

In de beleidskeuze voor dynamisch handhaven staat het bestrijden van structurele erosie centraal. Dit impliceert de vaststelling van de te handhaven kustlijn. Gekozen is om de ligging van de kustlijn vóór de stormen van de eerste maanden van 1990 daarbij maatgevend te laten zijn. De ligging van de kustlijn op 1 januari 1990 wordt gehanteerd als de norm voor dynamisch handhaven. Deze norm wordt de basiskustlijn genoemd. Elk jaar opnieuw vindt een toetsing van de actuele ligging van de kustlijn plaats aan de hand van de resultaten van de meest recente kustmetingen. Dan wordt gekeken of de norm ten gevolge van structurele erosie is over-schreden, of overschreden dreigt te worden. Wanneer de basiskustlijn wordt overschreden, worden maatregelen genomen. In de praktijk betekent dit dat er meestal een zandsuppletie wordt uitgevoerd.

Daarmee wordt tegelijkertijd voorkomen dat de veiligheid van de

waterkering in het geding komt. Natuurlijk, de waterkeringsbeheerder zal eventueel in actie moeten komen na een stormvloed om schade aan het

(15)

duinfront te herstellen. Maar met de strandsuppleties wordt in feite de noodzakelijke fysieke randvoorwaarde voor de veiligheid van de

waterkering geschapen. Onderhoud van de waterkering en bestrijding van de structurele erosie vullen elkaar zo aan, zonder dat aan de taakverdeling tussen rijk en waterkeringbeheerder getornd wordt.

1.2 Basiskustlijn: de norm

Voor de berekening van de basiskustlijn is een methode ontwikkeld die uitgaat van de trend in de kustlijnverplaatsing over een periode van 10 jaar [4]. In de figuren 1 en 2 wordt de rekenmethode verduidelijkt. De bereke-ningsmethodiek van de basiskustlijn en de methode van jaarlijkse toetsing zijn voor advies voorgelegd aan de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen, die heeft geconcludeerd dat de gevolgde methode 'in het algemeen voldoende eenduidig, reproduceerbaar en toepasbaar is voor de gehele Noordzeekust' [5].

H = verschil duinvoet hoogte - gemiddeld laagwaterlijn [m] O = oppervlakte rekenschijf [ m2]

C = afstand duinvoet tot referentielijn [m] _o

2H [m]

B + C = afstand momentane kustlijn tot referentielijn [m] gemiddeld laagwaterlijn

momentane

kustlijn duinvoet

Figuur 1. leder jaar wordt ter plaatse van elke strandpaal de positie van de zogenaamde mo-mentane kustlijn berekend uit de ligging van het strand en een gedeelte van de on-derwateroever. De positie van de momentane kustlijn wordt berekend door het volume van een vastgestelde 'rekenschijf' te delen door de hoogte van die rekenschijf [4], In de praktijk ligt de momentane kustlijn voor vrijwel alle meetraaien dicht bij de gemiddeld laagwaterlijn.

De basiskustlijn is berekend aan de hand van de meerjarige trend van de kustontwikkeling. Daardoor worden toevalligheden in de ligging van de kustlijn 'uitgefilterd', bijvoorbeeld als de jaarlijkse meting vlak na een storm heeft plaats gevonden.

(16)

trendlijn

1980 1/1/1990

Figuur 2. Wanneer de ligging van de momentane kustlijn voor de periode 1980 t/m 1989 in de tijd worden uitgezet, kan uit deze punten een trendlijn worden berekend. De positie van deze trendlijn op 1 januari 1990 geeft de ligging van de basiskustlijn aan. De positie van de basiskustlijn wordt uitgedrukt in de afstand tot de referentielijn, de zogenaamde Rijksstrandpalenlijn [4].

Uit de kustmetingen over meerdere jaren blijkt dat individuele stormen niet of nauwelijks invloed hebben op de structurele kustontwikkeling (figuur 3). De ligging van de basiskustlijn w o r d t derhalve bepaald door de structurele kustontwikkeling. Een dergelijke berekeningswijze schept bovendien ruimte voor enige dynamiek in de kustlijnligging van jaar t o t jaar.

WD | (Ti

!&

'5 storm te handhaven kustlijn tijd 1990

Figuur 3. Effect van een storm op de ligging van de kustlijn. De kust herstelt na een stormafslag; de ontwikkeling op lange termijn wordt er nauwelijks door beïnvloed. Vanaf 1990 wordt de structurele kustachteruitgang tegengegaan.

(17)

In de nota Kustverdediging na 1990 [3] is sprake van het handhaven van de kustlijn binnen marges. De gevolgde methodiek van norm en toetsing, gebaseerd op structurele kustontwikkeling, maakt het hanteren van marges overbodig.

Langs de gehele duinenkust is de basiskustlijn berekend. Voor dijken zonder voorliggend strand (20 km) behoeft geen basiskustlijn te worden

vastgesteld.

Hetzelfde geldt voor de afsluitdammen in het Deltagebied (18 km). Over het algemeen zanden deze damvakken aan waardoor ze geen probleem vormen vanuit kustverdedigingsoogpunt. Wel is het voorland sterk in beweging door migrerende platen en geulen. Aanzanding wordt soms tijde-lijk afgewisseld door erosie. Deze dynamiek is als een natuurtijde-lijk gegeven beschouwd; de stabiliteit van het damlichaam geldt als criterium voor eventuele kustverdedigingsmaatregelen.

De natuurlijke dynamiek van de strandvlakten op de Waddeneilanden wordt gewaarborgd door geen basiskustlijn vast te stellen: loslaten van de

basiskustlijn (figuur 4). In de Kustnota 1990 is hierbij de restrictie aangebracht dat de eilanden als een geheel moeten bijven bestaan [3].

Figuur 4. Strandvlakten op de Waddeneilanden. Voor de aangegeven locaties is geen basiskustlijn vastgesteld.

O p dezelfde wijze is op kustvakken waar voor de waterkering brede stranden liggen, gezocht naar mogelijkheden om de natuurlijke dynamiek zoveel mogelijk ruimte te laten. Een landwaartse verlegging van de bere-kende basiskustlijn ligt dan voor de hand. Daarmee wordt voorkomen dat fluctuaties in het kustgedrag aanleiding zijn voor onnodige suppleties, die de kustveiligheid, natuurwaarden noch een andere functie dienen [26].

(18)

Door de Provinciale Overlegorganen voor de Kust is geadviseerd over de ligging van de basiskustlijn. Daarbij is bezien of de door Rijkswaterstaat op louter morfologische gronden berekende basiskustlijn niet strijdig is met andere belangen op het strand en in de duinen.

In alle gevallen is het essentieel dat de ligging van de basiskustlijn overeenstemt met een veilige waterkering. Op advies van de POK's is de berekende basiskustlijn daartoe plaatselijk zeewaarts verlegd naar een positie waarbij de waterkering nog juist aan de vereiste veiligheidsnorm voldoet als de kustlijn de basiskustlijn heeft bereikt. Daarbij is alleen ter hoogte van Callantsoog uitgegaan van de medio 1993 door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde basispeilen voor stormvloedstanden met een overschrijdingskans van 1 % per eeuw (zie H 7) [25].

Naast het waterkecingsbelang is slechts in bijzondere situaties overgegaan tot een extra zeewaartse verlegging ten behoeve van de recreatie en de veiligheid van aaneengesloten bebouwing [6]. Handhaving van de basiskustlijn biedt immers een basisvoorziening voor functies op het strand en in het duin. Bij de vaststelling van deze norm is het uitgangspunt geweest de situatie van 1990 te handhaven en niet te streven naar een vergaande en structurele verbetering omdat de middelen daarvoor

ontbreken. Wel is getracht 'dynamisch handhaven' zodanig in te richten dat tegelijkertijd ook andere functies daarvan profijt hebben. Zo is het droge strand in erosieve kustvakken waar is gesuppleerd nu gemiddeld breder (soms meer dan verdubbeld) dan voor 1990 [8],[59].

O p diverse plaatsen langs de Nederlandse kust wordt de kustlijn op zijn plek gehouden door een combinatie van strandhoofden en suppleties. Vooral langs de Zeeuws-Vlaamse kust is de exacte locatie van de basiskustlijn belangrijk voor een optimale werking van de combinatie strandhoofden-suppleties: een te lage strandligging kan de stabiliteit van de strandhoofden aantasten; een te hoge strandligging, na een suppletie bijvoorbeeld, leidt tot grote initiële zandverliezen. De ligging van de basiskustlijn zal derhalve zodanig gekozen moeten worden dat de stabiliteit van de hoofden is gegarandeerd en het zandverlies van het strand minimaal is. Het onderzoek hiernaar is nog niet afgerond.

De minister heeft in december 1994 overal de basiskustlijn vastgesteld, met uitzondering van Zeeuwsch-Vlaanderen en de Slufterdam op de Maasvlakte. Het ontbreken van een basiskustlijn voor de Slufterdam hangt samen met de beperkte tijdreeks van metingen voor dit stuk kust. Vooralsnog w o r d t de stabiliteit van het damlichaam als criterium gehanteerd.

De berekening en vaststelling van de basiskustlijn is in totaliteit complexer gebleken dan in de Kustnota 1990 was voorzien: 'Berekening en intekening op een peilkaart uiterlijk 1 9 9 1 ' is dan ook niet gehaald.

Samengevat ontstaat de volgende verdeling: basiskustlijn als berekend 185 km strandvlakte: geen basiskustlijn 31 km dam/dijk: geen basiskustlijn 38 km landwaarts verlegde basiskustlijn 100 km zeewaarts verlegde basiskustlijn 7 km nog geen basiskustlijn vastgesteld 15 km Nederlandse kust totaal 376 km

(19)

Het is goed mogelijk dat in de praktijk zal blijken dat de positie van de basiskustlijn soms nog enige correctie behoeft. Dit kan het geval zijn bij lokale overschrijdingen van de basiskustlijn zonder dat er, ook in de regio, een werkelijke noodzaak tot suppleren is. Zo is de ligging van de

basiskustlijn langs de Hollandse kust, met name de kustvakken Rijnland en Noord-Holland, nog niet optimaal te noemen. Er is hier onvoldoende gecorrigeerd voor natuurlijke fluctuaties ten gevolge van zandverplaatsingen langs de kust. Deze fluctuaties zijn er de oorzaak van dat de afgesproken trendperiode van 10 jaar waarover de ligging van de basiskustlijn w o r d t berekend, eigenlijk te kort is. Een landwaartse verlegging van de

basiskustlijn om de natuurlijke fluctuaties op te vangen, is op veel locaties onvoldoende doorgevoerd.

Ook bij enkele locaties in het Deltagebied is bij de aansluiting op de dammen en lokaal ter plekke van zandgolven een betere ligging van de basiskustlijn denkbaar. Voorgesteld wordt een dergelijke optimalisatie niet eerder dan over ongeveer 5 jaar te laten plaatsvinden, uiteraard na advies van het desbetreffende POK.

In Zeeland is, in verband met een enigszins onvolkomen gegevensbestand, bij de berekening van de basiskustlijn een trendperiode van 15 jaar

aangehouden. Voorgesteld wordt deze ligging niet meer te herzien. Tenslotte is de basiskustlijnligging een product van morfologische en bestuurlijke afweging, waarover binnen het POK overeenstemming is. De aanleg van een zeewaartse kustverdediging kan aanleiding zijn de basiskustlijn plaatselijk te verschuiven. In dat geval kan de minister de ligging tussentijds bij aanvullend besluit wijzigen.

1.3 Jaarlijkse toetsing

In 1992 en 1993 is de ligging van de kustlijn getoetst aan de hand van de door Rijkswaterstaat voorgestelde basiskustlijn (figuur 5). In 1994 heeft de toetsing, voor zover mogelijk, plaatsgevonden aan de hand van de in 1993 vastgestelde norm [6]. Sinds eind 1994 is, met uitzondering van Zeeuwsch-Vlaanderen en de Slufterdam, overal een vastgestelde basiskustlijn waaraan kan worden getoetst.

De gegevens van de toetsing worden elk jaar gepresenteerd op de

kustlijnkaarten (figuur 6) [7]. Deze kaarten bevatten de volgende

informatie: de basiskustlijn, de trend in de kustlijnontwikkeling en het verschil tussen de getoetste kustlijn en de basiskustlijn. Voor eroderende kustvakken wordt tevens aangegeven in welk jaar de basiskustlijn naar ver-wachting zal worden overschreden.

In de praktijk is inmiddels ervaring opgedaan met bovenstaande werkwijze waarbij de actuele kustlijnligging getoetst wordt aan de basiskustlijn. Daarbij zijn de volgende conclusies te trekken:

(20)

Figuur 5. De methode van toetsing toont sterke gelijkenis met de wijze van berekening van de basiskustlijn. Voor de toetsing van 1993 bijvoorbeeld, wordt de trendlijn berekend over de periode 1983 t/m 1992. De positie van deze trendlijn op 1 januari 1993 geeft de 'te toetsen kustlijn' voor dat jaar. Een periode van tien jaar is derhalve maatgevend gesteld voor het onderkennen van structurele erosie [22].

De methode van norm en toetsing is gericht op een relatief simpele en eenduidige signaalfunctie voor structurele erosie. Overschrijding van de basiskustlijn betekent niets meer en niets minder dan dat er ingegrepen moet worden, veelal door middel van suppleties. De methode heeft niet als doel de volledige erosie in m3 weer te geven. Deze strekt zich immers over

een grotere hoogte en diepte uit. De toetsingsmethode is dan ook niet bedoeld als instrument om suppletiehoeveelheden vast te stellen of te kunnen volgen in ruimte en tijd.

De signaalfunctie van de methode werkt over het algemeen goed. Een uitzondering treedt naar voren in bijzondere situaties waarbij de onderwa-teroever over een aantal jaren aanzanding te zien geeft terwijl het strand en de duinvoet eroderen (of precies andersom). Hier zullen de resultaten van de berekeningen nader geïnterpreteerd moeten worden. Dit komt niet veel voor en beperkt zich tot kustdelen waar zich een trendbreuk in de

kustontwikkeling heeft afgespeeld (bijvoorbeeld naweeën Deltawerken, zandgolfmigratie).

Bij de toetsing hoeft verder niet expliciet rekening te worden gehouden met natuurlijke fluctuaties aangezien die reeds in de ligging van de basiskustlijn verdisconteerd zijn (of geacht wordt te zijn).

De belangrijkste constatering is paradoxaal: De basiskustlijn-methode is 'ontworpen' om structurele erosie te detecteren zodat maatregelen, meestal suppleties, genomen kunnen worden. O p haar beurt beïnvloedt de suppletie de ligging van de kustlijn en initieert daardoor een trendbreuk. Uiteraard, want daar is het allemaal om te doen. Deze trendbreuk brengt echter beperkingen met zich mee voor de berekeningsmethode voor de toetsing die immers voor een belangrijk deel gestoeld is op trendanalyse.

(21)

=> ra •O 4 3 ft =i o sr U3 UI (ra < <S o

ra ra

ra 3 .-t- ^" O I11 CB ^ o <5 i < s-\o

ra

era era 3-ZEEUWS VLAANDEREN Kustlijnkaart 103 situatie 1994 schaal 1 : 25.000 Rijksstrandpalenlijn (RSP) JARKUS-raaien + nummers — ' Basiskustlijn (BKL)

Kustlijn trend en ligging T K L (TKL = te Toetsen Kustlijn)

zeewaarts gerichte trend TKL ligt zeewasrts van BKL nüffT 2 landwaarts gerichte trend

TKL ligt zeewaarts van BKL Jaar waarin TKL de BKL snijdt [ ; zeewaarts gerichte trend

1 TKL ligt landwaarts van BKL

landwaarts gerichte trend TKL ligt landwaarts van BKL

Kustlijn (14) trend grootte trend In m/j; ar Suppleties gepland in 1994

Minictorio van Vorkoor on Waterstaat Oirectoraat-Gororaal Rijkawatorataat Rijksinstituut voor Kust an Zae

(22)

Dit is reeds bij de voorbereiding van de methode onderkend [4]. Rekening houdend met het doel van de toetsing, namelijk inzicht krijgen wanneer de basiskustlijn overschreden is, wordt de volgende werkwijze gehanteerd: In de eerste twee jaar na de suppletie kan geen toetsing plaatsvinden omdat er geen of nauwelijks meetgegevens beschikbaar zijn. De

ontwerplevensduur van de suppletie bepaalt in principe het moment waarop de basiskustlijn overschreden wordt.

Pas drie jaar na de suppletie kan op basis van meetgegevens getoetst worden of de ontwikkeling volgens verwachting verloopt (figuur 7). 'Expert judgement' is hierbij noodzakelijk. Dit is, uitgaande van een suppletiecyclus van 5 jaar, rijkelijk laat. Ook bij een tegenvallende ontwikkeling hoeft dit echter geen probleem te zijn, aangezien 'dynamisch handhaven' vooral de lange termijn ontwikkeling centraal stelt. Daarnaast zijn fluctuaties van één of enkele jaren eventueel eenvoudig te corrigeren met behulp van een bijstelling van de suppletiehoeveelheid of de herhalingstijd. De opgedane ervaring wordt vanzelfsprekend benut bij het ontwerp van volgende suppleties. Dit laat onverlet dat bij kustvakken met structurele erosie de 'vinger voortdurend aan de pols' zal moeten worden gehouden.

o O .

ontwerp |^ V

suppletie

tijd

Figuur 7. De toetsing van de kustlijn kan de eerste twee jaar na het aanbrengen van een suppletie niet uitgevoerd worden. Pas in het derde jaar kan onderzocht worden of de ontwikkeling conform de verwachting is. Er zijn verschillende trends te 'berekenen' en weer te geven op de kustlijnkaarten: trend 1 van de periode voorafgaand aan de suppletie, gecorrigeerd voor de effectiviteit van de suppletie; trend 2 of 3, waarbij de ontworpen levensduur van de suppletie als uitgangspunt wordt genomen; trend 4 als de ontwikkeling niet conform de (ontwerp)verwachting is. Geen van de methoden heeft een grote voorspellende waarde, waardoor expert judgement onmisbaar blijft. Dit speelt vooral wanneer natuurlijke fluctuaties een voorspelbaar verloop van de trendontwikke-ling doorkruisen.

O m dezelfde reden heeft het geen zin in actie komen wanneer een individuele raai een overschrijding van de basiskustlijn te zien geeft. Een uitzondering is wanneer de veiligheid van de waterkering op het spel staat. Ook het 'koste w a t het kost' verkorten van de tijdspanne tussen meting en suppletie (nu zo'n twee jaar) lijkt in dit verband niet zinvol.

(23)

Figuur 8. Geschematiseerd overzicht van de toetsing van de kustligging aan de basiskustlijn: A: locaties waar op 1 januari 1994 de kustlijn niet aan de norm voldeed; B: aantal raaien per kustvak dat op 1 januari 1992, 1993 en 1994 niet aan de

norm voldeed;

C: percentage raaien per provincie dat op 1 januari 1992, 1993 en 1994 niet aan de norm voldeed.

Geleidelijk aan voldoet een steeds groter deel van de kust aan de norm: In 1992 voldeed 34% niet; in 1994 was dit teruggelopen tot 22%. De toch nog aanzienlijke kustlengte die niet voldoet, is mede het gevolg van een niet optimale ligging van de basiskustlijn in met name Rijnland en op de koppen van de Waddeneilanden'. Hiermee is zo'n 5% van de kustlengte gemoeid. Van de nu resterende 22% van de kust die de norm niet haalt, is in 1994 inmiddels ongeveer 20 km (circa 6% van de kustlengte) gesuppleerd en wordt een vergelijkbare lengte in 1995 aangepakt.

In december 1994 heeft de minister de ligging van de basiskustlijn definitief vastgesteld. De overschrijdingen van de basiskustlijn op genoemde koppen van de Waddeneilanden zullen in 1995 naar verwachting niet meer optreden.

(24)

Deze aanpak waarbij niet iedere fluctuatie in de ligging van de kustlijn wordt 'dichtgespijkerd' past prima bij de beleidskeuze van 1990. Het heeft geen zin iedere m3 zand op een nauwkeurig omschreven moment aan te

brengen als de zandstromen langs de kust van nature al sterk variëren. Het gaat erom de maatregelen te richten op de structurele erosie waarbij lokale belangen tevens in een breder perspectief moeten worden geplaatst. In de praktijk kan dit bijvoorbeeld betekenen dat een suppletie een jaar later wordt uitgevoerd omdat werken op andere plaatsen een hogere prioriteit hebben, öf omdat uitstel of vervroegde uitvoering de mogelijkheid geeft werken te combineren.

Toch kan het incidenteel voorkomen dat kustlijn fluctuaties plotseling voor lokale problemen zorgen. Voorgesteld wordt hiermee in het budget voor de kustlijnzorg niet apart rekening te houden, maar door middel van het stellen van prioriteiten te onderzoeken waar het zand het meest gewenst is. Zo is in 1994 op de stranden van Egmond en Bergen een kleine hoeveelheid zand aangebracht om risico op schade aan achterliggende bebouwing op de zeereep te beperken. In dergelijke situaties is de aanleg van een

duinvoetverdediging overigens te overwegen. Onderzoek ter zake loopt. De kustlijn voldoet nog niet overal aan de norm. In figuur 8 is zichtbaar dat deze situatie geleidelijk aan verbetert.

De keuze van 'dynamisch handhaven' betekent dat de basiskustlijn overal langs de kust als norm voor het plannen van suppleties w o r d t gehanteerd. In principe wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen een smalle of een brede duinenrij, of het om een druk toeristenstrand gaat of niet, enzovoort. In de praktijk is de laatste jaren gebleken dat het jaarlijkse budget (ongeveer 60 miljoen gulden) niet toereikend is om alle gewenste suppleties uit te voeren. Er is derhalve een prioriteitenvolgorde gehanteerd waarbij eerder aangegane verplichtingen en werken om reden van behoud van deltaveilighied de hoogste prioriteit genieten, gevolgd d o o r w e r k e n op kustvakken met grote betekenis voor de natuur of de recreatie.

De toetsing vindt jaarlijks plaats. Vanuit het oogpunt van 'dynamisch handhaven', waarbij vooral de langere termijn ontwikkeling centraal staat, kan afgevraagd worden of de toesting niet efficiënter om het jaar of om de twee jaar uitgevoerd kan worden.

Voorgesteld wordt jaarlijks te blijven toetsen en het resultaat op de kustlijn-kaarten weer te geven, zolang de achterstand in suppleties nog niet is ingelopen. O p deze wijze wordt de vinger aan de pols gehouden. Er is echter geen noodzaak de toetsing voor aanzandende kustvakken jaarlijks te actualiseren. Een keer in de twee of drie jaar volstaat hier. Dit betekent dat voor dit doel in de tussenliggende jaren geen (Jarkus-)kustmeting uitgevoerd hoeft te worden (zie ook H 7).

Bedoelde aanzandende kustvakken zijn:

Schiermonnikoog, delen van Ameland, delen van Terschelling, Vlieland (west van km 44), Noord-Holland (zuid van Egmond, km 40, eventueel met uitzondering van km 49-52), Rijnland (noord van km 92, eventueel met uitzondering van km 60-68), Voorne en Goeree (oost van km 10). De vrijkomende capaciteit kan ingezet worden voor het monitoren van de diepere delen van de kust, met name de buitendelta's van de Waddenzee en de onderwateroever beneden de 8 m dieptelijn.

(25)

1.4 Conclusie

In de beleidskeuze voor dynamisch handhaven staat het bestrijden van structurele erosie centraal. De basiskustlijn is daarbij de norm. Voor de berekening ervan is een methode ontwikkeld die uitgaat van de trend in de kustlijnverplaatsing over een periode van 10 jaar. Toevalligheden in de ligging van de kustlijn worden zo 'uitgefilterd'.

Langs de gehele duinenkust is de basiskustlijn berekend. Voor dijken zonder voorliggend strand en voor de afsluitdammen in het Deltagebied is geen basiskustlijn vastgesteld. De stabiliteit van het dam- of dijklichaam geldt hier als norm.

Daar waar het kan, wordt ruimte geboden aan de natuurlijke dynamiek door eveneens geen basiskustlijn vast te stellen (strandvlakten) of door de basiskustlijn landwaarts te verleggen (brede stranden).

Tot een zeewaartse verlegging van de basiskustlijn is, op advies van de POK's, overgegaan wanneer de veiligheid van de waterkering in het geding was.

De basiskustlijn is inmiddels voor de gehele Nederlandse kust vastgesteld, met uitzondering van het kustvak Zeeuwsch-Vlaanderen en de Slufterdam op de Maasvlakte.

Op een aantal trajecten langs de kust is een optimalisatie in de ligging van de basiskustlijn denkbaar. Zo is met name langs de Hollandse kust

onvoldoende gecorrigeerd voor natuurlijke fluctuaties.

Jaarlijks wordt de actuele ligging van de kustlijn getoetst aan de ligging van de basiskustlijn. De gegevens van de toetsing worden elk jaar gepresenteerd op de kustlijnkaarten.

De methode van norm en toetsing is gericht op een relatief simpele en eenduidige signaalfunctie voor structurele erosie. Dit werkt over het algemeen goed. Paradoxaal genoeg brengen suppleties de belangrijkste beperking voor de berekeningsmethode van de toetsing met zich mee. In de eerste twee jaar na een suppletie zijn onvoldoende meetpunten beschikbaar om te toetsen. In dergelijke situaties wordt de

ontwerplevensduur van de suppleties maatgevend gesteld. M e e - of tegenvallende ontwikkelingen kunnen eenvoudig gecorrigeerd worden met een bijstelling van de suppletiehoeveelheid of -frequentie. Suppleren is immers een flexibele methode van kustverdediging.

De suppletie-achterstand is er de oorzaak van dat de kustlijn nog niet overal aan de norm voldoet. Slechts langzaam komt in deze situatie verbetering. Voorgesteld wordt jaarlijks te blijven toetsen en het resultaat op de kustlijn-kaarten weer te geven, zolang deze achterstand nog niet is ingelopen. O p deze wijze wordt de vinger aan de pols gehouden. Nagegaan w o r d t of de meetinspanning te optimaliseren is wanneer de toetsing voor aanzandende kustvakken niet jaarlijks geactualiseerd wordt.

(26)

2. Zandsuppleties: kustverdediging boj

'., De keuze voor zandsuppleties als belangrijkste middel voor kustverdediging past geheel bij de dynamische charme en kwaliteit van onze natuurlijke duinenkust. Handhaven mag op deze manier «dynamisch handhaven» genoemd worden ..'

2.1 Inleiding

Sinds de zeventigerjaren worden er langs de Nederlandse kust zandsupple-ties uitgevoerd. Vóór 1990 betrof dat veelal herstel van opgelopen schade aan de kust. M e t de beleidskeuze voor 'dynamisch handhaven' zijn de suppleties in de eerste plaats bedoeld om de zandbalans van de kuststrook in evenwicht te brengen. M e t een suppletie wordt feitelijk een soort

'slijtlaag' aangebracht waarmee voor een bepaalde tijd de achteruitgang van de kust kan worden opgevangen. Het zand van de slijtlaag verdwijnt door erosie in de loop van deze periode. Het oorspronkelijke strand en de duinen blijven echter intact.

Uit ervaringen in binnen- en buitenland blijkt dat zandsuppleties belangrijke voordelen hebben boven andere methoden om de kust te beschermen. De belangrijkste hiervan zijn:

(27)
(28)

suppleren is een effectieve en voordelige werkwijze, ook als we ze regelmatig moeten herhalen;

suppleren sluit het beste aan bij het dynamische karakter dat een duinenkust van nature heeft;

bij zandsuppleties ontstaan geen negatieve effecten op naburige kustvakken;

zandsuppleties kunnen flexibel worden gepland in de gewenste hoeveelheden en op de plaatsen met de hoogste urgentie, zonder dat opties voor de toekomst worden ingeperkt;

zandsuppleties zijn goed te combineren met 'harde' kustverdedigingstypen als strandhoofden.

Essentieel voor de kustverdediging op langere termijn is de zandbalans. Verliest een kustvak jaar in jaar uit zand, dan is sprake van structurele erosie. De oorzaken van deze erosie zijn divers, maar vooral de zandvraag van zeearmen zoals de Waddenzee is, mede onder invloed van zeespie-gelstijging, van cruciaal belang. Suppleties compenseren deze zandverliezen. Er wordt dan zand binnen het kustsysteem gebracht.

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op de verschillende suppletietypen, de effectiviteit van suppleties, uitvoeringstechnische en budgettaire aspecten, en op de ecologische effecten van zandsuppleties.

2.2 Van duinverzwaring tot onderwatersuppletie

In de jaren voorafgaand aan de keuze voor dynamisch handhaven werden suppleties veelal in de vorm van duinverzwaringen uitgevoerd (figuur 9). Het betrof versterkingswerken op basis van de Deltawet of herstelwerken om de duinen op de vereiste sterkte te houden. Sinds 1991 worden hoofdzakelijk strandsuppleties uitgevoerd (figuur 10). Zo treedt geen verlies van strand en duin meer op.

In 1993 is bij Midden-Terschelling voor de eerste keer in Nederland een onderwatersuppletie uitgevoerd. In plaats van 1 miljoen m3 zand op het

strand is daar, tegen vergelijkbare kosten, 2 miljoen m3 zand op een

water-diepte van 5 a 7 meter aangebracht. O p basis van modelstudies en ervaringen elders, met name in Australië en de Verenigde Staten, w o r d t verwacht dat het aanbrengen van een slijtlaag op de onderwateroever in sommige kustvakken eveneens de kustachteruitgang kan compenseren. Een onderwatersuppletie vereist meer zand dan een strandsuppletie om een vergelijkbaar effect op de ligging van de kustlijn te sorteren. Daar staat tegenover dat de kosten per m3 lager zijn. De voordelen van een

onderwatersuppletie zijn gelegen in het feit dat de erosie dicht bij de bron wordt aangepakt; immers de 'motor' van de strukturele erosie zit op de onderwateroever. O m d a t niet met een vaste walleiding w o r d t gewerkt, is sprake van een kortere cyclustijd in vergelijking met reguliere suppleties. Bovendien is er geen overlast voor de strandrecreatie en kan bij mindere weersomstandigheden langer worden doorgewerkt [112].

M e t behulp van een subsidie van de Europese Unie wordt, in nauwe samenwerking met kustonderzoekers in Duitsland en Denemarken waar soortgelijke suppleties zijn uitgevoerd, een monitoring- en

evalua-tieprogramma voor de onderwatersuppletie bij Terschelling uitgevoerd (zie ook H 7).

(29)

jaar nr locatie M m3

1991 1 Texel - De Koog 2.0 2 Callantsoog 0.5 3 Petten 0.4

4 Scheveningen 1.0 N 5 Hoek van Holland 0.3

6 Schouwen - Kop 2.5 7 Westk. - Zoutelande 0.8

1992 1 Ameland -midden 1.6

2 Den Helder 0.9

3 Egmond - C'duin 1.5

4 Hoek van Holland 0.6

5 Slufterdam 1.1 6 Domburg 0.7 7 Zoutelande - Vijgeter 0.9 8 Vijgeter - Vlissingen 0.2 1993 1 Terschelling - midden 2.0 2 Texel - zuidwest 1.5 3 Kijkduin - Ter Heijde 1.1 4 Hoek van Holland 0.2

5 's-Gravenzande 0.7

6 Noord - Beveland 0.4

7 Walcheren - Veerse Dam 0.2 8 Walcheren - Oranjezon 0.1

9 Breskens 0.1

1994 1 Texel - zuidwest 0.8 2 Bloemendaal / Zandvoort 0.5 3 Hoek van Holland 0.3

4 Domburg 0.4 5 Schouwen - noord 0.1 6 Texel - Eierland 1.3 7 Adornispolder 0.9 8 Rijnland - zuid 0.7 9 Ameland - west 0.2 10 Bergen - Egmond 0.2 11 Goeree - noord 0.5 |94 - 6\

(30)

2.3 Effectiviteit van zandsuppleties

Het succes van een suppletie kan aan diverse criteria worden afgemeten. Vanuit de optiek van het dynamisch handhaven van de kustlijn zal de nadruk liggen op vraag of de structurele erosie tot staan is gebracht en zo ja met welke inspanning. Daarnaast zijn voor de functies in de kustzone andere aspecten van belang, zoals de strandbreedte ten behoeve van de recreatie.

Het doel van de sinds 1991 aangebrachte suppleties is het over de hele linie en op de langere termijn handhaven van de kustlijn. Hiervoor is een

evaluatie op een grotere tijd- en ruimteschaal nodig. Bij de beoordeling van zandsuppleties spelen lokale belangen, zoals deltaveiligheid, recreatie en natuur een voorname rol. Voor deze belangen is een evaluatie op een kleine tijd- en ruimteschaal, dus feitelijk per suppletieproject, vereist. Bij de evaluatie van zandsuppleties dienen beide aspecten aan bod te komen. Daarvoor is, gezien de korte tijdspanne van de huidige generatie 'handhavingssuppleties', grotendeels teruggevallen op suppleties van voor 1 9 9 1 .

Van nature vertoont de zandinhoud van een kustvak van jaar tot jaar fluctuaties. De effectiviteit van suppleties kan niet op basis van kustme-tingen van een enkel jaar of op basis van visuele waarnemingen beoordeeld worden. Een reeks van metingen zal moeten uitwijzen of een suppletie succesvol is of niet (figuur 11).

suppletie

erosie na suppleren

Figuur 11. Invloed suppletie op kustlijnligging. De mate van zeewaartse verplaatsing van de kustlijn hangt vooral af van de hoeveelheid zand en de plaats van de suppletie in het kustprofiel. Na de suppletie gaat de kust sneller achteruit dan tevoren (E2 resp. E,). De

(31)

Zeker in de periode vlak na het aanbrengen van de suppletie zal, door de werking van golven, getij en wind, een herverdeling van zand binnen de kustzone plaatsvinden. Daarbij kan bijvoorbeeld suppletiezand van het strand naar de onderwateroever of naar een 'stroomafwaarts' gelegen kust-vak worden verplaatst. Hierdoor lijkt een strandsuppletie aanvankelijk minder succesvol. Het zand is weliswaar van de suppletielocatie verdwenen, maar is daarmee nog niet als 'verlies' aan te merken. Zolang het zand binnen de actieve kustzone -het geheel van duinen, strand en ondiepe onderwateroever- blijft, draagt het bij aan het handhaven van de kustlijn (figuur 12).

Figuur 12. Profielontwikkeling na het suppleren. Het zand zal zich geleidelijk over de onderwa-teroever verspreiden. Afhankelijk van het suppletie-ontwerp en de weerscondities kan daarbij op het strand tijdelijk een afslagrand ontstaan.

Voor een beoordeling van de lokale effecten zijn in 1993 twaalf supple-tieprojecten beschouwd, die gezamenlijk 5 2 % omvatten van het totale suppletievolume in de periode 1973 t / m 1988 (tabel 1, figuur 13). Bij de evaluatie is de kustontwikkeling na het suppleren vergeleken met de uit-gangspunten van het ontwerp. Deze uituit-gangspunten waren gebaseerd op de kustontwikkeling voor het suppleren. Een nadeel van deze methode is dat veranderingen in de autonome kustontwikkeling niet in rekening worden gebracht. Dit vertekent het effect van de suppletie enigszins. Bij de evaluatie zijn diverse kenmerken van de kust onderzocht. Vanuit de rijkstaak bezien zijn de handhaving van de basiskustlijn en de erosiesnelheid (effectiviteit) van het suppletiezand belangrijk. Voor de belangen in de kust-zone zijn het strand- en duinvolume (waterkering), de strandbreedte (recreatie) en de duinvoet (natuur) onderzocht.

(32)

IN ^ 7

N

Q

O

O

pfëxXbTi<oogi # 4 . | _ _ _ J 9 8 4 _ _

1 7

Callantsoog 1986 7 Zwanewater 1987 Scheveningen 1975 en 1985 Goeree 1977 en 1984/85 Schouwen 1987 Cadzand 1988 Ameland 1980 Ameland 1980

suppletielocatie waarbij locale effectiviteit is onderzocht ^ e l a r Z Ï kustvakken waarbij suppletie km 10 - 201 effectiviteit is onderzocht

0 10 20 km

Figuur 13 Overzicht'van de suppletielocaties en kustvakken waarvan

de effectiviteit is onderzocht [14].

(33)

Tabel 1.

?1Z

ë

r

{eCiee A

rde

su

PPletieprojekten t.b.v. de evaluatie op lokale aspecten. Tezamen bevatten ze 52% van het totale upplettevolume m de periode 1975-1988. De score voor 'kustlijnhandhaving' geeft aan of de kustlijn gedurende de beooide levensduur van de suppletie is gehandhaafd en of de autonome erosie in het suppletievak in voldoend! mate is 8 gecompenseerd. Onder 'effectiviteit' wordt verstaan de verhouding tussen de hoeveelheid zand die zou 2 v dwenen als

To:t!Z£7ln2Z2^

"TV^

h °e V e

fe i d S U P P l e t i e Z a n d d i e i n d 6 Z e l f d e

Pe r i 0 d e U i t

"et kustvak verdwe en

suppletie jaar beoogde

levens- hoeveelheid type beoordeling

duur (j) (Mm3) (m7m') kustlijn handha-ving effectivi-teit functies kust-zone Ameland 1980 8 a 10 2,20 365 duinfront ++ ++ ++

Texel, Eierland 1979 5 3,05 510 strand+banket + +

Texel, Eierland 1985 5 2,85 480 strand+banket + + +

Texel, De Koog 1984 10 3,02 500 strand+banket +

Callantsoog 1986 13 1,30 440 strand+duin + + Zwanenwater 1987 15 a 20 1,70 400 strand+banket + + Scheveningen 1975 - 0,70 230 strand+banket ntb ntb ntb Scheveningen 1985 - 0,33 130 strand+banket ntb ntb ntb Goeree 1977 5 1,27 420 strand+duinfr. ++ ntb ntb Goeree 1984 1985 5 0,86 290 strand ++ ntb ntb

Schouwen 1987 5 1,83 1080 strand+

voor-oever ++ + ++

Cadzand 1989 5 1,02 560 strand+

voor-oever ++

-

++

Toelichting: ++ zeer goed ntb = niet te bepalen

+ goed

matig slecht

O p de meeste plaatsen werd door de suppleties de kustachteruitgang goed tot staan gebracht. O p Ameland werd dit mede bewerkstelligd door een afnemende natuurlijke erosie in het suppletiegebied in de periode 1980 -1990. O p Schouwen en bij Cadzand was het goede resultaat te danken aan een ruime suppletie-dimensionering. Bij enkele suppleties in Noord-Holland met een beoogde levensduur van 10 jaar of meer, viel de natuurlijke erosie tegen zodat de oorspronkelijke kustlijn eerder werd overschreden dan volgens het ontwerp.

Bij de evaluatie van de lokale effecten is de effectiviteit van het

suppletiezand bepaald door vergelijking van de kusterosie vóór en na het suppleren. O p deze wijze werd gemiddeld een effectiviteit van ca. 8 0 %

(34)

gevonden. Dat wil zeggen: voor iedere m3 erosie die we willen

compense-ren, moet ongeveer VA m3 zand gesuppleerd worden. Nadelen van deze

methode van evalueren zijn dat een veranderende natuurlijke ontwikkeling mede de effectiviteit bepaalt en dat zand dat uit het gesuppleerde kustvak verdwijnt als "verlies" wordt aangemerkt. Hierdoor liepen de resultaten nogal uiteen. Zowel bij Callantsoog als Cadzand bleek de effectiviteit niet groter dan 3 0 % . Bij deze laatste locatie werden de strandhoofden onder-gesuppleerd, waardoor het zand een minder beschutte ligging kreeg. M e t name in de eerste jaren na de suppletie heeft dit tot grote verliezen van suppletiezand geleid. In het ontwerp was hiermee rekening gehouden, zodat de kustlijn toch goed werd gehandhaafd. Bij Callantsoog had het effect van brandingsruggen en zandgolven een negatief effect op de kust-ontwikkeling.

O p Ameland bleek de effectiviteit zeer groot. Ten oosten van het suppletie-vak trad echter erosie op. Achteraf gezien was -rekening houdend met de migrerende zandgolf- een ontwerp met een meer oostwaarts gelegen suppletiegebied beter geweest.

Door de suppleties werden de duinveiligheid, de natuur en de

strandrecreatie overwegend goed tot zeer goed gediend. Alleen bij het Zwanenwater in Noord-Holland kon het duinfront niet op de oor-spronkelijke positie worden behouden.

De ervaringen met de 'oude' suppleties worden in de huidige

suppletiepraktijk toegepast. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij strandhoofden de levensduur (en dus het zandvolume) mede wordt afgestemd op de werking van de hoofden en dat de zandverdeling langs de kust zo goed mogelijk wordt afgestemd op het veranderende erosiepatroon. Suppleren is in dergelijke gevallen maatwerk, waarbij het in opdracht van het

Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ ontwikkelde bedrijfsmodel [124] van groot nut kan zijn.

Het gebruik van grover suppletiezand zou de effectiviteit ten goede kunnen komen. Uit de spaarzame gegevens die hiervan beschikbaar zijn, kon bij de evaluatie echter geen indruk van de bijdrage aan de effectiviteit worden verkregen. Op dit punt is nader onderzoek gewenst, waarbij aangetekend moet worden dat de verschillen in korrelgrootte binnen de

zandwingebieden veelal beperkt zijn.

Voor een evaluatie op een grotere tijd- en ruimteschaal zijn vijf kustvakken onderzocht, in lengte variërend van 4 tot 15 kilometer (tabel 2 en figuur 13). Behalve de periode waarin de jaarlijkse kustmetingen (zie H 7) zijn opgenomen, is voor enkele kustvakken tevens de lange

termijn-ontwikkeling sedert 1880 beschouwd. Per vak zijn 3 tot 7 suppleties uitge-voerd.

(35)

Volumeverandering

Ameland, km 10-20

Gemiddelde kustinhoud 1966 - 1993 t.o.v. 1980 (=0) 1000 500 0 -500 -1000 1S 500 Texel, km 18.13-30.81

Gemiddelde kustinhoud 1965 - 1992 t.o.v. 1980 (=0)

Kustlijnverplaatsing Ameland, km 10 - 20 Gemiddelde MKL 1965 - 1993; BKL 2,5m ±± 20 < -20l 1970 1980 199( Texel, km 18.13-30.81 Gemiddelde MKL 1963 - 1993; BKL 299m Noord-Holland, km 5.08 - 20.15

Gemiddelde kustinhoud 1964 -1992 t.o.v. 1980 (=0) 1000

500

1960 1970 1980 1990 2000

Schouwen, km 9.19 -16.97

Gemiddelde kustinhoud 1966 - 1993 t.o.v. 1980 (=0) 1000

500

Walcheren, km 21.95 - 25.97

Gemiddelde kustinhoud 1973 -1993 t.o.v. 1980 (=0) 1000 500 -1000 1990 jaren Gem. kustinhoud

Gem. kustinhoud minus suppletie ^ Suppletie Noord-Holland, km 5.08 - 20.15 Gemiddelde MKL 1964 - 1993; BKL -36m 960 1970 1980 1990 Schouwen, km 9.19 -16.97 Gemiddelde MKL 1975 - 1993; BKL 52,5m 120 100 60 2000 Walcheren, km 21.95 - 25.97 Gemiddelde MKL 1975 - 1993; BKL 67m 120 100 80 60 1960 1970 1980 1990 jaren 2000 Momentane kustlijn (MKL) — Basiskustlijn (BKL)

Figuur 14. Volumeveranderingen (links) en kustlijnverplaatsingen (rechts) voor vijf onderzochte kustvakken [14].

(36)

Tabel 2. Overzicht geëvalueerde kustvakken t.b.v. grootschalige effecten.

Lokatie kustvak uitgevoerde suppleties verandering ' kustvolume (km)

sinds aantal volume (106 m3 ) periode hoeveelh. (106 m3 ) rest levensd. (j) hoeveel-heden gecorri-geerd" zand-balans (106 m3) Ameland 10-20 1980 3 4,9 '80-'93 - 1,5 4 - 2,8 +2,1 Texel 18-31 1979 5 13,5 '79-'92 -18,0 4 en 3 -21,1 -7,6 N- Holland 05-20 1976 7 5,8 '76-'92 - 0,9 4 - 2,5 +3,3 Schouwen 09-17 1975 3 4,4 8 7 - 9 3 - 1,7 4 - 3,1 +1,3 Walcheren 22-26 1984 6 1,6 '84-'93 - 0,3 2 + 0,6 +1,0

correctie aan de hand van de resterende ievensduur en het verwachte jaarlijkse verlies volgens het ontwerp

Van elk kustvak is de ontwikkeling in de tijd onderzocht waarbij zowel gekeken is naar het totale zandvolume als de positie van de kustlijn. Figuur 14 geeft de resultaten weer. De kustlijnpositie (rechts in figuur 14) is gemid-deld over het kustvak. In de grafieken met de inhoudsveranderingen (links in figuur 14) zijn de gemeten inhouden verminderd met de gesuppleerde volumina. Dit geeft een beeld van de zandverliezen na het suppleren. Het kustvak met de grootste suppletie-inspanning is Texel. O p de

noordelijke helft van dit eiland is sinds 1979 al 13,5 miljoen kubieke meter zand gesuppleerd. Dit heeft de erosie (18 min m3) echter niet geheel

kunnen compenseren. De erosie neemt hier verder toe. In de overige kustvakken blijkt de erosie kleiner dan de totale aangebrachte hoeveelheid zand. Gedeeltelijk hoort dit ook, omdat de laatste suppletie in een vak nog niet geheel is uitgewerkt. Hiervoor is in de op één na laatste kolom in tabel 2 gecorrigeerd. Uitgezonderd Texel is de (theoretische) zandbalans in de onderzochte kustvakken positief. M e t andere woorden: dankzij de

uitgevoerde suppleties zijn de kustvakken beter in het zand komen te zitten. Blijkens figuur 14 is in de kustvakken van Ameland, Noord-Holland en Walcheren sprake van een afnemende erosie. In het Walcherse vak is na 1990, achteraf bezien, zelfs kustaanwas opgetreden. De trendbreuk in de ontwikkeling van het Walcherse kustvak hangt zeer vermoedelijk samen met de veranderende debietverdeling over het Oostgat en de zeewaarts daarvan gelegen Geul van de Rassen/Deurloo. O p deze positieve ontwikkling kan met suppleties eenvoudig ingesprongen worden door voorlopig niet, later of minder te suppleren [14].

Figuur 15 geeft een voorbeeld van de lange termijn ontwikkeling aan de hand van de laagwaterlijnverplaatsingen op Ameland en in het kustvak Westkapelle -Zoutelande. Hieruit blijkt dat de trend van de autonome erosie veranderingen ondergaat. Een trendbreuk in de ontwikkeling van het zand-budget is moeilijk te voorspellen als zich hiervoor geen duidelijke oorzaak aandient. Over de gehele Nederlandse kust bezien is dit voor de jaarlijkse suppletie-inspanning doorgaans geen bezwaar. Zandsuppletie is een zeer

(37)

flexibele vorm van kustverdediging. Voor mee- of tegenvallende zand-verliezen kan worden gecorrigeerd door regelmatige bijstelling van het suppletieprogramma. 60 •- 40 c c l 20 1/1 al 4-» '5 0 "O c cd JS -20 -40

- Verloop gem. laagwaterlijn t.o.v. 1990 ZW-Walcheren km. 22.55 - 25.97

UW

_ 1 suppletie i i i 1880 1900 1920 1940 jaren 1960 1980 2000

Figuur 15. Lange termijn verplaatsingen van de gemiddeld laagwaterlijn voor de kustvakken Ameland-midden en Zuidwest-Walcheren. De structurele landwaartse verplaatsing van de laagwaterlijn is gestopt. Op Walcheren is zelfs een opmerkelijke vooruitgang waar te nemen [14].

Voor de beschouwde suppletievakken blijkt dat de kustlijn, gemiddeld over een groot vak, met zandsuppleties goed tot zeer goed op zijn plaats kan worden gehouden. In de kustvakken op Walcheren en Schouwen had ten aanzien van kustlijnhandhaving met minder zand kunnen worden volstaan. Lokaal in de kustvakken kunnen echter aanzienlijke afwijkingen van de gemiddelde ontwikkeling optreden. Door verdere studie van het kustgedrag en door optimalisatie van het suppletieprogramma kunnen onnodig dure investeringen en evenmin goedkope correctie-suppleties voorkomen worden. Alleen op Texel is het niet gelukt de erosie volledig te keren. De basiskustlijn wordt er sinds 1992 bij een toenemend aantal raaien

overschreden (figuur 16). In 1994 is het kustvak Eierland gesuppleerd en in 1996 zal het kustvak De Koog volgen.

(38)

Figuur 16. Percentage van de kustlijn van de kustvakken Ameland (km 10-20), Texel (km 18-31), Noord-Holland (km 5-20), Schouwen (km 9-17) en Walcheren (km 22-26) waarbij de basiskustlijn in 1992, 1993 en 1994 overschreden wordt.

Op sterk eroderende kustvakken, zoals Texel, is de economische

haalbaarheid van suppleties niet meer vanzelfsprekend. Voor het kustvak Eierland is gebleken dat het kustgedeelte tussen de Slufter en het

Eierlandsche Gat op lange termijn gezien goedkoper door middel van een combinatie van suppleties met een harde constructie (dwarsdam) kan worden verdedigd (zie H 4).

Op het centrale deel van Ameland bestaat de tendens dat de erosie weer toeneemt. Dit lijkt echter geen overwegende problemen te geven. Zelfs al zou het zandverlies hier weer de omvang van voor 1980 krijgen, dan kan dit betrekkelijk eenvoudig met suppleties worden opgevangen.

Het kustvolume van de kop van Noord-Holland vertoont perioden met toenemende en afnemende erosie. Na de recente periode van toename wordt een geleidelijke doch tijdelijke afname van de erosie verwacht. O p langere termijn is de ontwikkeling minder duidelijk en zal mede afhangen van de interactie met de zandhonger van de Waddenzee (H 7).

In het noordelijk Deltagebied heeft de afsluiting van de zeegaten een gunstig effect op de kustontwikkeling van Voorne en Goeree. Voor Schouwen en Walcheren ligt dit minder duidelijk. Terwijl Schouwen in het invloedsgebied van de afsluitingen ligt en op lange termijn een afnemende erosie in de rede ligt, is de zuidwestkust van Walcheren sterk afhankelijk van het gedrag van het Oostgat. Het is niet zeker dat de huidige gunstige ontwikkeling doorzet. Een eventueel toenemende erosie zal waarschijnlijk beperkt van omvang zijn, waardoor ook dan zandsuppleties de voorkeur verdienen [8],[14].

(39)

2.4 De uitvoering van suppleties

kostprijs-calculatie suppleties

Het suppleren van zand is de voornaamste activiteit om de kustlijn te handhaven. Ontwikkelingen op de baggermarkt zijn daarom belangrijk voor de kosten van de kustverdediging.

Voor 6 gerealiseerde kustsuppleties in de periode 1990 t / m 1993 is een evaluatie uitgevoerd met betrekking tot de uiteindelijke kostprijs in relatie tot de door de aannemer gemaakte kosten ('nacalculatie'). Deze blijken redelijk overeen te komen; alleen de door de aannemers berekende mobili-satiekosten van het materieel zijn niet goed te traceren [121].

In Europa is het aantal aannemers die baggerwerken uitvoeren sinds de jaren vijftig gestaag teruggelopen tot zes grote en een paar kleinere. De grote aannemers zijn in Nederland en België gevestigd en opereren internationaal. De baggersector heeft dus een enorme concentratiegolf achter de rug, die gepaard is gegaan met een sterke prijsconcurrentie. De omvang van de internationale baggermarkt bedraagt ongeveer 3 miljard m3. Na het zo goed als afgeronde werk bij Chep Lap Kok (nieuw vliegveld

voor Hongkong) verlangen andere werken in het Verre Oosten en ondermeer in Zuid-Amerika een grote baggerinspanning.

Ondanks de sterke concentratie in de baggersector en de grote werken in het Verre Oosten, is de gemiddelde zandprijs voor suppleties de afgelopen jaren min of meer constant gebleven (zie ook H 2.5, tabel 4).

Er lijkt sprake te zijn van een zekere marktverdeling in Nederland. Het is echter niet duidelijk of deze verdeling voortkomt uit (collectieve) afspraken of uit historisch gegroeide marktposities in bepaalde regio's [121],[122]. Rijkswaterstaat heeft in 1992 kustsuppleties in Noord-Holland en in Zeeland gegund aan de Oostduitse aannemer 'BBB'. Deze baggeraar is tijdens de uitvoering failliet gegaan, waarna de suppleties door Nederlandse

aannemers afgemaakt zijn. Uiteindelijk zijn de totale kosten minder geweest dan wanneer de werken direct aan een van de Nederlandse aannemers waren gegund.

De gemiddelde korrelgrootte van het zand is een belangrijk gegeven bij suppleties. De effectiviteit van suppleties met fijn zand wordt lager ingeschat dan die met grof zand. De korrelgrootte is van invloed op de persafstand en daarmee op de zandprijs. Iedere aannemer maakt per suppletie een eigen optimalisatie ten aanzien van de uitvoeringswijze en de uiteindelijke kosten van het werk.

Een directe relatie tussen de gemiddelde korrelgrootte of korrelgrootte-verdeling en de kostprijs is daarom moeilijk af te leiden. De invloed van de korrelgroottte op de uiteindelijke kosten lijkt echter significant. Ter indicatie: Voor de suppletie ter hoogte van Wassenaar-Meijendel in 1994 is berekend dat de aannemingssom met ongeveer 5 tot 1 0 % toeneemt als de mediane korrelgrootte niet 250 /ym maar 300 //m zou zijn [121].

contractvorm

Openbare aanbesteding is in Nederland de dominante wijze van

werkuitgifte bij de bagger-, kust- en oeverwerken. Aannemers die willen inschrijven op een door Rijkswatertstaat aan te besteden werk, dienen aan kwalificaties ten aanzien van ervaring en bedrijfsomzet te voldoen.

(40)

Doorgaans zijn de suppleties de afgelopen jaren in het voor- of najaar uitgevoerd. De zomerperiode is veelal gereserveerd als vakantievenster om de hinder voor de recreatie te beperken. De winterperiode valt meestal af vanwege het hoge percentage onwerkbaar weer. Ook laat de

aanbestedingsdatum een start van de werkzaamheden eerder dan het voorjaar veelal niet toe.

Ten einde voor de aannemers een maximale vrijheid voor de inzet van het materieel en daarmee financieel voordeel te creëren, zal er naar gestreefd worden de aanbesteding uiterlijk in december te laten plaatsvinden. In de bestekken kan een ruime marge voor oplevering worden aangegeven, bij voorkeur over de jaarwisseling heen.

Verder wordt er voor gepleit om waar mogelijk suppletiecontracten te integreren in baggeronderhoudscontracten.

Standaard wordt reeds in de overeenkomst een 'uitwaaiclausule' opgenomen, waardoor de aannemer, afhankelijk van de weerscondities, terug kan vallen op minder weergevoelig onderhoudsbaggerwerk. Dit drukt het percentage onwerkbaar weer en derhalve de uiteindelijke kostprijs. Uit nacalculaties is gebleken dat de eenheidsprijs voor met

onder-houdsbaggerwerk in de Euro-Maasgeul gecombineerde suppleties circa 2 0 % lager is.

Naast het financiële voordeel zal de hinder voor de recreatie en natuur verder teruggedrongen kunnen worden wanneer de winterperiode meer benut kan worden voor suppletiewerken [121].

Meerjarige onderhoudscontracten voor kustsuppleties zijn de afgelopen jaren (nog) niet van de grond gekomen. De aannemerij lijkt onvoldoende zicht te hebben op de risico's die daarmee samenhangen.

De wijze waarop de verrekening plaatsvindt, is eveneens van belang voor de uiteindelijke kostprijs. Er worden twee manieren gehanteerd:

Het meten van het uiteindelijke resultaat: de hoeveelheid zand die op het strand of de onderwateroever is aangebracht.

Deze methode is algemeen geaccepteerd. Het risico van mogelijke zandverliezen tijdens het transport en het aanbrengen van het zand zijn voor rekening van de aannemer, die deze ongetwijfeld in zijn kostprijs zal verwerken.

Het meten van het resultaat van een onderwatersuppletie w o r d t nadelig beïnvloed door de lodingsnauwkeurigheid en door verspreiding van het zand door getij en golven.

Het meten tijdens het transport van w i n - naar suppletielocatie ('in middelen van vervoer').

De hoeveelheden zand worden gemeten in het beun van het baggerschip. Dit is inmiddels mogelijk met een geautomatiseerd 'tonnen droge stof' meetsysteem, waardoor deze methode aantrekkelijker is geworden.

De opdrachtgever heeft minder zekerheid over het gewenste eindresultaat, maar de aannemer hoeft met deze verrekenmethode nauwelijks zandverliezen in rekening te brengen.

Het meten van de hoeveelheid zand in de persleiding geeft in potentie zowel voor de aannemer als opdrachtgever veel zekerheid over het zandvolume dat op het strand terecht komt. Door de grote verschillen in dichtheid en stroomsnelheid van het zandtransport in de leiding, geven uitgevoerde proeven vooralsnog geen bevredigend resultaat.

(41)

Tabel 5. Overzicht van de gesuppleerde hoeveelheden zand in miljoen m3 over de periode 1991 t/m 1994.

/

Kustvak (km bkl) 1991 1992 1993 1994 Totaal 91-94 Schiermonnikoog (10) Ameland (24) 1,6 0,2' 1,8 Terschelling (26) 2,02 2,0 Vlieland (15) Texel (22) 2,0 2,2 2,1 6,3 Noord-Holland (47) 0,9 2,4 0,2 3,5 Rijnland, NH (15) 0,5 0,5 Rijnland, ZH (26) 0,7 0,7 Delfland (21) 1,3 0,6 1,83 0,3 4,0 Maasvlakte (10) 1,0 1,0 Voorne (9) Goeree (16) 0,5 0,5 Schouwen (17) 2,5 0,1 2,6 N. Beveland (2) 0,4 0,4 Walcheren (26) 0,8 2,0 0,5 0,4 3,7 Zeeuws-Vlaanderen (15) 0,1 0,9 1,0 Totaal Nederland (301) 7,5 7,6 7,0 5,9 28,0

1 combinatie met oeverbescherming 2 onderwater suppletie

3 incl. 0,5 Mm3 van pijpleiding

Sinds 1991 is jaarlijks circa 7 miljoen m3 zand gesuppleerd, maar daarmee is

de 'achterstand' nog niet ingelopen. Uit figuur 8 (H 1) blijkt dan ook dat nog steeds meer dan 2 0 % van de kustlijn niet aan de basiskustlijn voldoet. In 1993 en 1994 is voor resp. circa 2,5 en 2,0 miljoen m3 aan

suppletiewer-ken naar het volgende jaar doorgeschoven. Deze hoeveelheid zal in 1995 ongeveer 1,5 miljoen m3 groot zijn. Het indicatieve meerjarenschema 1996¬

1999 laat zien dat ook in de komende jaren werken een jaar doorgeschoven moeten worden.

O p basis van de recente indicatieve meerjarenschema's w o r d t de suppletie-achterstand op 3 miljoen m3 geschat. Hoewel het de afgelopen jaren

mogelijk is geweest extra betalingen voor de kustlijnzorg te realiseren in het kader van de Slotwet, verdient het aanbeveling op korte termijn extra budgef vrij te maken voor het inlopen van de achterstand. Immers: de keuze voor 'dynamisch handhaven' zou moeten beteken dat prioritering van werken niet nodig is. In dit kader is het eveneens aan te bevelen het budget voor de kustlijnzorg jaarlijks te indexeren voor inflatie.

(42)

2.6 Ecologische effecten van suppleties

strand

Suppleties worden doorgaans uitgevoerd op het strand en het aansluitende deel van de brandingszone, waar de biomassa en soortenrijkdom van bodemdieren niet groot is. Tevens is de bodemfauna in deze dynamische zone ingesteld op de snelle veranderingen. Onderzoek op het strand van Texel [43] leerde dat de bodemfauna ter plaatse zich vrij snel (binnen twee seizoenen) herstelt. Na de suppletie op Schouwen bleek echter dat de bodemfauna op het strand zich na 1,5 jaar nog steeds niet had hersteld [44]. Het onderzoek naar deze effecten zal gecontinueerd worden o m meer algemene uitspraken te kunnen doen.

zeereep

Gesuppleerd zand heeft meestal andere eigenschappen dan zand dat van nature op het strand aangetroffen wordt. Dit kan directe gevolgen hebben voor de verstuiving van het zand. Zandverstuiving is een van de

belangrijkste sturende factoren voor de helmvitaliteit en de soortensa-menstelling van de zeereepbegroeiing.

Het onderzoek naar deze effecten is nog niet voltooid. De eerste resultaten geven aan dat de stuifgevoeligheid van het zand van een reeks van factoren afhankelijk is. De belangrijkste zijn: slibgehalte, schelpgehalte, korrelgrootteverdeling en vochtconditie van het zand. Geringe

hoeveelheden slib en schelpen zijn al voldoende om na een suppletie een korst of een afdekkende laag te vormen die het onderliggende zand tegen verstuiving afgeschermd. Slecht gesorteerd zand verstuift meestal minder dan zand met een dominante korrelgrootte. Opvallend is dat de

korrelgrootteverdeling bepalender is voor de mate van verstuiving dan de gemiddelde korrelgrootte van het zand (figuur 17).

Het blijkt dat met een suppletie een behoorlijke verandering in de verstuiving teweeg kan worden gebracht. Soms neemt deze toe

(bijvoorbeeld Texel-Eierland, 1994), soms sterk af (bijvoorbeeld Ameland, 1990 & 1992) [41]. In de meeste gevallen is hiervoor een eenduidige oorzaak aan te wijzen, bijvoorbeeld de hoeveelheid schelpen in het suppletiezand.

Het is op basis van vooraf ingewonnen informatie op de winplaats van de suppletie moeilijk voorspellingen te doen over de mate van verstuiving. De informatie blijkt niet in alle gevallen representatief te zijn voor het gehele wingebied. Ook worden slechts enkele relevante parameters op een overigens niet gestandaardiseerde manier bepaald. Er zijn aanbevelingen geformuleerd om hierin verbeteringen aan te brengen [41].

De locatie waar het zand wordt aangebracht, is eveneens van invloed op de verstuiving. Enerzijds zal zand dat 'hoog en droog' op het strand w o r d t aangebracht, eerder verstuiven dan vochtig zand. Anderzijds kunnen banketten verstuiving van het strand naar de duinen letterlijk in de w e g staan. Verstuiving vanaf de banketten zélf wordt dikwijls verhinderd door korstvorming en afdekkende schelpenlaagjes. Suppleren van het (natte) strand en de brandingszone heeft vanuit dit oogpunt daarom de voorkeur. Het zand wordt dan op natuurlijke wijze door golven en wind op het droge strand en naar de zeereep gebracht [41].

(43)

1.5

korrelgrootte verdeling ( d60 / d10; urn ) 1.7 1.9

16 20 24 28 schelpfractie ( % ) 0.6 0.8 slibfractie ( % ) 210 230 250 270 290 310 330 mediaan d50 ( pm ) 350

Figuur 17. Stuifgevoeligheid van gesuppleerd zand. Er zal minder zand verstuiven wanneer het zand slecht gesorteerd is (A), meer slib (B) en/of schelpen bevat (C). De mediane waarde van het zand (D) is minder van invloed op de stuifgevoeligheid [naar 41],

Veldonderzoek in wel en niet gesuppleerde kustvakken heeft uitgewezen dat veel omgevingsfactoren, zoals kalkgehalte en expositie, bepalend zijn voor de helmvitaliteit en soortensamenstelling. Zandsuppleties lijken, gemiddeld genomen, kortstondig een gering positief effect te hebben op de helmvitaliteit, met name het jaar na suppletie. Zandsuppleties hebben mogelijk een effect op de soortensamenstelling, maar dit effect is niet aantoonbaar als gevolg van de grote variatie die van nature reeds aanwezig is langs de Nederlandse kust. Mogelijk levert een proef, waarbij de ontwik-keling van de zeereepvegetatie voor en na uitvoering van zandsuppletie gevolgd wordt, meer informatie op [42].

O p de meeste suppletielocaties is de afslag van de zeereep tot staan gebracht, waardoor het voorheen kale duinfront geleidelijk aan met helm begroeid raakt.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Dopiero na ich podstawie możliwe stało się zrekonstruowanie kolejno- ści prac budowlanych przy fundamentach zamku i murów oporowych międzymurza oraz fosy (S TARSKI , K URDWA -..

Należy zatem przeanalizować, czy zainicjowa- nie i wykonanie inteligentnego kontraktu doty- czącego co najmniej dwóch użytkowników da się zakwalifikować jako złożenie przez

Z wielu posług transportowych i komunikacyjnych, które przez kilka wieków spoczywały na ludności ziem polskich, najbardziej trwały oka- zał się obowiązek

[r]

In general, a mathematical relationship is found between the Green’s function associated with the locations of two receivers (i.e., the response, observed at one of the receivers, to

The information obtained from these experiments (Chapter 3 and Chapter 4) was combined to construct a full kinetic model for the penicillin biosynthesis pathway including transport of

Studia Philosophiae Christianae 17/2,

Człowiek ma włączyć się w ten wszystko obejmujący i ożywiający ruch (dao = tao, droga) dokonujący się między niebem i ziemią przez uwolnienie się od