• Nie Znaleziono Wyników

De strukturele samenhang van architektuurbegrippen: De mogelijkheid tot een generatieve systematiek in de architektonische vormleer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De strukturele samenhang van architektuurbegrippen: De mogelijkheid tot een generatieve systematiek in de architektonische vormleer"

Copied!
130
0
0

Pełen tekst

(1)

de strukturele samenhang van

ARCHITEKTUURBEGRIPPEN

(2)

Copyright © 1987 by Ted de Jong

All rights reserved. No part of the material protected by this copy· right notice may be reproduced or utilized in any fonn or by any means, electronic or mechanical, including photocopying, record· ing or by any infonnation storage and retrieval system, without written permis sion from the publisher: Delft University Press.

(3)

de strukturele samenhang van

ARCHITEKTUURBEGRIPPEN

de mogelijkheid tot een generatieve systematiek

in

de architektonische vormleer

(4)

Uitgegeven door:

Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1

.26.28 CN DELFT

Clp·GEGEVENS KONINKUJKE BIBUOTHEEK, 's·GRA VENHAGE Jong, Ted de

De strukturele samenhang van architektuurbegrippen : de mogelijk. heid tot een generatieve systematiek in de architektonische vorm· leer / Ted de Jong. - Delft: Delftse Universitaire Pers. - Ill.

Met lito opg., reg.

ISBN 90-6.275-300-0 geb. SISO 710.6 UDC 7.2.013

Trefw.: bouwkunst; vormgeving. Printed in The Netherlands

(5)

Inhoud

Voorwoord 9

Inleiding:

de strukturele samenhang van architektuurbegrippen 13

1. Uitgangspunten

1.1. De oerbeginselen: ruimte, tijd, materie 19 1.2. De mens en de oerbeginselen 21

1. 3. Geometrie 23

t.4. Waarneming van architektonische

eigenschappen 25

1.5. De samenhang van de uitgangspunten 28 2. Elementaire geometrische architektuurbegrippen

2.1. De plek 33

2.2. Massa 35

(6)

2·4· Materiaal 39 2·5· Vonn 41 2.6. Richting 43 2·7· Grensvlak 46 2.8. Silhouet 48 2·9· Reliëf 50 2.10. Plastiek 52 2.11. Ornamentiek 54 2.12. Stilering 56 2.13· Kleur 58 3. Dualiteit 3.1. Hiërarchie 63 3.2. Dominantie 65 3·3· Schaal 67 3-4- Verhouding 69 3·5· Nevenschikking 71

4. De organisatie van de dingen

4. 1. Struktuur 75

4·2. Orde 77

4·3· Kompositie 80

5. De relaties tussen dingen

5.1. Symmetrie 85 5.2. Repetitie 89 5·3· Maat 91 5·4· Ritme 93 5·5· Kontrast 95 6. Appendix Nawoord 99 6

(7)

Noten 103

Literatuur 115

N aarnregister 119

Trefwoordenregister 121

Kolofon 128

Een schematisch overzicht is als losse bijlage achter in dit boek bijgevoegd.

(8)
(9)

Voorwoord

Deze studie dankt haar ontstaan aan een veelheid van omstan-digheden die ik hier niet alle uit de doeken zal doen, maar waarin de vaste overtuiging dat architektuur wetenschappelijk kan wor-den benaderd en de stellige zekerheid dat het merendeel van de opgeleide ontwerpers -en daarmee dus de gehele maatschappij-gebaat is met zo'n benadering, onder andere een belangrijke rol spelen_

De oorspronkelijke gedachte in verband met het hier behan-delde onderwerp was, een korte omschrijving te geven van een dertigtal veelgebruikte architektuurbegrippen, bewust beperkt tot een korte tekst, waarin de positie van elk van die begrippen zou worden vastgesteld ten opzichte van de naastliggende_ De daarin gebruikte overwegingen waren soms etymologisch, soms historisch (waarbij flink in tijd en plaats werd heen en weer gesprongen) en soms filosofisch (waarbij de ene visie de andere weinig prinàpieel afwisselde)_ Die versie, voorgelegd aan enkele mensen in mijn omgeving, leidde vooral tot vragen: waar heb je

(10)

dàt vandaan, wie zegt dit en wat je daar zegt, geloven we gewoon niet.

Die reakties noodzaakten mij om het geheel zodanig te bewer· ken dat een uitgebreid notenapparaat ontstond en nogal wat literatuurverwijzingen. Daaraan werkend, groeide de behoefte om het geheel te doen volgen door definities van de omschreven architektuurbegrippen, gebaseerd op de andere daarmee gerela· teerde begrippen ruimte, tijd, materie en struktuur, orde, kom· positie. Dat leidde weer tot het schema dat in bijlage is weerge· geven en zo tot grotere helderheid, met name inzake de relaties tussen de ding·eigenschappen.

De reakties van Franziska Bollerey,]an van der Does, Norman Longdon en Niels Prak waarvoor ik -ondanks de soms zeer kritische toonzetting ervan- zeer dankbaar ben, leidden tot nog weer een nieuwe, kritische gang door de gehele tekst, waardoor ik hoop dat thans een verklaring voor u ligt van de strukturele samenhang van de belangrijkste architektuurbegrippen. Het belang van een dergelijke samenhang wil ik tot slot van dit voorwoord nog eens in enkele punten samenvatten:

a. Hij verleent onze verbale kommunikatie over architektuur een aantal onderling.samenhangende kaders die het praten en schrijven over architektuur aanzienlijk kunnen verhelderen, zèlfs als men het met die kaders niet eens is; men moet dat dan echter wel duidelijk maken, waardoor weer onderzoek ter verdieping en uitbreiding (generatie) van de ontwikkelde systematiek moge· lijk wordt.

b. Hij moet door zijn struktuur op den duur kunnen leiden tot kodering van de kwalifikaties in verband met de behandelde begrippen, waarmee dan vervolgens plannen en gerealiseerde objekten kunnen worden gedefiniëerd. Die definitie moet weer kunnen leiden tot waardering van de bedoelde plannen en objekten, tenminste de zekerheid biedend van een bepaalde kwalitatieve ondergrens. Een zodanig waarderingsstelsel biedt

(11)

perspektieven voor verdieping van beoordelingssituaties: in het onderwijs, in de kritiek, in welstandszaken, bij prijsvragen en in keuzen betreffende zorg en behoud van de gebouwde omge-VUlg.

c. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de architektuur kunnen dan (naast de wegen die daarvoor thans gebruikelijk zijn) plaats vinden door het invoeren van gewenste kwalifikaties in de bestaande samenhang. Met behulp van visuele kommunikatie-middelen kan dit onderzoek leiden tot gewenste architektoni-sche ontwikkelingen.

Als we alle processen rondom de totstandkoming en het beheer van de gebouwde omgeving samenvatten, zien we dat die altijd deels visueel en deels verbaal zijn. Het visuele gedeelte van die processen is middels tekeningen, modellen, presentatie-tekeningen en computersimulatie vèr ontwikkeld, maar het ver-bale deel blijft achter. Navolgende tekst wil een bijdrage zijn tot de emancipatie van de verbale aspecten met betrekking tot architektuur.

(12)
(13)

Inleiding: de strukturele samenhang

van architektuurbegrippen

In de ontwerppraktijk en in gesprekken over architektuur wordt een aantal tennen regehnatig, en in een min-of.meer vaste relatie tot elkaar gebruikt; meestal noemt men die tennen 'archi-tektuurbegrippen' en zij vonnen de kern van het traditionele denken over architektuur_ Het traditionele van hun karakter blijkt bij voorbeeld uit het feit dat vele van die begrippen reeds in het werk van Vitruvius worden gebruikt, zoals: syrmnetria, eurythmia (verhoudingen) en decor (gepastheid, men zou kun-nen zeggen: hiërarchie). Andere begrippen hebben achterhaal-baar nog oudere bronnen in een meer algemene filosofische samenhang, met name bij de griekse wijsgeren: ruimte, orde, vonn, geometrie bij voorbeeld. En deze en andere architektuur-begrippen verkregen in latere kultuurperioden -de renaissance,

(14)

begrippen in bepaald werk, bepaalde tijden of bepaalde stijlen,

kan men niet meer spreken van een sluitend systeem van archi· tektuurbegrippen dat de architektuurpraktijk in alle omstandighe. den ten dienste staat'. Leken, maar ook studenten en professio. nele gebruikers van de architektuurterminologie passen vele begrippen daarom met een zekere schroom toe, terwijl anderen daarvan juist weer gebruik maken om door 'duur' woordgebruik hun omgeving te overbluffen. Er is in dit verband daarom alle aanleiding tot een poging tot zodanige definitie van de basis· architektuurbegrippen, dat aan betrokkenen een gids wordt geboden door het Babelonië van de spraakmakende architek· tuur.

Het traditionele karakter van architektuurbegrippen is hier nadrukkelijk vooropgesteld. Dat moet in het navolgende leiden tot een werkwijze, waarbij het oudere, oorspronkelijke, wordt omschreven en niet het nieuwere, afgeleide. Aan die definitie van het oorspronkelijke kan immers altijd nog de latere aflei· ding, nieuwe betekenis, verfijning, of zelfs ontkenning worden toegevoegd. Hier is dus geen sprake van een principiële keuze voor traditie, of om het nog scherper te zeggen: voor een voor· opgezette positivistisch· materialistische benadering, maar slechts van een methode die uitgaat van de gedachte dat oudere, oorspronkelijke kwalifikaties minder komplex zullen zijn en daardoor eenvoudiger definiëerbaar.

Door deze veronderstelling is het niet moeilijk om de gegeven omschrijvingen af te doen als tè summier, tè weinig berustend op scherp geformuleerde geometrische, fysische of filosofische grondslagen. Dat klopt, want het gaat om 'gemiddelde' praktijk-begrippen en nièt om mathematische koncepten. Men moet deze omschrijvingen dan ook zien als 'koördinatieve definities' in de zin van Reichenbach, voorafgaand aan de abstrakte definities waarmee een globaal koncept wordt gereduceerd tot andere koncepten2

(15)

globale koncepten relateren aan de materiële werkelijkheid, aan de dingen. En daarvoor is een tussenstap nodig, een arbitraire keuze, de koördinatieve definitie. Deze studie beperkt zich nadrukkelijk tot die stap; het gaat hier immers -zoals de titel al zegt-om het aantonen van de samenhang van architektuurbe·

(16)
(17)
(18)
(19)

1.1. OERBEGINSELEN

~~~~~,!!!!!!;I'!!!!!:'!!!.!:!:'!!!!!!.:'!!!!!!.'!!!'..':.~ DE VROEG·GRIEKSE FILOSOFEN ZOCHTEN NAAR DE OERBEGINSELEN VAN HET BESTAAN: DE

A rchai, de oergrond van alles, het wezen der dingen. Zij pro· beerden met het mythologische begrippenmateriaal, waar· van zij de erfgenamen waren, te komen tot het abstrakte· re wereldbeeld, waarop de latere westerse beschaving berust3. Dat begint met de zogenaamde Orphici, die van drie principes uitgingen: Zeus, Chronos en Chaos. Ook Pherekydes van Syros, van wie fragmentarisch werk bewaard is gebleven, gebruikt ongeveer die drie principes, maar bij hem heten ze Zeus, Chronos en Chton. Daarin is Zeus de (wereld·)ruimte, maar ook de natuur in haar algemeenheid. Chronos is het vuur dat de wereldsubstantie verbrandt: de tijd. En Chton is dan die wereldsubstmtie, de materie.

De oude ionische filosofen Anaximenes van Milete, Hera· klitus van Efeze en Thales van Milete beschouwen ieder respektievelijk één van de beginselen van Pherekydes als hèt oerbeginsel: de eerste Zeus als de lucht, de tweede Chronos als het vuur, de derde Chton als het water. In aansluiting op de

(20)

laatste behoort bij deze groep ook nog Anaximander van Milete die de materie nader als oerbeginsel bepaalt als 'to apeiron': het niet-gevormde, de 'aarde', maar tevens als het niet-materieel-gebonden denken, het oneindige.

In de meeste later-ontwikkelde levensbeschouwingen wordt vastgehouden aan de driedeling ruimte-tijd-materie, die uit het bovenstaande volgt .

(21)

1..2. DE MENS EN DE OERBEGINSELEN

""-"--"--"'--'---'-'_-'---'-'-'---'-'====== . HOEWEL IN DE BESCHOUWIN-GEN. VAN ANAXIMANDER AL GEZOCHT WORDT NAAR EEN VERKLA-ring voor de relaties van de mens met zijn wereldbeeld, kan dat nog niet leiden tot resultaten die ons hier veel verder helpen: daarvoor ziet hij die mens nog te veel als deel van de natuur, als opgenomen in die natuur. Heraklitus komt wat dat betreft verder doordat hij de wetmatigheid formuleert van de eenheid der tegenstellingen: ieder ding heeft wezenlijk zijn tegendeel nodig. Door uiteen te gaan, gaat het samen, als de tegenstrevende verbinding van de lier en de boog. Deze eerste formulering van wat later 'dialektiek' zou gaan heten, leidt tot het begrip 'logos', het vermogen en de plicht van de mens om de 'rede' in de natuur te onderkennen, de wetmatigheid waar-aan ook die mens ondergeschikt is.

Onze ziel vormt dus een deel van die almachtige 'logos' en moet zich daaraan onderwerpen. Wijsheid bestaat alleen uit het doorschouwen van de hoogste rede, daarin wordt het grootste geluk bereikt. Heraklitus komt hiermee voor het eerst tot een duidelijk onderscheid tussen de stoffelijke wereld

(22)

en het menselijke denken. Een geordend metafysisch wereld· beeld is daarvan het gevolg, waarin de mens de rol is toebe· deeld van waarnemer en denker over de drie oerbegïnselen ruimte, tijd en materie. Pas op grond van een wereldbeeld als hier geschetst, mag men aannemen dat het eerste architek· tuurbegrip in de westerse beschaving is ontstaan: dat van de ruimte in tegenstelling tot de materie, beide in de tijd waargenomen door de mens.

(23)

1.3.

GEOMETRIE

L..-_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ ---' DIT WIL NIET ZEGGEN DAT

DAARVOOR GEEN SPRAKE KAN ZIJN VAN ARCHITEKTUUR: DIE bestond in de 6·de eeuw v.Chr. -de tijd waarin bovengenoem· de griekse filosofen hun baanbrekende gedachten formuleer· den- in Mesopotamië al zo'n 3000 jaar, als we ons beperken

tot de regionen die de kiemen voor de westerse kultuur heb· ben geleverd. Maar pas een voldoende abstrakt wereldbeeld als dat van Heraklitus kan geleid hebben tot de hier onder· scheiden oerbeginselen. En tenzij een vroegere, verloren· gegane filosofie deze abstrakties al bevatte -wat niet erg waar· schijnlijk is- moet de beschouwingswijze van die vroegere architektuur dus op andere gronden worden verklaard. Die verklaring bestaat dan uit de toepassing van geometrie, waar· van de beginselen buiten de architektuur al veel langer bekend waren en later middels de school van Pythagoras tot

(24)

gen. Geometrisering treedt dan ook het eerst op in relatie met de hoogste vormen van kultuur die men dan kent: de gods. dienst, het geloof in onsterfelijkheid, waarvan obelisken en pyramides een symbolische uiting zijn.

Het begrip ruimte speelt daarbij niet of nauwelijks een rol. Wel kunnen we denken in termen van grootte, massa, grens· vlak, richting, stilering en silhouet, terwijl ook het licht een belangrijke -ook symbolische- rol speelt. Alle hier genoemde (architektuur· )begrippen kunnen in verband worden gebracht

met het eenmalige, dat wat alleen de god.koning toekomt.

Mijn stelling in dit verband luidt dus dat alle geometrische

vormen die duiden op dualiteit, van een 'lagere' orde zijn; men kan ook zeggen: tot een verdere ontwikkeling behoren. In het navolgende hoofdstuk bespreek ik daarom eerst de genoemde elementaire geometrische architektuurbegrippen.

(25)

I

1.4.

WAARNEMING VAN

ARCHITEKTONISCH EIGENSCHAPPEN

~~~~'!!I!L_...illIII_ti.Iilll~g_ DAARBIJ MOET EERST NOG WEL WORDEN OPGEMERKT DAT ER IN DE TIJD ONDERSCHEID BESTAAT

tussen het moment van het ontstaan van het 'gevoel' voor een bepaalde architektonische eigenschap en het moment van de vorming en naamgeving van het architektuurbegrip dat daar-bij behoort. We hebben dat eigenlijk al met zulke elementaire begrippen als 'ruimte' en 'uitgebreidheid', waarvan de bijbe-horende gevoelens wellicht al in de prehistorie werden onder-scheiden, maar waarvan de abstraktie uit een ruimere, meer-omvattende 'brij' van soortgelijke gevoelens tot een zelfstan-dig onderscheiden begrip niet -althans niet in verband met

architektuur- plaatsvond dan veel later. Van de Ven stelt bij

voorbeeld dat het begrip 'ruimte' vóór de tweede helft van de

19-de eeuw in architektuurtheoretische werken niet

voor-komt4• Dat sluit echter niet uit dat men eerder ruimtelijke

kwaliteit wel ervoer, er misschien zelfs over sprak, maar het niet centraal genoeg stelde om er ook over te willen schrijven. In het navolgende is geprobeerd om een evolutie van architek-tuurbegrippen te schetsen die vooral berust op de

(26)

manifesta-tie van het gevoel dat er voor bestond in de gerealiseerde projekten van een bepaalde periode.

Een tweede opmerking die vooraf moet worden gemaakt, betreft de verschijningsvorm van een bepaalde architektoni· sc he eigenschap.

Ik

bedoel daarmee dat een aantal begrippen duidt op het bezit van een eigenschap in het algemeen: elk ding heeft grootte, grensvlakken, struktuur, vorm etcetera. De wijze waarop hierna echter de architektuurbegrippen wor· den besproken, duidt -tenzij dit expliciet wordt vermeld- niet op dat algemene bezit, maar op een zodanige vorm van die eigenschap dat een specifiek architektonisch karakter het gevolg is.

Tenslotte moet ik in dit verband nog het gebruik van de term 'generatieve systematiek' verklaren. Deze term vindt zijn oorsprong in de taalkunde en geeft daarin aan dat we, met een beperkte systematiek, een beperkt aantal regels, in staat zijn tot de generatie van een onbeperkt aantal grammatikale (dus wel· gevormde) zinnen. Mijn stelling in verband met architek· tuur is dat -op gelijk~ wijze- het mogelijk moet zijn om een beperkt aantal regels te formuleren waarmee onbegrensd wel· gevormde architektuur kan worden gegenereerd. Deze regels moeten berusten op een kennisdispositie die de mens van het dier onderscheidt op dezelfde wijze als dit het geval is met de grammatikale regels, al zal die laatste dispositie nog wel fundamenteler zijn5.

In principe moeten deze disposities bestaan bij elk mens en worden ze uitgeoefend door het verlenen en begrijpen van betekenis6• Daardoor wordt de voorgestelde generatieve archi·

tektuursystematiek geplaatst in een ruimer kommunikatief kader, waarmee het verbonden is door de traditionele archi· tektuurbegrippen. Onderzoek naar de onderlinge samenhang van deze begrippen is in dit verband van belang, gevolgd door een stelsel van eveneens samenhangende definities. Vervol·

(27)

gens moet het mogelijk zijn om met die definities te komen tot de formulering van algemene regels met betrekking tot de totstandkoming en het gebruik van de gebouwde omgeving.

(28)

1.5.

DE SAMENHANG VAN DE

UITGANGSPUNTEN.

ALS HET MOGELIJK MOET ZIJN OM EEN SAMENHANGEND STELSEL VAN ARCHITEKTUURBEGRIPPEN

te ontwikkelen, berustend op de hiervoor beschreven oerbe-ginselen en de menselijke beschouwing daarvan, moet het allereerst mogelijk zijn om de relaties tussen die beschouwing

en die beginselen te formuleren.

Daarvoor begin ik bij het menselijk denken en postuleer:

menselijk denken berust

op

de z.intuiglijke waarneming van de mens_

Dit is een empirische opvatting die andere vormen van kennis-verwerving door de mens uitsluit. Deze visie leidt tot de oud-ste en meest 'gewone' opvattingen over begrippen als tijd en ruimte -die van Plato en Aristoteles- en sluit daarom het beste aan bij de 'normale' definities van architektuurbegrip-pen. Het gebruik van dit postulaat vertolkt dus niét noodzake-lijkerwijs mijn eigen standpunt in kwesties als empirisme ver-sus rationalisme, nominalisme verver-sus platonisme of monisme versus pluralisme. Men zou ook nog kunnen zeggen dat -waar architektuur alleen kan worden ervaren door middel van haar fysieke verschijningsvormen- deze opvatting minstens geldt voor het onderhavige onderwerp.

(29)

Een tweede postulaat, waarin de relatie wordt gelegd tus· sen menselijk denken en de visie die daaruit volgt op de wereld, het geheel van materie, ruimte en tijd, kan dan luiden:

de wereld is alles wat onderworpen is aan de wetten die het menselijk denken stelt. Deze formulering ontleen ik aan Meserve, waar echter staat (p. 10): 'the universe is subject to the laws that govern the reasoning of men'. 'Wereld' lijkt mij voor ons doel een betere term dan 'universum' omdat het laatste begrip in het nederlands nogal specifieke associaties heeft met de kos· mos of de kosmische ruimte. Bovendien sluit het begrip 'we· reld' aan bij de formuleringen van bijvoorbeeld Kant (Welt: Inbegriff aller Erscheinungen) en Wittgenstein (Die Welt ist alles, was der Fall ist)1.

Op grond hiervan kunnen dan de drie oerbegïnselen wor· den gepostuleerd, te beginnen met: de materie is datgene wat de

mens zintuiglijk waarneemt; elk verschijnsel dat in die werkelijkheid wordt waargenomen, bestaat uit materie. Hieraan heb ik weinig toe te voegen, of het moest de prachtige uitspraak zijn van Olivier Lodge: 'We can move matter, that is all we can do to it's.

Vervolgens vraag ik mij af of deze formulering van het begrip ruimte niet tè eenzijdig berust op visuele waarneming:

ruimte is datgene waarin de waargenomen materie zich bevindt en meer in het bijzonder datgene wat zich bevindt tussen de materie en de waarnemer.

Tijd wordt wel gedefiniëerd als voortgang en opvolging der gebeurtenissen en verschijnselen, als een zelfstandige en onderbroken eenheid beschouwd. Etymologisch berust het woord 'tijd' op 'verdelen' en 'scheiden'. Daarom lijkt mij de

(30)

die analyse plaats met behulp van koördinatensystemen, maar waarschijnlijk biedt topologie hiertoe betere mogelijk. heden. Verder moet worden opgemerkt dat de geanalyseerde elementen altijd uit materie bestaan.

(31)
(32)
(33)

2.1. DE PLEK

~~~~~~~L~::f1i~ DE OUDSTE EN MEEST

VERBREI-DE KARAKTERISTIEK VOOR ARCHITEKTONISCHE OBJEKTEN IS ONGE-twijfeld de plek, de gekozen plaats waar gebouwd wordt, de situatie. De keuze daarvan gaat altijd vooraf aan het gebouwde zèlf. Zelfs lang voordat er werd gebouwd in de zin zoals wij dat tegenwoordig bedoelen -met een zekere levens-duur dus- was die keuze al van levensbelang voor de rond-zwervende nomade. Een verkeerde keuze van die plek kon gevaar en ongemak opleveren gedurende de paar dagen dat hij daar verbleef; een reeks van verkeerd-gekozen plekken kon leiden tot de dood door honger of koude. Het vermogen om te situeren moet dan ook in de prehistorie groter zijn geweest dan ooit in later tijden: men moest immers elke paar dagen een nieuwe situatie kiezen9.

Het vermogen om de 'genius loci', de geest van een plek te vinden moet dus beschouwd worden als een pre- architektoni-sc he kwaliteit. Men kan daarop zelfs in het algemeen het gehele vermogen om architektuur tot stand te brengen base-ren. Daarbij staan twee visies min of meer tegenover elkaar.

(34)

De eerste stelt dat architektuur in feite ontstond om die geni-us loci te bevestigen, te symboliseren: Norberg SchuIz, in

navolging van de filosoof HeideggerlO

• De andere visie stelt

architektuur meer centraal en denkt haar ook een minder idealistische rol toe: het is een machtsmiddel bij uitstek en de keuze van de plek bevestigt dat. Men kiest daarom een

hoog-gelegen plek, bij voorkeur goed verdedigbaar. En de hoogste

macht wordt misschien wel uitgedrukt door het minoïsche paleis, fraai in een dal aan zee gelegen, onverdedigbaar, maar dat hoefde ook helemaal niet, want wie zou het in zijn hoofd halen om koning Minos aan te valled?

We kunnen dit architektuurbegrip definiëren als:

de plek

is

de tegenstelling van materie en ruimte, in de tijd gevormd, waaraan levende organismen deelnemen. Daarbij spelen dus alle

oerbegin-selen een rol, in hun samengaan waargenomen door 'levende

organismen'. Ik stel dit bewust zo ruim mogelijk omdat ook

voor lagere organismen 'de plek' een verbijzondering inhoudt van 'alle mogelijke plaatsen': het is een territoir dat wellicht met meer zintuigelijke middelen wordt bepaald dat de vijf die

we daartoe meestal defmiëren.

Men kan zich afvragen of in het vorenstaande de woorden 'plek' en 'plaats' niet verwisselbaar zijn. Etymologisch is daar niet zo veel op tegen, hoewel 'plaats' meer geassociëerd is met

'openheid' en dus niet met inbezitname. Daarom geef ik de

voorkeur aan 'plek', dat naar mijn gevoel makkelijk associëert

met verbijzondering. 'De plaats' is dus minder gekwalificeerd

dan 'de plek', waar in feite altijd een kwalificatie op moet

volgen: .. . van de hond, ... van het kantoor, ... vanjan

Jansen.

(35)

tuL.<=""'" ""''''''"''-U=<LL=.""'''-_-_-_-_~---' HET VERMOGEN TOT DE JUISTE KEUZE VAN DE PLEK IS TE BESCHOUWEN ALS EEN VOORWAARDE OM

architektuur tot stand te brengen. Een tweede voorwaarde

daartoe is het vermogen tot de behandeling van de besç

hikba-re materie, het begrip van de massa. Dit begrip verkrijgt zijn

architektonische betekenis op absolute wijze.2. Het is, zo

gezien, een elementair, primitief begrip, dat direkt met

'macht' kan worden geassociëerd, een berg beantwoordt bij

voorbeeld aan dat beeld, evenals een egyptische pyramide. Norberg Schulz spreekt over de massa-koncentratie, een topo-logische koncentratie, die -zichtbaar gemaakt in vorm- van

dwingende kracht kan zijd3. Het vermogen om materie door

de toegepaste bewerkingen een àndere (hogere) massa-

kon-centratie te geven dan de eigen natuurlijke, moet daarom gerekend worden tot de primaire middelen in verband met architektonische symbolisering. Omgekeerd duidt een gerin-gere topologische massa-koncentratie op een zekere immate-rialiteit, dus op meer abstraktie, op het hogere: in de gotische en niet in de egyptische zin van dat woord.

(36)

Massa en vorm, gekoncentreerd of niet, zijn de uitdruk· kingswijzen van het oerbeginsel materie. De relaties met de andere oerbeginselen -ruimte en tijd- kunnen alleen maar waarneembaar worden middels de al of niet bewerkte grens· vlakken van die materie. Hoe minder bewerkt de grens is, hoe tijdlozer de konfrontatie tussen materie en ruimte ons lijkt; de woeste zee en een ruig berglandschap vormen daar voorbeel· den van. Omgekeerd duidt bewerktheid op tijdelijkheid: ons polderlandschap is wel ruimtelijk, maar niet erg materieel en het is in die zin tijdelijk dat overal de menselijke zorg bespeur. baar -en ook onmisbaar- is. De mogelijkheden om met archi· tektuur tot hoge massa·koncentraties te komen, zijn beperkt. Vooral als dagelijks gebruik, dus funktionaliteit, een belangrij· ke faktor is, is de tijdelijkheid groot en blijft de massa·koncen· tratie veelal beperkt tot een afschaduwing ervan middels grensvlakken.

Gezien het voorgaande kunnen we dit begrip definiëren als:

massa is de elementaire uitdrukkingswijze van de materie) gekenmerkt door zekere dichtheid. Daarbij wordt de term 'elementaire uit· drukkingswijze' gebruikt om aan te geven dat hierbij de

gedaante of de· hoeveelheid van de materie nog niet aan de

orde, dus ongekwalificeerd is. 'Dichtheid' zou vervangen kun· nen worden door 'koncentratie' (vereniging of samentrekking

in één punt) maar sluit naar mijn mening beter a~ bij de

terminologie die voor dit begrip in de fysika wordt gebruikt. Het begrip massa is sterk verwant aan het oerbeginsel mate· rie, maar vindt toch zijn uitdrukkingswijze in de relaties met de omringende ruimte, zoals die in de volgende begrippen worden gekarakteriseerd.

(37)

2.3.

UITGEBREIDHEID

~~~~~~~

~~~~LJ

DE GEOMETRISCHE

SYMBOLISE-RING DIE HET MEEST VOOR DE HAND LIGT, IS UITGEBREIDHEID_ DAT

begrip kàn worden opgevat als relatief, berustend op verhou-dingen en op schaal, dus op vergelijking in de zin van

grootte_

Maar er is een absoluter grootte-begrip waarin er bewust naar

gestreefd wordt om zulke verhoudingen te doorbreken_ Deze

uitgebreidheid onttrekt zich aan schaalbegrippen en overtreft altijd: de huizen van de egyptenaren zijn klein, het paleis is groter, de woestijn is nog groter, maar de pyramide over-heerst alles; de Eifeltoren of de Sears-Tower zijn het hoogst; wij hebben het grootste __ _ (vul maar in: stadhuis, kerkge-bouw, station, huis) van _ . _

We spreken hier dus zeker niet over een traditioneel

archi-tektuurbegrip, hoewel uitgebreidheid de meest-primitieve

manier is om macht uit te drukken: het stamhoofd van de

bandkeramiekers had al het grootste langhuis14 en één van de

meest-overtuigende verklaringen voor het verschil in grootte van hunebedden is dat deze de macht van de bouwer symbo-liseerden: hoe groter, hoe meer mensen er voor nodig waren

(38)

geweest, hoe groter dus ook het gebied waarover de bouwer de macht had15• In de meest essentiële zin geldt: uitgebreidheid

is de geometrie van de massa.

In diktaturen neemt de neiging tot grootte soms de vorm van megalomanie (grootheidswaanzin) aan. In onze tijd met zijn technische, ekonomische en politieke mogelijkheden bergt de neiging tot uitbreiding mondiaal gevaar in zich.

(39)

.2.4.

MATERIAAL

~~~~~~~L---=~.:::dLJ DE VOLGENDE ALGEMENE EI· GENSCHAP DIE GELEID MOET HEBBEN TOT EEN ARCHITEKTONISCHE

karakteristiek, is de aard van het gebruikte materiaar6• Het

lijkt waarschijnlijk dat de behoefte om groter te bouwen, de ervaringen met een zekere differentiatie in de gebouwde funk· ties en de wens dat sommige gebouwen een langere levens· duur zouden bezitten, moeten worden beschouwd als de voor· naamste drijfveren om naar andere materialen te zoeken dan

riet, leem, hout en (vrijwel) onbewerkte natuursteen17• Net als

in onze tijd zal dit al gauw aanleiding hebben gegeven tot een zeker snobisme in de materiaalkeuze: bewerkt natuursteen in verschillende duurzaamheden en metalen. Vanzelfsprekend speelden daarbij de lokale mogelijkheden in dit verband een belangrijke rol, al kon die juist bestaan uit grotere begeerlijk· heid: zo moest Egypte vrijwel alle hout dat in de tempelbouw

werd gebruikt -de 'cederen van de Libanon: - importeren18•

Met dat gebruik van nieuwe materialen, zoals keramische produkten, bindmiddelen of bewerkt natuursteen, ontstond ook een keuzeprobleem dat in de gehele verdere architektuur·

(40)

geschiedenis steeds weer op andere manieren is gesteld en beantwoord. Ik doel hier op de vraag ofin de nieuwe materia· len de herinneringen aan het verleden moeten worden mee· genomen, of dat er een nieuwe vormentaal moet worden gezocht. Daarbij spelen nog twee faktoren een rol: het feit dat meestal in een overgangstijd de oude technieken gebruikt worden bij de nieuwe materialen en de konservatieve instel-ling die men in de vroege hoge beschavingen had ten aanzien van met name de religieuze aspektenl9• Een en ander leidde

ertoe dat veel van de symboliek berustte op het overgelever-de, waardoor de drang tot vertaling van dat oudere -veelal organische- in het nieuwe materiaal vaak sterk aanwezig was. Men kan dit dualisme samenvatten als een afweging tussen vegetatieve of organische vormen en abstrakte of tek·

tonische vormen20

Samenvattend kan, in verband met dit begrip worden gesteld: materiaal is de karakteristieke uitdrukkingswijze van delen van de materie. Die karakteristieke uitdrukkingswijze bestaat

dan uit een zekere dichtheid en een zekere samenhang, in de

volgende begrippen nader te benoemen. Uitgebreidheid en materiaal vatten beiden de eigenschappen van massa samen: respektievelijk de hoeveelheid en de hoedanigheid ervan.

(41)

2.5.

VORM

ULtL=""'='-'-'-"-,-,-,-"-'-'-=""""''---''--'--'--'---L.--.J HOE MEN DE HIERVOOR GE-SCHETSTE PROBLEMATIEK (OUDE MATERIALEN TEGENOVER NIEUWE,

oude technieken tegenover nieuwe) ook oploste, er moest nagedacht worden over de vormkeuze. Vóór het technische stadium (tekton

=

techniek, maar ook: steen) was de vorm een 'natuurlijk' gevolg van de plaatselijke mogelijkheden; maar nu moest er zich bij de bouwer een bewustwordingsproces afspe-len, niet alleen over de te kiezen vorm, maar ook over de manieren om die te bereiken, over de daarmee te realiseren bouwstrukturen en de bereikbare kwaliteiten daarvan. In ver-band met het laatste beperk ik me onder dit punt nog even tot de fysieke kwaliteiten: de levensduur en de representativiteit tijdens die levensduur- Aangezien de egyptenaren voor hun tempels dachten in termen van eeuwigheid, moeten hun eisen in dit verband zeer hoog zijn

geweest-Om aan die eisen tegemoet te komen, zal de hulp zijn ingeroepen van de reeds aanwezige geometrische kennis,

aan-gevuld met waarneming in de natuur. Daarbij wordt het dua

(42)

getransfor-meerd: het 'geheimes Gesetz' (Goethet waaraan de natuurlij-ke vorm voldoet, wordt vervangen door een ding dat door zijn ontstaanswijze door mensenhand veel van zijn mystiek heeft prijsgegeven. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de begaafde kunstenaar dat geheim, het niet·kenbare, als karakter aan zijn vorm zal proberen mee te geven.

Vorm is het algemene van de natuur, van het technische ding

en van het kunstwerk, dat wat in ieder geval de oerbeginselen ruimte, tijd en materie voor de mens waarneembaar maakt. Die waarneming van vorm bevat ook de mogelijkheid tot symbolisering: 'Een geest die vooral met betekenissen werkt, moet beschikken over organen die hem vooral van vormen voorzien'(Langer)22. Die organen zijn onze zintuigen.

Kant zegt dat vorm is: 'dasjenige ... , welches macht, dass das Mannigfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen geordnet werden kann'23. Vorm en uitgebreidheid hangen nauw samen: 'Al onze ideeën over de vorm moeten worden uitgedrukt in termen van uitgebreidheid en richting. Want de vorm van een ding is bepaald als we er de uitgebreidheid van kennen (in werkelijkheid of relatief) in verschillende richtin· gen,24• Daarom kunnen we de volgende definitie invoeren:

vorm is de waargenomen geometrie van de materie.

(43)

2.6.

RICHTING

~~~~~~~L~~~~ IN DE VOORGAANDE

PARA-GRAAF WERD ER AL OP GEWEZEN DAT HET BEGIN VAN DE

BOUW-techniek gekenmerkt werd door bewuster gebruik van de reeds aanwezige geometrische kennis. Daarbij is de richting waarschijnlijk de eerste eigenschap die betekenis verkreeg. Hierbij doel ik niet zo zeer op de richting in de zin van loop-richting: deze gerichtheid moet beschouwd worden als beho-rend tot de oergevoelens van de mens, deel uitmakend van zijn visuele, lineaire geaardheid en als zodanig van pre-architektonische oorsprong.

Waar het hier om gaat is het besef dat moet zijn gegroeid van het horiz.ontale en het vertikale en de noodzaak om - ter wille van levensduur, kwaliteit en presentatie - die eigenschappen na te streven in verband met uitgebreidheid en vorm. Daarbij zal al gauw het besef zijn gegroeid dat door het gebruik van deze beide richtingen een middel tot stand werd gebracht waarmee de menselijke geest, door de gegeven vorm, kon worden gestuurd. Gevoelens en gedachten, traditioneel ont-staan door waarneming in de natuur konden door een

(44)

gema-terialiseerd koncept -een ontwerp- worden geïmiteerd en/of verhevigd. Horizontaliteit, de natuurlijke menselijke rusthou· ding, kon zo symbolisch worden voor rust, het statische en het vertrouwde of vertrouwenwekkend· krachtige. Vertikaliteit, de natuurlijke houding voor de aktieve mens, leidde tot sym· bolen voor plek-markering, voor het omhoogstrevende ofhet hoge zonder meer.

De kombinatie van horizontaliteit en vertikaliteit brengt ons bij het begrip hoekigheid: de doelgerichte mannelijke bewegingswijze, die vergeleken kan worden met de vloeiende beweging die meer karakteristiek is voor de vrouw. Ook hier kan weer een transpositie worden uitgevoerd met de symbo-liek van de koncepten verstandelijkheid en natuurlijkheid. Buytendijk idealiseert dies: 'De manlijke verhoudingen tot de situatie wordt opgelost in de uitvoering der beweging. Bij de vrouwelijke beweging geschiedt dit niet, maar zij wordt in de uitvoering zelf juist onderhouden, zoals elke veerkrachtige ritmische golfbeweging onderhouden wordt, doordat de slin-gering naar de ene zijde de krachten ontwikkelt voor de tegen-beweging. Dit is het oerbeeld van de ritmiek, zoals Klages dat heeft ontwikkeld. Daarom bezit de vrouwelijke handeling overwegend het karakter van een funktioneel kringproces'.

In feite is richting de denkbeeldige rechte lijn tussen waar-nemer en delen of elementen van de waargenomen materie. Deze lijn is voor de waarnemer aanleiding tot allerlei ge-dachten en handelingen in verband met de waargenomen vorm, vooral in vergelijking met andere vormen. 'In een zeer groot deel van de vormleer bestaat onze wezenlijke taak meer uit de vergelijking van gerelateerde vormen dat uit de nauw-keurige beschrijving van iedere vorm afzonderlijk; de

deforma-tie van een komplexere figuur kan een goed begrijpbaar

ver-schijnsel zijn, ook als de figuur zelf niet onderzocht en beschre-ven kan worden. Dit vergelijkingsproces, het herkennen in

(45)

een vorm van een blijvende verandering of deformatie van een andere vorm, geheel los van een exakt en overeenkomstig

begrip van het oorspronkelijke 'type' of het

vergelijkingsmo-del, behoort direkt tot het gebied van de mathematika en wordt opgelost door het elementaire gebruik van een wiskun-dige methode: dat is de koördinaten-methode, waarop de transformatie-theorie is gebaseerd'1l6_

Richting is een begrip dat bij uitstek behoort tot het terrein van de visuele waarneming en het toont -zoals ook het citaat aangeeft- het belang van de geometrie voor onze strukturele samenhang van de architektuurbegrippen_ Daarom is richting de relatie tussen waarnemer en vorm in ruimte en tijd; zij is de oorsprong van alle mogelijke transformaties_ Of nog beknop-ter: richting is de geometrisering van de vorm_

(46)

, I ,

2·7

GRENSVLAK

,

i{}:

," ",.\ . , J i' ',/' I I , I' \ ":;~. " L ----L\ ~, ".-,.-:: ... _-; ..

~~~~~~~L-==:=:::~:.LJ OP DIT PUNT AANGEKOMEN MOET IK EEN BEGRIP INTRODUCEREN DAT ZEKER NIET TOT HET

traditionele architektenidioom behoort, maar dat mij voor meer strukturele behandeling van dat idioom onmisbaar lijke7 Dat begrip is het grensvlak, waarvan de ontwer-perfbouwer in het grijze verleden zich onbenoemd het belang bewust moet zijn geworden, naarmate hij leerde om de door hem gebouwde objekten beter de vorm te geven die hij zich wenste. Dat grensvlak vormt de begrenzing en overgang van de materie, naar de ruimte binnen of buiten het gebouw. Het kan door zijn bewerking iets toevoegen aan de waarneming van de bouwmassa enjof aan de beleving van de ruimte waar -van het tevens de begrenzing is. Ook de verdere beëindiging en bewerking van het grensvlak, bij voorbeeld door lichtope-ningen, kan de gewenste wisselwerking van ruimte en massa bewerkstelligen.

De mogelijkheden daartoe kunnen niet gemakkelijk wor-den overschat. Ter illustratie daarvan noem ik twee wijzen waarop dit vormmiddel van belang kan zijn. De eerste is de

(47)

mogelijkheid om het in kontrast of harmonie met of de massa,

Of de ruimte waarvan het de begrenzing vormt, te gebruiken. De tweede berust op het feit dat de waarneming van het grensvlak -in wezen het enige dàt we waarnemen: grensvlakken

zijn de waarneming van de vorm- gebeurt via verschillende

zin-tuigen; we kunnen dat grensvlak daarop bewust prepareren en het visueel, auditief en/of taktiel harmonisch en/ofkontra-punktisch gebruiken.

Al deze mogelijkheden -de materiëlè eigenschappen en bewerkingsmogelijkheden, het gebruik daarvan naar de mas-sa en/of de ruimte.toe, de mogelijkheid om dit harmonisch en/ofkontrapunktisch te doen en de mogelijkheid om dit alles te differentiëren naar bepaalde zintuigen- bieden voor het grensvlak een rijk arsenaal aan middelen om zijn gewichtige rol in de gebouwde omgeving te spelen: de vertolking van de intenties van de bouwer.

(48)

2.8.

SILHOUET

====-"='LL.L/.~""----_---":":'::':"":':::...J DE ARCHITEKTUURBEGRIPPEN DIE IK TOT HIER BEHANDELD HEB, WAREN ALLE BETROKKEN OP HET

enk.elyoudige ding, het element. Dat enkelvoudige ding kan,

in zijn meest-voleindigde vorm, als unikum 'eindeloos' ver-kondigen van het eeuwige leven, waarin bij voorbeeld de oude egyptenaren geloofden. In die gedachtenwereld zijn begrippen die duiden op relaties van minder belang dan

ding-eigenschappen, die immers geen vergelijking met andere din

-gen behoeven of zelfs toestaan. Ik denk dat relationele begrip-pen in de vroegste architektuur ook nauwelijks van belang waren. Het emge, eeuwige, is onvergelijkbaar met iets anders.

In die situatie verkrijgt het architektuurbegrip silhouet meer

betekenis dan tegenwoordig in onze omstandigheden vaak het geval kan zijn.

Dit begrip zou gemakkelijk kunnen worden verwisseld met de begrippen 'figure' en 'ground' als niet werd begrepen dat het silhouet een karakteristieke vorm is, afgetekend tegen een

achtergrond van lagere orde. In de Gestalt-theoretische

(49)

die vergeleken kan worden met de 'figure'28. Dat is dus geen ding·eigenschap meer, maar een relationele. Het belang v.an het silhouet als architektonische eigenschap zal nooit zo hoog zijn geweest als in de oudheid, hoewel tot in onze tijd architek· tuur kan worden genoemd waarbij de silhouetwerking van groot belang is. Ook zijn er ontwerpers wier werk meer dan gebruikelijk berust op de toepassing van karakteristieke silo houetten als vormmiddel, ik denk aan Wilhelm Holzbauer29. Daarom luidt mijn definitie, op grond van het voorgaande: het silhouet is het karakteristieke samenstel van de waargenomen grens-vlakken van het ding.

(50)

~====='!&.~_-,-,-~L-J HET VERMOGEN OM VLAKKEN, LIJNEN EN RONDINGEN TE BEWERKEN, BRENGT OOK HET BESEF MET zich mee van de eigenschappen van die vlakken en andere begrenzingen. Dat inzicht moet weer geleid hebben tot bewust gebruik van de materiaaleigenschappen om daarmee gevoelens en gedachten tot uitdrukking te brengen: van ruw via korrelig (dat een zekere warmte en gemeenzaamheid kan suggereren) tot glad (dat naar perfektie of abstraktie kan verwijzen), maar ook gestruktureerd met abstrakte figuren, lijnen, motieven of hiërogliefen.

Het reliëf waarover we hier spreken behoeft niet beperkt te zijn tot één materiaal of tot één ding of element in dat mate-riaal, maar kan mede tot stand zijn gebracht door de samen-voegingen van dat materiaal (denk aan de reliëfmogelijkhe -den van een gemetselde baksteenwand) of van samenstellin

-gen van één materiaal met andere: denk aan de neggemoge-lijkheden in een gevel door de samenwerking van gevelmate-riaal, kozijn en glas.

Met het vermogen om het reliëf van de verschillende

(51)

materialen die uitdrukking te verlenen welke door de bouwer wordt gewenst -vanzelfsprekend binnen de mogelijkheden van de eigenschappen van het materiaal- is ook de mogelijk-heid geschapen om de vorm van die materialen per element, maar ook in het grotere geheel, verregaand te bepalen_ Je zou kunnen zeggen dat daarmee de weg is vrijgemaakt naar iedere gewenste toepassing van de andere, nog niet behandelde architektuurbegrippen_ Wat hier in feite gebeurt, is de intro-duktie van techniek in ons begrippenstelsel: reliif is het ruimte-lijke van het grensvlak} binnen de technische mogelijkheden (de reliëf-eigenschappen) van het materiaal. Die reliëf-eigenschap-pen vormen als het ware het intermediair tussen de

(52)

techni-.2.10 PLASTIEK

===""""=22.L="''''--_.:..:..:..---'-~. W f,.AR DE BEHEERSING VAN DE BOUW-MATERIE ZÓ IS GEËVOLUEERD DAT AAN ARCHITEKTONISCHE

massa's en ruimten betekenisvol vonn kan worden gegeven, komt ook het architekt!1urbegrip plastiek aan de orde. We bevinden ons met dit begrip in het grensgebied tussen de vrije beeldende kunst en de architektuur: het persoonlijke en onbe-grensde spelen met vonn en materiaal,' dat in de beeldende kunst aan de orde is, moet in de architektuur ondergeschikt worden gemaakt aan een funktioneel koncept; of liever: het moet samen met het funktionele koncept de bouwopgave tot een vonngeving van hogere orde kunnen brengen. Wie dit vonn-middel beheerst; verkeert voortdurend in de verleiding om het -te pas en te onpas- toe te passen. Het heeft daarom min of meer dezelfde rol als een genotmiddel: geregelde toe-passing kan erg verrijkend zijn.

In verband met plastiek in de architektuur moet hier nog melding worden gemaakt van een principieël onderscheid, dat in het gebruik ervan kan worden gemaakt. Dat onder-scheid bestaat uit de mogelijkheden om of met de massa

(53)

plastisch te variëren, of aan die massa wat toe te voegen, of er wat af te halen. Men kan een wand bij voorbeeld recht of golvend maken, men kan haar verrijken met penanten, lijsten of ornamentiek en men kan haar 'uithollen', er gaten of nissen in maken (en men kan natuurlijk het één doen en het ander niet laten).

Als het begrip massa wordt omschreven als de elementaire uitdrukkingswijze van de materie zonder enige verdere speci-fIkatie, dan is plastiek deze specispeci-fIkatie, echter zonder dat invulling plaats vindt met bijvoorbeeld horizontaliteit, verti-kaliteit of repetitie, maar een koördinerende defInitie gevend van de aard van het vormgegeven grensvlak tussen materie en ruimte. Daarom geldt: plastiek is het gebruik van de reliëfeigen-schappen van materialen.

(54)

iijl

~

I~

~;~~

2.11. ORNAMENTIEK

=.=OLLLL<=LL.<A.. _ _ ----'--=----' SPREKEND OVER 'MATERIAAL' HEB IK AL IETS GEZEGD OVER HET DUALISME TUSSEN ORGANISCHE

vormgeving en het gebruik van meer abstrakte vormen. Voortgaande beheersing van de bouwtechnieken leidde nog tot een derde vormmogelijkheid: het gebruik van abstrakte vormen en de toevoeging aan de hoofdvorm van (bijvoor· beeld vegatieve) vormen als ornamentiek. Daarmee werd de gelegenheid geschapen om op een ander 'nivo' iets toe te voegen aan de betekenis van de hoofdvorm, hetzij aksentue· rend, hetzij kontrasterend: ornamentiek is toevoeging aan de hoofdvorm. Norberg Schulz gebruikt in dit verband de term primaire, sekundaire etc. elementen, waarmee hij bedoelt dat de elementen van de hoofdvorm allereerst ,bepalend zijn voor massa en silhouet, maar dat zich binnen de grenzen daarvan weer nieuwe vormgeving kan voordoen31• De mogelijkheden daartoe zijn bijzonder rijk en van buitengewoon belang voor de ontwikkeling van bouwstijlen.

Die laatste opvatting is niet altijd door iedereen gedeeld; Berlage over ornamentiek: 'Wanneer eenmaal, zoals gezegd,

(55)

het lUivere beginsel wordt prijsgegeven, begint ook dadelijk de schoonheidskwaliteit te verminderen. Want van het ogen· blik af, dat de Italiaansche Renaissance als 't ware nog aarze· lend den eersten pilaster tegen den gevel plaatst, verslapt op eenmaal de stijl; en hij doet dat volkomen, wanneer boven-dien het pilastervlak met ornamenten wordt versierd'3l/. Vooral de funktionalisten geloofden heilig in een architektuur waarvan de schoonheid uitsluitend werd gevormd door de lUivere verbeelding van struktuur, materiaal en funktie, zon-der ornamentale details, die zij zagen als volstrekt overbodig. Zo'n standpunt gaat voorbij aan het feit dat ornamentiek een heel wezenlijk deel van de struktuur van het ding kan zijn en dat zelfs -zoals Roger Scruton zegt in verband met Walter Gropius3L het verwerpen van ornamentiek kan worden tot een stijlprincipe, tot een vorm van ornamentiek. Die vorm

komt dan niet in de laatste plaats tot uitdrukking in de grote zorg voor het detail.

(56)

2.12. STILERING

,"",=:.c.===~="""'-_----'--'--'---' DIT BRENGT ONS TERUG BIJ DE EERDER GENOEMDE KEUZE TUSSEN ORGANISCHE EN ABSTRAKTE

vorm waarvan de keuze daarin gepaard kan gaan met heftige emoties, maar ook langs wegen van geleidelijkheid. Het is zelfs zo dat de laatste ontwikkeling het meest voorkomt, gezien het statische, sociale karakter van architektuur. Zeker in de vroegste ontwikkelingsfasen daarvan, die gekenmerkt werden door sterk traditionalisme en grote behoefte aan sym-boliek, speelde daarom stilering van vroegere (organische) vormen een belangrijke rol: stilering is bewerking van vormen tot een kulturele eenheid, een werkzaamheid die altijd subjektief en gebonden aan tijd en plaats is.

Door de tijd heen heeft dit begrip altijd een belangrijke plaats gehad, denk maar aan de stilering die de griekse archi-tektuur was van vegatieve vormen en die via de romeinen, de renaissance en het klassicisme tot in onze tijd van belang blijft.

De architektuur neemt in dit verband een andere positie in dan de vrije kunsten. Het gebonden -funktionele en

(57)

sociale-karakter ervan leidt er toe dat stilering rechtstreeks bestaat uit 'in overeenstemming brengen met de goede stijl' en dus per defInitie een konformerende, traditionalistische handeling is, terwijl stilering in andere kunstvormen ook parodiserend, ironiserend en parafraserend kan voorkomen. Althans dat is de traditionele modernistische opvatting; naar mijn mening laat het post· modernisme zien dat het ook anders kan34 •

(58)

=ULLL.LLLLLL.LL.L,'-LLLL:.LLLL'LlLL"""-_"""",--,-,-"-'-'-"'--' HET LAATSTE ARCHITEKTUUR· BEGRIP DAT IK HIER NOEM MET BETREKKING TOT HET ENKELVOUDI·

ge ding, is de kleur. Kleur iS de zintuiglijke ervaring tengevolge van door dingen gerejlekteerde lichtstralen die het gezichtsorgaan bereiken.

Dit is de meest tijdgebonden eigenschap van het waargeno· men ding: zij kan zelfs van minuut tot minuut veranderen ten gevolge van wijzigingen in de verlichting, maar wisselt zeker per dag, misschien per seizoen en meestal ook over langere tijden. Ook schaduwwerking en de hoek van de lichtinval -strijklicht bij voorbeeld- geven verschillen in kleur.

Het is bekend dat kleur· ervaring -afhankelijk van de golf. lengte van de kleur- verschillende gevoelens opwekt: men spreekt van warme en koude kleuren. Deze gevoelens, die misschien voor een deel subjektief zijn, zijn waarschijnlijk voor een ander deel intersubjektief of tenminste geobjekti. vieerd in kultuurpatronen. Zo kan kleur een gewichtige rol spelen in de architektonische symbolisering en een eigen bij. drage leveren aan de vele en 'kleurrijke' mogelijkheden van de architektonische taal. Daarbij was vroeger de 'natuurlijkheid'

(59)

van de toegepaste kleuren een randvoorwaarde, waardoor de ontwikkeling van een kultuur-eigen kleursymboliek gerela-teerd kan worden aan het voorkomen van de grondstoffen voor die kleuren. In dit verband kan onderscheid worden gemaakt tussen de eigen natuurlijke kleur, toepassing van

symbolische kleuren en min

of

meer willekeurig

kleurge-bruik.

Kleur -als fimktie van licht- is ook de materiaal-eigenschap die intermediair is tussen het ding en de waarneming ervan. Ons gezichtsorgaan stelt zich in op de belichtingsvoorwaar-den en de andere omstandighebelichtingsvoorwaar-den voor de beschouwing van het ding. Pas daarna nemen we de andere ding-eigenschappen waar. Die voorwaarden zijn: de lichtsterkte en de lichtsamen-stelling_ De omstandigheden kunnen bestaan uit (de kleuren) van andere dingen in de omgeving, deficiënties van het gezichtszintuig etcetera.

(60)
(61)
(62)
(63)

3.1. HIËRARCHIE

NA EEN OVERZICHT TE HEBBEN GEGEVEN VAN DE EIGENSCHAPPEN DIE EEN ROL KUNNEN SPELEN IN

de beschouwing van het enkelvoudige architektonische ding, besloot ik met het kleurbegrip dat weliswaar een ding-eigen-schap is, maar met een duidelijk relationeel karakter: het legt -als gereflekteerd deel van het licht dat onze visuele waarne-ming mogelijk maakt- de relatie tussen de waarnemer en het waargenomene_ Maar daardoor worden onmiddellijk ook andere verbanden gelegd, namelijk tussen de waargenomen dingen onderling. En in de vroegste architektuur -gericht op de absolute macht van de godkoning- zullen die verbanden gericht zijn geweest op onderschikking: de kleinere, tijdelijke .

onderkomens van de bevolking tegenover het grote, architek-tonisch-vormgegeven heiligdom_ Aldus ontstond hiërarchie, van het griekse 'hierarkhes': hogepriester_ Op egyptische

(64)

regel wordt het hieraan geweten dat onze huidige gebouwde omgeving vaak. zo chaotisch wordt ervaren: onderschikking leidt tot orde en duidelijkheid. Dit voorbeeld brengt mij ook op de geleding in de hiêrarchie; men bleef niet in egyptische termen denken, maar -zowel in de maatschappij als in de gebouwde omgeving- nieuwe 'lagen' verrijkten de struktuur: de adel, de klerus, de burgerij of de stad, het dorp, de wijk, de woning. Er is waarschijnlijk geen ander begrip in de architek

-tuur te bedenken dat zich zo leent voor symbolisering, dus voor het vertalen van eisen en wensen in vorm. Want zodra de absolute tegenstelling ook maar enigszins wordt gerelativeerd ontstaan de andere, hierna te bespreken begrippen, eindi

-gend in nevenschikking van twee gelijkvormige of gelijkwaar-dige dingen_ Hiërarchie is de rangorde der dingen in het algemeen.

(65)

DOMINANTIE

JL.C<LLLLL=2.LL~OLLLCLil._---==~--'-"""---'" ALS ER SPRAKE IS VAN EEN EEN-VOUDIGE HIËRARCHIE, MET WEINIG LAGEN, DAN SPREKEN WE VAN

dominantie: één element, faktor, eigenschap, soort of wat ook, overheerst het andere_ We defmiëren dit begrip daarom als: dominantie is de rangorde waarbij één element de andere over-heerst_ De aard van de dominantie kan dan bestaan uit de grootte (of het overheersen van één van de dimensies daar-van, bijvoorbeeld de hoogte), de plek of uit een opvallende afwijking in één van de eerdergenoemde ding-eigenschappen (bij voorbeeld vorm, richting of reliëf) of uit een kombinatie

van deze eigenschappen. In feite is hier alle aanleiding tot

verwarrend spraakgebruik, omdat vaak de begrippen hiërar-chie en dominantie, en (delen uit) de begrippen schaal, ver-houdingen en symmetrie door elkaar worden gebruikt. We zouden het begrip 'dominantie' moeten reserveren voor alle

(66)

bij er sprake is van 'iets' tegenover 'iets anders', van een zekere wisselwerking dus.

Hier stuiten we op een aantal vraagstukken die, elk voor zich, zo belangwekkend zijn dat daarover per stuk gemakkelijk een dik boek zou kunnen worden geschreven.

Ik

noem er enkele. Allereerst is er de fllosofische vraag in verband met de overgang van de bovenstaande term 'niets' in 'iets anders': wanneer treedt die op? Vervolgens is er de fysische kwestie wanneer er sprake kan zijn van een (in ons geval: architektoni-sche) verhouding; men moet zeggen dat dat het geval is als de mens in staat is om met één van z'n zintuigen zo'n verhouding waar te nemen - ik kom daar in het navolgende op terug. Dan is er het feit dat alleen al die empirische waarneming leidt tot symbolisering; want een vormwaarneming wordt getransfor-meerd in (getalsmatige) kennis van één ding of in kennis van de relaties tussen enkele dingen, dus in een ander soort, meer abstrakte kennis, en daarin ligt het feitelijke begin van alle wetenschap: 'Daar waar we met recht kunnen beweren dat er sprake is van wetenschap, hebben we een principe gevonden waardoor verschillende dingen met elkaar zijn gerelateerd'als even zovele vormen van één of andere basis of materie; en alles wat kan worden behandeld als een nieuwe variatie daar-van behoort tot die wetenschap' zegt Suzanne K. Langer35.

Deze erkenning leidt ons regelrecht naar de symbolische logi-ka en dus ook naar de systeemkunde, de procesleer en de semiotiek36Verder kunnen we ons afVragen wat er gebeurt in

het schemerige gebied tussen het 'iets' in bovengenoemde, fllosofische zin en de eerste waargenomen architektonische verhouding.

(67)

3.3.

SCHAAL

lé2LLL!.L!.'.!..!!L!.~~~="-"--_---'-'-''--'-~ HET ARCHITEKTUURBEGRIP DAT DIREKT TE MAKEN HEEFT MET HET 'SCHEMERIGE GEBIED'

WAAR-mee de vorige paragraaf werd afgesloten, is het begrip schaal.

Schaal is de rangorde waarbij de relaties der elementen meetbaar zijn.

We kunnen dat begrip omschrijven als betrekking hebbende op de verhoudingen die niet meer zintuigelijk zijn waar te nemen: heel konkreet (visueel) de verhoudingen die groter zijn dan één op vier à vijf, dus bij voorbeeld 1 : 20 of 1 : 100 of 1 :

10 000. Dit gebied strekt zich uit van het absoluut

ongelijkwaar-dige tot het begrijpbaar ongelijkwaarongelijkwaar-dige, van het oneinongelijkwaar-dige tot het bevattelijke en' van het eeuwige tot het in de tijd vastliggende: van de godheid tot het menselijk gezag, van de andere hemellichamen tot de einder en van de grijze oudheid tot de wisseling der seizoenen of tot een mensenleven. Het is duidelijk dat in dit begrip -en meer algemeen in de relationele

(68)

steenworp. Tijd wordt ingedeeld door de seizoenen, de maan· standen, opkomst en ondergang van de zon, de lengte van een schaduw: iets is er sinds mensenheugenis, een leven lang, jarenlang. Materie verandert in tijd en ruimte: zij bestaat onbegrepen uit de hemeltrans met zijn regelmatig terugke· rend ritme, verkrijgt als de aarde door haar jaarlijkse vrucht· baarheid het karakter van een moeder· godin of verandert de grens met de ruimte door de getij-bewegingen.

Dit samengaan van ruimte, tijd en materie is niet een gelei. delijk doorgaande verdichting vanuit het absolute naar het menselijke wereldbeeld in de loop der tijden, maar kent -evenals dat wereldbeeld- weer schaalnivo's37. Waar die lig. gen, moet per beschouwde situatie worden uitgemaakt; maar het is meer dan waarschijnlijk dat ze herleidbaar zullen zijn tot het waarnemen van samenhangen in overgangen tussen de drie oerbeginselen. Ook hier ligt een onontgonnen onder· zoeksterrein.

Het schaalbegrip, zoals dat hier wordt omschreven, wijkt nogal af van het gangbare spraakgebruik in de architektuur. Daarbij komt het er meestal op neer dat het hierna tebespre·

ken begrip 'v.erhouding' in het schaalbegrip wordt betrokken:

iets is te groot van schaal als het uit verhouding is. Het lijkt mij echter beter, zoals uit mijn tekst blijkt, om hier wat meer onderscheid aan te brengen.

(69)

3.4.

VERHOUDING

1llLLLL!..:L=~I.LLL.!.===--_--'--'-'--'---'----' ZODRA DE RELATIES TUSSEN TWEE OF MEER ARCHITEKTONISCHE DINGEN ZINTUIGELI]K

VERGE-lijkbaar worden, kunnen we spreken van een verhouding. Een verhouding (ratio) is een vergelijking van verschillende groot-ten, hoeveelheden, kwaliteiten of ideeën; zij is de maat van

een verschil dat (in het geval van architektuur: visueel)

waar-neembaar is_ We definiëren dit begrip derhalve: verhouding is de rangorde waarbij de relaties der elementen waarneembaar zijn. Men

kan gerust stellen dat dit begrip fundamenteel is in ons vermo-gen om waarneminvermo-gen te transformeren in intellivermo-gente pro-cessen: konceptuele oordeelsvorming wordt mogelijk door symbolisering van de waargenomen vergelijking tussen twee

dingen. Daardoor ontstaat meteen een analogie met een in de

geest gevormde verhouding, dus a : b = c : d. Hierop moet de

geometrie berusten, die al ontwikkeld was ver vóór er sprake kon zijn van architektuur, . en dit verklaart ook waarom de vroegste sakrale architektuur zo nadrukkelijk geometrisch is38. De vier termen van de hiervoor gegeven verhouding (a, b,

(70)

meer de egyptenaren voor de eindige, rationele, m~etbare wereld van de gemaakte vorm39• De pythagoreeërs noemden dit een diskontinue verhouding in tegenstelling tot een kontinue

verhouding, waarin de middenterm gelijk is: a : b ~ b : c en waarin dus maar drie termen moeten duiden op een hoger nivo dan bij de eerste verhouding. Het hoogste nivo wordt dan bereikt als er nog slechts twee termen in de verhouding voorkomen: a : b = b : (a+b), de gulden snede, waarin de 'goddelijke eenheid' is bereikt40.

Het voert te ver om binnen dit kader dieper in te gaan op deze materie. Maar uit het bovenstaande moge blijken dat de oudste kulturen hun gebouwde omgeving in hoge mate inrichtten volgens geometrische principes en dat daarbij ver-houdingen en ideeën daarover een belangrijke rol speelden_ In hoeverre die verhoudingsideeën herleidbaar zijn tot werke-lijke, fYsiek-bewijsbare verschijnselen of alleen berusten op kulturele erfenissen, is niet eenvoudig uit te maken.

(71)

... :..:.

---

-3.5.

NEVENSCHIKKING

DE DUALITEIT DIE HET MEESTE LIJKT OVEREEN TE KOMEN MET HET LEVENSGEVOEL VAN ONZE TIJD

en die tevens de overgang markeert naar de begrippen die betrekking hebben op meer dan twee dingen, is die waarbij sprake is van nevenschikking van twee dingen. Ik spreek hier bewust van nevenschikking, dus niet van gelijkheid, omdat dat laatste begrip in architektuur is uitgesloten: alleen al het verschil in de plek die door de dingen wordt ingenomen, maakt ze per definitie altijd ongelijk.

Als die ongelijkheid van twee dingen beperkt blijft tot de

plek, kan er in hoge mate sprake zijn van gelijkwaardigheid. Als

echter meer eigenschappen verschillen, wordt het moeilijk

om in objektiviteit nog van gelijkwaardigheid te spreken, al

kunnen de eenvoudigste vormen van spiegelsymmetrie daar

(72)

-dige architektonische dingen, in een onderlinge relatie, be-perkt zijn_

Die beperking wordt echter volledig opgeheven als de onderlinge relatie van twee dingen wordt uitgebreid tot drie en meer dingen en we onze beschouwing dus uitbreiden tot de struktuur van groepen van architektonische dingen_ Venturi zegt daarover: 'Wat betreft het aantal elementen in een geheel, laten de twee uitersten -het enkelvoudige element en het veelvoud aan elementen- zich het gemakkelijkst als totali-teit beschouwen: het enkelvoudige element is zèlf een eenheid en extreme veelvoudigheid kan worden beschouwd als een eenheid door de neiging van de elementen om verhoudings-gewijs te worden waargenomen als een algemeen patroon of een struktuur_ Vervolgens is het meest-oplosbare geheel de drie-eenheid: drie is het meest algemene aantal samenstellen-de samenstellen-delen dat in architektuur een monumentale eenheid vormt. Maar een komplexe en dubbelzinnige architektuur moet ook belangstelling hebben voor de 'moeilijke' aantallen elementen: de dualiteit en de minder grote veelvouden_ Als de funkties of de struktuur vragen om een relatie van twee ele-menten in de verschillende schaalgebieden van de gebouwde omgeving, ontstaat een architektuur die de dualiteit benut en die deze min of meer oplost in de totaliteit. De architektuur van onze tijd heeft dualiteiten onderdrukt'41_

(73)
(74)
(75)

4.1. STRUKTUUR

MET HET BEGRIP HIËRARCHIE ZIJN WE IN DE SFEER GEKOMEN VAN DE RELATIES TUSSEN (ON-)

gelijkwaardige (architektonische) dingen die al of niet berus-ten op een zekere menselijke beheersbaarheid_ Dat betekent dat het hier noodzakelijk wordt om nader in te gaan op de aard van die beheersing. Daarbij spelen vooral de begrippen struktuur, orde en kompositie en de onderlinge begrenzing daarvan een belangrijke rol.

De struktuur is van die drie begrippen het meest fundamen-teel, want zij heeft betrekking op de som van alle mogelijke logische, begrijpbare of natuurlijke wijzen van samenstellen van elementen of delen tot een geheel of een organisatie. Een defmitie van dit begrip kan daarom zijn: struktuur is de kennis van de organisatie van de dingen. De wijze van samenstellen, dus

de handeling daarvan, is de kompositie. Is die kompositie hiërarchisch van aard dan spreekt men van orde, dat is

rang-schikking, regelmaat, volgorde, een gevestigde of gebruikelijke

staat der dingen.

(76)

klassifikatie systemen waarvan de menselijke waarneming zich bedient. Dat gebeurt door transformatie van het waarge-nomene in andere zijns-modaliteiten middels bij voorbeeld verzameling, isomorfie, afbeelding, paradox, representatie, typologie, netwerken, schaal, kongruentie, analogie of paral-leliteit. Struktuur heeft dus geen materie, maar bestaat uitslui

-tend uit de herkenning van de tijdelijke of ruimtelijke samen-stelling vàn materie_ Waar sprake is van herkennen is ook sprake van kennen en daarom mag het geen verwondering wekken dat de strukturalisten (met name Piaget) het struk-tuurbegrip beschouwen als de basis van de episterne, het kennen42•

Piaget zegt letterlijk: 'Een struktuur heeft samengevat drie kenmerken: zij is een geheel, zij bestaat op grond van transfor-maties en zij is zelfregulerend'43. Zij is een geheel omdat alle elementen ervan zijn onderworpen aan zekere samenstellen-de regels. De struktuur is een systeem van transformatie en dus niet iets aanwezigs, niet iets zijnde, maar iets wordende, iets dynamisch; hier ligt ook het verschil met het begrip kom-positie dat veel statischer is; een komkom-positie is een onderwor-pen struktuur. Het zelfreguierende kenmerk van de struktuur tenslotte staat zowel garant voor de bestendigheid, als voor de openheid ervan: struktuur neemt externe invloeden zo moge-lijk op en verwerkt ze desnoods door haar eigen uitbreiding; lukt dit niet dan houdt de struktuur op te bestaan.

(77)

4.2. ORDE

ORDE IS GEÏNTERPRETEERDE "STRUKTUUR. ZIJ IS DOOR DE MENS WAARGENOMEN EN BEGREPEN.

Alle infonnatie berust op deze twee handelingen en men kan zeggen dat orde en infonnatie hetzelfde is. De mens kommu-niceert middels orde en men kan daarom zelfs zo ver gaan, te

stellen dat orde synoniem is aan vonn44Orde is begrenzing

en geleding. Daarin ligt het centrale belang van het orde-koncept, maar tevens ook het grote gevaar: 'de kunst van

vooruitgang is om orde te handhaven temidden van de veran-dering, en verandering temidden van de orde', zegt White-head4s •

Vonn kan zonder orde niet worden verklaard. Die verkla-ring zoeken we door middel van typeverkla-ring of nonneverkla-ring, van onderzoek naar de gevolgde modes of wijzen, van patronen of standaarden, of door kennis van het gebruikte ontwerp of plan. We zoeken die verklaring in de inhoud of de funktie van de waargenomen vonn, maar ook in de betekenis daarvan. Zo ontspruiten aan de hand van dit centrale begrip de moderne deelwetenschappen van de architektuurtheorie op basis van

Cytaty

Powiązane dokumenty

Przed- stawiono pojawiające się propozycje powołania regionalnych Trybunałów Praw Człowieka, stanowiących swego rodzaju filie Trybunału z Strassbourgu, wprowadzenia sui

Oficjalnie do jego zadań należało: pełnienie funkcji kierownika wy­ prawy w przypadku choroby, nieobecności, ewentualnie odwołania kierownika wypra­ wy; dbałość o - zgodnie

Эти задачи, а также необходимость исправного проведения организаторских работ связанных с выполнением плана развития армии в период

V o ya g eu rs to po prostu chłopi francuscy (głównie z rejonu Trois-Rivières i Montrealu), rekrutowani przez werbowni­ ków kompanii futrzarskich do pracy jako wioślarze

opisa³ swoje wra¿enia z podró¿y do „nowych” Niemiec. Artyku³ jest jednoznaczny. Z opisu wy³aniaj¹ siê Niemcy, maszeruj¹ce ku jednoœci w wolnym pañstwie, co oznaczaæ

Piotra Adamowicza]; [Pismo Wojewódzkiego Urzędu spraw Wewnętrznych w Gdańsku do] Naczelnika Wydziału IV WUSW w Lublinie, z dnia 05.. Adama Hlebowicza]; [Pis- mo z Wojewódzkiego

Method used: the linear regression analysis (the least squares method) of mean central values of the statistically grouped data. set: ( w/t ;

N ie ulega w ątpliw ości, że jedną z głów nych zasad naszego ustroju jest prawo do pracy. jakim stopniu om awiana zasada ustrojow a znajduje urze­ czyw istnienie w