• Nie Znaleziono Wyników

Stadsconcept, plan en planning: Ontwerpen voor het Schenkelgebied in Spijkenisse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stadsconcept, plan en planning: Ontwerpen voor het Schenkelgebied in Spijkenisse"

Copied!
184
0
0

Pełen tekst

(1)

,. 1 1 "1

Stadsconcept,

plan en planning

Arie Graafland

Cl

Delftse Universitaire Pers

(2)
(3)

Stadsconcept, plan en planning

ontwerpen voor het Schenkelgebied in Spijkenisse

Bibliotheek TU Delft

1111U1111111'

C

0003815006

2413

243

2

(4)
(5)

Stadsconcept, plan en planning

ontwerpen voor het Schenkelgebied in Spijkenisse

Arie Graafland

(6)

Uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1

2628 CN Delft

Telefoon: (015) 783254

In opdracht van:

Vakgroep Planologie en Stedebouw Afdeling der Bouwkunde

Technische Hogeschool Delft Berlageweg 1

2628 CR Delft

Telefoon: (015) 784207

theorie en ontwerpresultaat van het R1-projekt 'Spijkenisse' (BP004)

mentoren:

Graafland/van Helden (vg.1) de Haan (vg.5)

Besch (vg.3)

Omslagontwerp en boekverzorging: Henk Berkman Typewerk: Olga Minetti

Op het omslag: F. Verhoeven en

T.

Verhulsdonk, ontwerp voor het Schenkelgebied te Spijkenisse (januari 1985)

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Graafland, Arie

Stadsconcept, plan en planning : ontwerpen voor het Schenkelgebied in Spijkenisse / Arie Graafland. - Delft: Delftse Universitaire pers. - 111. Uitg. in opdracht van de Vakgroep Planologie en Stedebouw, Afdeling der Bouwkunde, Technische Hogeschool Delft. ISBN 90-6275-283-7

SISO 719.12 UDC 711.4-167(492*3200) Trefw.: stadsplanologie ; Spijkenisse. Copyright © 1986 by A. Graafland

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher: Delft University Press, Delft, The Netherlands. .

(7)

INHOUDSOPGAVE Inleiding

HET PROBLEEM VAN HET STADSCONCEPT, Arie GraaHand

II SPIJKENISSE PLANBESCHRIJVING

III

Inleiding

Taakstelling woningbouw Planvorming en besluitvorming

Inventarisatie en ruimtelijke randvoorwaarden Het plangebied

Programma van eisen Wonen

Woningbouwprogramma Gebouwde voorzieningen Winkelvoorzieningen

Onderwijs- en welzijnsvoorzieningen Groen- en recreatieve voorzieningen Werkgelegenheid in de Schenkel Verkeersvoorzieningen

Aspectmodellen Dichtheidsverdeling

Verdeling groen over de wijk Spreiding van de voorzieningen

ONTWERPEN SCHENKELGEBIED SPIJKENISSE

H. Achterbosch M. Adams F

.e.

Bertels 25 25 27 30 30 45 45 50 53 53 57 62 63 64 67 67 69 74 77 79

85

91

(8)

V. Dekker 95 J.F. v.d. Eerden H. Mendelaar J. Klomp R. Eggen 111 H. van Heesewijk 115 A. Koldenhof 119 M. de Lange 125 L. de Putter 131 G.J. Trouw M. Snellen 139 D. v.d. Staay 143 F. Tolsma 147 J. Uithof 151 F. Verhoeven 155 T. Verhulsdonk M. Vissers 161 L. Weeber 167

(9)

INLEIDING

Dit boek documenteert een aantal plannen van studenten/tes van de Afdeling Bouwkunde van de TH-Delft. De plannen werden gemaakt voor het Schenkel gebied in Spijkenisse en kwamen tot stand in mijn Rl-projekt. Het boek bestaat uit drie delen, het eerste deel is een artikel van mijn hand over het probleem van het stadsconcept. De thematiek van een grootschalig ontwerp in een bestaande kern dicht bij het centrum wordt uitgewerkt zowel naar de kant van het ontwerpen als van de planning/programmering van het plan. Het tweede deel bestaat uit een planbeschrijving die ontleend is aan het bestemmingsplan van december 1979 voor het Schenkelgebied. Het derde deel bestaat uit de ontwerpschetsen van twee projekten. Het projekt valt uiteen in twee delen die onderling gekoppeld zijn. De eerste vier weken bestaan uit de analyse van het empirisch

onderzoek dat verricht is voor het Schenkelgebied. Het

bestemmingsplan wordt van kommentaar voorzien en in hoofdlijnen samengevat. Naast dit onderzoeksdeel wordt er aandacht besteed aan typologisch onderzoek. Hier worden de vormgevingskanten behandeld. (Het artikel van deel twee van di t boek maakt hier onderdeel van uit). Er wordt nader ingegaan op Italiaanse aanzetten op dit gebied van Rossi en Aymonino. In deze periode valt ook een excursie naar het plangebied en een bezoek aan het projektburo van de gemeente Spijkenisse. De stedebouwkundige dienst heeft altijd een positieve invloed op het projekt gehad. De studenten/tes krijgen nadere informatie van de betrokken ontwerpers van het gebied en het werken aan een konkrete situatie die op dit moment ontwikkeld wordt geeft de juiste praktijksimulatie. Na deze inwerkperiode volgen drie

à

vier weken ontwerpen. In zeer korte tijd moeten een

(10)

stedebouwkundig plan en woningontwerpen ontwikkeld worden. Alle informatie is aanwezig in het projekt-archief. Belangrijk wordt nu de vormgeving van het plan. Mijn uitgangspunt hierbij is dat het stedebouwkundig ontwerpen een relatieve autonomie kent t.o.v. het architektonisch ontwerp. In de fasering van het projekt ligt in eerste instantie de nadruk op het stedebouwkundig ontwerp. Wanneer hier duidelijke uitspraken gedaan zijn, volgt het architektonisch ontwerp van buurt en woning. In die zin pleit ik voor een 'dominante stedebouwer'. Niet in de zin van een autoritaire persoonlijkheid, maar in de zin van een ontwerper met kennis van de geschiedenis van zijn vak die in staat is ontwerpmatige beslissingen in relatie te brengen tot empirisch onderzoek. Niet de ideeënleveraar die steeds

weer met 'nieuwe' plannetjes komt, maar een zelfbewuste ontwerper die zich in een bepaalde ontwerptraditie weet te plaatsen en empirisch onderzoek geen overbodige luxe vindt maar dit als basismateriaal voor zijn of haar ontwerp gebruikt. Het 'bouwkundig ontwerpen' staat centraal. Dat betekent dat een aantal aspekten van A, S en V de revue passeren. Door gebruik te maken van bestaand planmateriaal kan hierin een versnelling optreden waardoor tijd vrij komt voor het vaak ingewikkelde conceptuele nivo van het plan. Dit conceptuele nivo is een vorm van 'operatieve kritiek' (Tafuri) het verbindt architektuurtheorie/geschiedenis met een konkrete ontwerpopgave. Hoewel ik hier de theoretische problemen van inzie, deel ik de mening van Bruno Reichlin en Fabio Reinhart dat inzicht in de noodzaak van een 'operatieve kritiek' noodzakelijk is, omdat deze denken en handelen probeert te verenigen waarbij ze de historische analyse van de architektuurkritiek en het ontwerpen met elkaar verbindt. (Archithese II). De projektresuitaten laten iets zien van een dergelijke aanpak - sommige ontwerpen zijn conceptueel sterk ontwikkeld. In de onderhandelingen met de gemeente en de architekten die de deelplannen ontwikkelen, zullen ongetwijfeld frikties optreden. Deze zijn er om opgeruimd té worden, dat kan alleen gedaan worden door het slag stedebouwer/architekt dat zijn historische traditie weet te verbinden met de huidige ontwerp-opgave.

(11)

HET PROBLEEM VAN HET STADSCONCEPT

Een paar jaar geleden kon Len de Klerk nog schrijven dat één van de opvallendste ontwikkelingen in theorie en praktijk van de planologie en stedebouw van het afgelopen decennium een verschuiving van de aandacht was van het produkt (de oplossing, het plan) naar het

pro-ces: hoe het plan te realiseren. De planning is het plan gaan over-heersen. De verklaring hiervoor zoekt hij in de wil om de kloof tus-sen het plan of de plandoeleinden en de uitvoering te verkleinen. De 'wil tot beheersing' is volgens de Klerk sterker geworden. De Klerk is niet erg onder de indruk van de intellektuele pretenties van planolo-gie en planning. Planning is 'een leeg huis, een saaie funktionarissen-. bezigheid'. Tegelijkertijd geeft hij de planning nog een kritische in-houd door te stellen dat 'planning in essentie een veroordeling van het marktmechanisme is'. Omstreeks 1970 was het allemaal nog be-trekkelijk duidelijk, aldus de Klerk.'Ruimtelijke ordening steunde op onderzoek en ontwerp. Onderzoek van ruimtelijke strukturen en pro-cessen met als doel de doordenking en ontwikkeling van het meest wenselijke patroon van grondgebruik. Naast de nodige analyses wer:" den vooruitberekeningen gemaakt van de ruimtebehoefte van aktivi-teiten. En er werden regels opgesteld voor de ruimtelijke samen-hang, nabijheid tot elkaar of het scheiden van aktiviteiten. Grond-slag van het plan vormde het algemeen belang. Als stabiel aange-merkte waarden- en normen-patronen, de grootste gemene deler van de onderzochte processen - de struktuur be palende trends - en het zekere vooruitgangsoptimisme van de welvaartsgroei vormden de gemeenschappelijke basis van vele plannen. En wat we niet wisten of slechts vermoedden zochten we op in Amerikaanse boeken. Daar was de vooruitgang immers al veel verder voortgeschreden. Wat zij al

(12)

2

hadden gehad moesten wij nog krijgen' (1). De laatste jaren is hier echter een kentering in gekomen. Niet in de laatste plaats door het veelbesproken artikel van Carel Weeber over het formele niveau in het ontwerp. Binnen de opleidingsinstituten en daarna ook in de praktijk is er een kentering gekomen, de aandacht is meer verscho-ven naar het ontwerpen. De problematische kanten van het funktio-neel gerichte vlekkenplan zijn duidelijker dan daarvoor de laatste ja-ren benadrukt. Het door Rotterdam korte tijd voorgestane model van het Gesp wijst in dezelfde richting. Op dit moment is met name van-uit de architektuurhoek de balans definitief doorgeslagen naar het in hoofdlijnen nieuwesthetisme van het post-moderne ontwerp. Het stedebouwkundig ontwerpen lijkt op dit moment de weg kwijt te zijn. Enerzijds ziet men nog wel het belang van sociaal-wetenschappelijk onderzoek voor het ontwerp, maar blijft dit moeilijk te integreren in de ontwerpbeslissingen, anderzijds lijkt het post-modernisme als ci-taat-architektuur evenmin veel uitkomst te bieden. De oplossingen van Colin Rowe en Aldo Rossi in de 'collage city' en 'citta analoga' zijn juist op dit snijvlak van empirisch onderbouwd ontwerp en het opnemen van de tijd in de vorm van 'planning' onbruikbaar. De Klerk's opmerkingen lijken me grotendeels juist, planning (-theorie) is inderdaad tot een 'wilgroei' geworden van een simpele methode. De planningtheorie stelde altijd al het 'halve probleem' (2), door kon-sekwent te abstraheren van de maatschappelijke problematiek bleef het een formele theorie die het predikaat wetenschappelijk niet kon dragen. Toch kan het probleem van de planning - in de zin van ont

-wikkeling in de tijd - niet geschrapt worden. Integendeel. Noodzake-lijk is juist de verhouding ontwerp-planning te denken. In het navol-gende stuk zal ik dat uitwerken als 'open vorm'.

Het probleem van de 'open vorm' moet historisch gesitueerd worden bij de Moderne Beweging. Opvallend is dat er bij Hilberseimer en Le Corbusier een grote aandacht is voor het (utopisch) stadsplan. De 'stralende stad' en de 'hoogbouw stad' zijn hier voorbeelden van. Mijn opvatting is dat deze ontwerpen op dit moment achterhaald zijn. Toch ben ik van mening dat het probleem van het 'stadsconcept' van-daaruit benaderd moet worden. De uitgangspunten van de Moderne Beweging zijn nog steeds bepalend voor de huidige ontwerpkultuur • Hetzij in positieve zin, hetzij in negatieve zin. M.a.w. we zijn nog niet buiten de problematiek van het funktionalisme getreden. Daar-om moet het stadsconcept benaderd worden vanuit Corbusier's

(13)

ge-ffi:iiiïjéiEiiiï:i::DDjj"ä:iïiïi] I:IIIIIJJ r--- h--T~jrh_---hn---". I

a::II:IJ:I:J lnI:IID a::II:IJ:I:J a::II:IJ:I:J I:IIIIIJJ ~Jh _________

!i

_______

m_LL ________ ~ __ m_m __ ' a::II:IJ:I:J I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ ~ ~,~ ~:t::=:::::J;

I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ ~ ~r~ ~:~!

a::II:IJ:I:J lnI:IID a::II:IJ:I:J a::II:IJ:I:J I:IIIIIJJ ~ c::=::=Ji~ c::=::=J!c::=::=J: _.r.:l ~ I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ I:IIIIIJJ c::a:c D 0 ~ c::=::=J:c::=::=J ~~:

O~~'~~;L---1;

~~:~~:~

F====U:~::=~~~L!~ti

____

_____

.?

Ludwig Hilberseimer, Schema einer Grossstadt

(14)

.1111111.11"'.

4

bruik van oude en nieuwe elementen in het ontwerp.

Wat geldt voor Le Corbusier's architectuur geldt niet voor het ste-debouwkundig plan. A tijd had Le Corbusier een wereld voor ogen waar ook het tegendeel, de anti-these een plaats had, waar juist de anti-these tot vertrekpunt wordt genomen, zoals von Moos heeft laten zien. Ironie kon bij Le Corbusier ook tot 'stijl'-principe' worden. 'Binnen een dergelijke met sterke plastische kontrasten opgezette architektuur neemt de binnenhuisarchitektuur niet de plaats in van de voortzetting van de globale architektonische vorm, zoals dat bij Frank Lloyd Wright of bij Gerrit Rietveld het geval was, voor wie het ontwerp van een stoel en dat van een huis in de grond van de zaak hetzelfde vormgevingsprobleem vormden. In het P avillon de l'Esprit Nouveau plaatst Le Corbusier de Thonetstoel in het moderne interieur. Op het niveau van het programma beantwoordt de stoel volledig aan Le Corbusier's architektuur, maar op het niveau van de vorm verschijnt hij als ironisch citaat in de kantlijn. Dat geldt ook voor Le Corbusier's eigen meubelen die wat later ontstonden en waarvan Peter Blake meende dat ze er uit zagen als 'verwende snol-letjes: elegant, speels, sexy en niet al te slim'. Het gaat nooit om de 'complete garnituur', maar om het tegenover elkaar plaatsen van heterogene elementen' (3). Het meest opvallende 'surrealistische' element is wel het detail in Corbusier's villa in Ville D'Avray: uit één van de wanden komt een hoop stenen te voorschijn, die behoorden tot een waterspel uit de tijd van Lodewijk XIV. Hoewel Le Corbusier zich nooit verbonden heeft gevoeld met het surrealisme, waren deze beelden ondenkbaar zonder de invloeden die hier van uitgingen. Een ander architektonisch voorbeeld van ironische vervreemding is de dakrand van het huis voor Charles de Beistegui op de Champs-Elysées 0930-1931) (lj.). In de helderwitte ommuring van de daktuin is een gipsprofiel aangebracht van een schoorsteenmantel in Lodewijk XV-stijl. Van het silhouet van de stad was slechts de Arc de Triomphe te zien, die als een 'objet de luxe' in het arrangement van de daktuin werd betrokken (5). Voor Frampton is deze 'surrealist sensibility' latent aanwezig in Corbusier's werk vanaf 1931 tot aan de kapel van Ronchamp uit 1950. Hij ziet hierin zelfs een terugkeer naar een typisch plaatsgebonden architektuur, die gebouwd wordt met lokale grondstoffen en waarin een lokale stijl tot uitdrukking komt. Deze 'vernacular' is in Frampton's ogen een breuk met de dogmatische esthetiek van het purisme die samenviel met het

(15)

lang-zamerhand verdwijnen van Corbusier's geloof in de onvermijdelijke zegen van het machinetijdperk. 'Gedesillusioneerd door de industrie-le werkelijkheid en in toenemende mate onder de invloed van het 'brutalisme' van Fernand Léger, begon vanaf toen zijn stijl zich tege-lijkertijd in twee richtingen te ontwikkelen. Aan de ene kant keerde hij uiteindelijk terug naar een meer plaatsgebonden stijl, het 'verna-cular'; aan de andere kant omhelsde hij in zijn projekt voor P aul Otlet's Cité Mondiale uit 1929 een monumentaal classicisme, om maar niet te zeggen beaux-arts-grandeur' (6). Als voorbeeld van deze meer lokale bouwstijl noemt Frampton het huis in Mathes, bij Bordeaux, gebouwd in 1935. De aannemer moest gevonden worden in het dorp, bovendien kon Le Corbusier niet bij de bouw aanwezig zijn. Voor het week-end huis dat hij in 1935 in de buurt van Parijs bouwde, golden deze beperkingen echter niet. Toch ontstond hier een 'expres-sive bricolage' (Frampton), afwijkend van de puristische villa's. 'Deze verschuiving in de richting van natuurlijke materialen en eenvoudige methodes, had konsekwenties die verder gingen dan een eenvoudige verandering in techniek of oppervlaktebehandeling. Het betekende vooral het loslaten van de klassieke code die toegepast was in de villa's uit de late jaren '20, ten gunste van een architektuur die geba-seerd was op de expressieve kracht van een enkelvoudig architekto-nisch element, zoals bijvoorbeeld een zadeldak op vier muren of door tongewelven' (7).

het stedebouwkundig plan

Volgens von Moos ging het bij zijn stedebouwkundige plannen even-eens om een dergelijke tegenoverstelling van oude en nieuwe elementen. Hij gebruikte het aanwezige niet als vanzelfsprekend deel met eigen geschiedenis, maar vervreemdde het, het oude cen-trum van Parijs, Bogotà of 5t.Dié is niets anders dan een aantrekke-lijke 'Folie' voor het ontplooien van een urbanistisch schouwspel dat zijn eigen wetmatigheden kent. Maar veel meer dan bij de architek-tuur het geval is, domineert hier de orde. De naarchitek-tuur is hier tegen-speelster van de geometrie. Ten aanzien van het stadsplan lijken von Moos' konklusies te ambivalent. Alles wat Le Corbusier heeft gebouwd kan weliswaar begrepen worden met het begrippenpaar natuur en geometrie, maar natuur zelf verschijnt hier als substraat van de Cartesiaanse logika. Een 'schwärmerische Naturgläubigkeit' (von Moos) die zich uitdrukt in de eis van een terug naar de natuur,

(16)

Ludwig Hilberseimer, Berlijn ontwerp

Ludwig Hilberseimer, Hochhausstadt

(17)

zoals Rousseau dit zag. De wil tot de grote vorm die tot uitdrukking komt in het vogelperspektief en gebaseerd is op de Cartesiaanse logika domineert deze romantische natuurconceptie volledig. Bij Tafuri en Dal Co is het de architektuur die het 'tumuite dans l'ensemble' moet realiseren. Iedere cel kan veranderd worden zonder de struktuur van het programma te wijzigen, zonder dat de grote struktuur aangetast wordt. Het is de architektuur die hier de 'chaos' moet bren

g

en, het stedebouwkundig plan lijkt slechts één principe te kennen; éen dominante orde. 'En dat was reeds de utopie van een andere grote West-Zwitser: Jean-Jacques Rousseau. Ook voor hem was een rigoreuze ordening van de dingen zoals hij dat vastlegde in zijn Contrat Sodal, het antwoord van de rede op de eisen van de natuur en van het hart, die hij het publiek in het jaar 1762 in zijn Emile had voorgelegd. In de grond van de zaak wordt hier ook de tra-gische tweespalt van Le Corbusier aangekondigd: de vrijheid en gelijkberechtiging zoals deze in de fysiologie van de mens aanwezig is, is slechts mogelijk door een totalitaire concentratie van het recht' (8). In die zin lijken me Léger's woorden, die hij in 1933 op het Cl AM-congres in Athene uitsprak, zeer terecht. 'U hebt huizen ge-bouwd voor mensen die reeds overgehaald waren door uw radikale formule. W ij schilders kennen deze minderheid; ons werk is in het bezit van verschillende verspreide initiatieven over de gehele wereld

•.• Maar uw formule zou zich moeten uitbreiden. Het woord

'stede-lijke ontwikkeling' zou het esthetisch probleem moeten definieren. Stedelijke ontwikkeling en maatschappelijk bewustzijn. U betreedt een heel andere wereld, één waarin uw pure, radikale formule een gevecht zal moeten leveren. Uw drama begint nog maar net; dit is de stilte voor de storm. Ik denk dat ik kan beweren dat er een breuk bestaat, een absolute breuk, tussen uw esthetische conceptie zoals die bereikt is en ook geaccepteerd door een minderheid, en uw con-ceptie van stadsplanning die overal in moeilijkheden verkeert, waar hij gekonfronteerd wordt met het onbegrip van de 'gewone man'. En dan, in deze kloof, in deze scheiding tussen uw twee concepties, ver-schijnen de moderne architekten, doen de verlangde concessie en maken zo de zaak af (cursivering van mij, A.G.) (9). De twee niveaus, esthetisch en stedebouwkundig, zijn echter niet van de-zelfde orde. Stedebouwkundig ontwerp is slechts mogelijk op het niveau van het stedelijk fragment, niet op het niveau van het stede-lijk 'geheel'. In die zin kan ik instemmen met Tafuri, die niet van mening is dat 'de veelvoudige en komplexe wijzen waarop

(18)

8

tuur en urbanistiek elkaar beïnvloeden een basis zou leveren voor de aanname, dat hun specifieke werkingsgebieden dezelfde zouden zijn' (10). Wie een omvattende totale ordening voor de stad voorstelt, komt in de utopie terecht. Want juist het begrip 'ruimte' dat konsti-tuerend is voor het fenomeen stad is verdwenen. De oorzaak voor dit verdwijnen is er niet alleen in gelegen dat het door zijn utopisch karakter van de discipline of door de onverantwoordelijkheid van de politieke krachten onmogelijk zou zijn om konkrete urbanistiek te bedrijven. Veel meer heeft het te maken met de aanvallen op het begrip zelf, die lopen vanaf Dada naar de pop-art: op de plaats ervan zijn de dingen gekomen, in een reducering tot hun pure aanwezig zijn, tot simpele en slechts toevallig met elkaar verbonden gebeurte-nissen. Voor Tafuri betekent dit een heroriëntatie en herwaardering van de beheersing van het eclecticisme dat op deze manier weer 'progressief' gemaakt kan worden. De projekten van de Quaronigroep voor de urbanisering van de Barene, S.Giuliano in Mestre en voor het Lido di Classe,de onderzoeken van Geoffrey Copcutt voor het terri-toriale systeem van Glasgow, Kahn's plan voor Philadelphia en het plan van Kenzo Tange voor het nieuwe SkoRje, zijn plannen die voor Tafuri konstitutief zijn voor het ontwerp. Ook Frampton geeft in zijn Labour, Work and Architecture een voorbeeld dat aan deze eisen voldoet, het plan van Maki en Ahtaka voor het Shinjuku-distrikt in Tokyo (11). De 'mega-vorm' is niet gefixeerd, zo zegt Frampton. Als laatste en meest recente voorstel noem ik dat van Derek Walker voor de Kop van Zuid, dat stedebouwkundig gezien zeer interessant is. Walker's intenties, het tot uitdrukking brengen van 'de aard van het leven, met zijn paradoxen, zijn gecompliceerde processen, interne konflikten en soms onopgeloste dilemma'S, worden nauw-keurig overgebracht in het plan (12). Het strenge basisraster wordt door architektuur en systemen van voetgangerspaden opgebroken, zonder dat er een chaotische veelheid ontstaat. Ze formuleren een herdefiniering van de problemen die het konstruktivisme onopgelost heeft gelaten. Op de plaats van de gesloten vorm van de Siedlungen, de new-towns en neighbourhood units, plaatsen ze de open vorm. Deze is gedefinieerd als struktuur die open wordt gelaten voor ver-rijking en zelfs voor contra-accenten uit latere architektonische in-terventies. In plaats van de planning in het stadsontwerp op te lossen, accepteren ze de gebrokenheid van de stedelijke en geogra-fische werkelijkheid en geven de morfologie van het gebied daarbij een formele autonomie. Een dergelijke stedebouwkundige open vorm

(19)

Candilis, Josic en Woods, Universiteit van Bochum

(20)

IIII'''WM''

Maki en Ahtaka, ontwerp voor het Shinjuku-distrikt in Tokyo

(21)

Derek Walker, Kop van Zuid, woningblok

L. Quaroni, Guiliano in Mestre, Italië

(22)

12

is verschillend van een architekturale open vorm. In Norberg-Schulz' opvatting is iedere orde afhankelijk van de mogelijkheden om ele-menten aan te duiden als gelijkend of als niet gelijkend. De gelijk-vormigheid kan zuiver topologisch zijn of bestaan uit een eenvoudige reproduktie van alle eigenschappen van de elementen. Gelijkvormig-heid en ongelijkvormigGelijkvormig-heid kunnen bij hem ,leiden tot het vormen van relaties zoals 'repetitie', 'kontrast' en 'overwicht'.De repetitie van gelijke vormen is essentieel voor wat hij noemt de 'open vorm' waar elementen kunnen worden weggenomen en toegevoegd zonder de kompositie te verstoren (13). Hij onderscheidt de open vorm van de topologische opeenvolging waarin ongelijke elementen een rij vormen. Een repetitie hangt niet af van een strikte topologische kontinul"teit omdat de gelijkvormigheid van de elementen een samenhang vormt. De termen 'kontrast' en 'overwicht' drukken uit dat de elementen geklasseerd worden volgens hun gelijkvormigheid en dat één element of één klasse een ander kan domineren. De kleur, de tekstuur , de vorm, de afmeting en de oriëntering dragen bij tot deze relaties. Een goed voorbeeld vinden we ook hier bij Frampton (14). Het voorstel voor de Universiteit van Bochum van Candilis, Josic en Woods staat model voor een architektonische open vorm. Het grote verschil tussen de stedebouwkundige en architektonische open vorm is het element tijd bij de eerste. Elementen als vorm, afmeting, tekst uur spelen op beide niveaus een rol, het invoeren van de tijd in de zin van planning is slechts van toepassing op de stede-bouwkundige open vorm. Le Corbusier's opvattingen over het plan zijn in die zin achterhaald, bij hem zijn architektuur en stads-planning dezelfde, 'het is niet langer mogelijk om architektuur en stadsplanning van elkaar los te maken - ze zijn één en dezelfde' (15). Ontwerp op het niveau van het 'stedelijk geheel' is niet mogelijk, wat resteert zijn de 'fragmenten'.

In Tafuri's opvatting zijn de plannen van Le Corbusier voor Montevideo, Buenos Aires, Sao Paulo, Rio de Janeiro en het experi-mentele plan Obus voor Algiers de verst ontwikkelde theoretische hypothese van de moderne stedebouw (16). Ook thans blijven ze zowel vanuit ideologisch als formeel gezichtspunt ongeëvenaard. In het plan voor Algiers worden de oude kasbah, de heuvels van Fort l'Empereur en de bocht van de kust als opnieuw te gebruiken grond-stof genomen,als 'gigantische ready-made objects'. Uitgaande van de fysieke omgeving van Algiers tracht hij te komen tot een fysieke en

(23)

Le Corbusier, Plan voor Algiers

(24)

Kenzo Tange, herbouwplan voor Skopje (detail)

L. Quaroni, Giuliano in Mestre, Italië

(25)

funktionele eenheid. In de 'Charta d'A thenes' omschrijft Le

Corbusier zijn plan als ontwerp voor de eerstvolgende 50 à 100 jaar.

'Mijn plan was het resultaat van een tiental jaren onversaagde studie. Het bestond niet uit een onmetelijke stapel papier, bont als een marokkaans kleed, maar het plan beperkte zich tot twee

schets-ontwerpen, vijftien schema's op A~-formaat en een toelichting van

dertig bladzijden. Het geheel bevatte echter een architektonische werkelijkheid, de klimatologische omstandigheden van Noord-Afrika, de landschappelijke voorwaarden van de plaats (de zee, de Sahel, de bergen van de Kabylei, de Atlas) en de topografische eigenschappen van de landstreek'. 'De organiserende geest' organiseert niet alleen de nieuwe stad, maar ook zichzelf, 'twee schetsontwerpen, vijftien

schema's op A~-formaat en een toelichting van dertig bladzijden'. Le

Corbusier is van mening zowel een kwalitatieve als een kwantita-tieve verbetering van de stad gevonden te hebben. Benevolo ziet hierin een verschil met de CIAM, die naar zijn mening terugviel in de theorie en slechts algemene principes kon formuleren, 'die nogal abstrakt klonken en bijna ironisch in een wereld die in moeilijkheden verkeerde, en waar de regels van het menselijk bestaan in gevaar

verkeerden (17). De intenties van de CIAM en Le Corbusier stonden

hierin tegenover elkaar, bij het nieuwe stadsplan ging het niet alleen om een technische verbetering, maar in Benevolo's ogen ging het om een 'werkelijk initiatief dat bovenal een andere politieke en morele inspiratie nodig had'. Het ging niet zo zeer om een stad die beter zou funktioneren, maar om een stad die voor iedereen zou funktioneren, het ideaal van Morris' kunst voor allen, dat een politieke lading kreeg binnen de autoritaire staat. In zijn 'Grossstadtarchitektur' staat de kwalitatieve verbetering voor Hilberseimer zonder meer vast. 'Zijn stad (Le Corbusier) is goed geordend en ruim opgezet. Eerder een park dan een huizenzee. De chaos van New York schijnt overwonnen. Wanorde komt tot orde, onzekerheid tot zekerheid, onrust tot rust. De lucht schoon. Het leven vereenvoudigd. Alle moeilijkheden van de huidige grote stden overwonnen. Het gehele probleem onberispelijk opgelost' (18).

De woningen in de blokken van Hilberseimer zelf zijn geheel inge-richt en van alle gemakken voorzien. Slechts wat meubels en tafels zijn toe te voegen. In geval van verhuizen hoeft er geen verhuis-wagen te komen, men kan volstaan met het pakken van een koffer. De idee op de achtergrond is niet langer de huidige woning, maar de

(26)

~---_ ..

~-

"".. t ;

v

;

.do

#:l

0 0

'----Le Corbusier, Villa Savoye, Poissy, Frankrijk

(27)

hotelkamer. Hierin weerspiegelt zich het leven in Le Corbusier's 'woonmachines'. Als voorbeeld van uptodate wonen stelt hij het wonen op een luxe oceaanstomer. Optimaal ruimtegebruik en glad funktionerende gemeenschappelijke service moeten ook de attri-buten van de woon machines zijn. Met dit soort woningen wordt de vorm van de gesloten inrichtig gekopieerd, zo zegt Berndt terecht (19). De chaos overwonnen. Chaos gedwongen tot orde, onzekerheid wordt tot zekerheid, onrust tot rust. Het leven vereenvoudigd. Alle problemen van de grote stad opgelost. Welke chaos wordt hier bestreden? Welke 'orde' en 'zekerheid' worden hier bereikt? Is de lucht wel opgeklaard?

Doel van het funktionalisme was een 'menswaardige' architektuur te

scheppen. Een architektuur die paste bij het 'Zeitalter der Vernunft'. Dit rationele denken, Aufklärungsdenken bij uitstek, wilde de archi-tektuur bevrijden van het ornament, het symbool van onvervulde wensen was niet langer toegelaten. 'Architektuur wilde

ingenieurs-kunst worden, handwerk, ekonomisch gebruik, rationalisering en

standaardisering waren de nieuwe goden, hun kroning hield een

nieuwe wereld in', zo heet het bij Horn (20). Ontmaskering en

vernie-tiging van het schijnheilige eclecticisme was het doel. Bij Loos heet het dat het ornament overwonnen is, 'wij zijn doorgedrongen tot de ornamentloosheid •... '. Wat bij de papua en bij het kind een natuur-lijke zaak is, is bij de moderne mens een degeneratieverschijnsel. Ik heb de volgende kennis verworven, zo zegt Loos, en deze de wereld geschonken; de evolutie in de kultuur komt overeen met het verwij-deren van het ornament van de gebruiksvoorwerpen (21). Maar

Müller's onderzoekingen laten zien dat de funktionele doelrationele

en utilitaristische architektuur, het ornament, dat veelal een zin-tuiglijk-znnelijke, soms ook verborgen sexuele betekenis bezat, heeft verdrongen en dat er zeker geen sprake was van een eenvoudige

opeenvolging van 'stijlen'. Want, zo stelt hij terecht, wat in het spel

was, was een afweer van niet geliefde voorstellingen en wensen 'af-weer van innerlijke bekoringen (driften) of aan voorstellingen gebon-den bekoringen (herinneringen, fantasieën) die zich formeel esthe-tisch in de afbeelding van het ornament uitdrukten' (22). Hoewel Müller's opvattingen over de in het ornament 'gebonden' zintuiglijk-zinnelijke 'energie' uniek zijn in de rationalistische wereld van de ontwerptheorieën, staat hij teveel in de traditie van de Frankfurter Schule om deze in het ornament neergeslagen produktie van het

(28)

Derek Walker, Stedebouwkundig plan Kop van Zuid, Rotterdam

(29)

langen te ontrafelen. Zijn analyses blijven dan ook 'ideologiekritiek'. Niet de pragmatische inhoud van het funktionalisme staat ter diskus-sie, de ontwikkeling van de produktiekrachten schijnt sinds Marx nog steeds voorwaarde te zijn voor een 'betere' samenleving, wel de . eigenaardige versmelting van macht en denken en de in onze lichamen geïncorporeerde macht. Le Corbusier's funktionalisme komt indringend naar voren in zijn opvattingen over de mens als behoeftig wezen. Deze behoeften zijn gestandaardiseerd in funkties. Choay die het gehele hoofdstuk van haar boek over de' urbanisten schrijft met de zinnen die zij van Le Corbusier geleend heeft, waar-door hetzelfde staccato ontstaat zoals in zijn eigen teksten, zegt het als volgt: 'De menselijke schaal opnieuw opzoeken, de menselijke funkties, wil zeggen de menselijke behoeftes definieren. Ze zijn niet erg talrijk; ze komen erg overeen bij de mens, de mens die sinds mensenheugenis op dezelfde mal is gemaakt. De Larousse die ons de definitie van de mens moet geven, geeft ons drie beelden van dat-gene wat we op het oog hebben; de gehele machinerie is aanwezig, het karkas, het zenuwstelsel en de bloedsomloop; het gaat hier over ieder van ons, zeer duidelijk en zonder uitzondering. Deze behoeftes zijn types, dat wil zeggen dat we ze allemaal hebben; we hebben allemaal de behoefte onze natuurlijke capaciteiten te completeren door elementen die ze versterken. De menselijke objekt-leden (objets-membres humains) zijn objekt-types (objets-types), die be-antwoorden aan behoefte-types (besoin-types): stoelen om op te zitten, tafels om aan te werken, verlichting, schrijfmachines (eh, welzeked, kastruimtes om te verdelen' (23). Wanneer Hom nu zegt dat deze macht over de natuur niet beantwoord wordt door een ver-betering van de produktieverhoudingen, treft deze kritiek zeker de maatschappelijke inhoud van de ontwerpen van Le Corbusier en Hilberseimer.

(30)

20

(1) L.de Klerk, Planning, de wildgroei van een simpele methode in Plan 7+8,1982.

(2) Zie mijn bijdrage in Platform 1, Planning en Politiek (1982). (3) S.von Moos, o.c., pag.389.

(4-) S.von Moos, o.c., pag.389.

(5) Le Corbuser, Oeuvre Complete, 1929-1934-, pag.53-57, S.von Moos, o.c., pag.390.

(6) K.Frampton, Modern Architecture, A critical history (Londen, 1980), pag.224--225.

(7) K.Frampton, o.c. pag.225. (8) S.von Moos, o.c., pag.399.

(9) Lezing gehouden op 9 augustus 1933 tijdens het 4-e CIAM con-gres in Athene, geciteerd bij Benevol0, History of modern architect ure, Volume two (Cambridge, Massachusetts, 1977) pag.577. Oorspronkelijk verschenen als Storia dell'architettura moderne (Italie, 1960). De Italiaanse vertaling is opgenomen in Casabella, no.207 (1955), pag.69.

(10) M.Tafuri, Der 'Raum' und die 'Sachen': Stadt, Town-design und Architektur, Konzept II, Stadtbild? (Tûbingen, 1976), pag.50. (11) K.Frampton, Labor, Work and Architecture, in Meaning in

Architecture (Londen, 1969), pag.164--165.

(12) D.Walker, De kop van Zuid, Ontwerp en onderzoek (Rotter-dam, 1982), pag.72-73.

(13) Chr .Norberg-Schulz, Intentions in Architecture (Massachu-setts, 1965), pag.14-2.

(14-) K.Frampton, Labor, Work and Architecture, in Meaning in Architecture (London, 1969), pag.165.

(15) Le Corbusier, If I had to teach you architecture, in The Rationalists, Theory and design in the modern movement (Hampshire, 1978), pag.79. Len de Klerk beschrijft in zijn Planning - de wildgroei van een simpele methode (plan 7/8, 1982) de ontwikkeling van de planning tot zelfstandige planningwetenschap. Zijn kommentaar lijkt me terecht, maar veronachtzaamt de relatie ontwerp-p!nning. Zie ook L.de Klerk, De paradox van de planning. Tafuri's opmerkingen over de 'open vorm' lijken mij zeer bruikbaar voor de Nederlandse

situatie, geen 'vlekkenplan', maar ook geen Gesp

(GEdetailleerd Stedebouwkundig Plan).

(16) Le Corbusier, La ville radieuse, Elements d'une doctrine d'urbanisme pour l'equipement de la civilisation machiniste (Parijs, 1933), pag.219-261.

(31)

(17) L.Benevolo, History of modern architecture (Cambridge, Massachusetts, 1977), pag.537-538.

(18) L.Hilberseimer, Grossstadtarchitektur (Stuttgart, 1927). (19) H.Berndt, Das Gesellschaftsbild bei Stadtplanern (Stuttgart,

1978), pag.72.

(20) K.Horn, Zweckrationalitat in der modernen Architektur, Zur

Ideologiekritik des Funktionalismus in: H.Berndt, A.Lorenzer

en K.Horn, Architektur als Ideologie (Frankfurt am Main,

1968), pag. 11 O.

(21) A.Loos, Ornament und Verbrechen (1908), Trotzdem, Samtliche Schriften (Wenen, 1962), pag.277.

(22) M.Müller, Die Verdrangung des Ornaments, Zum Verhaltnis von

Archi tektur und Lebenspraxis (Frankfurt am Main, 1977), pag.lO. Voor Sedlmayer is de dood van het ornament niet alleen te verklaren uit de opkomst van nieuwe materialen, maar eerder uit het streven van de aanverwante kunsten om 'autonoom' te worden (zie Die Revolution der modernen Kunst, pag.46 e.v.).

(23) F.Choay, L'urbanisme, Utopies et realites, Une Anthologie

(p arijs, 1965), pag.235-236.

(32)
(33)
(34)
(35)

o.

INLEIDING

0.1 Taakstelling woningbouw

Spijkenisse heeft in 1976 een verhoging van de taakstelling voor de woningbouw aanvaard, nadat duidelijk was dat de

metro doorgetrokken zou worden naar Spijkenisse JE. In de

loop van 1977 zijn nadere studies verricht ter voorberei-ding van de aanpassing van het structuurplan van 1973. In januari 1978 heeft daarop de gemeenteraad van Spijkenisse een besluit genomen m.b.t. de lokaties voor woningbouw

tot 1990 JE*. Met dit besluit is de raad tegemoetgekomen

aan de wens van de minister van volkshuisvesting en ruim-telijke ordening om de lokaties voor de woningbouw tot 1990 aan te wijzen die in beginsel in aanmerking komen voor de realisering van de groeitaak van Spijkenisse in het kader van de Verstedelijkingsnota.

Per 1 januari 1990 zal de woningbouwvoorraad van

Spijkenisse jo 25.000 woningen moeten bedragen; deze is nu

jo 10.500. Tevens houdt de raadsuitspraak rekening met de

voorwaarden van het ministerie van verkeer en waterstaat met betrekking tot de exploitatie van de metro d.w.z. er moeten zich ten minste 17.500 woningen binnen een straal

van 1.000 meter rondom de metrostations bevinden.

1. Rapport van de werkgroep woningbouw Spijkenisse

1976-1979 (het zgn. "Rapport Viersen"), augustus 1976.

2. Het rapport "Spijkenisse en de metro", augustus

1976.

3. De naar aanleiding van deze rapporten genomen

besluiten door de gemeenteraad van Spijkenisse.

u Zie ook de nota "Lokaties voor woningbouw 1978-1990:

gemeente Spijkenisse (P .G.S.), januari 1978 en het bij deze nota behorende raadsbesluit.

JEU Tweede partiële herziening van het streekplan Rijnmond,

Putten; vaststelling november 1978.

(36)

26

De verhoogde taakstelling voor de woningbouw in

Spjikenisse is voor het dagelijks bestuur van het Openbaar Lichaam Rijnmond de aanleiding geweest om over te gaan tot een partiële herziening van het streekplan Rijnmond

laEIE dat van 1974 dateert. Deze herziening heeft in

novem-ber 1978 zijn beslag gekregen. Het lokatleplan en de par-tiële herziening van het streekplan zijn inhoudelijke op elkaar afgestemd.

De Schenkel zou volgens het structuurplan 1973 900

à

1.000 woningen kunnen herbergen. Uit de studies in het

kader van de aanpassing van het structuurplan is gebleken dat dit aantal door een wijziging in de structuur verdubbeld

zou kunnen worden.

In het "Basisrapport Schenkel/Groenewoud-Noord" dat in oktober 1977 verschenen is, is de capaci tei t van de

Schen-kel bepaald op respectievelijk 1.800 woningen bij 45

won./-ha netto en 1.920 bij 50 won./won./-ha netto.

In januari 1978 is het besluit genomen inzake de lokaties

voor woningbouw tot 1990. Voor de wijk de Schenkel is de

capaci tei t toen bepaald op j-2.150 woningen.

Intussen zijn enkele aanpassingen gepleegd die te maken hebben met de normen voor het grondgebruik in de

Schenkel en het enigszins verkleinen van het voor

bouw bestemde gebied o.a. in verband met de woning-bouwmogelijkheden op de Hongerlandsedijk. Deze

herbe-rekening heeft geleid tot een capaciteit van j-2.050 woning

voor de toekomstige wijk de Schenkel.

Voor het plandeel Groenewoud-Noord, dat ook tot het hier

toegelichte globale bestemmingsplan wordt gerekend, zijn

reeds uitgewerkte plannen gemaakt.

Het gaat hier om een totaal van 704 woning.

Het plangebied zal dus in totaal j-2.750 woningen

(37)

0.2 Planvorming en besluitvorming JE

Ter uitvoering van de groei taak heeft het college van b. en w. van Spijkenisse besloten tot het instellen van het Pro-jectbureau Gemeente Spijkenisse (p .G.S.) een projectge-richte organisatie, waarin de verschillende disciplines die bij de projecten betrokken zijn, zowel bij het overleg op het beleidsniveau als op het uitvoeringsniveau, bij elkaar zijn gebracht. Als hoofddoelstelling daarbij is uitgesproken

dat het gemeentebestuur van Spijkenisse structurele in-vloed wil uitoefenen op de kwaliteit van woningen en woonomgeving en de toekomstige bewoners de beslissende stem wil geven bij de planvorming en de besluitvorming. Deze doelstelling is te verwezenlijken door het planvor-mingsproces onder dominerende invloed van de gemeente vooraf te laten gaan aan de uitgifte van de grond. In deze visie past dan ook dat de aannemer pas in het afrondend stadium bij de planvorming wordt betrokken.

In de planvorming worden 4 fasen onderscheiden: fase 1 fase 2 fase 3 fase 4 het structuurplan; de globale bestemmingsplannen; deelplannen: het uitwerken van plan-nen voor 280

à

300 woningen incl. woonomgeving binnen de globale plannen;

beheer en onderhoud van woning en woonomgving tijdens bewoning. De fasen 1, 2 en 3 zouden na elkaar moeten komen in de tijd. Om echter aan de taakstellipg inzake de woningbouw op korte termijn te kunnen voldoen (1.085 woning in 1979, 1.820 woning in 1980 en 1.710 woningen in 1981 opleveren) zijn reeds op dit ogenblik parallel deelplannen en globale plannen ontwikkeld of in ontwikkeling, terwijl de activitei-ten voor het structuurplan nog gaande zijn en een voorlopi-ge afronding hebben voorlopi-gevonden in de nota "Lokaties voor woningbouw in Spijkenisse 1978-1990".

Draaiboek Woningbouw Spijkenisse 1976-1981.

(38)

28

Fase 1+ is een onderdeel van het plan proces dat niet gekop-peld is aan voorschriften en procedures van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze fase zal in deze nota niet

verder behandeld worden.

De inspraak is een geintegreerd onderdeel van het proces en is gericht op een directe beinvloeding van plan-vorming en besluitplan-vorming m.b.t. de ruimtelijke plannen door huidige en/of toekomstige bewoners.

Binnen de door het gemeentebestuur vastgestelde rand-voorwaarden kan inspraak leiden tot vormen van feitelijke medezeggenschap met betrekking tot de totstandkoming en het beheer van nieuwe woongebieden (fase 3 en 1+).

De plan- en besluitvorming verlopen volgens tijdschema en zijn zodanig gefaseerd dat de inbreng van deskundigen en toekomstige bewoners steeds duidelijk herkenbaar zijn; met als belangrijk uitgangspunt, dat beslissingen pas mogen

worden genomen als zo voor de voortgang van het plan noodzakelijk zijn. In fase 2, het globale plan, houdt dit in grote lijnen in:

1. het opstellen van randvoorwaarden voor de bouwloka-ties, die in het globale plan worden aangewezen; 2. het opstellen van een programma van eisen voor het

globale bestemmingsplan voor woningen, voorzieningen en verkeer;

3. het opstellen van een structuurschets, die de basis vormt voor het globale plan;

1+. het vervaardigen van een toelichting en voorschriften voor het globale bestemmingplan en de ontwikkeling van de plankaart.

Globaal is hiermee de functie van het globale bestem-mingsplan aangeduid. Nog eens kort samengevat:

het globale bestemmingspan is het ruimtelijk kader, waar-binnen deelplannen worden ontwikkeld. Het geeft op de plankaart globale aanduidingen voor de ruimtelijke situe-ring van de bestemmen, in het plangebied, zoals

(39)

voorzie-ningen, wijkontslui tingswegen, langzaamverkeersroutes, groengebieden, woongebieden, woningdichtheden, percen-tuele verdeling gestapelde en laagbouw e.d.

Voorts geeft het regels voor de uitwerking van bestem-mingen in de vorm van gebruiksvoorschriften en uitwer-kingsregels voor de realisering van deelplannen.

Om de (toekomstige) bewoners effectief en zo direct mogelijk bij de voorbereiding van plannen voor de nieuwe woongebieden, de bouw van woningn en de bijbehorende voorzieningen te betrekken, worden zgn. deelplanraden ingesteld, die bevoegdheden van het gemeentebestuur krijgen overgedragen op grond van de artikelen 61 en 63

van de gemeentewet. De wijze waarop de deelplanraad

werkt is geregeld in de Verordening op de bewonerspartici-patie. De deelplanraad is daarmee feitelijke opdrachtgever voor het deelplan en functioneert binnen de randvoorwaar-den, die het globale plan aan de planontwikkeling van deelplannen stelt.

De insprekers voor het globale plan worden gerecruteerd

uit de toekomstige bewoners en uit andere belangstellen-den. De raakvlakken van de deelplanraden, met het globale plan bestaan hierin, dat de deelplanraden er invloed op uit kunnen oefenen, voorzover het het eigen deelplan betreft.

(40)

30

Hoofdstuk 1

INVENTARISATIE EN RUIMTELIJKE RANDVOORWAAR-DEN

1.1 Het plangebied (kaart 1 en 2)

Het plangebied omvat zowel het gebied Groenewoud-Noord als het gebied Schenkel.

Het gebied Groenewoud-Noord wordt begrensd door: De singel ten noorden van de wijk Groenewoud;

het geprojecteerde metrotracé ten noorden van deze singel en

de Lange Schenkeldijk.

Het gebied Schenkel wordt begrensd:

aan de zuid-westzijde door de Lange Schenkeldijk en Papendijk tot aan Oude Maas (deel van de voormalige Willemspolder, ook wel Allemanspolder genoemd); aan de noord-westzijde door het terrein van de firma Baris; het woonwagencenrum "Groenoord" en van daaruit door een begrenzingslijn die loodrecht op de Oude Maas staat;

de Oude Maas.

Beide gebieden zijn onderdeel van het bestemmingsplan Schekel/Groenewoud-Noord met dien verstande dat voor Groenewoud-Noord een afzonderlijke plankaart is gemaakt in verband met het feit dat voor dit gebied de bestemmin-gen al zijn uitgewerkt.

Omdat voor het gebied Groenewoud-Noord op eerdere datum al een structuurschets van prof. C. Weeber is ver-schenen (zie hoofdstuk 5), wordt in deze toelichting hoofd-zakelijk aandacht geschonken aan het plangebied Schenkel.

(41)

1.2 Inventarisatie gegevenheden plangebied

1.2.1 Bebouwing (kaart 3)

Het gaat. hier om boerderijen en dijkwoningen aan de Lange

Schenkeldijk en het gemaal "de Volharding" bij

Allemanshaven. Het beleid is erop gericht deze bebouwing te handhaven. Bijzonder waardevol is de boederij bij Allemanshaven, die op de monumentenlijst is geplaats. Het in 1977 gereedgekomen woonwagencentrum"Groenoord" grenst aan het plangebied. Getracht zal worden het cen-trum te integreren met de nog te ontwikkelen woonbebou-wing.

1.2.2 Groenelementen (kaart 3)

A. Natuurgebieden

1. Rietlanden langs de Oude Maasoever (A 1). 2. Griend bij Allemanshaven (A6).

Beide hebben biologische en ornithologische waarde. Verstoring dient niet alleen in het gebied zelf maar ook in een zone er omheen voorkomen te worden. B. Beplantingen

1. Bosje ten noorden van de vuilstort (A2). 2. Boomgaard bij "De Vooruitgang" (A5).

3. Groenzone ten noorden van de woonwijk Braband, uitmondend in het stadspark (A3).

4. Beplanting rond de rioolwaterzuivering (A4).

c.

Dijken

1. Oude Hongerlandsedijk, erg breed (120 meter), door het opvullen van het gebied tussen zomer- en winterdijk met slib (01).

2. Lange Schenkeldijk (02). 3. Gaddijk (03).

(42)

0t~~

:

!

--

-+-+

-e-i

HOOGVLIET

--4--i

L_1OO

200 ~fO ou lSj 2m 350

LIGGING IN TOEJ<OMSTIGE STRl..CTUUR

P.G.S. SPUKENISSE

kaart 1

(43)

-,

"

.

-

.

,

."

.

"

,

,

"""

,

'

,

,,>..,,

~

t.~ .•

'Pl

,

'

P.

G

.

s

.

SPIJKENISSE I _I I I I

(44)

f

~

~

.

Co)

dijken

L;~

~i

.

Ch~~

,0 ,\ .

.

o , • • ,.Jo.

0,\ \.

'.J. \ .

\

,

~,

\

\\ . . . V..1 . \

\.

,

\ \

\

.~\~

"

,

.

/,~

,

..

'

\

.

,

JI-,

...,

\ ,z3'

',

...

,,-~

"

"

"

"

"

'Z11

\_,

0/.

/

"

Vo...

,"'.A~

"... ,: ...

"~'.

~./

'.

.~

F7:,

'-1..d~

.

"

"'.~

....

~

....

~

'~

~

...

~:;..

.

,

. ..,

~ "~

.. :l<. "

;::

,

-,

:i:Ss-,.

,

">

",

:--..

~

"

'

;'~.

:.

'

-"

.

.

:-.

_~

..

~.:::.-:... '<:

.. ~~

..

P.G.S: SP~KENISSE

(45)

D. Zichtlijnen (zie schetjes)

1. Vanaf de Oude/Nieuwe Hongerlandsedijk op de Oude Maas met de Spijkenisserbrug en Hoogvliet (ZI).

2. Van de dijk bij Allemanshaven op de griend, de gorzen en het getijdenhaventje (Z2).

3. Vanaf de Spijkenissebrug, vanaf de Oude Maas en van uit Hoogvliet: zicht op Schenkel (Z3).

4. Vanaf de Schenkel in noordelijke richting op de Spijkenisser molen (Z4).

5. Rond de Korte Schenkeldijk: zicht op de dijkhuis-jes, op de bebouwing bij Allemanshaven (Z5). 6. Vanaf de Gaddijk: op de Lange Schenkeldijk (met

bebouwing) (Z6).

E. Waardevolle landschappelijke eenheden 1. De Oude Maas.

2. De Lange Schenkeldijk tussen de rioolwaterzuive-ringsindtallatie en Allemanshaven, tezamen met een deel van de Gaddijk. Vooral van uit het zuiden (vanaf de Gaddijk) te ervaren als eenheid, waartoe ook een karakteristie kavel op de hoek van de Gaddijk en de lage Schenkeldijk behoort.

3. Allemanshaven met griend en gorzen en insteek-getijdenhaven.

4. Oude Haven met sluisjes. 1.2.3 Wegen (kaart 3) In Groenewoud-Noord: de Meeldijk (voetgangers/fietsersroute); de Groenewoudlaan; de Lange Schenkeldijk; en in de Schenkel:

De Lange Schenkeldijk, met verbindingen naar Gaddijk en Papendijk;

De weg naar het woonwagencentrum "Groenoord" vanaf de Groenewoudlaan;

(46)

36 ' - - - - -221: Oude Maas 23: 22: Allemanshaven en Hoogvliet .. kenisserbrug k l vanaf de SpI) de Schen e

(47)

Z 4 : Molen aan het Noordeinde

Z 5 : Dijkwoningen bij Allemanshaven

(48)

38

de weg op de Nieuwe Hongerlandsedijkj

de Elementenweg, bereikbaar vanaf de Groenewoud-laan.

1.2.4 Bodemopbouw en grondwaterstanden (kaart 4)

Ten einde inzicht te krijgen in de geschiktheid van de bodem voor woningbouw zijn sonderingen verricht, waarvan het resultaat op tekening gezet is.

Om compactheidsredenen zijn deze gegevens niet in dit rapport opgenomen.

1.2.5 Overige civieltechnische aspecten

Riolering

a. Hoofdriool van het centrum naar de r.w.z.i. aan de Eikenlaan, gelegen onder de Groenewoudlaan, met daarp een verbinding naar de Energieweg en het woonwagencentrum.

b. Riool lands de Elementenweg. c. Riool langs de Marrewijklaan.

d. Persleiding van r.w.z.i. naar Oude Maas door de Schenkel.

Nutsleidingen

Belangrijke nutsleidingen zijn gelegen: a. in de Marrewijklaanj

b. de Elementenwegj c. de Energiewegj

d. weg naar woonwagenkampj e. gedeeltelijk in de Schenkeldijk. Oppervlaktewater

a. Waterpartijen rond kinderboerderij.

b. Ten noorden van Groenewoud en 12 m2 brede singel.

(49)

·

\

'

.

\ \ \

,

\ \ \ \ \ \ \ \ \

,

\ \

,

,

, ,

,

,

'"

'"

'

...

"

,

",

"

LEGENDA I

r

L2J

B

DIIIJ

i w

1:Id

L

'

;i.\\

SLIB OPSPUITING

ZWARE ZAVEL (grondwater gem. tussen<-40en)-120cm [,< :l>'l.I

beneden maaiveld)

LICHTE KLEI (grondwater gem. tussen~40 en)-120 cm beneden maaiveld)

ZWARE KL EI (grondwater

Ç1?rrl.

tussen ~40en -80 tot .:t20cm

beneden maaiveld) \ .

... 111

~. ~ I 11 • • i;; • ..."....;q u ~

tt:::i'WfJi't1l

11 . ".: ~

"

.... ...

.~

" . .'- . " " "

"

" -. ' " , ..

~

"

.

..

~~ P.G.S. SPUKENISSE .

. '

J

:

.>2~

t

.'

~

J;

;:;

\'

.

~

l--

.

kaort

4

(50)

~

.

D

EIGÈNDOI'v1 GEMEENTE

,\'V-.--,~

••

~

~

_ NIET IN EIGENDOM GEMEE

---' ~-

_._.-

METRO TRACE

--Y

.-

---~

-..

.

\

.

\ \ \ \

,

\ \ \

,

\

,

,

,

\ \

"

\ .\

,

,

\

,

\

..

\',

"

",

i' ' -.~ .--.";.,~ :''':''' :

"

)

<~l

e

,:

·.

···

·

~

. , •. \. 1·./... .... .

.

~..;

_

,:1

.

....:<:>.. ...

-_~X.~"\, ~

(51)

c. Dijksloten langs de Lange en Korte Schenkeldijk en hoofdwaterkering.

d. Bermsloten langs de Groenewoudlaan, Meeldijk, Energieweg en Elementenweg.

Hierbij wordt het water op peil gehouden voor wat het gebied ten noorden van de Schenkeldijk betreft door middel van een uitlaat door de Korte Schenkeldijk en het gebied ten zuiden van de Schenkeldijk d.m.v. een overstort en gemaal.

Oude vuil- c.q. puinstorten

De oudste vuilstort is gelegen ten zuiden van de Schenkeldijk. De tweede vuilstort is gelegen in de noordwesthoek tegen de Nieuwe Hongerlandsedijk. 1.2.6 Diversen

a. Metrotracé (kaart 5)

Het tracé van de metro in Schenkel en Groenwoud-Noord ligt vast (conform tracé IId uit het rapport "Spijkenisse en de metro"). Op dit ogenblik is het ontwerp in voorbereiding. Voor de plantontwikkeling in de Schenkel is het van belang inzicht te verkrijgen in een tweetal zaken.

1. De plaats waat en de wijze waarop de metro zal bovenkomen in dit gebied. Het tracé gaat over van een tunnel via een open bak naar een tracé op palen (zie schets tunnelbak).

2. De metrobuis zal onder de hoofdwaterkering in de Schenkel doorgaan. Het is noodzakelijk om de hoofdwaterkering gedurende de aanleg van de tunnel om te leggen naar binnen toe. Na gereed-koming zal de tunnel gesloten blijven tot waterke-ringshoogte en zal de open bak bekleed worden met een dijktalud in een verhoudin van 1:4.

(52)

42

Bij dit alles speelt nog mee dat de hoofdwaterke-ring in de Schenkel, de oude Hongerlandsedijk, verlegd zal moeten worden. De huidige zomerdijk, de Nieuwe Hongerlandsedijk wordt daarmee de nieuwe hoofdwaterkering.

De werkzaamheden aan de metrotunnel zijn in oktober 1979 gestart

b. Grondeigendom (kaart 5)

Het zuidelijk deel van de wijk de Schenkel moet door de gemeente nog in eigendom worden verworven. Het betreft een gebied van ± 17 ha.

c. Verlegging Hongerlandsedijk (kaart 3)

Bij de ontwikkeling van het globaal bestemmingsplan Schenkel/Groenewoud-Noord is het idee naar voren gebracht om woningbouw te realiseren in het gedeelte-lijk met slib opgespoten gebied tussen de Oude Hongerlandsedijk (de huidige hoofdwaterkering) en de Nieuwe Hongerlandsedijk.

Daar is een aantal redenen voor:

het verdient de voorkeur om een zo groot mogelij-ke Schenmogelij-kel te bouwen om deze vrij gelsoleerd liggende wijk een redelijk eigen voorzieningenni -veau te kunnen geven.

Bouwen op de dijk is van uit dit oogpunt bekeken zeer gewenst;

de unieke situatie van een woongebied aan het water geeft uitzonderlijke mogelijkheden om een bijzonder aantrekkelijk woonmilieu te creëren. Deze kans om Spijkenisse een gezicht aan de Maas te geven mag niet onbenut blijven;

de gronden in Schenkel zijn deels al in eigendom van de gemeente.

Het gebied op de dijk is vrij gemakkelijk te ver-werven;

bovendien ligt Schenkel voor het grootste deel binnen de invloedssfeer van het eerste

(53)

metrosta-- metrosta-- metrosta-- metrosta-- metrosta--- - - -- - -

-tion en zal als zodanig een belangrijke bijdrage moeten leveren aan de reizegersopbrengst van dat station. Een en ander zoals vastgelegd in het raadsbesluit inzake de lokaties voor woningbouw tot 1990.

Bebouwing op het met slib opgespoten terrein is echter alleen toegestaan indien de hoofdwaterkering in de Schenkel wordt verlegd naar de buitenzijde. Dat is in principe mogelijk blijkens mededelingen van het water-schap de Brielse Dijkring, met dien verstande dat tevens de hoge strook grond in principe gehandhaafd moet blijven als een in die situatie tegen de binnenzijde van de waterkering gelegen hoog terrein.

Bebouwing nabij de hoofdwaterkering mag niet plaatsvin-den binnen een strook van 60 meter, gemeten vanaf de binnenkruinlijn van de nieuw te maken hoofdwaterkering. Voorts moet aan een aantal technische en procedurele voorwaarden worden voldaan, die in dit kader geen nadere vermelding behoeven. Burgemeerster en wethouders van Spijkenisse hebben besloten om, met inachtneming van de voorwaarden, de procedure tot verlegging van de

hoofd-waterkering te starten.

d. Rioolwaterzuiveringsinstallatie "Braband" (kaart 5)

De capaciteit van deze zuivering is niet meer toerei-kend. Er is besloten een nieuwe r.w.z.i. te bouwen. Verschillende lokaties kwamen daarvoor in aanmer-king.

Het college van burgemeester en wethouders en de raad van Spijkenisse hebben een gebied in het zuid-oosten van Maaswijk (nabij de Wolvenspolder) aange-wezen als lokatie voor de r .w.z.i. Deze beslissing is gebaseerd op de volgende overwegeningen:

1. in het lokatieplan van januari 1978 is het gebied tussen de woongebieden Schenkel en Maaswijk aangewezen als parkgebied; de Allemanspolder

(54)

44

maakt, heir deel van uit. In voorwaarde Cl van het

raadsbesluit, behorende bij de nota "Lokaties voor woningbouw 1978-1990", is uitdrukkelijk geformu-leerd dat het, gezien de relatief hoge woondicht-heden noodzakelijk is de "naar binnen gerichte" parken in de aangegeven omvang te realiseren. Uitwisselbaarheid is niet mogelijk. Bedoeld wordt

dat hoewel bepaalde parkfuncties ook in de

omge-ving kunnen worden vervuld, dit geen reductie van de voorgestelde prakstructuur mag betekenen;

2. Milieu-eisen.

e. Allemanspolder

De allemanspolder ten zuiden van plandeel Schenkel is in het geding als lokatie voor de berging van havenslib. (Kaart 1). Het gemeentebestuur van Spijkenisse acht dit ontoelaatbaar. Het gebied is landschappelijk en natuurwetenschapelijk waardevol. Enerzijds door de fraaie bitendijke ligging van de polder en de "groene longfunctie", die deze vervult, anderzijds door de bufferfunctie van de polder ten opzichte van de aan-grenzende rietlanden en grienden langs de Oude Maas.

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben niette-min vergunning verleend om het gebied op te spuiten

met havenslib. Nadat de kroon een bezwaarschrift

daartegen niet ontvankelijk had verklaard (8juni 1978) zijn de opspuitingswerkzaamheden gestart.

De Allemanspolder is tevens in het geding als moge-lijke lokatie voor de nieuw te bouwen rioolwaterzuive-ringsinstallatie in Spijkenisse (zie d). Als uitvloeisel van de discussie over mogeijke lokaties heeft de raad van de het Openbaar Lichaam Rijnmond eveneens de lokatie nabij de Wolvenpolder als voorkeurslokatie

voor de r.w.z.i. aangewezen in de "Tweede partiële

herziening van het streekplan Rijmond, Putten. De Allemanspolder is op de streekplankaart vermeld als alternatieve lokatie voor de situering van de r.w.z.i.

(55)

Hoofdstuk 2

PROGRAMMA VAN EISEN

Het programma van eisen levert de kwantitatieve uit-gangspunten voor het plan. Tezamen met de doelstellingen en uitgangspunten (zie bestemmingsplan) en de inventari-satie en ruimtelijke randvoorwaarden is hiermee de basis voor de ontwikkeling van het plan gelegd. Achtereenvol-gens komen de volgende punten aan de orde:

woningaantallen (dichtheid, capaci tei t, begrenzing), woningdifferentiatie, woningbouwprogramma;

gebouwde voorzieningen (m.n. welzijns- en winkel voor-zieningen);

groen- en recreatieve voorzieningen; verkeersvoorzieningen;

ei viel techniek.

2.1 Wonen

2.1.1 Plangrenzen plandeel Schenkel

Een aantal mogelijkheden is denkbaar (kaart 6). Bij het ontwikkelen van de modellen is rekening gehouden met:

realiseringsmogelijkheden i.v.m. grondeigendom en verwevingsproblemen;

stedebouwkundige wenselijkheden.

De modellen zouden fases kunnen zijn in een langdurig realiseringsproces. Ieder model moet echter min of meer als afgerond plan kunnen functioneren in verband met onzekerheden over de realiseringsmogelijkheden van be-paalde gebieden.

Model I: omvat het gebied tussen Lange Schenkeldijk en Oude Maas. In het noordwesten begrensd door het indus-trieterrein en het woonwagencentrum, in het zuidoosten door een terrein dat de gemeente niet in eigendom heeft.

(56)

46

De oppervlakte van het bebouwbare deel bedraagt ;!;44 ha. De capaciteit van dit gebied is ;!;l.600 woningen.

Model 1I: omvat het gebied van model I plus het terrein dat niet in eigendom is van de gemeente. De Lange Schenkeldijk is de grens in het zuidoosten. Het gebied heeft een oppervlak van ±63 ha. en een capaciteit van ;!;2.300 woningen.

Model III: omvat het gebied van model 1I inclusief het zuidelijk deel van het industrieterrein (het terrein van de firma Baris). Het totale oppervlak is ±76 ha. Het gebied heeft een capaciteit van 2.800 - 3.000 woningen, afhanke-lijk van de dichtheid.

De volgende overwegingen hebben geleid tot een keuze voor model II.

Voorzieningenni veau

Een kleine Schenkel (model I) kan slechts het draagvlak

leveren voor een klein winkelcentrum, dat nauwelijks een volledig pakket dagelijkse goederen kan aanbieden. Gezien de vrij geisoleerde ligging van de wijk (afstand

tot stadscentrum en barrièrewerking van de

Schenkelweg) verdient het aanbeveling om de wijk zelf een zo geod mogelijk voorzieningenniveau te bieden. Uit dit oogpunt hebben zowel model II als III de voor-keur boven model I.

Een van de belangrijkste doelstellingen bij de planont-wikkeling is het optimaal benutten van de ligging aan de Oude Maas. Model I voldoent daar minder goed aan. Het is planologisch niet aanvaardbaar om gebieden "onbestemd" te laten wegen problemen met de grond-verwerving. Een dergelijk beleid kan alleen maar leiden tot het geven van een ad hoc-bestemming aan het gebied, waarbij de inpasbaarheid in het geheel van de wijk onzeker blijft. In het onderhavige geval is duidelijk (zie het vorige punt) dat model 1I op dit aspect een betere waardering krijgt. Overigens de Lange Schenkeldijk lijkt logischer als "natuurlijke"

(57)

..

'\.

\ \

'\

MODEL I

omvat

gebied

a

~. MODEL II

omvat

gebied

a

+

b

.

~

-

.

MODEL lIr

omvat

gebied

a

+

b

+

c

i.

~

. . .

~.~~I

.

\~

·

\\n~

!II\.~\

~

I .

\ \ \ \ '\ '\ '\ \ '\ \ '\ '\

,

,

'\ '\ '\

,

'\

,

'\, \ \

,

'\""

.~ eLAN DE-EL SCHENKEL

kaart

0

\

:

:

.

,

\:

·

l

~';

l

'

.ir.+'

4i

i\J

.

'

Cytaty

Powiązane dokumenty

Przedmiot sam, „poezya“, pomimo swej abstrakcyjności, na­ daje się do ujęcia go w kształty uchwytne. Trójcy tej użył on też jako punktów wytycznych, około

Une traduction moderne anonyme rend bien l’idée principale d’Horace : « Si, dans un mauvais poète, je trouve deux ou trois passages plaisants, je m’étonne et j’admire ;

La creación poética de Anna Świrszczyńska, una «huésped inesperada» en la poesía polaca, como la calificó Czesław Miłosz (Zaboklicka, 2016: 303), se caracteriza por una

2014.. Kłoskowska, Kultura masowa.. Jenkins, Kultura konwergencji. Zderzenie starych i nowych mediów, tłum.. Bardijewska, Muza bez legendy. Schwitzke, Das Hörspiel..

Wydaje siê, ¿e coraz bli¿si jesteœmy zrozumienia wzajemnych powi¹zañ pomiêdzy doœwiadczeniami wczesnodzieciêcymi, w tym przede wszystkim rodzajem przywi¹zania, predyspozycjami

opisa³ swoje wra¿enia z podró¿y do „nowych” Niemiec. Artyku³ jest jednoznaczny. Z opisu wy³aniaj¹ siê Niemcy, maszeruj¹ce ku jednoœci w wolnym pañstwie, co oznaczaæ

very important and fundamental questions: does the comparative analysis of the textual witnesses (Massoretic Text, 4QSam, putative Hebrew source of the Septuagint) permit proving

Na pewno wielu współczesnych twórców kina oraz przedstawicieli admi­ nistracji rządowej odpowiedzialnych za kinematografię próbuje tworzyć kino zaangażowane, kino, które