• Nie Znaleziono Wyników

Spanning: Geschiedenis van de Delftse opleiding tot elektrotechnisch ingenieur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spanning: Geschiedenis van de Delftse opleiding tot elektrotechnisch ingenieur"

Copied!
224
0
0

Pełen tekst

(1)

Bibliotheek TU Delft

11 "11111111

C 3015469

(2)
(3)
(4)
(5)

TEN GELEIDE

Jan Davidse nam in 1994 afscheid van de faculteit. Het was een afscheid van een leermeester, van een verteller, van iemand die de liefde voor zijn vak bij alles wat hij ondernam, bij ieder college, bij iedere spreek-beurt, in ieder artikel, beleefde en herbeleefde. Iemand die zijn studenten door de jaren heen boeiend verhaalde ~an radiobuis tot geïntegreerd circuit en hen deelgenoot maakte van de wonderen van de techniek. Hij was -en is nog steeds-een zo beeldend spreker dat hij zijn toehoorder de illusie kon geven de uitvinding zojuist te hebben verricht en de daarop gebaseerde schakeling denkbeeldig in je hand te geven, nog geu-rend naar verbrand soldeer. En dat met een bekoorlijk en rijk taalgevoel; in woord en geschrift. Naast zijn grote liefde, onderwijs, had hij wel haast alle functies in de faculteit doorgemaakt, van student tot decaan.

Het kon ook bijna niet anders dan dat het facu lteitsbe-stuur zich geen moment hoefde te bedenken om juist aan hem te vragen een boek over de meer dan 90-jarige geschiedenis van de Delftse opleiding tot Elektrotechnisch ingenieur te' schrijven en samen te stellen, een geschiedenis van een studierichting, van een faculteit, maar ook van de ontwikkelingen van de elektrotechniek zelf, beïnvloed door maatschappelijke en sociale omstandigheden en maatschappij- ontwikke-lingen. Hij aanvaardde ons verzoek -ook al wist hij dat het een enorme hoeveelheid werk met zich mee zou brengen - met plezier omdat ook hij overtuigd was I(an het nut van zo'n boek voor 'sales promotion' en dat vooral de alumni zeker zou aanspreken. Hij koos voor een formule van leesbaarheid, afwisseling, formele geschiedschrijving afgewisseld met persoonlijke impressies. Voor het laatste koos hij voor het werven van auteurs van thans of in het verleden bij de faculteit betrokken personen, o.a. studenten, ex-studenten, medewerkers, technici, hoogleraren, secretaressen, enz.

Jan Davidse koos voor de titel "Spanning"; enerzijds omdat we spanning interpreteren als de elektrische toestand in een punt van een elektrisch veld, de potentiaal, iets waarom het in de Elektrotechniek alle-maal draait, anderzijds omdat het een vakgebied beschrijft dat gekenmerkt is door grote verscheidenheid en uitdagingen, niet moeilijk en saai, maar uitdagend en spannend: Elektrotechniek vol spanning! Tenslotte is de ontwikkeling van de faculteit er een geweest die even-zo een produkt is van spanning rond het vormgeven en besturen van een dergelijke instelling in een

maat-schappij waarin oplopende spanningen meermalen tot kortsluiting aanleiding hebben gegeven.

Kortom spanning alom!

Waarde lezer of lezeres, voor u ligt thans het produkt van de schrijver en rond hem vele anderen die zich heb-ben ingespannen bij illustreren en opmaak en het door-zoeken van meters archiefmateriaal. Zij allen verdienen onze waardering en dank. Wij hopen oprecht dat het boek" Spanning", de geschiedenis van de Delftse oplei-ding tot Elektrotechnisch Ingenieur, u zal meevoeren vanaf het prille begin van de jonge en onstuitbare tak van de wetenschap tot aan de werkelijkheid van een volledig tot wasdom gekomen discipline van vandaag. Een informatieve, soms nostalgische, in ieder geval afwisselende tocht door de achter"ons liggende tijd, met wetenschappelijke hoogtepunten en aktie en reak-tie van de faculteit in onderwijs en onderzoek op de . zich bij voortduring veranderende maatschappij.

Wij wensen u daarbij zeer veel leesgenot.

Namens het faculteitsbestuur, E. Backer

(6)
(7)

INHOUD

TEN GELEIDE

WOORD VOORAF

D

ELEKTROTECHNIEK, JONG EN ONSTUITBAAR TECHNIEK ALS WETENSCHAP; OP WEG NAAR EEN TECHNISCHE HOGESCHOOL

B

DE EERSTE JAREN

DE POLITIEKE EN SOCIALE CONTEXT DE OPLEIDING IN HAAR EERSTE KWARTEEUW ONDERWIJS EN ONDERZOEK

INHOUD EN NIVEAU VAN HET CURRICULUM PERSONEEL STUDENTEN

HET VAKGEBIED IN DE EERSTE DRIE DECENNIA VAN DE TWINTIGSTE EEUW POSITIEF NEGATIEF

DE VACUÜMBUIS DRAADLOZE COMMUNICATIE

IJ

OP WEG NAAR EEN NIEUW EVENWICHT DE POLITIEKE EN SOCIALE CONTEXT

DE AFDELING IN DE PERIODE 1930 TOT 1945. NIEUWE DYNAMIEK PERSONEEL STUDENTEN

HET VAKGEBIED IN DE PERIODE 1930 -1945 POSITIEF NEGATIEF

TELEVISIE

11

WEDEROPBOUW DE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT

DE AFDELING DER ELEKTROTECHNIEK IN HET TIJDVAK 1945 - 1960 RANGEN EN STANDEN

HUISVESTINGSPERIKELEN PERSONEEL STUDENTEN

HET VAKGEBIED IN DE NAOORLOGSE JAREN POSITIEF NEGATIEF

RADAR POLAIRE FIGUREN, HUYDT$-KROMMEN? TENTAMEN BIJ PROFESSOA BÄHlEA HERINNERINGEN VAN EEN ·COllEGE·ASSiSTENT' NULDEJAARS. EEN HALVE EEUW GELEDEN ONDERV.JlJS OP ElEKTRO-TECHNIEK ASSISTENT BIJ PROFESSOR OBERMAN REKENEN ZONDER FOUTEN TRANSFORMATOR VAN POLDERJONGEN TOT TH·STUDENT: WIE ZAL DAT BETALEN? GESPflEK MET THEO OEINK

EI

EXPANSIE EN TUMULT

DE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT

DE AFDELING DER ELEKTROTECHNIEK IN HET TIJDVAK 1960 - 1971 EXPANSIE IN HET ONDERWIJSPROGRAMMA

DE NOTA-POSTHUMUS

COLLOOUIUM ELEKTROTECHNIEK EN MAATSCHAPPIJ VERHUIZING

DE ELEKTRONISCHE DIENST WORDT CENTRALE ELEKTRONISCHE DIENST SOCIALE EN BESTUURLIJKE ONRUST

WAT HEEFT DE EXPANSIE OPGEBRACHT> STUDENTEN EN PERSONEEL HET VAKGEBIED IN DE JAREN ZESTIG UIT ELCA IN WORDING

3 7 11 17 41 61 97

AARDIG KANAALWEG 28 HET DEMOCRATISERINGSPROCES OP DE FACULTEIT HET OBP (ONDERSTEUNEND EN BEHEERS PERSONEEL) ROND HET JAAR 1960 GESPREK MET KLAAS OORD GESPREK MET H!JMEN VAN ESSEVELD EN CHRIS FAASEN DE VAKKEN VAN DE TH

liJ

HET EERSTE WUBSE DECENNIUM 133

DE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT

DE AFDELING DER ELEKTROTECHNIEK IN HET TIJDVAK 1971 - 19BZ. HET BESTUURLIJK KADER EVERGREENS BIOMEDISCHE ELEKTROTECHNIEK PROBLEMEN ROND 'HMS' AFDELINGSAEGlEMENT LEER$TOElENBElEIO ONDERWIJS EN ONDERZOEK HET IC -ATELIER BESTUURLIJKE ZORGEN

ANTiCIPEREN OP TOEKOMSTiGE ONTWIKKELINGEN TWEEFASENSTRUCTUUR

PERSONEEL EN STUDENTEN HET VAKGEBIED IN DE JAREN ZEVENTIG

KRONKELS GLADSTRIJKEN GESPREK MET JAN ZWlJNENSERG ~HEERLIJK VOORGERECHT PROFESSOR lEERSTOELPEAlKElEN HERINNERINGEN AAN EEN LEERMEESTER GESPREK MET HEDDA PH<AAR ELEKTROMOTOR

a

TERUG NAAR DE WERKELIJKHEID DE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT

DE AFDELING IN DE JAREN TACHTIG EN NEGENTIG VOORWAARDELIJKE FINANCIERING

TVC EN SKG

ONDERWIJS EN ONDERZOEK VAN IC-ATElIER NAAR DIMES ONDERZOEKSCHOLEN PERSONEEL EN STUDENTEN VISITATIES

HET VAKGEBIED IN DE JAREN TACHTIG

OE TWEEDE 0 IN 0 &: 0 BIJ DE fACULTEIT DER ELEKTROTECH"~IEK lfVH11N EEN TORENHOOG GEBOUW VAN TYPfMACHIIIE NAAR PC PROfAOVEF!ErlI~1 DE JAREN "90

m

DE ELECTROTECHNISCHE VEREENIGING CONTACTEN MET DE FACULTEIT

EXCURSIES LEZINGEN EN FILMS INTERNATIONALE CONTACTEN DISPUTEN

JAARBOEK

CONT I NUl TElT EN VERSCHEIDENHEID BESTUUR EN LEDEN

TENSLOITE

m

DE WERKPLAATSEN VAN ELEKTROTECHNIEK TECHNIEK IS MAATWERK

LANGE TIJD KLEINSCHALIG OP WEG NAAR GROEI

DIVEASIFICATIE EN VERGAANDE PROFESSIONALISERING ORGANISATIE VOLGT OE ACTUALITEIT

TOEKOMSTPERSPECTIEF

I

BIOGRAFIEËN

ElIAS. THIERENS. HALLO. KOOMANS. VAN DER BILT. BAHLER. HUYDTS, VAN SWAAY. SNIJDERS, FELDMANN

MIJLPALEN IN DE ELEKTROTECHNIEK 163 187 195 205 217

(8)
(9)

~~~~---;c-~~~

~~~-•

WOORD VOORAF

Een instelling die meer dan 90 jaar bestaat kan bogen op het bezit van een eigen geschiedenis. Op de vraag of het zin heeft om je te verdiepen in de geschiedenis van wat dan ook worden zeer uiteenlopende antwoor-den gegeven. Ze variëren van: "je hoeft het verleden niet te eren en de toekomst niet te vrezen" tot" wie de geschiedenis veronachtzaamt moet voor straf haar over-doen". Als het over geschiedenis gaat van iets waar je zelf bij betrokken bent geweest speelt. naast de objec-tieve waarde van geschiedschrijving, echter ook een subjectief element mee: de herkenning van je eigen verleden, de gevoelens die dat oproept, gevoelens van vreugde en verdriet, van vriendschap en teleurstelling over wat je door anderen is aangedaan, van nostalgie enerzijds en van relativering anderzijds. Voor de meer dan 7000 Delftse e.i.'s, waarvan een ruime meerder-heid nog in leven is, is dit facet van de geschiedenis van de studierichting zeker relevant. Reden genoeg voor mij om in te gaan op de suggestie van het Bestuur van de Faculteit der Elektrotechniek om het verhaal van de Delftse opleiding tot elektrotechnisch ingenieur aan de vergetelheid te ontrukken. Een verhaal dat in een bredere context ook een tijdbeeld weerspiegelt.

In het overleg met het Faculteitsbestuur over de opzet en de te leggen accenten kwamen we al gauw tot de conclusie dat het centrale thema zou zijn de wijze waar -op de Afdeling, later de Faculteit. is omgegaan met de ontwikkelingen in het vakgebied waar zij voor staat. Dat wil zeggen: nadruk op de primaire taken van onderwijs en onderzoek. Natuurlijk staat de taakvervulling niet los van de organisatorische en bestuurlijke sfeer waarin de uitvoering van de primaire missie tot stand komt. Tijdens de voorbereiding van de taak die ik op mij genomen heb en het schrijven zelf bleek mij nog eens hoezeer de bestuurlijke en organisatorische randvoorwaarden hun stempel drukken op de gang van zaken in de taakuit-voering en de kwaliteit daarvan. Zo bleek het toch onontkoombaar ook vrij veel aandacht te geven aan de voorwaardenscheppende omstandigheden.

In de gesprekken over de opzet van het boek kwam naar voren dat het mooi zou zijn als naast de formele geschiedenis, ook de 'petite histoire', het subjectieve belevingselement in het deelhebben aan de historische werkelijkheid, tot haar recht zou komen. Daartoe zijn naast de hoofdtekst kleine bijdragen opgenomen van personen die ooit iets met de opleiding te maken heb-ben gehad. Het heeft enige moeite gekost een bevredi-gend aantal van zulke ontboezemingen los te krijgen

van de vele tot het schrijven ervan uitgenodigden. De uitnodigingsbrief is als bijlage opgenomen. De afspraak was dat de schrijver volledige vrijheid zou hebben om zijn of haar hart te luchten, ook als het over personen zou gaan. Om deze reden zijn deze bijdragen anoniem geplaatst. Het spreekt vanzelf dat hier wel met dank-baarheid voor hun inzet de namen van de schrijvers worden vermeld. Menig schrijver gaf aan het niet ge-makkelijk te hebben gevonden zijn of haar gedachten op bevredigende wijze onder woorden te brengen. Technici zijn over het algemeen geen taalkunstenaars; dat was mij al eerder gebleken bij de begeleiding van talloze afstudeerders. Des te groter is de dank aan hen die de opgenomen taak volbrachten, soms met meer dan één bijdrage. De contribuanten zijn, in alfabetische volgorde: Job van Amerongen, Dick Bosman, Jan Davidse, Pieter Eykhoff, Ger Honderd, Rob Janse, Leo de Jong, Joop Kaashoek, Olfien Lefebre-van de Broeke, Gerard Meijer, Simon Middelhoek, Wouter Serdijn, Kees Slager, Marion de Vlieger-de Vries, Jan de Vries. Afgezien van de correctie van schrijffout jes heb ik de bijdragen niet redactioneel bewerkt, aldus het persoon-lijk karakter van de bijdragen en de eigen schrijfstijl van de schrijvers eerbiedigend. Deze bijdragen zijn nog aan-gevuld met de verslagen van een vijftal interviews met oudgedienden met een lange staat van dienst.

De hoofdtekst omvat zeven hoofdstukken, elk gewijd aan een tijdperk dat zich min of meer als een chronolo-gische eenheid presenteerde. Bij het vastleggen van feitelijke gegevens heb ik mij veel moeite gegeven om zorgvuldigheid te betrachten en, waar mogelijk, de gegevens dubbel te checken. Een achtste hoofdstuk is gewijd aan de ETV en een negende aan de werkplaat-sen van de opleiding.

Een tekst die alleen bestaat uit een opsomming van fei -ten is nagenoeg onleesbaar. De werkelijkheid wordt niet beschreven door alleen maar een registratie van feiten. Er is een samenhang en die is minstens zo belangrijk. Het geheel van feiten en samenhangen vormt het ver-haal. Echter, spreken over samenhang veronderstelt een visie daarop. In mijn commentaren op de gebeurte-nissen heb ik getracht al te sterke subjectiviteit te ver-mijden. Ik realiseer mij echter zeer wel dat alleen al de keuze van de onderwerpen en de accentuering van be-paalde elementen een subjectief proces is. Ik heb ge-tracht de lezer zoveel mogelijk ruimte te geven voor een eigen standpuntbepaling, veelal door meningen en conclusies in onzijdige vorm te houden, bijvoorbeeld in

(10)

termen van: "menigeen was van mening dat, .... anderen vonden ... " Of, iets minder neutraal: "men kan zich afvragen of ... " Wel heb ik in de eerste hoofdstukken als kritische waarnemer die voldoende afstand kan nemen tot het verre verleden, een summier samenvattend oor-deel gegeven over de positieve en negatieve aspecten van het handelen van de Afdeling. In de latere hoofd-stukken heb ik hiervan afgezien. De afstand in de tijd acht ik te kort voor een bezonken oordeel, bovendien was ik zelf speler in het spel.

Zoals de lezer zal blijken uit de lectuur van het boek, valt voor wat betreft de bestuurlijke verhoudingen de geschiedenis van de studierichting globaal in twee delen op te splitsen. Gedurende de eerste halve eeuw is er een heel kleine club die het in vrijwel alles voor het zeg -gen heeft, bestaande uit de zittende hoogleraren. Logischerwijze spelen in het verhaal over deze periode deze personen een grote rol en worden ze dikwijls met name genoemd. In de tweede helft van het bestaan van de opleiding worden de invloedssferen gaandeweg diffuser. Het beleid en de verantwoordelijkheden ko-men allengs meer in handen van collectiviteiten, zoals commissies, besturen en raden. Ik heb ervoor gekozen in dit deel vooral het licht te laten vallen op deze collec -tiviteiten (in het jargon wel aangeduid met de term 'gre-mia') en minder op de personen die er deel van uitma-ken. Ook al vanwege de vele mutaties in de samenstel -ling van de gremia. Ik ben niet zover gegaan daarbij anonimiteit na te streven, soms was het noemen van namen functioneel of was er sprake van een bijzondere of opvallende betrokkenheid.

Onderwijs en onderzoek, de primaire taken, vormen de focuspunten van het verhaal. In elke universitaire orga -nisatie waren en zijn de hoogleraren en lectoren daar-van de voornaamste vormgevers en uitvoerders. Het benoemingsbeleid met betrekking tot deze functionaris-sen weerspiegelt heel direct de gerichtheid op het vak-gebied en de ontwikkelingen daarin. Om deze reden zijn alle benoemingen in deze categorie expliciet vermeld. Daarmee wil niet gezegd zijn dat de overige leden van de facultaire gemeenschap geen betekenisvolle rollen hebben gespeeld of nog spelen. Het is echter ondoenlijk ze alle te vermelden, ook al weer door de vele verande-ringen in de taakstellingen en in de inrichting van dien-sten. Men bedenke dat het in totaal om enkele duizen-den personen gaat. Waar dit functioneel was zijn natuurlijk wel namen genoemd.

Naast de hoofdtekst en de reeds genoemde persoonlij-ke bijdragen bevat het boek nog enkele toevoegingen.

Van de kroondocenten uit de eerste dertig jaren, die je zou kunnen aanduiden als de 'aartsvaders' van de oplei-ding, zijn korte biografische schetsen opgenomen. Zij hebben een sterk stempel op de opleiding gezet en ze zijn alle reeds lang geleden overleden en daardoor bij weinigen van de thans levenden bekend.

Op suggestie van de 'leescommissie' die mij begeleid heeft bij het schrijven van het boek, heb ik over enkele cruciale ontwikkelingen in de vroege jaren van het vak -gebied een korte schets van het ontstaan en de ont-plooiing geschreven. Het motief hiertoe is dat het hier gaat om diep in het verleden wortelende sleutelvindin-gen, waarvan menigeen thans nauwelijks meer beseft waar hun wortels liggen. Eigenlijk zijn deze bijdragen buitenbeentjes, want dit is geen boek over de geschie-denis van de elektrotechniek, maar ze kunnen verhelde -rend zijn bij de lectuur van de eerste hoofdstukken, die in de tijd veraf staan van de hedendaagse lezer.

De verreweg belangrijkste bronnen waaruit ik het mate-riaal voor dit boek heb geput zijn de notulen van het Afdelings- resp. Faculteitsbestuur, met de bijbehorende vergaderstukken, alsmede de jaarboeken en de studie-gidsen van de TH, resp. TU. Alles bijeen een berg papier waarvan ik, toen ik begon, de omvang flink onderschat-te. Gelukkig maar, want anders was ik er nooit aan be-gonnen. Vooral de periode na 1970 heeft haar sporen in de archieven in wel zeer opvallende mate nagelaten, dank zij de vereende krachten van de democratisering en de uitvinding van de kopieermachine. Expliciete ver -wijzingen naar notulen en andere interne facultaire stuk-ken heb ik, op een enkele uitzondering na, achterwege gelaten.

Mijn dank gaat uit naar de leden van de 'leescommis -sie' , bestaande uit Eric 8acker, Henk Verbruggen, Jan Kapteijn, Jan 8rans en Wim van 't Hoogerhuijs. Voorts naar ir. G.M.M. Mensink (bibliotheek TUD) en drs. C. van Gageldonk (historicus, thans in dienst van de H 80-Raad) en natuurlijk naar de medewerkers van de Werkgroep Geschiedenis van de Elektrotechniek, in het bijzonder Theo Ensing en Marc Joosen. En wel heel speciaal naar Han Geijp en Hans Muilman, die de vorm-geving en de lay-out voor hun rekening namen en die een groot deel van de illustraties hebben vervaardigd, dan wel verzameld, en vervolgens ingepast in de tekst. De vormgeving van het boek is hun werk, mijn bijdrage daarin is heel beperkt, want op dit terrein schat ik mijn competentie bepaald niet hoog in.

(11)
(12)
(13)

o

ELEKTR

OTECHNIEK, JONG EN ONSTUITBAAR

De geschiedenis van wat tot 1997 de 'Faculteit der

Elektrotechniek' heette is nauw verbonden met de

geschiedenis van haar werkterrein. Dat werkterrein is

een onderdeel van wat genoemd wordt de Technische Wetenschappen. Een onderdeel met een opvallende geschiedenis. Opvallend omdat deze geschiedenis zo buitengewoon kort is. Bijna alle technische disciplines vinden hun wortels in een eeuwenlange ambachtelijke beoefening. Lang voordat de wetten van de mechanica

waren geformuleerd was de mensheid in staat bouw-werken te maken die niet omvielen, bruggen die niet

instortten, schepen die in de vaart bleven, bruikbare

werktuigen, muziekinstrumenten, gebruiksvoorwerpen

en wapens. Zelfs de luchtvaart kent een ambachtelijke voorgeschiedenis in de vorm van ballonvaart.

Blijkbaar zijn de natuurverschijnselen waarop al deze technieken steunen intuïtief in voldoende mate te door-gronden om ze met succes als basis te gebruiken voor

technisch handelen. De wetenschappelijke studie van

deze verschijnselen kwam pas veel later op gang.

De elektrotechniek kent niet zo'n ambachtelijke

voorge-schiedenis. Zij kon pas tot ontwikkeling komen nadat de natuurkundige verschijnselen met betrekking tot elektri-citeit en magnetisme in kaart waren gebracht.

De oorzaak is evident: de elektrische verschijnselen zijn niet direct zintuiglijk waarneembaar. Op intuïtie geba-seerde toepassing van via zintuiglijke waarneming opgebouwde ervaringskennis, kon dus niet opbloeien.

Toch heeft deze jonge techniek het klaargespeeld in

korte tijd een enorme maatschappelijke invloed te

ver-werven. In een tijdsbestek van minder dan een eeuw

heeft de samenleving zich diepgaand van haar

afhanke-lijk gemaakt. Er zijn nauwelijks terreinen van

maat-schappelijke activiteit aan te wijzen die het thans zonder haar zouden kunnen stellen. Dit moge op het

eerste gezicht verwondering wekken, de basis waarop haar succes rust is gemakkelijk te traceren. Het werk-terrein van de elektrotechniek is de beheersing van

energie en informatie. En de beheersing van energie en informatie is nu juist datgene wat de mensheid haar

biologisch succes heeft opgeleverd. De elektrotechniek

behoefde geen behoefte te creëren, zij vond bij haar

start onmiddellijk aansluiting bij een eeuwenlange

ont-wikkeling, die zich tot dan toe bediend had van ander-soortige technieken. Bij de energietechniek kan men

denken aan de beheersing van het vuur, het intelligent

gebruik van menselijke en dierlijke spierkracht, later van stoom en van machines die gebruik maken van inwe

n-dige verbranding. Voor wat betreft de beheersing van

informatie denke men aan de ontwikkeling van

gearticu-leerde spraak, schriftsystemen, afbeeldingstechnieken,

druktechniek, fotografie en mechanische rekentuigen.

Op beide terreinen bracht de elektrotechniek sprongs-gewijs een enorme toename van de mogelijkheden.

TECHNIEK ALS WETENSCHAP; OP WEG NAAR EEN TECHNISCHE HOGESCHOOL'.

De beginjaren van de elektrotechniek vallen globaal samen met de jaren waarin de wetenschappelijke aan-pak van technische vraagstukken tot rijpheid kwam, ook

in de vanouds gevestigde technische disciplines.

In die vakgebieden uiteraard op het substraat van de in

een leerproces van eeuwen verzamelde ambachtelijke kennis. De opkomst van de industriële productie wekte de behoefte op om het technisch handelen te gaan baseren op de inmiddels beschikbaar gekomen natuur-wetenschappelijke kennis. Dit had ook invloed op de manier waarop kennisoverdracht naar een nieuwe generatie tot stand kwam. De ambachtelijke periode

kende de meester-gezel relatie als de algemeen

aan-vaarde weg tot overdracht van kennis. Daarnaast gaf de

zeventiende eeuw reeds aanzetten te zien tot het stich-ten van instellingen die zich richtten op het aanbieden van gesystematiseerd onderwijs. Aanvankelijk waren deze opleidingen van specifiek militaire aard. Zo werd

reeds in het jaar 1600 door Prins Maurits te Leiden een school voor ingenieurs voor de vestingbouw gesticht. Er volgden nog verscheidene andere scholen voor de

opleiding van officieren, met name voor de artillerie en de genie.

In 1814 werd te Delft een militaire school opgericht onder de benaming van Artillerie-en Genieschool, die ook belast was met de opleiding van ingenieurs voor de Waterstaat en die dus ook een civiele functie had. Een befaamde voorganger van wat later de

polytechni-sche scholen zouden gaan heten was een reeds in

1747 in Frankrijk gestichte school voor burgerlijke inge

-nieurs, die onder de naam van École des Ponts et Chaussées' een grote naam verwierf. In Duitsland werd de eerste Polytechnische School gesticht in Berlijn in 1825, spoedig gevolgd door die van Karlsruhe. Omstreeks 1840 bestonden er vele van dit type oplei-dingen waar techniek op wetenschappelijke grondslag werd onderwezen. Van elektrotechniek was op dat moment nog geen sprake. De natuurkundige bestude-ring van de elektrische verschijnselen was goed op

gang gekomen, maar nog zeer lacunair en de techni-sche toepassingen van de beschikbare kennis waren nog uiterst bescheiden. De enige belangrijke

(14)

toepas-sing, die in die tijd zeer tot de verbeelding sprak was de elektromagnetische telegraaf.

In 1836 kwam Samuel Morse met zijn telegraaftoestel.

In Nederland werd de eerste telegraaflijn tussen Amsterdam en Haarlem geopend in 1845 en in 1850

beschikte Nederland over 83 km telegraaflijn.

Terzijde zij opgemerkt dat wij daarmee aanzienlijk ach

-terliepen op het buitenland.

Achterlopen deden we ook in het tot stand brengen van een ingenieursopleiding van het type dat in het buit en-land in de eerste helft van de 1ge eeuw tot bloei kwam.

Dankzij het onvermoeide ijveren van A. Lipkens,

Staatsraad in buitengewone dienst. voor de oprichting

van een zuiver burgerlijke ingenieursopleiding, kwam bij

Koninklijk Besluit van 8 januari 1842 de Koninklijke Akademie te Delft tot stand. Lipkens werd haar eerste

directeur. Zij opende haar poorten op 3 januari 1843. In

1864 werd de naam van de Akademie veranderd in

Polytechnische School.

A. Lipkens: eerste directeur

Koninklijke Akademie te Delft

Bij de aanvang der lessen bedroeg het aantal ingeschre

-ven studenten 91, waarvan meer dan de helft voor de studie van civiel ingenieur. De school groeide

voorspoe-dig. Dit behoeft geen verbazing te wekken, want de

tweede helft van de negentiende eeuw kende een ste

r-ke expansie van zowel de industriële productie als van

de ontwikkeling van belangrijke infrastructurele voorzie-ningen in de vorm van wegen en bruggen, spoorwe-gen, telegraafnetten en netten voor de distributie van gas voor verlichtingsdoeleinden. Op 4 januari 1893 kon,

in een feestrede ter gelegenheid van het vijftigjarig jubi -leum van de Delftse instelling, de als feestredenaar

uit-genodigde hoogleraar prof. J.M. Telders, dan ook met

trots melden dat de school nu 3600 studenten telde. Hoewel ook het bestand aan gebouwen en faciliteiten sterk gegroeid was, moest de feestredenaar toch con-stateren dat er heel wat knelpunten waren.

Interessant is dat hij daarbij als eerste prioriteit noemde

"eene werkplaats van de practische beoefening der electrotechniek, want haar gemis drijft nog steeds onze électriciens naar het buitenland."

Hij voorziet een grote toekomst voor dit vakgebied.

Immers, "zoals de achttiende eeuw ons als erfdeel een stoommachine bracht die wij nu tot grote volmaaktheid hebben gebracht. en die een maatschappelijke omme-keer bewerkte, zo legateert onze eeuw aan haar

opvolgster de dynamomachine, die geroepen schijnt tot nog grotere evolutiën dan waartoe de stoomkracht in

staat bleek."

J.M. Telders c.i.: prioriteit, ··eene werk-plaats van de practische beoefening der electrotechniek. "

De Polytechnische School heeft tijdens haar bestaan

nimmer een opleiding tot elektrotechnisch ingenieur gekend. In het buitenland waren die er wel.

In Duitsland was in 1883 de eerste zelfstandige Afdeling voor Elektrotechniek aan de TH in Darmstadt

tot stand gekomen. In 1894 voegde zich Karlsruhe daar-bij. Het Massachusetts Institute of Technology (MIT) begon als eerste instelling in de USA reeds in 1882 een elektrotechnisch curriculum, nog ondergebracht in het

Physics Department. Vanaf 1902 was er een zelfstandig Department of Electrical Engineering. Ook met het ves-tigen van een elektrotechnische opleiding behoorde

Nederland bepaald niet tot de koplopers.

Maar toen Telders zijn boven gememoreerde rede hield was er al wel heel wat op gang gekomen. In januari 1873 aanvaardde de zeer getalenteerde fysicus dr. J. Bosscha een benoeming tot hoogleraar aan de Polytechnische School. Hij verbond aan zijn benoeming echter de voorwaarde dat een geheel nieuw fysisch

laboratorium zou worden gebouwd en ingericht.

Het onderwijs in de natuurkunde kreeg met zijn komst een krachtige impuls. Wellicht van nog meer belang is dat hij oog had voor de betekenis van natuurkundige kennis als basis voor technische toepassingen. Van zijn hand verscheen een belangrijk" Leerboek der Natuurkunde en hare voornaamste toepassingen."

(15)

verschijnselen. In het studiejaar 1884-1885 introduceer-de hij een afzonintroduceer-derlijk college over elektriciteit en mag-netisme" in electrotechnische richting" en men kan op goede gronden daarom stellen dat hier het startpunt ligt van het onderwijs in de elektrotechniek. In 1874 werd bovendien de heer JA Snijders benoemd tot leraar bij

het natuurkundig onderwijs. Bosscha moest in 1885 om

gezondheidsredenen ontslag vragen uit zijn ambt. Zijn taken werden overgenomen door de inmiddels in 1878 tot hoogleraar bevorderde prof. Snijders. Deze opende, voor de eerste maal in de cursus 1888-1889, een

cur-sus elektrotechniek van twee uren per week voor

der-dejaars studenten. In het daaropvolgende jaar werd deze cursus met nog eens twee uren per week voort-gezet. Deze cursussen waren overigens voor geen enkele studierichting verplichte stof; deelname eraan

was geheel facultatief. In de volgende jaren onderging het onderwijs in de elektrotechniek verscheidene uit-breidingen. Toegevoegd werden onder andere cu rsus-sen in leidingnetten, elektromotoren en wisse lstroom-techniek. Alle cursussen bleven echter facultatief.

AI gauw bleek de voor het onderwijs in de elektrotech-niek beschikbare ruimte volstrekt onvoldoende. Snijders

begon zich te beijveren voor de bouw van een nieuw laboratorium voor de toegepaste natuurkunde. Zijn inspanningen bleven niet zonder resultaat, want in 1896 werd bij de behandeling der staatsbegroting door

ver-scheidene leden van de Tweede Kamer aangedrongen

op het voorzien in ruimere mogelijkheden voor het geven van elektrotechnisch onderwijs. Deze roep vond

weerklank en reeds in 1897 werd begonnen met de

voorbereidingen voor het nieuwe gebouw, waarvoor de grond overigens reeds beschikbaar was. In het voorjaar van 1897 werd met de uitvoering van de bouw begon-nen. Het werd, hoewel nog lang niet voltooid, op 3 oktober 1904 in gebruik genomen. Voltooid was het gebouw niet voor eind 1906.

(16)

Terugkomend op de onderwijsssituatie: het was voor Snijders c.s., zo omstreeks 1895 volstrekt duidelijk dat er een aparte opleiding elektrotechniek moest komen met een eigen programma en een eigen ingenieursdi-ploma. De start van de bouw van het nieuwe laboratori-um was een goede aanleiding tot het ontwerpen van een studieprogramma voor de beoogde opleiding. In september 1902 werd een uitvoerig rapport hierover ingediend bij de Raad van Bestuur van de Polytech-nische School.

De wettelijke status van de Polytechnische School was die van een instelling voor middelbaar onderwijs. Nadat reeds eerder verscheidene pogingen waren gedaan om de instelling te bevrijden van het knellende keurslijf waarin zij door deze status werd gehouden,

verscheen in 1895 een gedegen rapport van de

'Vereeniging van Burgerlijke Ingenieurs' dat een

ont-werp voor een wet bevatte "tot regeling van het Tech-nisch Hooger Onderwijs" en voor een "Algemeen Reglement voor de Technische Hoogeschool. " Ter onderbouwing waren overzichten toegevoegd over het technisch hoger onderwijs in het buitenland. Het duurde nog wel zeven jaar aleer een begin werd

gemaakt met de uitvoering. Op 6 juli 1905 was het zover: de Polytechnische School hield op te bestaan, de Technische Hogeschool was geborenI l

De hoogleraar Kraus werd benoemd tot Rector rviagnificus. Tegelijk met de instelling van de TH werd ook de stu-dierichting der elektrotechniek ingesteld, met het daar-aan verbonden diploma van elektrotechnisch ingenieur. De studierichting ressorteerde onder de Afdeling der Werktuigbouwkunde, Scheepsbouwkunde en Electro-techniek. Het zou nog tot 1919 duren eer deze Afdeling gesplitst zou worden in twee afzonderlijke Afdelingen, die voor Werktuig- en Scheepsbouwkunde en die voor Electrotechniek.

De studierichting werd gehuisvest in het nieuwe gebouw aan de Kanaalweg, dat reeds in 1904 in gebruik was genomen. In dit gebouw waren ook de laboratoria voor de natuurkunde ondergebracht. Tot 1930, het jaar w aar-in de natuurkunde haar eigen gebouw aan het Mijnbouw-plein betrok, heette het gebouw aan de Kanaalweg dan ook 'Laboratorium voor Natuurkunde en Elektrotechniek'. Bij haar oprichting beschikte de nieuwe studierichting over vier hoogleraren, te weten:

C. L. van der Bilt, C.i. dr.

c.

Feldmann J. A. Snijders G. J. Van Swaay, C.i.

J. Kraus. C.i. Laatste hoogleraar-directeur der Polytechnische School. Eerste Rector Magnificus der Technische Hoogeschool.

Van der Bilt was per 1 augustus 1904 benoemd tot leraar in de zwakstroomtechniek en de elementaire

cur-sus voor de elektrotechniek (dit was een cursus elek-trotechniek voor studenten van andere studierichtingen). Daarvoor was hij in dienst van de Rijkstelegraaf. Bij de instelling van de TH, één jaar later, werd hij bevorderd tot hoogleraar. Feldmann had gestudeerd in Darmstadt en was, na een aantal betrekkingen in de industrie bekleed te hebben, teruggekeerd naar Darmstadt en daar privaatdocent in de elektrotechniek geworden. Met ingang van 1 juni 1905 was hij benoemd in Delft. Hem werd het onderwijs toever-trouwd in de constructie van elektrische machines. G. J. van Swaay was reeds in 1897 benoemd tot leraar in de natuurkunde. Per 6 juli 1904 werd hij bevorderd tot hoogleraar. Zijn taak zou zijn het verzorgen van het onderwijs in de meettechniek, de verlichting, de elektri-sche tractie en de elektrische krachtsoverbrenging. Snijders zou het onderwijs in de theoretische elektrici-teitsleer en de wisselstroomtheorie op zich nemen. Hier zij volstaan met deze korte opsomming, verderop zullen

we de genoemde personen en hun werkzaamheden in de nieuwe opleiding nog nader ontmoeten.

I De gegevens voor deze paragraaf zijn in belangrijke mate ontleend aan het

'Gedenkschrift van de Koninklijke Academie en van de Polytechnische School

1842-1905.' Waltman. Delft. 1906.

(17)

t~i

~

~

'

A.~

C.L. van der Bilt, c.i. dr. C. Feldmann, e.i. JA Snijders C.Jz. G.J. van Swaay, c.i.

(18)
(19)

6

DE EERSTE JAREN

Overzien we de ontwikkeling die de studierichting sinds haar prille begin in 1905 heeft doorgemaakt. dan

teke-nen zich perioden af die zich aandienen als min of meer

aaneengesloten tijdvakken. Het eerste daarvan omvat

de jaren 1905 tot 1930. In dit hoofdstuk zullen we onze

aandacht richten op deze eerste kwarteeuw.

DE POLITIEKE EN SOCIALE CONTEXT

Politiek was het eerste kwart van de twintigste eeuw een onstuimige periode. Tussen wat toen de grote

mogendheden waren bestonden er voortdurend

span-ningen, culminerend in een oorlog van een tot dan toe

ongekende omvang en intensiteit: de Eerste Wereld-oorlog. Nederland speelde geen rol van betekenis in de internationale politiek. Ons land bleef buiten de oorlog. Ook de chaos en revolutie die vele landen teisterden in

de naoorlogse jaren bleven Nederland goeddeels

be-spaard. Anders dan in latere perioden wel het geval was,

had de politieke constellatie geen directe gevolgen voor

de Hogeschool en haar handel en wandel. Wel klinkt in

de rectorale redes uit die jaren af en toe iets door van de gebeurtenissen in de buitenwereld, met name waar

het de invloed daarvan op de industriële ontwikkeling en op de arbeidsmarkt betreft. In de oorlogsjaren is er

zorg over de vele personeelsleden en studenten die

onder de wapenen zijn. Een ander probleem dat de aan-dacht krijgt is het gebrek aan kolen voor de verwarming van de gebouwen. Men krijgt de indruk dat de Hoge-school zichzelf zag als een instelling met een afgeba-kende taak. In sociaal opzicht was de universitaire

wereld, waarvan de Hogeschool deel uitmaakte, een vrij gesloten gemeenschap. "Hoger onderwijs voor velen"

was nog niet aan de orde, de studenten waren in grote

meerderheid afkomstig uit de 'upper classes'. Alleen zeer begaafde studenten maakten kans op een stu die-beurs. In het cursusjaar 1906-1907 waren in de hele TH slechts 14 studenten in het genot van een rijksstudie-beurs ten bedrage van f 450,- per Jaar.

De ontwikkeling van de technische wetenschap kende nog niet het tempo dat haar in later jaren tot een maat-schappelijke factor van de eerste orde zou maken. Maar

wel kwamen in deze periode vele ontwikkelingen op gang die in een latere expansieve fase de samenleving

ingrijpend zouden gaan be·lnvloeden. Het gemotoriseerd

verkeer en de luchtvaart begonnen hun opmars en, voor wat het terrein van de nieuwe studierichting der elektrotechniek betreft. de elektrische

energievoorzie-ning en de communicatietechniek. Maar het ging

alle-maal, naar huidige maatstaven, nog langzaam.

Het onderwijsprogramma van de studierichting legt daar-van getuigenis af: gedurende vele jaren was er nau

we-lijks sprake van evolutie. Van wie geboren is in de twee

-de helft van de twintigste eeuw vergt het begrijpen en

beoordelen van de stand van zaken in deze beginperiode

enig inlevingsvermogen: je kunt thans geldende maat-staven niet zomaar als referentiekader hanteren.

DE OPLEIDING IN HAAR EERSTE KWARTEEUW

Op 6 juli 1905 hield de Polytechnische School op te bestaan. Haar activiteiten werden voortgezet door de

op die dag haar bestaan beginnende Technische

Hoogeschool. Van dit moment af werd de instelling

gerekend tot het Hoger Onderwijs en had zij dus de

wettelijke status van een universitaire instelling'.

Feitelijk veranderde er niet veel. Echter, voor de

beoefe-naren van de elektrotechniek was er wel sprake van een markante gebeurtenis, want de formele oprichting

van de TH viel samen met de instelling van een

studie-richting elektrotechniek, met een eigen

ingenieursdiplo-ma. Organisatorisch ressorteerde de opleiding onder de

Afdeling der Werktuigbouwkunde, Scheepsbouwkunde

en Electrotechniek. Het zou tot 1919 duren aleer een

zelfstandige Afdeling der Electrotechniek het licht zou zien.

De opleiding bouwde voort op het fundament dat al gelegd was in de dagen van de Polytechnische School. Zoals reeds verhaald is in het voorgaande hoofdstuk had de nieuwe studierichting bij haar geboorte de

be-schikking over vier hoogleraren, waarvan er drie reeds geruime tijd aan de Polytechnische School verbonden waren. Qua huisvesting was de nieuwe studierichting

niet slecht bedeeld: zij beschikte over het nieuwste en

voor die tijd zeer ruim (in sommiger ogen te ruim) opge-zette laboratorium, gelegen aan de Kanaalweg.

Dit 'Laboratorium voor Natuurkunde en Electrotechniek'

bood tevens onderdak aan de faciliteiten voor het onderwijs in de natuurkunde. Laatstgenoemd onderwijs

ressorteerde onder de Afdeling der Algemene

Weten-schappen. Een opleiding tot Natuurkundig Ingenieur was

er nog niet; deze zou eerst in 1928 haar beslag krijgen.

Zoals alle studierichtingen kende ook de studierichting der elektrotechniek een opdeling van de studie in drie met een examen af te sluiten perioden. Na twee jaar

werd het propedeutisch examen afgelegd (P-examen),

na vier jaar het kandidaatsexamen (C), en na vijf jaar het

ingenieursexamen (I). De vakken waarin geëxamineerd

(20)

In de loop der tijd zou blijken dat dat deze vastlegging in een KB een slagvaardig beleid om het studieprogram-ma aan te passen aan de veranderende eisen van de beroepsuitoefening in de weg zou staan. De notulen van de vergadering van de 'Subafdeling der Electro-techniek' leggen hiervan meermalen getuigenis af.

Het bestuur van de subafdeling lag in handen van

ge-noemde vergadering, bestaande uit de hoogleraren in de elektrotechniek. Bij de start waren dit er vier.

Uit hun midden werden een voorzitter en een secretaris gekozen. De secretaris was tevens notulist. De notulen

werden met de hand geschreven. Vaststelling geschied-de na voorlezing in een volgende vergadering. De ver-gaderingen werden niet volgens een vast schema gehouden. Ze vonden plaats naar behoefte. De meest

voorkomende aanleiding was, althans gedurende de

eerste jaren, de planning van de kandidaats- en de inge-nieursexamens en de vaststelling van de uitslag

daar-van. De propedeutische examens behoorden tot het

domein van de Afdeling der Algemene Wetenschappen;

de subafdeling had hiermee geen bemoeienis. Het

ont-breken van een gevestigde vergadercultuur betekent allerminst dat de heren hun bestuurstaak lichtvaardig opvatten. Indien nodig of gewenst kwam men ook wel

bijeen op ongewone tijdstippen, bijvoorbeeld op zonda -gen. Het notulenboek bevat zelfs het verslag van een vergadering gehouden tijdens een excursie in 1907 naar Duitsland en Zwitserland, varend in een roeiboot op het Zugermeer. Het verslag meldt niet wie belast was met

de voortstuwing. Jammer dat er geen foto bewaard

gebleven is van het gezelschap van ongetwijfeld deftig geklede vergaderende hoogleraren onder condities van

"Meeresstille und ruhige Fahrt."

De vergaderingen waren strikt besloten. Alleen als men van een bepaalde functionaris inlichtingen wenste werd

deze voor een bepaald agendapunt uitgenodigd de ver-gadering bij te wonen. Uit alles blijkt dat de 'club van vier' een welhaast absolute heerschappij voerde over alles wat direct met de studierichting te maken had,

waarbij men uiteraard zich wel hield aan de regelingen

die op hoger niveau van kracht waren. Voor de subafde-ling betekende dit dat men rekening te houden had met de Afdeling der Werktuigbouwkunde, Scheepsbouwkunde en Electrotechniek, alsmede met de Senaat en het College van Curatoren. Het duale bestuur van de

Ho-geschool, omvattende de Senaat en het College van

Curatoren heeft stand gehouden tot de Wet op de Universitaire Bestuurshervorming (WUB) van 1972.

Terzijde: de bevoegdheden van de Senaat hadden

betrekking op alles wat met het onderwijsprogramma te maken had; die van het College van Curatoren op alles wat met de beheersaspecten te maken had. Onder dit laatste vielen alle materiële en personele voorzieningen, inclusief het leerstoelenbeleid. Ten aan-zien van de benoeming van hoogleraren had overigens de Kroon het laatste woord; de benoemingen geschied-den bij Koninklijk Besluit. De Senaat bestond uit de

ver-zameling van alle hoogleraren van de Hogeschool. (zie foto rechts). Voorzitter was de Rector Magnificus (RM).

Dit lichaam vergaderde slechts enkele malen per jaar.

Als dagelijks bestuur trad het College van Rector en Assessoren (R&A) op, bestaande uit de Rector en de voorzitters van de Afdelingen. De opleiding elektrotech-niek had dus, zolang zij ressorteerde onder de Afdeling W, S en E, geen directe vertegenwoordiging in het

College van R&A. Het was uiteraard wel mogelijk dat een hoogleraar in de elektrotechniek deel uitmaakte van R&A, maar deze vertegenwoordigde dan de Afdeling en niet de studierichting.

(21)

Keren wij thans terug tot de Subafdeling (en vanaf 1919 de Afdeling). In feite waren er twee bestuurlijke orga-nen. Naast de vergadering van de hoogleraren van de studierichting (de Afdelingsvergadering) was er ook een vergadering van de hoogleraren die zetelden in het

gebouw voor natuurkunde en elektrotechniek (de l abo-ratoriumvergadering). Dat waren, behalve de hoogl era-ren in de elektrotechniek de twee, later drie, hooglera-ren in de natuurkunde. Beide clubs kenden afzonderlijke vergaderingen; de laboratoriumvergadering hield zich bezig met alle beheerszaken met betrekking tot het gebouwen zijn inventaris. Uit de verslagen van de beide vergaderingen blijkt, niet verrassend, dat de behandelde onderwerpen vrij veel overlap vertoonden.

Deze dualiteit schijnt weinig problemen te hebben opgeleverd: kennelijk waren de verhoudingen tussen de elektrotechnici en de natuurkundigen goed. Dat zal ook te maken hebben gehad met de grote betekenis die de opleiders hechtten aan een uitgebreide natuurkundige vorming van de elektrotechnisch ingenieurs.

Een opsomming van punten die vaak ter sprake kwa-men in de vergaderingen van de subafdeling kan een

beeld geven van de bestuurlijke sfeer in de prille jaren van de studierichting. De met afstand grootste compo-nent in de zaken die behartigd werden betreft de orga-nisatie van het onderwijs in het algemeen en de voor-bereiding en beoordeling van de C-en I-examens in het bijzonder. Opvallend is dat men veel waarde hechtte aan een uitgebreid excursieprogramma. De excursies werden bijna alle georganiseerd door de hoogleraren. Een enkele maal wordt melding gemaakt van init

iatie-ven van de 'Electrotechnische Vereeniging' (ETV), de toen reeds bestaande studievereniging van de elekt ro-technische studenten. Wat verder opvalt is dat er in de eerste jaren weinig aandacht is voor de inhoudelijke aspecten van het studieprogramma. Blijkbaar waren de hoogleraren in belangrijke mate autonoom en gevoelde men weinig behoefte aan een strakke coördinatie van

de bestanddelen van het onderwijs. Over de samenstel

-ling van het onderwijsprogramma verhaalt de volgende paragraaf. Een onderwerp dat ook regelmatig op de agenda stond was de verstrekking van adviezen met betrekking tot de toekenning van de weinige beschikba-re studiebeurzen.

Hoe de verhouding met de studenten was is voor de hedendaagse waarnemer niet zo gemakkelijk in te

schatten. Uit de beschikbare bronnen blijkt wel dat de houding van de hoogleraren paternalistische trekjes ver -toonde. Formeel hadden de studenten geen enkel

inspraakrecht, maar er blijkt steeds bereidheid te zijn

om de studenten aan te horen en er blijkt ook begrip te

zijn voor hun problemen. De studenten waarmee

gesproken wordt zijn soms vertegenwoordigers van de

op instellingsniveau werkende 'Centrale Commissie voor Studiebelangen' , maar meestal vertegenwoordi-gers van de ETV Als het gaat over zaken als studi

ebe-lasting, verdeling van de studielast over het studiejaar,

examenregelingen e. d. worden de studenten serieus genomen, al heeft de Afdelingsvergadering altijd het

laatste woord en laat men dat ook goed merken. Men proeft ook wel iets neerbuigends in de welwil

lend-heid waarmee men de zaken bespreekt. Wat te denken van de rapportage door de voorzitter van de Afdeling als hij over een door hem gevoerd gesprek met de studen-ten meedeelt dat de studenten "na kennisneming van het standpunt van de hoogleraren zeer bevredigd zijn heengegaan." Een zaak die meermalen aan de orde komt is de toegang tot de bibliotheek van de

(sub)afde-ling. De studenten was de toegang tot deze bibliotheek ontzegd. De studenten willen toch graag de beschik -king krijgen over de aanwezige boeken en tijdschriften. Uiteindelijk komt een compromis tot stand. Er zal een

duplicaat van de catalogus worden gemaakt dat bij de conciërge ter inzage zal liggen. Als nu een student over een bepaald boek of tijdschrift zou willen beschikken,

(22)

diende hij een hoogleraar te vragen hiervoor toestem-ming te verlenen. Met deze toestemming kon hij dan inzage verkrijgen. Een duplicaat van de catalogus werd

nodig geacht omdat men beducht was voor

beschadi-ging van het origineel als men dit de studenten in han-den zou geven. Typisch en tekenend voor de verhoudin

-gen is dat in de notulen van de (sub)afdelingsvergade

-ring de studenten vrijwel steeds worden aangeduid als

"de jongelui." Dat in het begin van de twintigste eeuw de aanwezigheid van paternalistische trekjes zich niet beperkte tot de universitaire wereld, blijkt uit de vele

malen dat de subafdeling advies gevraagd werd door overheidsinstellingen die jonge ingenieurs in dienst namen. Het was gebruikelijk dat zo'n instelling aan de subafdeling vroeg een rapport uit te brengen omtrent de kwaliteiten van de sollicitanten. De subafdeling bleek dan steeds bereid aan zo'n verzoek te voldoen en zij

leverde daarbij altijd een gemotiveerde volgorde van

voorkeur. Vooral het Ministerie van Koloniën, een

belangrijke werkgever voor afgestudeerden van de TH,

paste deze praktijk toe.

Een bladzijde uit de notulen van de vergadering van de subafdeling op 11 novem-ber 1910. Het handschrift is van de secretaris prof. ir. C.L. van der Bilt.

Een regelmatig in de vergaderingen terugkerend punt was de ergernis over het geringe vertrouwen dat veel

werkgevers toonden in de kwaliteit van het diploma van

elektrotechnisch ingenieur. In de

personeelsadverten-ties voor typisch elektrotechnische functies werd vaak

de eis gesteld dat men zowel het diploma van

werktuig-kundig ingenieur diende te bezitten als dat van el

ektro-technisch ingenieur. De subafdeling nam herhaaldelijk

de moeite zulke adverteerders van haar ontstemming

hierover te doen blijken. Toen echter de studenten eens

de subafdeling op zo'n advertentie attendeerden, met

het verzoek hier wat aan te doen, reageerde de

subaf-deling enigszins gepikeerd: de studenten hoefden zich met zulke zaken niet te bemoeien, ze konden er echt

wel op vertrouwen dat de subafdeling daar zelf attent

op was.

Meer nog dan uit de verslagen van de vergaderingen

van de subafdeling valt de 'couleur locale' van de eer-ste decennia van de eeuw te proeven uit de verslag leg-ging van de laboratoriumvergadering, de 'beheerders

-club' . Deze verslagen laten er geen twijfel over bestaan dat het delegeren van bevoegdheden, laat staan het

mandateren, nauwelijks bekende begrippen waren. Het

wekt dan ook geen verbazing dat de bespreking van conflicten met de bedrijfsingenieur, ir. Brückman, die de

taken in feite moest uitvoeren, een vertrouwd bestand-deel van de agenda vormden. De notulen vestigen de

indruk dat deze functionaris, gedurende vele jaren de-zelfde persoon, geen al te meegaand karakter bezat. Het is overigens de vraag of de notulist wel als onpartij-dig kan worden aangemerkt. Men bedenke ook dat de

hedendaagse lezer de positie van een uitvoerder met

grote verantwoordelijkheid, doch zeer geringe eigen bevoegdheden, anders zal inschatten dan een tijdge-noot zou doen. Regelmatig terugkerende agendapunten

waren o.a.: Wel of niet aanschaffen van een boek naar aanleiding van een zichtzending van boekhandel Waltman,

abonnementen op tijdschriften en eenvoudige

beheers-zaken, zoals vernieuwing van verfwerk, herstel van meubilair, vergroting van een radiator, het soort te sto-ken kolen, het plaatsen van hekjes, enz.

Ook op het punt van personeelszaken en gedragsregels hield men een dikke vinger in de pap. Een jongste bediende wordt op straffe van ontslag gemaand zich netter te kleden. De kinderen van één van de

bedrijfs-chefs moeten zich onthouden van lawaaiige spelletjes op het voorplein. De beambten wordt toegestaan

aard-appelen te poten op het terrein rondom de antenne. Een verzoek van de studenten om toestemming voor het gebruiken van thee in het gebouw of op de teken-zaal wordt afgewezen. Als blijkt dat in de middagpauze tussen twaalf en één uur studenten soms in het ge-bouw eten wordt besloten aan deze misstand een eind

(23)

Natuurlijk krijgen ook de essentiële zaken ruimschoots aandacht. Begrotingskwesties, bevorderingen van het in het gebouw werkende technische en administratieve personeel. Heel veel discussie over het toenemende ruimtegebrek. Aanvankelijk dacht men vooral aan ver-groting van het gebouw, later werd gedacht in de rich-ting van nieuwbouw voor elektrotechniek, waarbij de natuurkunde in het bestaande gebouw zou blijven. Toen evenwel de gedachte aan een aparte opleiding voor natuurkundig ingenieur post vatte werd de keuze voor een nieuw gebouw voor natuurkunde met de voor de beoefening van dit vak passende voorzieningen, voor de hand liggend.

Een thema van alle tijden is het omgaan met een be-perkt budget. De financiële middelen waren uitermate beperkt. Ondanks zorgvuldig en zuinig beheer, waren tekorten door onverwachte tegenvallers niet altijd te vermijden. Dat gaf dan onvrede bij het College van Curatoren. In 1926 was het tekort op de jaarrekening volgens het verslag excessief, het bedroeg wel f 1000, -Dat men echt op de kleintjes paste blijkt uit tal van klei-ne bezuinigingen; zo was bijvoorbeeld het al dan niet laten branden van buitenlampen een serieus punt van discussie.

AI zal de hedendaagse universitaire medewerker de wenkbrauwen fronsen bij de bedillerige houding van de club van hoogleraren anno, zeg 1915, dan zal toch ook waardering niet mogen ontbreken voor de niet aflaten -de bereidheid om de beperkte middelen optimaal in te zetten ten behoeve van het onderwijs.

ONDERWIJS EN ONDERZOEK

Komen we thans tot het primaire doelgebied van een universitaire instelling: onderwijs en onderzoek. Het valt op dat in de eerste decennia van het bestaan van de studierichting de aandacht voor onderzoek uitermate gering blijkt te zijn. De verslagen van de vergaderingen reppen zelden over onderzoek of over beleid terzake. Ook de jaarboeken van de Hogeschool beperken zich vrijwel geheel tot onderwijszaken, waaruit blijkt dat de Afdeling der Electrotechniek geen uitzondering vormde. Alleen de in deze boeken tevens opgenomen verslagen van het Delfts Hogeschoolfonds vermelden schenkin-gen ten behoeve van onderzoekingen. De gevoteerde bedragen zijn steeds zeer bescheiden en zijn meestal bedoeld om de aanschaffing van een bepaald instru-ment mogelijk te maken. De gebouwen tooien zich wel met de naam 'laboratoria', maar de vermelde l aboratori-umactiviteiten beperken zich in hoofdzaak tot practica. Overzichten van wetenschappelijke publicaties

ontbre-ken geheel. Dit betekent niet dat er in het geheel niet gepubliceerd werd; van de individuele hoogleraren zijn wel publicaties bekend, maar deze hebben in grote meerderheid het karakter van wat we tegenwoordig vakpublicaties noemen. Terzake van het deelhebben aan de professionele gemeenschap waren de meeste hoogleraren overigens wel heel actief. Ze werden veel -vuldig gevraagd als adviseur bij de voorbereiding van projecten op het gebied van de elektriciteitsvoorziening, tractie, bouw van centrales, enz. Daarmee hebben ze ongetwijfeld in belangrijke mate bijgedragen tot de bloei van de elektrotechniek in Nederland. Men kan dit type activiteiten, hoe waardevol en maatschappelijk relevant ook, echter niet kwalificeren als wetenschappelijk onderzoek.

17 november 1921: een proefrit op het Oude Delft te Delft, met de elektrische

motorwagen getrokken door een stoomtramlocomotief .

Daarin bevond zich een gezelschap, waaronder hoogleraren van de Technische

Hogeschool, de stedebouwkundige architect dr. H.P. Berlage, enige ambtenaren van het departement O.K.W., het bestuur van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, de directeur van de Delftse Gist~ en Spiritusfabriek ir. Waller en de burgemeester van Delft mr. G. van Baren. (Foto NVBS)

Hetzelfde geldt voor het verrichten van werkzaamheden voor derden, waarbij gebruik gemaakt werd van facilit ei-ten van het laboratorium. Op dit punt voerde men geen duidelijk beleid. De verslagen van de vergaderingen der hoogleraren maken vele malen melding van botsingen met de bedrijfsingenieur, verband houdende met zijn activiteiten in het ijken van elektriciteitsmeters voor de Vereniging van Directeuren van Elektriciteitsbedrijven in Nederland. Toen evenwel laatstgenoemde instantie dreigde Delft vaarwel te zeggen vanwege de stroeve houding van de hoogleraren, spande men zich in niet geringe mate in om deze taak te behouden. Bij de oprichting van de KEMA nam deze de genoemde taak vanzelfsprekend op zich. De geringe aandacht voor wetenschappelijk onderzoek blijkt ook uit het aantal pro -moties. Tussen 1905 en 1930 leverde de Afdeling niet meer dan 10 doctores af (van der Bilt 3x, Elias 2x, Feldmann 4x, Hallo 1 x, Thierens en Van Swaay Ox).

(24)

In vergelijking met de situatie nu met 25 à 30 promo-ties per jaar een wel uiterst povere score.

De algemeen geringe aandacht voor wetenschappelijk

onderzoek aan de TH is merkwaardig als men bedenkt dat met de bevochten opname van de TH in het Hoger Onderwijs toch de universitaire status was verworven.

En de algemene universiteiten kenden wel een stevige onderzoektraditie. Het fysisch onderzoek in Leiden ge-noot wereldvermaardheid.

Op grond van het beschikbare materiaal moet aangeno-men worden dat de meeste, zo niet alle, afdelingen van de TH zichzelf beschouwden als opleidingsinstituten.

Zowel uit de verslagen van de Afdelingsvergadering als uit de jaarboeken van de Hogeschool blijkt dat men de onderwijstaak zeer serieus opvatte. Hierop richtten zich de inspanningen.

Richten we thans de aandacht op het curriculum en op het daaruit voortvloeiende onderwijs. Zoals reeds is ver-haald in het eerste hoofdstuk is de studierichting el ek-trotechniek voortgekomen uit de opleiding tot werktuig-kundig ingenieur aan de Polytechnische School. Bij de instelling van de studierichting elektrotechniek werd deze onderdeel van de Afdeling der Werktuigbouwkunde, Scheepsbouwkunde en Electrotechniek. Pas in 1919

werd Elektrotechniek een zelfstandige Afdeling. Haar werktuigbouwkundig verleden heeft de afdeling heel lang met zich meegedragen. Gedurende vele jaren om -vatte het studieprogramma van de eerste twee studie -jaren (de propedeuse) in het geheel geen elektrotechni -sche vakken. Pas in 1923 verschijnen er specifiek el ek-trotechnische vakken in het tweede studiejaar.

Het studieprogramma voor het eerste studiejaar be-stond gedurende vele jaren uit ruim 50% wiskunde, 15 à 20% natuurkunde, en circa 30% wer ktuigbouwkundi-ge vakken. Voor het tweede studiejaar zijn de globale percentages 40% wiskunde, 25% natuurkunde, 5% mechanica en 30% werktuigbouwkunde. In deze verhoudingen traden gedurende de gehele periode die onze aandacht heeft geen veranderingen van betekenis op. Wat betreft de kandidaatsfase (3e en 4e studiejaar): zeer opvallend is de grote component die wordt gevormd door theoretische en toegepaste mechanica. Het pro-gramma voor het derde jaar omvatte vele jaren 25 à

30% mechanica, circa 5% werktuigbouwkunde, 5%

recht en 55 à 60% elektrotechnische vakken. Ook in het vierde jaar nog circa 20% mechanica, 20% wer k-tuigbouwkunde, 10% recht en slechts 50% elektr otech-niek. Terzijde: het 3e en 4e jaar kenden tot 1934 geen wiskundige vakken, en tot 1939 geen natuurkundige vakken. Deze vakken werden blijkbaar beschouwd als

typisch behorend tot de propedeuse. Het vijfde jaar was geheel gewijd aan de elektrotechniek, met als hoofdbestanddeel de afstudeeropdracht.

Als in 1923 een begin wordt gemaakt met een beschei-den introductie van elektrotechnische stof in het twee-de studiejaar verandert er overigens nog weinig. Nemen we als voorbeeld de cursus 1931-1932, dan blijkt dat de hiertoe benodigde ruimte van circa 15% van het studieprogramma voor nagenoeg gelijke delen verhaald is op wiskunde, natuurkunde en werktui g-bouwkunde. De zeer grote mechanica-component in het 3e en 4e jaar is dan nog nauwelijks aangetast.

"Elootrot •• hnfsch ingenieur. al

r

I

URF.'_

I

V ... K .... N. OocKH'r. OPNER"l~GK.,". VOOkOlI.. OEl'. f

I

I

I

10 Stutllejl,a.r. Cardin33.1. ,

I

I

de luivere en toegep.utc

wis--Janssen van

R

"".

I

I:

kunde. de Vries. I

(Ie thcorcti.'iChe en toegep."L,te

I

·

na.tuurkumk. Siertscm3. I 3

I

, I de scheikuIKIe. ter Meulen. " I Brouwer. , 9

,

de werktuigbouwkunde. Dijxhoom.

I

'

I

de mech:mischc technologie. van Royen.

r

2e StluUejaar.

C:lrdin:t:lJ. de:: zuivere en l~e~le wi .... Schouten.

I

kunde. de Vries.

t de theoretische en toegepaste

l.totP.

·11

mef:hanic:a. C:ndill:l.,t1.

de theoretische en toegepaste de Haas. ,

I

I

t , I

natuurkunde. Sicr15c:ma. 3 3

,

I tIe schdkunde. ter?'kulel\.

" i{l

Frnnco.

I

Hl de werktuigbOuwkunde. I

Brouwer. 9 j' I

dc mech:lI\ische tt!chllulogie. I van Royen.

het handteekenen. jGi!".

I

,

I

- " I

I

Programma der lessen 1906-1907

Het vierde jaar kent inmiddels keuzevakken. Op het ont-staan van keuzepakketten kom ik nog terug bij de verken-ning van de volgende bestaansperiode van de Afdeling.

Een eveneens vrijwel constante factor in de curri culum-opzet is de omvang van wat aangeduid wordt als 'oefe-ningen'. Het onderwijs in alle vakken die het experi-ment kennen als middel tot verwerving en verificatie van kennis, omvatte practica. In de beide eerste stud ie-jaren behoorde een uitgebreid natuurkunde-practicum tot het curriculum, in de latere studiejaren practica over elektrische meettechniek en elektrische machines.

(25)

Vakken met een constructieve inslag kenden uitgebrei-de tekenoefeningen. In de eerste studiejaren hadden deze betrekking op de beschrijvende meetkunde en op werktuigonderdelen. In de hogere studiejaren op werk-tuigkundige constructies, zoals hefwerktuigen, alsmede natuurlijk op elektrotechnische constructies, en dan met name elektrische machines en distributiesystemen. Merkwaardig is dat gedurende vele jaren in het eerste studiejaar ook een cursus handtekenen tot het verplich -te curriculum behoorde. Het totaal aan praktische oefe-ningen maakte een substantieel deel uit van het studie-programma. Het aantal hieraan gewijde uren was weinig minder dan het aantal aan colleges bestede uren.

02 ElcetroteehnlHell Ingonleur.

VAIU .. KK.

I

Doc~,,·.

' j '

:Ie 8tudlajur.

I

Cardil\4:\1.

de theoretische en toegep:lSte Schouten.

meCh4I1k!l. d~ architectuur. de werktuigbouwkunde. Klinktu.mcr. Oijxhoorn. F'r:LUCO. HOlst. RIlvenek. v. d. Uilt. Feldmann. de clec:trotcchniek. . Snijders. VAD SWA4y. het lI.dminilltr.uÎcf rcr.ht. P~kctbo.ring.

~. StudieJaAr.

de theorcliJche en tOCgèputc f)(o.hOUlCll.

mecMnic4.

de werktuiabouwkunde.

de clcctroteehniek. Hol~t. Ravenek. v. d. Bilt. Feldm!l.nn. SnijdcffI, vno SWtlAy. de lIennl$ vnn' OOUw5tol1'en. v. a. Klocil.

het I\dminÎltriltic.:f recht. .Pekelharing.

de theoretische en tocgc(WIte'

mechanica.

de .I1rchiteetUlir. Klinkhamer .

de electrotechnick.

. v. (1. Bilt'. Feldm:lIln.

Snijdert.

\'an SW2ay.

I

VOORO)t

-

~

.! OlW.

l

O.'ln!RKINORN.

" 1 t. P. j gecombineerd. '4 ,

I

geco

",b

i

~eerd.

Het is duidelijk dat de Afdeling voor de praktijkkant van de studie steeds een belangrijke plaats heeft ingeruimd, daarmee de reeds in de Polytechnische School gevorm-de traditie voortzettend. Uit de verslagen van de Afde-lingsvergadering blijkt nergens dat hierover controver-ses van enige omvang bestonden; er was kennelijk consensus over het belang van praktische oefeningen als voorbereiding op de toekomstige beroepsuitoefening.

Samenvattend kunnen we vaststellen dat het studie-programma gedurende de eerste kwart eeuw van het bestaan van de studierichting nagenoeg niet veranderde. De uit de eerste twee jaren bestaande propedeuse was

in hoofdzaak gewijd aan wiskunde en natuurkunde; het technische bestanddeel bestond tot 1923 geheel uit werktuigbouwkundige vakken. Na dit Jaar doet een be-scheiden portie elektrotechniek haar intrede in het twee-de studiejaar. In het derde en vierde studiejaar geen wiskunde en natuurkunde meer, een zeer grote compo-nent aan theoretische en toegepaste mechanica, een stevige rest aan werktuigbouwkunde en voor ongeveer de helft elektrotechnische vakken. Het vijfde jaar kan geheel besteed worden aan het versterken van de elek-trotechnische kennis.

INHOUD EN NIVEAU VAN HET CURRICULUM

Nu we enig inzicht hebben verworven in de structuur van het curriculum gedurende de eerste kwart eeuw van het bestaan van de opleiding, past het, ter comple-tering van het beeld, onze aandacht te richten op de inhoudelijke aspecten van het curriculum. Behalve de omschrijvingen in de 'programma's der lessen' bieden de nog beschikbare door toenmalige studenten neerge-schreven collegedictaten hierin een redelijk compleet inzicht. De studieverzameling van de Faculteit der El ek-trotechniek bevat een unieke collectie van zulke dicta-ten, verkregen van oud-alumni en uit hun nalatenschap-pen. Vakken die deel uitmaakten van het studieprogram-ma van verscheidene afdelingen werden ondergebracht in standaardcursussen. Deze werden gevolgd door alle in aanmerking komende studenten. Er was geen diffe-rentiatie van de stof met het oog op de specifieke be-hoeften van bepaalde afdelingen. Wel werden de cur-sussen in de wiskunde op twee niveaus aangeboden. Men sprak wel van de 'grote wiskunde' en de 'kleine wiskunde'. De E-studenten volgden voor alle w iskundi-ge en natuurkundige vakken de 'grote cursussen', veelal tezamen met hun collega's van de studierichtingen werk-tuigbouwkunde, scheepsbouwkunde en civiele techniek.

Het niveau van de cursussen mag zeker hoog genoemd worden. Op het programma stonden een grondige be-handeling van de analyse, de analytische meetkunde van het platte vlak en van de ruimte, de vectoranalyse en de beschrijvende meetkunde. Ook het programma voor de natuurkunde was omvangrijk en van goed niveau. Alle hoofdgebieden van de toenmalige natuurkundige kennis kwamen aan de orde: warmteleer, thermodyna-mica, optica, elektriciteitsleer, alles voorzien van uitge-breide practica. Zoals al eerder werd vastgesteld omvat-te het studieprogramma van het derde en vierde studie-jaar een grote component theoretische en toegepaste mechanica. Dat deze vakken in hoofdzaak in de kandi-daatsstudie waren ondergebracht berustte ongetwijfeld op de behoefte bij de behandeling van de materie

(26)

Handgeschreven collegedictaat van de student J. Ravoo uit de beginperiode

gebruik te kunnen maken van een omvangrijk arsenaal

aan mathematisch gereedschap. AI het onderwijs op

het gebied van de wiskunde, natuurkunde en

mechani-ca werd verzorgd door de Afdeling der Algemene Weten-schappen. Uit de verslagen van de Afdelingsvergadering van de Afdeling der Electrotechniek blijkt wel dat er niet

zelden spanning was tussen de daar levende wensen

en het beleid van de Afdeling der Algemene Weten-schappen. Men zocht in de loop der tijd in toenemende mate naar ruimte voor meer onderwijs in de elektrotech-nische vakken, ook in het tweede studiejaar. Met de

Afdeling der Algemene Wetenschappen was blijkbaar

nauwelijks te praten over aanpassingen in de stof.

Herhaaldelijk is er gepleit voor een meer op de

toepas-singen gerichte behandeling van de wiskunde. En met

name is er vele malen aangedrongen op vermindering

van de omvang van het onderwijs in de theoretische en

toegepaste mechanica. Voor discussies hierover

wer-den soms aparte vergaderingen gehouwer-den, waarin men,

blijkens de verslagen, stevig met elkaar overhoop lag.

Men kwam moeizaam tot weinig bevredigende

compro-missen. In wat mindere mate had men problemen met

',11. .

de aanzienlijke hoeveelheid werktuigbouwkundige

bestanddelen van het curriculum, maar in de loop der

tijd nam toch ook op dit punt de onvrede toe. In 1922

kwam de Afdeling der Werktuigbouwkunde en

Scheeps-bouwkunde met een voorstel om meer

werktuigbouw-kundige vakken in het curriculum op te nemen.

Hierover hoefde men niet lang te discussiëren; men liet weten dat men juist uit was op vermindering. Het lijkt

erop dat daar alle aanleiding toe was, want het studie-programma behelsde vele onderwerpen waarvan men

zich kan afvragen of die bij de stand van zaken halver-wege de jaren twintig nog wel onmisbaar waren als

verplichte stof voor alle elektrotechnische studenten. Daarbij kan men denken aan onderwerpen als

stoom-werktuigen, hefwerktuigen, wateropvoerwerktuigen, verbrandingsmotoren en gasgeneratoren. De Afdeling heeft grote moeite gehad zich in de loop der tijd te

ont-worstelen aan haar werktuigbouwkundige wortels.

Vooruitlopend op de geschiedenis van de Afdeling na

1930 zij hier vermeld dat het tot diep in de vijftiger jaren

geduurd heeft aleer op dit punt een min of meer

Cytaty

Powiązane dokumenty

Jak można zauważyć, w ciągu dekady jedynie dwa kraje – Chiny i Węgry – odnotowały znaczny wzrost udziału omawianej grupy towarowej w eksporcie ogółem, lecz z tych

Wywiązując się z zadania przesłania zobowiązanemu upomnienia, wierzyciel uświadamia go o konsekwencjach niezrealizowania obowiąz- ku. Upomnienie zaś nie ma za zadanie

Jacek W. Wołoszyn w swojej książce podjął próbę ukazania kierunków i za­ sad podporządkowywania przez komunistów różnych dziedzin życia młodego poko­ lenia Polaków na

Eschatologiczny, metafizyczny, religijny, m isteryj- ny, mistyczny, egzystencjalny i esencjalny w ym iar człowieczego bytu może znaleźć się jako m otyw (temat)

Marcin Molenda Walory turystyczne jako czynnik rozwoju lokalnego gminy

Badania doświadczalne zużycia główki endoprotezy stawu biodrowego ze stopu kobalt-chrom oraz z tlenku l;lluminium

Orzeczenie Appleby i inni v.. Przy ocenie konieczności ingerencji w prawo do swobody wypowiedzi polegającej na oddaleniu wniosku o retransmisję przez radio rozprawy o

Эти задачи, а также необходимость исправного проведения организаторских работ связанных с выполнением плана развития армии в период