• Nie Znaleziono Wyników

Woongedrag van draagkrachtige senioren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Woongedrag van draagkrachtige senioren"

Copied!
80
0
0

Pełen tekst

(1)

OnfÎ'.-WOONGEDRAG VAN DRAAGKRACHTIGE

SENIOREN

Bibliotheek TU Delft

(2)

WERKDOCUMENT

Onderzoeksinstituut OTB

(3)

WOONGEDRAG VAN DRAAGKRACHTIGE

SENIOREN

drs. J.M. Kersloot

(4)

De serie Volkshuisvestingsbeleid en Bouwmarkt wordt uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628 CN Delft Tel.: (015) 783254

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Bouwon-dernemers

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BmLIOTIlEEK, 'S-GRA VENHAGE

Kersloot, J .M.

Woongedrag van draagkrachtige senioren / J.M. Kersloot. - Delft: Delftse Universitaire Pers. - ID., tab. - (Werkdocument / Onderzoeksinstituut OTB, ISSN 0923-9871 ; 93-12)

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Bouwon-dernemers (NVB). - Met lito opg.

ISBN 90-6275-893-2 NUGI 655

Trefw.: wonen; ouderen

(5)

INHOUD

VOORWOORD

1 INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 1

1.1 Aanleiding van het onderzoek .. ... ... 1

1.2 Probleemstelling, onderzoeksopzet en inhoud . . . .. 1

1.3 Begrippen . . . .. 2

2 LITERATUURVERKENNING .. .... ... ... .. . . .... 5

2.1 Inleiding. . . .. 5

2.2 Inzichten uit de literatuur ... 5

3 PROFIELSCHETS DRAAGKRACHTIGE SENIOREN IN 1989 ... .. 7

3.1 Inleiding. . . .. 7

3.2 Huidige huishoudens- en woonsituatie .... .. ... ... 8

3.3 Gerealiseerde verhuizingen .... .... ... .... 12

3.4 Gewenste verhuizingen ... ... 14

4 KERNVARIABELEN DRAAGKRACHTIGE SENIOREN IN 1981, 1985 EN 1989 .. . . . ... ... ... ... .. ... . 19

4.1 Inleiding. . . .. 19

4.2 Kwantitatieve omvang en het huidige woningtype . . . .. 19

4.3 Gerealiseerde verhuizingen ... .... .... 21

4.4 Verhuisgeneigdheid en gewenste verhuizingen .. ... ... 22

4.5 Discrepantie tussen vraag en aanbod .. ... ... ... 23

5 VOORUITBEREKENING EN VERWACHT TOEKOMSTIG WOONGEDRAG . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 27

5.1 Inleiding. . . .. 27

5.2 PRIMOS-leeftijd- en huishoudensprognose . . . .. 27

5.3 FISTROVOL-prognose van de inkomensontwikkeling ... 30

(6)

6 SENIORENWIJZER ... 35

6.1 Inleiding. . . . . . . . . . . .. 35

6.2 Vraag en aanbod van woningen per provincie . . . 35

7 CONCLUSIES . . . . .. 43

BIJLAGEl INFORMATIE VOORDE AANMAAKVANDEFLATOREN ... ... 45

BIJLAGE 2

AANVULLENDE TABELLEN BIJ HOOFDSTUK 3 ... 47

BIJLAGE 3

AANVULLENDE TABELLEN BIJ HOOFDSTUK 4 ... 55

BIJLAGE 4

AANVULLENDE TABELLEN BIJ HOOFDSTUK 5 ..... ... ... 59

BIJLAGE 5

DE HUISHOUDENSMODULE IN HET FISTROVOL-MODEL . . . .. 63

(7)

VOORWOORD

Deze studie naar het woongedrag van draagkrachtige senioren heeft het OTB uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers (NVB).

Het woongedrag van draagkrachtige senioren wordt aan de hand van een korte literatuurstudie, de drie Woningbehoeftenonderzoeken (WBO's) 1981, 1985/1986 en 1989/1990, de PRIMOS-leeftijd- en huishoudensprognose en het FISTRO-VOL-model onderzocht.

Bij de totstandkoming van dit project zijn diverse personen betrokken geweest. Van de zijde van het OTB zijn dat onder andere drs. J.B.S. Conijn, drs. C.J.M. Lamain en P. de Vries. De twee laatstgenoemde personen zijn behulpzaam geweest bij het voorzien van het cijfermateriaal. Mw. J. Koopman en mw. A.D. Dersjant hebben de type-werkzaamheden ondersteund.

Drs. N. Rietdijk heeft namens de opdrachtgever het onderzoek begeleid.

J.M. Kersloot

(8)
(9)

1

INLEIDING

1.1 Aanleiding van het onderzoek

De vergrijzing en de effecten die daalVan uitgaan op de Nederlandse woning-markt zijn de laatste jaren belangrijke onderzoeksthema's geworden. Ook in dit rapport staat dit thema centraal, waarbij specifiek wordt ingegaan op de draag-krachtige ouderen.

Een belangrijk aandachtspunt van de vergrijzing betreft de toekomstige wijzigin-gen tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Met name speelt hierbij een rol hoe het aanbod door een bouwbeleid kan worden beïnvloed. Daarbij is niet alleen de kwantitatieve omvang van de vraag van belang, ook de kwalitatieve vraag speelt een rol.

Dit vormde voor de opdrachtgever van dit project de aanleiding om het OTB een onderzoek te laten verrichten. De keuze voor uitsluitend de draagkrachtige ouderen hangt samen met het feit, dat juist deze groep via een bouwbeleid kan worden bereikt. Nieuwbouw is tegenwoordig immers per definitie duur. In dit rapport staan de bevindingen.

1.2 Probleemstelling, onderzoeksopzet en inhoud Pro bleemstelling

De probleemstelling van dit onderzoek bestaat uit vier delen: 1. Hoe kan de groep draagkrachtige ouderen worden gedefinieerd?

2. Hoe ontwikkelt de omvang van de groep draagkrachtige senioren zich in de tijd?

3. Hoe kan het woongedrag van de draagkrachtige senioren worden getypeerd? 4. Welk bouwbeleid is gewenst gelet op de huidige en toekomstige

ontwik-kelingen van de draagkrachtige senioren?

Onderzoeksopzet en inhoud

Om een antwoord te kunnen geven op de probleemstelling, is de volgende onderzoeksopzet en hoofdstukindeling gekozen. Het onderzoek begint in

(10)

boofdstuk 2 met een korte literatuurverkenning over het woongedrag van ouderen in het algemeen.

In hoofdstuk 3 volgt een meer uitgebreide profielschets van de draagkrachtige senioren aan de hand van het landelijke Woningbehoeftenonderzoek 1989/1990 (WBO 1989/1990). De kenmerken van het huishouden en de woning worden er beschreven. Daarnaast wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de gerealiseerde verhuizingen in de periode 1986-1989 en de gewenste verhuizingen van de verhuisgeneigden. Daarbij wordt onder andere nagegaan tussen welke woningty-pen (naar bouwwijze, aantal kamers en eigendomssituatie), gemeentegroot-teklassen en provincies men is verhuisd, of wil verhuizen.

In hoofdstuk 4 worden vervolgens enkele belangrijke kernvariabelen in een tijdreeks geplaatst met behulp van WBO 1981, WBO 1985/1986 en WBO 1989/1990. Hier is met name de omvang van de groep draagkrachtige senioren en de verdeling over de woningtypen van belang. Ook komt de discrepantie tussen feitelijk en gewenst verhuisgedrag per woningtype in de jaren tachtig aan de orde. Hiermee ontstaat een indicatie van de schaarste van de woningtypen waar draagkrachtige senioren om vragen.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de leeftijd- en huishoudensontwikkeling van de Nederlandse bevolking bestudeerd aan de hand van de PRIMOS-prognose. Met het op het OTB operationele FISTROVOL-model wordt in hoofdstuk 5 even-eens de omvang van de groep draagkrachtige senioren voor de jaren 1995 en 2000 geschat. Dit geeft een indicatie van de omvang van de marktontwikkelingen in de nabije toekomst.

In hoofdstuk 6 is een zogenaamde seniorenwijzer opgenomen. De 'wijzer' beoogt relevante informatie voor een bouwbeleid in de nabije toekomst te geven door de vraag en het aanbod op provincieniveau naast elkaar te zetten.

Het rapport eindigt met enkele conclusies (hoofdstuk 7).

1.3 Begrippen

In deze paragraaf staan de definities van de belangrijkste begrippen van dit rapport. Ook wordt een referentiekader gegeven waarmee duidelijk wordt welk deel van de oudere huishoudens een draagkrachtig inkomen heeft.

Senioren zijn personen met een leeftijd van 55 jaar of ouder (SS-plussers). In het WBO-gedeelte van dit onderzoek zijn de senioren geselecteerd (hoofden van huishoudens), die zelfstandig wonen in een woning, een wooneenheid, of een bewoonde andere ruimte (ook de inwonende zelfstandige huishoudens zijn verwerkt).

De inkomensgrens voor draagkrachtige senioren ligt bij het netto-inkomen van het huishouden van

f

30.660,- en hoger (prijspeil 1989). Deze grens is vastgesteld na een voor-analyse en overleg met de opdrachtgever van het onderzoek. Uitsluitend de huishoudens die een geldig inkomen hebben opgegeven zijn in ht:t WBO-gedeelte van dit onderzoek verwerkt.

(11)

Tabel 1.1 Bepaling van de doelgroep draagkrachtige senioren 1989, afgerond op honderdtallen

huishoudens jonger dan 55 jaar huishoudens 55 +

huishoudens totaal

huishoudens 55 +, ongeldig inkomen

huishoudens 55+, inkomen lager dan f

30.660,-huishoudens 55+, inkomen huishouden f 30.660,-of hoger huishoudens 55 + totaal Bron: WBO 1989/1990. 3.910.200 2.044.600 5.954.700 527.200 1.108.700 408.700 2.044.600

In het Woningbehoeftenonderzoek 1989/1990 zijn 408.700 draagkrachtige senioren aanwezig. Van alle 55-plussers geeft 25,8% geen geldig inkomen op, waarmee de totale omvang van de groep draagkrachtige senioren naar schatting 550.800 bedraagt (de 26% ontbrekende inkomens worden naar rato toegedeeld aan de draagkrachtige senioren). In totaal zijn er 2.044.600 55-plussers geregis-treerd in het WBO 1989/1990, zodat naar schatting 27% van alle huishoudens met 55-plussers een draagkrachtig huishouden in 1989 is . .

De PRIMOS-gegevens in dit rapport laten een geringere omvang van het aantal 55-plussers zien dan de woningbehoeftengegevens; het Woningbehoeften-onderzoek 1989/1990 telt 142.700 meer 55-plussers dan PRIMOS in 1991 berekent. Dit verschil komt omdat PRIMOS per definitie uitgaat van vrouwelijke hoofden. In het WBO 1989/1990 is 88% van de huishoudens met draagkrachtige senioren een mannelijk hoofd en hun leeftijd is gemiddeld genomen hoger dan de leeftijd van de eventuele vrouwelijke partner.

De opgenomen huurprijzen hebben betrekking op de basishuur. De basishuur is de kale huurprijs minus de kosten voor garage/bedrijfsruimte, plus subsidiabele servicekosten. Deze huur is de grondslag voor de IHS-berekening.

De verkoopprijs is gedefinieerd als: de door de respondent geschatte verkoop-waarde van de woning in lege staat.

De volgende huishoudens zijn als verhuisgeneigd aangemerkt: - zij die beslist willen verhuizen;

- zij die misschien willen verhuizen;

- zij die wel willen verhuizen, maar niets kunnen vinden;

- zij die bij ondervraging reeds andere huisvesting hebben gevonden.

Aan de hand van deze verhuisgeneigden is tevens het profiel van de gewenste woonsituatie geschetst.

Bij minder dan vijf waarnemingen in de WBO-enquêtes kunnen geen statistisch verantwoorde uitspraken worden gedaan. In deze gevallen is een symbool (-) in de tabellen van dit rapport opgenomen.

(12)

Bij de beschrijvingen in dit rapport speelt een samengestelde woningtypologie een belangrijke rol. De typologie is opgebouwd rondom drie variabelen, te weten de bouwwijze (een eengezinshuis of een woning in een meergezinshuis), de eigendomssituatie (huur of koop) en het aantal kamers. Omdat draagkrachtige huishoudens in dit onderzoek worden behandeld, is in de typologie de koop- en huurprijs niet opgenomen.

Alhoewel soms cijfermateriaal over de periode na 2000 wordt gepresenteerd, ligt het accent in het rapport op de periode tot 2000. Dit is de periode die op de korte termijn van belang is voor de opdrachtgever.

De absolute cijfers die aan de WBO's zijn ontleend zijn steeds afgerond op honderdtallen. Het totaalcijfer van de tabellen is steeds bepaald op basis van het niet-afgeronde-totaal, waarmee dit aantal soms een kleine afwijking heeft met het totaal op basis van de afgeronde cellen in de tabel.

Voor de inkomens en prijscriteria worden een aantal deflatoren gebruikt (zie bijlage 1), zodat het woongedrag van draagkrachtige senioren in 1989 (per woningtype) zinvol kan worden vergeleken met de situatie in 1981 en 1985. De berekeningen met het FISTROVQL-model zijn uitgevoerd via het prijspeil van 1989.

(13)

2

LITERATUURVERKENNING

2.1 Inleiding

Deze literatuurverkenning gaat in op het woongedrag van alle senioren en dus niet alleen op dat van de draagkrachtige senioren. De paragraaf beschrijft de context waarin het meer specifieke gedrag van draagkrachtige ouderen kan worden geplaatst.

De beschrijving is ontleend aan algemene inzichten uit de literatuur. Ook zijn

passages opgenomen die direct gebaseerd zijn op het computerbestand van het WBO 1985/1986.

2.2 Inzichten uit de literatuur

Belangrijk voor het woningmarktgedrag is de hoogte van het inkomen van het huishouden. De senioren zijn wat het inkomen betreft niet de sterkste groep op de woningmarkt; gemiddeld genomen beschikken senioren over minder inkomen. Dit komt ondermeer omdat veel alleenstaanden tot de senioren behoren en deze groep heeft gemiddeld genomen een lager inkomen. Ook speelt een rol dat bij de pensionering het inkomen vaak terug loopt (WBO 1985/1986).

Naar verhouding besteden senioren ook een groter deel van het inkomen aan wonen dan de jongeren, ondanks het feit dat de woonuitgaven gemiddeld genomen lager zijn dan die van jongeren (Kapteyn en Melenberg, 1987).

Gezien het inkomensprofiel is het niet verwonderlijk dat senioren vaak in huurwoningen wonen, vooral in woningen met twee en drie kamers. De woning is ook kleiner naarmate de leeftijd hoger is, en naarmate het huishouden kleiner is. Ook als de senior niet werkt is de woning vaker kleiner (CBS, 1987, Serail, 1988, en Vrins, 1989). Oudere huishoudens wonen duurder naarmate de leeftijd

lager is en het inkomen hoger is. Oudere echtparen wonen goedkoper dan

oudere alleenstaanden (Vrins, 1989).

Een specifieke groep bestaat uit senioren die een koopwoning bezitten. Zij hebben vaak een duurdere woning en geven ook een kleiner deel van het inkomen aan wonen uit (CBS, 1987).

(14)

Behalve de huurprijs differentieert ook het type woning naar de leeftijd van de hoofdbewoner. Senioren wonen gemiddeld genomen vaker in een meergezinswo-ning. Voor alleenstaanden is dit percentage hoger dan voor echtparen (Serail, 1988). De leeftijd van de senioren hangt hier op zichzelf ook weer mee samen. Senioren wonen vaker in een meergezinswoning naarmate de leeftijd hoger is (WBO 1985/1986).

Ook de ruimtelijke component laat patronen zien met betrekking tot het voorkomen van senioren. In de vier grote steden is hun aandeel hoog en in de groeikernen is hun aandeel laag (Houben, 1985).

Op leeftijd komen betekent ook dat men gemiddeld genomen niet zo verhuisge-neigd meer is. Naarmate senioren ouder worden verhuizen ze minder. Het woningtype speelt ook een rol bij de verhuis geneigdheid. Oudere bewoners in meergezinswoningen zijn namelijk meer verhuisgeneigd dan oudere bewoners in eengezinswoningen. Oudere eigenaar-bewoners zijn minder verhuisgeneigd dan oudere huurders (WBO 1985/1986). Behalve het woningtype speelt ook hier de plaats waar men woont een rol; de verhuisgeneigdheid van senioren neemt toe, naarmate men in een grotere stad woont (Van Besouw, 1989).

Verhuisgeneigde senioren willen gemiddeld genomen vaak naar een huurwoning en een meergezinswoning verhuizen; oudere alleenstaanden vaker dan oudere echtparen. De voorkeur voor een meergezinswoning is ook groter naarmate de leeftijd van de senioren hoger is (Vrins, 1989). De woonplaats speelt hierbij ook een rol. De voorkeur voor een meergezinswoning is namelijk groter naarmate men in een grotere stad woont (Van Besouw, 1989).

Wat betreft het aantal kamers van de gewenste woning is de driekamerwoning favoriet (Serail, 1988). Dit weerspiegelt in belangrijke mate de behoefte aan een kleinere woning. Ongeveer de helft van de verhuisgeneigde senioren wil kleiner gaan wonen (CBS, 1987). De huurprijzen van de door senioren gewenste woningen liggen gemiddeld genomen hoger dan de huurprijzen van de huidige woning van alle senioren (WBO 1985/1986).

Feitelijke en gewenst woongedrag komen in belangrijke mate met elkaar overeen. Zo is het niveau van de gerealiseerde verhuizingen onder senioren lager dan onder jongeren en senioren verhuizen inderdaad vaak naar huurwonin-gen. Ook verhuizen senioren vaker naar een huurwoning en een meergezinswo-ning naarmate men ouder is (WBO 1985/1986).

Er bestaan twee belangrijke discrepanties tussen wenselijk en feitelijk gedrag. De huurprijzen van de huurwoningen liggen namelijk hoger dan die van de door ouderen gewenste woning. Daarnaast verhuizen ouderen vaker naar een- of tweekamerwoningen en minder vaak naar driekamerwoningen (WBO 1985/198(;, Serail, 1988). Dit wijst erop dat er een tekort bestaat aan goedkopere huurwo-ningen en wohuurwo-ningen met drie kamers.

(15)

3

PROFIELSCHETS DRAAGKRACHTIGE

SENIOREN IN 1989

3.1 Inleiding

Aan de hand van het Woningbehoeftenonderzoek 1989/1990 wordt in dit hoofd-stuk een profielschets van de draagkrachtige senioren gegeven.

Paragraaf 3.2 behandelt de huishoudenskenmerken en de huidige woonsituatie. Bij de huishoudenskenmerken wordt ingegaan op de burgerlijke staat, de huishoudensgrootte, de leeftijdsverdeling, de opleiding, de economische inactivi-teit, de inkomensverdeling en de ruimtelijke spreiding van de groep draagkrach-tige senioren over de verschillende gemeentegrootteklassen en de provincies. De huidige woonsituatie wordt beschreven via verschillende woningkenmerken (eengezins- of meergezinswoning, aantal kamers, of huurwoning, de koop-of huurprijs en het al koop-of niet hebben van een hypotheek).

Paragraaf 3.3 gaat over de gerealiseerde verhuizingen. De verhuismotieven worden op een rijtje gezet en er wordt nagegaan tussen welke woningtypen, provincies en gemeentegrootteklassen draagkrachtige senioren zijn verhuisd. Het hoofdstuk eindigt met een beschrijving van de gewenste verhuizingen (paragraaf 3.4). Het verschil in verhuisgeneigdheid per provincie en de verhuis-motieven worden in beeld gebracht. Daarnaast wordt aangegeven naar welke woningtypen vraag is en welke woningtypen senioren na de verhuizing zullen achterlaten. Ook volgt een beschrijving van de gewenste huur- en koopprijs en er wordt aangegeven hoeveel draagkrachtige senioren naar een andere provincie willen verhuizen.

In de tabellen van dit hoofdstuk staat, daar waar dat relevant is, ook een kolom

opgenomen voor alle Nederlandse huishoudens. Hiermee ontstaat een referentie-kader voor het profiel van de draagkrachtige senioren.

Soms worden in de tekst cijfers vermeld die niet in de tabellen van dit hoofdstuk zijn terug te vinden. Deze tabellen zijn opgenomen in bijlage 2. Verder bevat bijlage 2 ook tabellen over het gewenste woningtype van draagkrachtige senioren per provincie. Om meer perspectief te geven aan deze tabellen, is per provincie het gewenste woningtype opgenomen voor draagkrachtige 45-54-jarigen en draagkrachtige 35-44-jarigen. Deze groepen vormen de toekomstige draagkrachti-ge senioren.

(16)

3.2 Huidige huishoudens- en woonsituatie

Veruit de meeste draagkrachtige senioren (79%) zijn getrouwd. Circa 61% bestaat uit huishoudens met twee personen, 16% is alleenstaand, 15% bestaat uit

huishoudens met drie personen en 8% van de huishoudens telt vier of meer personen. Afgemeten aan de totale groep plussers zijn draagkrachtige 55-plussers veel vaker samenwonende huishoudens.

Naar leeftijdssamenstelling overheerst de groep 55-64-jarigen (61%). Daarnaast is 29% 65-74 jaar, 9% 75-84 jaar en 1 % is 85 jaar of ouder.

Het opleidingsniveau loopt niet geheel parallel aan de hoogte van het inkomen. Ongeveer 36% heeft namelijk helemaal geen beroepsopleiding gevolgd en 20% heeft een diploma van een lagere beroepsopleiding. Daarnaast heeft 23% een middelbare opleiding met succes afgerond en 21 % een hogere opleiding.

Circa 65% van de draagkrachtige senioren is momenteel economisch inactief; 52% is gepensioneerd, 10% is arbeidsongeschikt en 3% is werkloos.

Tabel 3.1 geeft de verdeling naar nettohuishoudensinkomen weer; drie kwart van de draagkrachtige oudere huishoudens heeft een inkomen tussen

f

30.000,- en

f

50.000,- (prijsniveau 1989).

Draagkrachtige senioren zijn het sterkst vertegenwoordigd in kleinere gemeen-ten, waarmee niet gezegd is dat de vertegenwoordiging in grotere kernen van geen betekenis is. Circa 52% woont in gemeenten tot 50.000 inwoners waarvan

Tabel 3.1 Draagkrachtige senioren en alle Nederlandse draagkrachtigen naar nettohuishoudensinkomen, 1989, prijsniveau 1989 inkomen Cf) 30.660 - 35.770 35.771 - 40.880 40.881 - 45.990 45.991 -51.100 51.101 -56.210 56.211 - 61.320 61.321 - 66.430 66.431 - 71.540 71.541 -76.650 76.651 - 81.770 81.771 -86.880 86.881 -91.990 91.991 -97.100 97.101 - 102.210 100.211 en meer totaal

Bron: WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

draagkrachtige senioren % 27,1 20,9 15,2 11,4 6,9 5,1 3,7 2,5 1,7 1,0 0,8 0,7 0,7 0,4 2,0 100,0 alle huishoudens % 19,4 18,6 15,1 12,2 9,7 7,5 5,1 3,4 2,2 1,5 1,1 0,8 0,7 0,5 2,2 100,0

(17)

Tabel 3.2 Draagkrachtige senioren en alle Nederlandse huishoudens per provincie, 1989

draagkrachtige senioren alle huishoudens

provincie % % Groningen 2,5 4,0 Friesland 2,5 3,8 Drenthe 2,5 2,8 Overijssel 6,2 6,3 Gelderland 12,0 11,6 Utrecht 8,1 6,9 Noord-Holland 18,7 ·17,4 Zuid-Holland 24,9 22,3 Zeeland 2,0 2,2 Noord-Brabant 12,0 13,7 Limburg 6,8 7,2 Flevoland 0,9 1,2 onbekend 0,9 0,6 totaal 100,0 100,0

Bron: WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

de helft in kernen tot 20.000 inwoners. Ongeveer 19% is woonachtig in de klasse 50.000 tot 100.000, 9% in de klasse 100.000 tot 250.000 en 20% in gemeenten met 250.000 inwoners en meer.

Draagkrachtige senioren zijn geconcentreerd in enkele provincies. Men woont vooral in Zuid-Holland (25%), Noord-Holland (19%) en in mindere mate Gelderland (12%), Noord-Brabant (12%) en Overijssel (6%). In de rest van Nederland is hun aantal naar verhouding klein (zie tabel 3.2).

Ongeveer 73% van de draagkrachtige senioren woont in een eengezinshuis; 27% bewoont een woning in een meergezinshuis.

Tabel 3.3 geeft het aantal kamers in de huidige woning weer. Ongeveer 80% woont in een naar verhouding grotere woning, d.w.z. een woning met vier of meer kamers; 36% bewoont een vierkamerwoning, 29% een vijfkamerwoning en 15% een woning met zes of meer kamers. Circa 20% woont in een huis met een tot drie kamers, waarvan de vertegenwoordiging van de driekamerwoningen het omvangrijkst is (15%).

Ongeveer de helft van de draagkrachtige senioren woont in een huurwoning; de andere helft heeft een koopwoning.

(18)

Tabel 3.3 Het aantal kamers in de huidige woning van draagkrachtige senio-ren en alle Nederlandse huishoudens, 1989

draagkrachtige senioren alle huishoudens

kamers % % 1 0,2 1,8 2 5,1 9,7 3 14,5 16,5 4 36,2 37,3 5 28,8 22,7 6 9,3 6,4 7 of meer 5,5 3,8 onbekend 0,4 1,7 totaal 100,0 100,0

Bron: WBO 1989/1990, DTB-bewerking.

Tabel 3.4 geeft de huidige kale huurprijs van de huurwoningen weer.

Draag-krachtige senioren wonen hoofdzakelijk (89%) in huurwoningen tot

f

749,-, het

peil van een doorsnee hedendaagse nieuwbouwwoning. Een grote groep betaalt

een huurprijs van

f

250,- tot

f

500,- (45%). Een ongeveer even grote groep

betaalt

f

500,- tot en met

f

749,- (40%).

In tabel 3.5 is de verkoopwaarde van de huidige koopwoningen weergegeven in

onbewoonde staat. Veel draagkrachtige senioren wonen in naar verhouding dure koopwoningen; circa 62% van de koopwoningen heeft een verkoopwaarde van

f

150.000,- of meer, 37% heeft een verkoopwaarde van

f

200.000,- of meer en

25% heeft een verkoopwaarde van

f

250.000 of meer.

Circa 41 % van de eigenaar-bewoners heeft geen hypotheek.

Tabel 3.4 Kale huurprijs huidige woning zonder IHS-correctie voor draag-krachtige senioren en alle Nederlandse huishoudens, 1989, prijsni-veau 1989 huur (f) 1- 249 250 - 499 500 - 749 750 -999 1000 en meer totaal

Bron: WBO 1989/1990, DTB-bewerking.

draagkrachtige senioren % 3,5 45,1 40,0 8,9 2,5 100,0 alle huishoudens % 9,8 56,1 29,6 3,6 0,9 100,0

(19)

Tabel 3.5 Verkoopwaarde van de huidige koopwoning van draagkrachtige senioren en alle Nederlandse huishoudens, 1989

prijsklasse

Cf

1000,-) 100 of minder 110, 125, 130, 140, 150 160, 170, 180, 190, 200 225,250 275,300 325, 350 375 of meer wil niet zeggen weet niet totaal

Bron: WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

draagkrachtige senioren % 11,2 22,8 24,6 12,2 10,3 5,4 9,6 3,5 100,0 alle huishoudens % 14,7 30,5 22,8 8,5 5,9 3,1 6,2 0,9 7,4 100,0

Tabel 3.6 De belangrijkste verhuisreden van verhuisde draagkrachtige

senio-ren, 1989

verhuisreden %

gezondheidjhoge leeftijd

vorige woonomgeving was onaantrekkelijk oppervlakte vorige woning was te groot wilde dichter bij familie en kennissen wonen vorige woning had teveel kamers

verhuisd in verband met verandering werkkring wilde goedkoper wonen

wilde dichter bij het werk wonen

vorige woning werd gerenoveerd of afgebroken vorige woning voldeed bouwtechnisch niet oppervlakte vorige woning was te klein wilde zelfstandig wonen

vorige woning had te weinig kamers verandering in samenstelling huishouden wilde duurder wonen

studie andere reden

onbekend/wil niet zeggen totaal

Bron: WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

21,9 15,1 10,5 7,9 5,9 3,4 3,0 3,0 2,7 2,6 2,1 1,1 17,1 100,0

(20)

3.3 Gerealiseerde verhuizingen

Tussen 1986 en 1989 (en deels 1990) kunnen in totaal 50.500 verhuisde draag-krachtige senioren worden gedefinieerd (dat is 12% van de groep draagdraag-krachtige senioren in WBO 1989/1990).

Meer dan de helft van de redenen die draagkrachtige senioren geven om te verhuizen hebben te maken met ouder worden (61%).

Senioren noemen 'gezondheid/hoge leeftijd' het vaakst als motief om te verhui-zen (22%). Circa 15% geeft aan, dat de vorige woonomgeving niet aantrekkelijk was (ouderen verhuizen vaak om buurtredenen). Ongeveer 11% meldt, dat de oppervlakte van de vorige woning te groot was. Ook noemt een belangrijk deel, dat men dichter bij de familie en kennissen wilde gaan wonen (8%). Ongeveer 6% zegt dat de vorige woning teveel kamers had.

Gezien de genoemde verhuismotieven is het niet verwonderlijk, dat senioren vooral aangeven kleiner te zijn gaan wonen (60%). Ongeveer 25% heeft een grotere woning en voor 15% is de vorige en de huidige woning ongeveer even groot. Circa 59% huurde de vorige woning en 41% was eigenaar-bewoner. Gemeten naar de verhoudingen in de voorraad (50% huur en 50% koop) zijn er dus vaker huurders verhuisd dan eigenaar-bewoners.

Tabel 3.7 Het vorige en huidige woningtype van draagkrachtige senioren en alle verhuisde huishoudens, 1989

draagkrachtige senioren alle huishoudens

vorige huidige vorige huidige

woningtype woningtype woningtype woningtype

% % % %

meergezinshuur tot en met drie kamers 10,9 22,4 21,7 18,9

meergezinshuur vier kamers 14,2 9,1 13,6 7,7

meergezinshuur vijf en meer kamers 4,2 3,5 2,4 1,6

eengezinshuur tot en met drie kamers 2,4 10,3 5,2 6,2

eengezinshuur vier kamers 10,6 12,5 16,7 13,7

eengezinshuur vijf en meer kamers 16,8 6,5 11,1 7,9

meergezinskoop tot en met drie kamers 1,6 5,6 1,9 2,4

meergezinskoop vier kamers 3,3 1,3 1,1

meergezinskoop vijf en meer kamers 0,6 0,7

eengezinskoop tot en met drie kamers 1,2 3,5 2,2 2,9

eengezinskoop vier kamers 10,8 10,2 9,3 17,2

eengezinskoop vijf en meer kamers 25,7 12,6 14,0 19,8

totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

(21)

Tabel 3.8 De huidige en vorige provincie van verhuisde draagkrachtige senioren, 1989

vorige provincie huidige provincie zelfde (%) andere (%) niet verhuisd (%)

Groningen 11,8 88,5 Friesland 11,0 85,5 Drenthe 12,3 7,0 80,7 Overijssel 10,0 88,0 Gelderland 9,5 4,2 86,3 Utrecht 9,7 1,8 88,4 Noord-Holland 10,4 1,7 87,9 Zuid-Holland 11,6 0,9 87,5 Zeeland 10,7 85,6 Noord-Brabant 11,2 2,4 86,3 Limburg 12,6 86,4 Flevoland 12,4 14,7 72,9 onbekend 13,4 79,2 totaal 10,9 1,4 86,9

Bron: WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

De senioren zijn met name verhuisd vanuit de allergrootste woningen; 48% laat een woning met vijf of meer kamers achter (zie tabel 3.7).

Bij de woningen die men heeft betrokken is het beeld precies omgedraaid; het zijn juist de kleinere woningen waar draagkrachtige senioren naartoe zijn verhuisd (zie tabel 3.7). Dat zijn met name de woningen met één tot en met drie kamers in de meergezinshuursector (22%). In de overige segmenten met een tot en met drie kamers komt circa 19% terecht. Daarnaast verhuist een belangrijk deel ook weer naar een grotere woning. Het gaat daarbij vaker om vierkamer-woningen (35%) dan vijfkamervierkamer-woningen (23%).

Tabel 3.9 De vorige en huidige gemeentegrootte van verhuisde draagkrachtige senioren (in %), 1989 huidige grootte vorige grootte < 20.000 20.000 - 50.000 - 100.000 - -> 250.000 49.999 99.999 249.999 - < 20.000 70,2 15,7 5,1 4,5 4,6 20.000 - 49.999 10,2 78,7 5,7 50.000 - 99.999 10,2 6,0 75,9 100.000 - 249.999 12,2 78,2 - > 250.000 7,5 12,8 12,5 6p,4

(22)

De verhuizingen vinden met name binnen dezelfde provmcle plaats. Men verhuist zelden naar een andere provincie (zie tabel 3.8).

Ook de splitsing naar gemeentegrootte laat zien, dat de senioren hechten aan het huidige woonmilieu; veruit de meeste verhuizingen vinden plaats binnen de bestaande gemeentegrootte (variërend van 66% tot 78%, zie tabel 3.9).

Bewoners van de allergrootste steden (250.000 en meer) zijn het minst gebonden aan de grootteklasse (66%); hier zien we dat er naar verhouding veel is verhuisd naar kleinere gemeenten. In de literatuurverkenning (hoofdstuk 3) is ook geconstateerd, dat senioren in de grote steden vaker verhuizen.

3.4 Gewenste verhuizingen

Circa 21% van de draagkrachtige senioren in het WBO 1989/1990 wil verhuizen (86.000). Ongeveer 0,5% is gedwongen verhuisd en de overigen (78,5%) willen beslist niet verhuizen.

Tabel 3.10 leert dat de verhuisgeneigheid per provincie niet al te zeer uiteen-loopt (Zeeland en Drenthe uitgezonderd).

De belangrijkste verhuisredenen komen duidelijk overeen met die van huishou-dens die reeds zijn verhuisd (zie tabel 3.11).

Tabel 3.10 Verhuisgeneigdheid per provincie van draagkrachtige senioren en alle Nederlandse huishoudens, 1989

draagkrachtige senioren alle huishoudens

provincie % % Groningen 18,2 32,5 Friesland 20,2 28,0 Drenthe 13,1 27,2 Overijssel 22,7 27,7 Gelderland 23,6 29,5 Utrecht 23,1 36,5 Noord-Holland 20,6 33,5 Zuid-Holland 23,3 34,0 Zeeland 13,5 16,4 Noord-Brabant 18,7 26,2 Limburg 18,0 22,9 Flevoland 18,9 25,2 onbekend 34,2 totaal 21,0 30,3

(23)

'1"11'

,

'~'

TabeI3.11 De verhuisreden van verhuisgeneigde draagkrachtige senioren, 1989

verhuisreden %

gezondheid/hoge leeftijd

huidige woonomgeving is onaantrekkelijk oppervlakte huidige woning is te groot huidige woning heeft teveel kamers huidige woning voldoet bouwtechuisch niet wil goedkoper wonen

wil dichter bij familie en kennissen wonen oppervlakte huidige woning is te klein huidige woning heeft te weinig kamers andere verandering in samenstelling huishouden ga of wil veranderen van werkkring

wil dichter bij het werk wonen wil zelfstandig wonen

huidige woning wordt afgebroken

verandering huishouden vanwege geboorte kind verhuist met ouders mee

andere reden

onbekend/wil niet zeggen totaal

Bron: WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

28,0 14,2 11,8 6,5 5,0 3,7 3,3 2,8 2,0 2,0 0,9 17,7 100,0

Tabe13.12 Het gewenste en het huidige woningtype van draagkrachtige senio-ren die willen verhuizen, 1989 (in procenten)

draagkrachtige senioren alle huishoudens gewenste huidige gewenste huidige woningtype woningtype woningtype woningtype meergezinshuur tot en met drie kamers 31,3 11,2 21,3 27,6

meergezinshuur vier kamers 10,6 12,9 6,5 12,4

meergezinshuur vijf en meer kamers 1,3 4,2 1,3 3,8

eengezinshuur tot en met drie kamers 18,6 3,4 10,9 5,0

eengezinshuur vier kamers 10,7 14,3 11,9 14,0

eengezinshuur vijf en meer kamers 1,6 14,0 5,5 9,8

meergezinskoop tot en met drie kamers 3,2 1,5 1,6 2,4

meergezinskoop vier kamers 2,3 1,8 1,5 1,0

meergezinskoop vijf en meer kamers 0,8 1,2 1,0 0,5

eengezinskoop tot en met drie kamers 6,1 1,4 3,7 1,8

eengezinskoop vier kamers 9,2 7,6 14,7 8,1

eengezinskoop vijf en meer kamers 4,3 26,5 20,2 13,5

Bron: WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

(24)

Tabel 3.13 Gewenste koopprijs van verhuisgeneigde draagkrachtige senioren en alle Nederlandse huishoudens die een koopwoning willen, 1989

draagkrachtige senioren alle huishoudens

gewenste koopprijs Cf 1000,-) % voorraad % %

100 of minder 8,1 11,2 9,5 110, 125, 130, 140, 150 16,8 22,8 31,8 160, 170, 180, 190, 200 28,4 24,6 28,2 225,250 22,3 12,2 11,1 275, 300 12,3 10,3 5,7 325, 350 5,4 2,7 375 of meer 5,7 9,6 4,2 weet niet 3,8 4,0 6,8 totaal 100,0 100,0 100,0

Bron: WBO 1989/1990, DTB-bewerking.

Draagkrachtige senioren noemen 'gezondheid/hoge leeftijd' het vaakst als motief om te verhuizen (28%). Circa 14% geeft aan dat de huidige woonomgeving niet aantrekkelijk is. Ongeveer 12% meldt, dat de oppervlakte van de huidige woning te groot is. Circa 7% vindt dat de huidige woning teveel kamers heeft. Ook noemt 3% dat men dichter bij de familie en kennissen wil gaan wonen.

De vraag naar de allerkleinste meergezinshuurwoningen (tot en met drie kamers) is het grootst; 31 % van de draagkrachtige senioren wenst een dergelijke woning (zie tabel 3.12). Ongeveer 11 % wenst een meergezinshuurwoning met vier kamers. Circa 19% wenst een kleinere eengezinswoning tot en met drie kamers en 11 % is op zoek naar een eengezinshuurwoning met vier kamers. Circa 20% wil een eengezinskoopwoning. De vraag naar meergezinskoopwoningen is zeer klein (6%).

Draagkrachtige senioren zijn weinig geïnteresseerd in koopwoningen. Men wil vaker een koopwoning achterlaten (37%) dan betrekken; van alle verhuisgeneig-den wenst 23% een koopwoning, 67% een huurwoning en 10% weet nog niet of men een huur- of een koopwoning wil.

Draagkrachtige senioren die naar een koopwoning willen verhuizen, zoeken, gemeten naar de verhoudingen in de voorraad, minder vaak naar de allergoed-koopste koopwoningen (tot en met

f

150.000,-, zie tabel 3.13). Voor de koopwo-ningen tussen

f

200.000,- en

f

250.000,- geldt het omgekeerde.

Veruit de meeste draagkrachtige senioren die een huurwoning willen (86%) zijn op zoek naar een woning met een basis-huurprijs van minder dan

f

750,- per maand (prijsniveau 1989, zie tabel 3.14). Draagkrachtige senioren wensen vaker een duurdere huurwoning dan alle Nederlandse huishoudens.

Van alle verhuisgeneigde senioren heeft ongeveer 33% een voorkeur voor een nieuwbouwwoning; 13% zoekt expliciet een woning in de bestaande voorraad en

(25)

Tabe13.14 Gewenste basishuurprijs van verhuisgeneigde draagkrachtige senioren en alle Nederlandse huishoudens die een huurwoning willen, 1989

draagkrachtige senioren alle huishoudens

gewenste huurprijs % tot en met f 249,-f 250,- -f 499,- 36,9 f 500,- -f 749,- 47,7 f 750,- -f 999,- 10,2 f 1.000,- en meer 4,3 totaal 100,0·

• ook zij die nog niet weten of men wil huren of kopen, hebben de huurprijs gespecificeerd. Bron: WBO 1989/1990, ~TB-bewerking.

% 3,7 56,7 34,6 4,2 0,9 100,0·

de grootste groep (54%) heeft geen voorkeur. Dit betekent dat een grote groep verhuisgeneigden in een nieuwe woning terecht kan komen.

Circa 62% wil binnen dezelfde gemeente blijven; 25% wil naar een andere gemeente, 1 % wil naar het buitenland en 12% weet het niet of geeft geen antwoord. Ongeveer 86% wil binnen dezelfde provincie blijven wonen (zie tabel 3.15). Tabel 3.15 provincie Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland totaal

Verhuisgeneigde draagkrachtige senioren die binnen dezelfde provincie willen blijven wonen, 1989

% 90,0 95,0 90,1 90,6 89,2 83,4 83,2 83,9 78,2 90,4 85,9 100,0 85,9 Bron: WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

(26)
(27)

4

KERNVARIABELEN DRAAGKRACHTIGE

SENIOREN IN 1981, 1985 EN 1989

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden enkele kernvariabelen uit het vorige hoofdstuk in

tijdreeksvorm gepresenteerd. De WBO-jaren 1981, 1985 en 1989 zijn daarbij het uitgangspunt.

De kernvariabelen die in dit hoofdstuk worden weergegeven zijn: de kwantitatie-ve omvang en het huidige woningtype (paragraaf 4.2), de gerealiseerde kwantitatie- verhui-zingen naar woningtype (paragraaf 4.3), de verhuisgeneigdheid en het gewenste woningtype (4.4). Tevens wordt de discrepantie tussen de gewenste verhuizingen en de gerealiseerde verhuizingen besproken (paragraaf 4.5).

In de bijlage van dit hoofdstuk (bijlage 3) staan de gegevens over het gewenste

woningtype eveneens uitgesplitst per provincie. Ook zijn er tabellen opgenomen over de omvang van de draagkrachtige 35-44-jarigen en de draagkrachtige 45-54-jarigen, die de toekomstige generatie senioren gaan vormen. Van deze twee groepen is eveneens vermeld aan welk type woning de verhuis geneigden de voorkeur geven.

4.2 Kwantitatieve omvang en het huidige woningtype

Het materiaal van de drie Woningbehoeftenonderzoeken laat na 1985 een duidelijke groei zien van het aantal draagkrachtige senioren (77.300 in 1989, zie tabel 4.1). De absolute omvang van het aantal draagkrachtige senioren is in 1981 en 1985 sterk vergelijkbaar (afgezien van verschillen die ontstaan door schattin-gen in verband met de non-response op het inkomen, die in 1981 duidelijk hoger is dan in 1985).

De omvang van de groep huishoudens waarvan het hoofd 55 jaar of ouder is bedraagt 1.833.400 in 1981, 1.941.300 in 1985 en 2.044.600 in 1989.

(28)

Tabel 4.1 Aantal draagkrachtige senioren, 1981, 1985, 19891 draagkrachtige senioren

aantal in WBO

geschatte omvang populatie

1981 (abs.) 353.000 512.300 1985 (abs.) 331.400 459.700 Bron: WBO 1981, WBO 1985/1986, WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

1989 (abs.) 408.700 550.800

In tabel 4.2 is het huidige woningtype van de draagkrachtige senioren op de drie tijdstippen weergegeven. Twee woningtypen laten een duidelijk ontwikkeling zien in de jaren tachtig; draagkrachtige senioren zijn steeds vaker gaan wonen in de grotere eengezinskoopwoningen (vijf en meer kamers) en minder vaak in meergezinshuurwoningen met vier kamers.

Tabel 4.2 Het huidige woningtype van draagkrachtige senioren, 1981, 1985, 1989

1981 1985 1989

huidige woningtype % % %

meergezinshuur een tot en met drie kamers 13,9 10,9 11,2

meergezinshuur vier kamers 12,6 11,9 8,0

meergezinshuur vijf en meer kamers 3,1 2,7 2,5

eengezinshuur een tot en met drie kamers 3,6 3,4 3,4

eengezinshuur vier kamers 13,3 13,0 13,5

eengezinshuur vijf en meer kamers 13,8 12,9 11,4

meergezinskoop een tot en met drie kamers 2,3 2,5 2,8

meergezinskoop vier kamers 1,6 1,7 2,0

meergezinskoop vijf en meer kamers 0,7 0,9 0,7

eengezinskoop een tot en met drie kamers 3,3 2,8 2,6

eengezinskoop vier kamers 10,5 12,0 12,8

eengezinskoop vijf en meer kamers 21,3 25,4 29,1

Bron: WBO 1981, WBO 1985/1986, WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

De geschatte omvang van de populatie is gebaseerd op het percentage 55-plussers dat geen geldig inkomen heeft opgegeven (voor 1981 31,1%, voor 1985 27,9% en voor 1989 25,8%). Dit percentage is naar rato verdeeld over de draagkrachtige senioren.

De cijfers in deze tabel zijn tot stand gekomen door tussenkomst van een deflator, zie tabel bU in bijlage 1.

(29)

Tabel 4,3 Gerealiseerde verhuizingen van draagkrachtige senioren naar bestemmingswoningtype, 1981, 1985, 1989

1981 1985 1989

gerealiseerde verhuizingen abs. % abs. % abs. %

meergezinshuur een tot en met drie kamers 9.000 22,9 9.700 23,1 11.100 22,4

meergezinshuur vier kamers 5.100 13,0 6.900 16,4 4.500 9,1

meergezinshuur vijf en meer kamers 800 1,8 1.700 3,5

eengezinshuur een tot en met drie kamers 3.600 9,1 4.000 9,5 5.100 10,3

eengezinshuur vier kamers 4.800 12,1 5.500 13,1 6.200 12,5

eengezinshuur vijf en meer kamers 3.600 9,1 3.100 7,3 3.200 6,5

meergezinskoop een tot en met drie kamers 1.500 3,8 1.400 3,3 2.800 5,6

meergezinskoop vier kamers 1.000 2,4 1.000 2,3 1.600 3,3

meergezinskoop vijf en meer kamers

eengezinskoop een tot en met drie kamers 1.700 4,4 2.200 5,3 1.700 3,5

eengezinskoop vier kamers 4.200 10,8 4.100 9,7 5.100 10,2

eengezinskoop vijf en meer kamers 4.300 10,8 3.000 7,2 6.200 12,6

totaal 38.800' 100,0 39.700' 100,0 49.200' 100,0

• De cijfers zijn exclusief een deel van de populatie vanwege de non-response op het inkomen (zie hoofdstuk 1).

Bron: WBO 1981, WBO 1985/1986, WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

4.3 Gerealiseerde verhuizingen

Tabel 4.3 laat zien dat circa 29% naar een koopwoning verhuisde in 1985, welk

percentage gestegen is tot 36% in 1989 (in 1981 bedroeg dit percentage 32%). Deze ontwikkeling weerspiegelt het geleidelijke herstel van de markt van koopwoningen in de jaren tachtig.

Men verhuist ook zeer vaak binnen dezelfde eigendomssector. Degenen die naar een huurwoning verhuisden woonde daarvoor ook vaak in een huurwoning en degenen die naar een koopwoning verhuisden woonde voor de verhuizing ook vaak in een koopwoning. Voor huurders geldt dat sterker dan voor eigenaar-bewoners (zie tabel b3.1 in bijlage 3).

Het patroon van de gerealiseerde verhuizingen per bestemmingswoningtype is voor de jaren 1981 en 1985 sterk vergelijkbaar (zie tabel 4.3). Hiervoor zagen we dat dit ook geldt voor de mate waarin men naar een koop- of huurwoning is verhuisd. De verminderde betekenis van de huursector na 1985 komt vooral tot uitdrukking bij de meergezinshuursector met vier kamers. De toegenomen betekenis van de koopsector na 1985 komt sterk naar voren bij de eengezinswo-ningen met vijf of meer kamers. Hiervoor zagen we dat dit ook tot uitdrukking komt bij de mate waarin men woonachtig is in de verschillende woningtypen (zie tabel 4.2).

(30)

Tabel 4.4 Gewenste eigendomsverhouding van verhuisgeneigde draagkrachtige senioren, 1981, 1985, 1989 1981 1985 1989 gewenst eigendom % % % kopen (gekocht) 16,4 21,9 23,3 huren (gehuurd) 78,5 70,0 67,3 weet niet 5,0 8,1 9,4

Bron: WBO 1981, WBO 1985/1986, WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

4.4 Verhuisgeneigdheid en gewenste verhuizingen

Ondanks duidelijke ontwikkelingen op de woningmarkt in de jaren tachtig, is het

aandeel verhuisgeneigde senioren stabiel in deze periode. In de jaren 1981, 1985

en 1989 is respectievelijk 21 %, 20% en 21% verhuisgeneigd. Dat wijst erop dat de woningbehoeften van draagkrachtige ouderen op zichzelf weinig gevoelig zijn voor de conjuncturele ontwikkeling. Deze stabiliteit betekent niet dat de kenmerken van de gewenste woning voor 1981, 1985 en 1990 precies vergelijk-baar zijn (zie tabel 4.4). Uit tabel 4.4 blijkt namelijk dat het aantal

verhuisge-neigde draagkrachtige senioren dat een koopwoning wenst, stijgt van 16% in

1981 naar 22% in 1985. In 1989 is dit percentage 23.

Tabel 4.5 Gewenst woningtype verhuisgeneigde draagkrachtige senioren, 1981,

1985,1989

gewenst gewenst gewenst

woningtype woningtype woningtype

1981 (%) 1985 (%) 1989 (%)

meergezinshuur een tot en met drie kamers 32,6 29,1 31,3

meergezinshuur vier kamers 9,3 10,3 10,6

meergezinshuur vijf en meer kamers 1,8 1,5 1,3

eengezinshuur een tot en met drie kamers 21,0 17,9 18,6

eengezinshuur vier kamers 13,7 14,4 10,7

eengezinshuur vijf en meer kamers 4,3 3,1 1,6

meergezinskoop een tot en met drie kamers 3,0 1,3 3,2

meergezinskoop vier kamers 1,7 2,1 2,3

meergezinskoop vijf en meer kamers 0,0 0,8

eengezinskoop een tot en met drie kamers 3,0 4,6 6,1

eengezinskoop vier kamers 6,3 9,4 9,2

eengezinskoop vijf en meer kamers 3,3 5,8 4,3

(31)

Tabel 4.6 Verhuisgeneigde draagkrachtige senioren die een nieuwbouwwoning wensen, 1981, 1985, 1989 1981 1985 1989 nieuwbouw/geen nieuwbouw % % % nieuwbouw 31,4 30,9 33,6 geen nieuwbouw 15,8 14,3 13,0 geen voorkeur 52,6 54,4 53,4 geen opgave 0,2 0,4 0,0

Bron: WBO 1981, WBO 1985/1986, WBO 1989/1990, OTB-bewerking.

Het gewenste woningtype naar eigendom, aantal kamers en bouwvorm blijft, ondanks de lichte verschuiving naar de koopsector, vrijwel stabiel (zie tabel 4.5). Zowel in WBO 1981, WBO 1985/1986 en WBO 1989/1990 zoeken de senioren met name naar kleinere meergezinshuurwoningen (tot en met vier kamers) en kleinere eengezinshuurwoningen (tot en met vier kamers).

Bij het uitspreken van het gewenste eigendom blijken de senioren ook zeer sterk gebonden te zijn aan de huidige situatie; veel huidige eigenaar-bewoners willen een koopwoning en veel huidige huurders wensen een huurwoning (zie tabel b.3.2 in bijlage 3).

De voorkeur die draagkrachtige senioren hebben voor een nieuwbouwwoning blijft eveneens sterk stabiel in de jaren tachtig. In 1981, 1985 en 1989 wenst ongeveer een derde expliciet een nieuwbouwwoning. De groep verhuisgeneigden die geen voorkeur heeft, is steeds met ruim de helft in elk jaar de grootste groep (zie tabel 4.6).

4.5 Discrepantie tussen vraag en aanbod

Om meer zicht te kunnen krijgen op een mogelijke discrepantie tussen vraag en aanbod, wordt in tabel 4.7 het gewenste woningtype in 1985 afgezet tegen de gerealiseerde verhuizingen in 1986-1989. Met de aanname dat degene die zich in 1985 heeft voorgenomen om te verhuizen ook daadwerkelijk is verhuisd in 1986-1989, kan een ruwe indicatie van schaarste aan woningtypen worden gesigna-leerd. In 1985 nemen circa 85.000 huishoudens met draagkrachtige senioren zich voor om te verhuizen en in 1986-1989 zijn circa 50.000 huishoudens van dergelij-ke huishoudens echt verhuisd (exclusief ongeldige inkomens).

Uit tabel 4.7 blijkt dat draagkrachtige senioren zich vaker voornemen om naar een kleine eengezinshuurwoning of een kleine meergezinshuurwoning (tot en met drie kamers) te verhuizen, dan men feitelijk doet. Dit suggereert dat er een tekort aan dergelijke woningen bestaat. In de literatuurverkenning (hoofdstuk 3) is er al op gewezen dat er een mogelijk tekort aan kleine huurwoningen bestaat.

(32)

Tabel 4.7 Gewenst woningtype (1985) en de gerealiseerde bestemming (1985-1989) van draagkrachtige senioren

gewenst 1985 gerealiseerd 1989 verschil 89-85

woningtype % % %

meergezinshuur een tot en met drie kamers 29,1 22,4 - 6,7

meergezinshuur vier kamers 10,3 9,1 -1,2

meergezinshuur vijf en meer kamers 1,5 3,5 + 2,0

eengezinshuur een tot en met drie kamers 17,9 10,3 - 7,6

eengezinshuur vier kamers 14,4 12,5 - 1,9

eengezinshuur vijf en meer kamers 3,1 6,5 + 3,4

meergezinskoop een tot en met drie kamers 1,3 5,6 + 4,3

meergezinskoop vier kamers 2,1 3,3 + 1,2

meergezinskoop vijf en meer kamers 0,6

eengezinskoop een tot en met drie kamers 4,6 3,5 - 1,1

eengezinskoop vier kamers 9,4 10,2 + 0,8

eengezinskoop vijf en meer kamers 5,8 12,6 + 6,8

totaal 100,0 100,0 0,0

Bron: WBO 1985/1986, WBO 1989/1990, DTB-bewerking.

Tabel 4.8 Gewenst woningtype (1981) en de gerealiseerde bestemming (1981-1985*) van draagkrachtige senioren

gewenst 1981 gerealiseerd 1985 verschil 85-81

woningtype % % %

meergezinshuur een tot en met drie kamers 32,6 23,1 - 9,5

meergezinshuur vier kamers 9,3 16,4 + 7,1

meergezinshuur vijf en meer kamers 1,8 1,8 + 0,0

eengezinshuur een tot en met drie kamers 21,0 9,5 -11,5

eengezinshuur vier kamers 13,7 13,1 - 0,6

eengezinshuur vijf en meer kamers 4,3 7,3 + 3,0

meergezinskoop een tot en met drie kamers 3,0 3,3 + 0,3

meergezinskoop vier kamers 1,7 2,3 + 0,6

meergezinskoop vijf en meer kamers 0,0 1,0 + 1,0

eengezinskoop een tot en met drie kamers 3,0 5,3 + 2,3

eengezinskoop vier kamers 6,3 9,7 + 3,4

eengezinskoop vijf en meer kamers 3,3 7,2 + 3,9

totaal 100,0 100,0 0,0

• In 1981 nemen 73.300 huishoudens zich voor om te verhuizen en in het WBD 1985/1986 zijn 42.200 huishoudens feitelijk verhuisd in de periode 1982-1985.

(33)

De koopsector komt naar voren als een segment waar de draagkrachtige senioren - kennelijk bij gebrek aan eengezinshuurhuizen - naar uitwijken. Men verhuist met name naar de grootste eengezinskoopwoningen (vijf en meer kamers) en de allerkleinste meergezinskoopwoningen. Ook komt men vaker in de allergrootste huurwoningen terecht dan dat men zich voorneemt.

Om de stabiliteit van de bevindingen in tabel 4.7 te toetsen, wordt de analyse

herhaald voor de periode 1982-1985 (zie tabel 4.8). In grote lijnen kan hetzelfde

patroon worden onderkend, zij het dat er in deze periode meer evenwicht is

binnen de koopsector. In deze periode ontstaat ook een verschil tussen

voorge-nomen en gerealiseerde verhuizingen naar de meergezinshuursector met vier kamers; draagkrachtige senioren belanden er duidelijk vaker dan men zich voorneemt.

(34)
(35)

5

VOORUITBEREKENING EN VERWACHT

TOEKOMSTIG WOONGEDRAG

5.1 Inleiding

Paragraaf 5.2 gaat in op de PRIMOS-Ieeftijd- en huishoudensprognose voor het jaar 2000. Daarmee wordt duidelijk hoe de omvang van de groep senioren zich zal ontwikkelen.

Met de PRIMOS-prognose kan geen indicatie worden gegeven van het huishou-densinkomen van de verschillende leeftijdsgroepen in het jaar 2000. Voor dit doel wordt gebruik gemaakt van het FISTROVOL-model dat door het OTB is

ontwikkeld (paragraaf 5.3). In bijlage 5 staat hoe het FISTROVOL-model werkt.

Tenslotte wordt in paragraaf 5.3 ingegaan op het verwachte woongedrag van

draagkrachtige senioren.

In de bijlagen van dit hoofdstuk staan extra tabellen van de leeftijdsopbouw en de huishoudensstructuur in 1981, 1985 en 1989. Deze cijfers geven meer zicht op de context van de verwachte leeftijdsontwikkeling. Voor de leeftijdsopbouw zijn de cijfers ook uitgesplitst per provincie.

Tevens zijn in bijlage vier twee tabellen opgenomen over de verwachte

ontwik-keling van het aantal draagkrachtige 45-54-jarigen en het aantal draagkrachtige

35-44-jarigen.

5.2 PRIMOS leeftijd- en huishoudensprognose

Naar verwachting blijft het aantal huishoudens tot 2000 en ook na 2000 groeien (zie tabel 5.1). De leeftijdsgroep 18-24 groeit over de gehele onderzoeksperiode (1991 tot en met 2015) niet. Tot 2000 stabiliseert het aantal 25-34-jarigen maar daarna vermindert deze groep in omvang, evenals de groep 18-24-jarigen. Alle overige leeftijdsgroepen nemen tot 2000 en ook daarna toe. Absoluut en relatief gezien, springt daarbij vooral de groei van de groep 45-54-jarigen tot 2000 in het oog (+347.700). Van de groep senioren (SS-plussers) is in absolute zin de groei van de groep 55-64-jarigen het grootst tot 2000 (+ 83.100). Daarna volgt de groep 75-84-jarigen ( + 78.300) en tenslotte de groep 85-plussers ( + 28.300).

(36)

Tabel 5.1 .Nederlandse hoofden van huishoudens naar leeftijd in 1991, 2000, / 2010 en 2015 -f'~2

e

('4' leeftijd 1991 2000 2010 2015 18-24 482.400 348.900 365.500 386.300 25-34 1.422.600 1.427.700 1.126.800 1.152.000 35-44 1.316.300 1.490.700 1.503.700 1.316.200 45-54 937.400 1.285.100 1.462.300 1.529.300 55-64 781.000 864.100 1.227.800 1.277.500 65-74 659.700 708.600 801.200 996.200 75-84 383.600 461.900 504.200 522.900 85+ 77.500 105.800 131.700 137.600 totaal 6.060.600 6.692.900 7.123.200 7.318.000 Bron: INRO-TNO.

\ / In relatieve zin is de situatie precies omgekeerd; het alleroudste cohort

(85-plus-/ sers) neemt het snelst in omvang toe (+36%), de groep 75-84-jarigen minder snel ( + 20%) en de groep 55-64 jaar het minst snel (+ 11 %).

Relatief gezien zijn de verwachte marktveranderingen yij-de-aHeroudste groepen

X

dus het grootst. In absolute zin kan de leeftijdsgroep 55-64

j~

~

s

de grootste groeimarkt worden aangemerkt. Deze groeimarkt i chter dui lIjk kleiner dan

/ die van de groep 45-54-jarigen.

Tabel 5.2 Type huishouden van senioren (SS-plussers) in 1991, 2000, 2010 en 2015

1991 2000 1991-2000 2010 2015 type huishouden abs. % abs. abs. % abs. abs.

- alleenstaanden 831.900 43,7 946.000 +114.100 +14 1.117.400 1.247.800 - samenwonend, twee p. 801.300 42,1 852.400 + 51.100 + 6 1.017.200 1.057.100 - samenwonend, drie p. 136.400 7,2 183.200 + 46.800 +34 246.200 268.700 - samenwonend, vier p. 36.500 1,9 52.400 + 15.900 +43 105.800 144.900 - samenwonend, meer dan vier p. 12.400 0,7 21.000 + 8.600 +69 39.700 53.700 - eenouder, twee p. 67.200 3,5 64.600 2.600 - 4 91.200 99.000 - eenouder, meer dan

twee p. 15.900 0,8 20.800 + 4.900 +30 47.400 63.000 totaal 1.901.900 100,0 2.140.400 +238.500 +13 2.665.000 2.934.200 Bron: INRO-TNO.

(37)

Tabel 5.3 Huishoudens van senioren (55 +) en overige huishoudens (55-) per

provincie, 1991, 2000, 2010, 2015 en de absolute en relatieve groei

van senioren tussen 1991 en 2000 (de gemiddelde landelijke groei

van SS-plussers tussen 1991 en 2000 is 238.563,

+

13%)

1991 2000 1991-2000 1991-2000 2010 2015

abs. abs. abs. % abs. abs. Groningen 55- 165.300 171.200 + 5.900 + 4 158.700 153.000 55+ 75.300 78.600 + 3.300 + 4 90.800 96.300 Friesland 55- 150.100 158.400 + 8.300 + 6 148.200 142.900 55+ 81.500 89.300 + 7.800 +10 108.100 117.800 Drenthe 55- 110.700 118.500 + 7.800 + 7 112.300 108.700 55+ 58.900 67.200 + 8.300 +14 82.200 89.600 Overijssel 55- 258.000 277.200 +19.200 + 7 270.900 266.400 55+ 126.500 143.400 +16.900 +13 176.400 194.400 Gelderland 55- 480.900 520.900 +40.000 + 8 500.900 490.700 55+ 224.300 261.100 +36.800 +16 330.700 365.000 Utrecht 55- 301.100 338.400 +37.300 +12 342.500 341.800 55+ 120.400 138.200 +17.800 +15 178.100 199.600 Noord-Holland 55- 746.500 852.000 + 105.500 +14 855.500 848.700 55+ 316.600 340.100 +23.500 + 7 417.400 461.700 Zuid-Holland 55- 918.700 1.001.200 +82.500 + 9 982.700 967.000 55+ 434.300 460.800 +26.500 + 6 553.000 603.500 Zeeland 55- 86.400 91.700 + 5.300 + 6 85.900 83.100 55+ 50.300 53.300 + 3.000 + 6 63.700 68.500 Noord-Brabant 55- 585.300 638.700 +53.400 + 9 628.100 619.600 55+ 251.200 310.000 +58.800 +23 405.800 449.800 Limburg 55- 294.400 307.100 +12.700 + 4 287.900 277.100 55+ 142.100 169.100 +27.000 +19 213.300 234.100 Flevoland 55- 61.200 76.900 +15.700 +26 84.700 84.900 55+ 20.500 29.500 + 9.000 +44 45.700 53.900 Bron: INRO-TNO.

Circa 86% van de oudere huishoudens (SS-plussers) in 1991 bestaat uit

alleen-staanden of twee samenwonende personen (zie tabel 5.2). Deze twee groepen

houden elkaar in omvang nagenoeg in evenwicht (respectievelijk 44% en 42%

(38)

van alle senioren). Van de overige huishoudens vormen de driepersoonshuishou-dens de grootste groep (7%).

De grootste absolute groei tussen 1991 en 2000 doet zich voor bij de alleenstaan-den (+ 114.100). Dit is echter een gemiddeld groeicijfer (14%, de gemiddelde groei van alle senioren is 13%). De verwachte toename van de tweepersoons-huishoudens is daarna het meest omvangrijk, maar blijft duidelijk achter bij het gemiddelde (+S1.100

=

+6%). De toename van de driepersoonshuishoudens ligt

absoluut in dezelfde orde van grootte, wat een sterk bovengemiddelde relatieve

groei inhoudt (+ 46.800

=

+ 34%). Ook de overige grotere huishoudens nemen relatief sterk toe, wat betekent dat de grotere huishoudens onder de SS-plussers in relatieve zin zullen toenemen. Daarnaast valt op dat het aantal eenouderge-zinnen met twee personen als enige groep zal afnemen volgens de PRIMOS-prognose (-2.600

=

-4%).

In tabel S.3 is de verwachte groei van het aantal SS-plussers per provincie uitgesplitst.

Noord-Brabant springt nogal in het oog bij de absolute groei van het aantal senioren volgens de PRIMOS-prognose tussen 1991 en 2000 (+58.800). Dit is precies een kwart van de landelijke toename in deze periode. Na Noord-Brabant volgt Gelderland (+ 36.800), de provincie die 1S% van de verwachte landelijke groei voor haar rekening neemt. In de Randstad-provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht is de groei kwantitatief van betekenis evenals in de provincies Limburg en Overijssel.

In relatieve zin valt vooral de vergrijzing van Zuid-Nederland op. In Noord-Brabant en Limburg stijgt het aandeel senioren tussen 1991 en 2000 volgens de PRIMOS-prognose respectievelijk met 23% en 19%. Ook de meer Noordelijke provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland kennen naar verwachting een bovengemiddelde relatieve groei. Van de Randstad-provincies scoort uitsluitend Utrecht bovengemiddeld, terwijl Noord- en Zuid-Holland een zeer duidelijke ondergemiddelde relatieve toename laten zien. In de provincies Groningen, Friesland en Zeeland is zowel de absolute als de relatieve groei naar verhouding gering.

Flevoland valt op door het hoogste relatieve groeicijfer van het aandeel senioren (44%) tussen 1991 en 2000. Daar staat tegenover dat de provincie over de hele linie een hoge verwachte groei van 30% kent.

5.3 FISTROVOL-prognose van de inkomensontwikkeling

Behalve de leeftijdsontwikkeling heeft ook de inkomensontwikkeling invloed op de omvang van de groep draagkrachtige senioren in 2000. Dit effect is nagegaan met het FISTROVOL-model, waarvan de resultaten in tabel S.4 staan.

In tabel S.4 is het belastbaar inkomen van het huishouden in 1989 en 200\) opgenomen. In deze tabel zijn ook de SS-plussers verwerkt met een ongeldig inkomen in het WBO 1989/1990. Dit is tot stand gebracht met een op het OTB

(39)

Tabel 5.4 inkomen (f) 33.710 - 34.999 35.000 - 39.999 40.000 - 44.999 45.000 -49.999 50.000 - 54.999 55.000 -59.999 60.000 - 64.999 65.000 - 69.999 70.000 - 74.999 75.000 en meer totaal

Belastbaar inkomenl van draagkrachtige senioren 1989, 2000 prijsniveau 1989 (1989 deels geschat, 2000 geheel geschat)

1989 1995 2000

abs. % abs. % abs. % 39.000 6,5 48.700 7,0 53.900 6,6 132.700 22,0 154.200 22,2 175.300 21,5 90.900 15,1 114.900 16,5 136.500 16,8 70.600 11,7 86.100 12,4 93.400 11,5 58.300 9,7 67.700 9,7 77.200 9,5 38.400 6,4 48.400 7,0 58.400 7,2 32.200 5,4 32.200 4,6 46.700 5,8 25.500 4,2 28.300 4,1 34.500 4,2 18.500 3,1 18.400 2,7 23.600 2,9 95.900 15,9 96.600 13,9 114.500 14,1 602.000 100,0 695.500 100,0 814.000 100,0

Bron: WBO 1989/1990 (OTB-bewerking), FISTROVOL-model, OTB.

ontwikkelde bijschattingsprocedure. Via de bijschatting kent elk huishouden een inkomen, wat de vooruitberekening met FISTROVOL mogelijk maakt.

De omvang van de groep draagkrachtige senioren bedraagt na bij schatting 602.000 in 1989. Deze waarde komt overeen met het geschatte aantal in tabel 4.1, waar de ongeldige inkomens naar rato zijn toebedeeld aan de draagkrachtige senioren. Na vooruitberekening - via het FISTROVOL-model - bedraagt de omvang van de groep draagkrachtige senioren naar schatting 814.000 in 2000 (212.000 meer dan in 1989

=

+35%). In dezelfde periode voorziet FISTROVOL een stijging van het aantal 55-plussers zonder draagkrachtig inkomen van 1.442.550 naar 1.593.200 (+ 150.560). Van de totale groei van het aantal 55-plussers (+ 362.650) komt daarmee 58% voor rekening van de draagkrachtig senioren.

1 Het FISTROVOL-model rekent met het belastbaar inkomen van het huishouden en niet met het voor dit onderzoek gekozen criterium van het netto-inkomen. Om de

vergelijkbaar-heid met het overige cijfermateriaal te handhaven, is de grens van het belastbare huishou-densinkomen gelegd bij het gemiddelde belastbaar inkomen van huishoudens met een netto-inkomen tussen f 30.320,- en f 31.000,-. De middelste waarde van deze netto-inkomensklasse bedraagt f 30.600,-, welke als grens is gebruikt om draagkrachtigen te definiëren. Het gemiddelde belastbare inkomen in deze netto-inkomensklasse bedraagt f

(40)

33.710,-5.4 Verwacht toekomstig woongedrag

De verwachte marktverschuivingen kunnen als volgt worden getypeerd als we uitgaan van de groei van het aantal draagkrachtige senioren sinds WBO 1989/1990.

Wanneer van de komende twee WBO-meetpunten voor het jaar 2000 wordt uitgegaan (1993 en 1997), dan bedraagt de verwachte groei van draagkrachtige senioren respectievelijk 93.500 en 88.300. De groei in beide perioden is nage-noeg gelijk en bedraagt tot en met WBO 1997 naar verwachting 181.800.

Feitelijk verhuist in 1985 en 1989 circa 13% van de draagkrachtige senioren, waarmee het geschatte aantal extra verhuizingen voor 1993 12.200 bedraagt (0,13 maal 93.500).

Op grond van de cijfers in hoofdstuk 4 vormt de waargenomen relatieve verde-ling van de draagkrachtige senioren over de verschillende woningtypen een redelijk betrouwbare maat om een schatting te maken van het woongedrag in 2000. Door de percentages te middelen over de drie tijdstippen kan tevens het conjunctuureffect enigszins worden afgevlakt. Deze exercitie lijkt echter weinig zinvol, omdat:

- er geen rekening wordt gehouden met effecten die uitgaan van het huidige en toekomstige woongedrag van de huishoudens die jonger zijn dan 55 jaar; - er geen sluitende conclusie kan worden getrokken of de enkele belangrijke

verschuivingen van het woongedrag in de jaren tachtig (minder meergezins-huur met vier kamers en meer eengezinskoop met vijf en meer kamers) in verband moeten worden gebracht met een structurele dan wel conjuncturele ontwikkeling;

- het niets zegt over de schaarsteverhoudingen die op dit moment van toepas-sing zijn, en de manier waarop deze verhoudingen tot 2000 kunnen worden 'bijgestuurd'; door een bouwbeleid te voeren kan worden ingespeeld op de wijze waarop draagkrachtige senioren in 2000 zullen wonen.

Ook het woningtype dat verhuisgeneigden wensen vertoont een redelijk stabiel beeld in de jaren tachtig. Het feitelijke verhuisproces wijkt hier op een aantal punten echter duidelijk van af, wat mede komt door de schaarsteverhoudingen.

Tabel 5.5 Ontwikkeling aantal draagkrachtige senioren, 1989-1994, 1994-1998, 1998-2000

ontwikkeling draagkrachtige senioren

Bron: FISTROVOL-model, OTB.

1989-1994 (abs.) +93.500

1994-1998 (abs.) 1998-2000 (abs.) +88.300 +30.200

(41)

Het lijkt daarom vooral zinvol de conclusies van het cijfermateriaal in dit rapport toe te spitsen op deze schaarsteverhoudingen en de marktbeïnvloedings-mogelijkheden die daarbij mogelijk zijn. Dit wordt in het volgende hoofdstuk en in de conclusie (hoofdstuk 7) verder uitgewerkt.

(42)
(43)

6

SENIORENWIJZER

6.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken is de verwachte toename van het aantal draagkrach-tige senioren besproken en hun gedrag op de woningmarkt.

In dit hoofdstuk wordt meer ingegaan op de mogelijkheden die er zijn om het

aanbod van woningen door een bouwprogramma te beïnvloeden. Het gaat er dan om een indicatie van de aard van de woningtypen te geven waaraan een tekort bestaat. Daartoe wordt de vraag van alle draagkrachtige huishoudens, en specifiek die van de senioren, per provincie nagegaan. Ook het verwachte beschikbare aanbod komt in beeld waarmee een indruk ontstaat van de ruimte in de markt per provincie.

De vraag naar woningen wordt geoperationaliseerd aan de hand van het

gewens-te woningtype van alle verhuisgeneigden (doorstromers + starters). Het aanbod

van woningen wordt bepaald door de woningtypen die verhuisgeneigden leeg beschikbaar zullen achterlaten na verhuizing. De cijfers zijn dus exclusief de lopende bouwprogramma's.

Omdat draagkrachtigen zich op de duurdere segmenten kunnen richten, is in dit hoofdstuk een specifiek deel van het aanbod onderzocht, namelijk de duurdere

segmenten. Het gaat om huurwoningen met een kale huurprijs van

f

600,- en

meer en koopwoningen met een verkoopwaarde van

f

150.000,- en meer.

6.2 Vraag en aanbod van woningen per provincie

Los van de in de inleiding gestelde restrictie voor de koop- en huurprijs, zien

vraag en aanbod er als volgt uit (zie tabel 6.1). Voor ratio's boven de '1' in tabel

6.1, geldt een indicatie van 'krapte'. De vraag is dan groter dan het aanbod, en

omgekeerd. Met name in de sector met de allerkleinste eengezinshuurwoningen (tot en met drie kamers) blijkt de vraag veel groter te zijn dan het aanbod. Dit geldt ook voor de eengezinskoopsector.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Następnie dokonano komparacji wyników dwóch rankingów: rankingu uzyskanego w wyniku badania empirycznego z wykorzystaniem metod wielowy- miarowej analizy porównawczej

Nieustępli­ we trzymanie się określonego przed wielu laty i bardzo sztywnego modelu politycz­ nego, stawianie znaku równości pomiędzy upaństwowieniem a

T = f(Ca, Re). It is convenient to distinguish between three regions of Ca- and Re-numbers for which this relationship has been estab- lished.. This is the case for very viscous

A nawet gdy telefon wydaje się „głuchy”, jak w Śpieszmy się Twardowskiego, Pustych miej‑. scach Kamieńskiej, Telefonie Jastruna, to zawczasu uczy dbania

Gdy jednak mówi się o różnych kategoriach szlachty, czy mieszczan (posesjonatów, nieposesjonatów, owej dość mitycznej inte­ ligencji mieszczańskiej), chciało by

Учитывая, что начало интенсивного оснащения АТС современными систе- мами конструктивной безопасности пришлось на 1990-е годы

W ydaje się, że dom inikańska obecność w Kaszczorku, ta o charak­ terze gospodarczym , zaciążyła w pew nym stopniu na relacjach między nimi a zależnymi od nich

Stanowisko takie jest całkowicie zgodne z myślą Soboru Watykańskiego II: ,,W wypełnieniu swego obowiązku wychowawczego Kościół, zapobiegliwy o wszystkie odpowiednie