• Nie Znaleziono Wyników

Planologische diskussiebijdragen 1986 deel II

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Planologische diskussiebijdragen 1986 deel II"

Copied!
404
0
0

Pełen tekst

(1)

PLANC

)LOGISCHE

DISKUSSIEBIJDRAGEN

1986

(2)
(3)

PLANOLOGISCHE

DISKUSSIEBIJDRAGEN

1986

DEEL II

Bibliotheek TU Delft

/Bk

\ \\ 1\

i

1629901

2509

774

4

ti:

--J

~

biblio

l]l~

BOUW

DELFTSCHE UITGEVERS MAATSCHAPPIJ B.V. STICHTING PLANOLOGISCHE DISKUSSIEDAGEN

(4)

ORGANISATIE

De organisatie van de Planologische Diskussiedagen is in handen van de Stichting Planologische Diskussiedagen, die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Delft onder nummer S 145.5.89.

DOEL

Het doel van de Stichting is statutair omschreven als het bevorderen van kontakten tussen beoefenaren van de planologie en de uitwisseling van infor-matie over de opzet, de inhoud en het funktioneren van de ruimtelijke plan-ning.

BESTUUR

Het bestuur van de Stichting Planologische Diskussiedagen heeft in 1985 de volgende samenstelling:

Dr.I-Lvan der Cammen (voorzitter)

Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Planologie Drs. P. Smeele (sekretaris/penningmeester)

Technische Hogeschool Delft, Vakgroep Civiele Planologie Dr. G. Allaert (lid)

R.U. Gent, Seminarie voor Survey en Ruimtelijke Planning Ir.

s.c.

Buijs (lid)

Dienst stadsontwikkeling Rotterdam Drs. J.L. Gortworst (lid)

Bureau Geoplan, Amsterdam Ir.P. Hordijk (lid)

Provinciale Planologische Dienst, Den Haag

SEKRETARIAAT

Stichting Planologische Diskussiedagen Stevinweg I kamer 5.36

Postbus 5048 2600 GA Delft

tel. 015-781687 (alleen op dinsdag- en donderdagochtend) Sekretaresse: Mevr. Hanneke de Jong

UITGEVER

Delftsche Uitgeversmaatschappij B.V. Koornmarkt 70 Delft.

(c) 1986

Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, mikrofilm of op welke andere wijze ook zonder schriftelijke toestemming van de Stichting Planologische Diskussie-dagen. Deze toestemming zal in de regel worden verleend.

(5)

- -

---

-

--

.-- ~- ~

-TEN GELEIDE

Zoals elk jaar worden ook in 1986 de Planologische Diskussiedagen gehouden, bedoeld als een forum voor ieder die zich met de rui mtelijke planning bezig houdt, en waar diskussies met vakgenoten over recente onderzoeksresultaten en ideeën centraal staan.

De tweedaagse bijeenkomst wordt gehouden op 15 en 16 mei in gebouw "Corrosla" in Almere-haven.

De ingediende papers zijn gebundeld onder de titel "Planologische Diskussie-bijdragen 1986". De totale om vang van de ingediende werkstukken bedroeg vo-rig jaar 1340 bladzijden, verdeeld over drie lijvige delen en dat stelde veel deelnemers toch wel voor problemen. Omdat het bestuur zowel hecht aan snelle verspreiding van alle ingediende papers als aan een hanteerbaar produkt is dit jaar de maximale omvang van de bijdragen op 10 pagina's gesteld, zodat de oogst van 1986 nu weer in twee delen te vatten is.

Van de eerder verschenen bundels zijn nog enkele exemplaren verkrijgbaar, via de erkende boekhandel, of rechtstreeks via het sekretariaat.

Omdat ten tijde van het ter perse gaan van deze bundel nog geen definitief programma was vastgesteld, zijn de bijdragen geordend op alfabetische volg-orde van de (eerste) auteursnamen. De artikelen bestrijken een breed spektrum aan onderwerpen en kwaliteit. Sommige bijdragen doen verslag van intensief speurwerk, andere concentreren zich op enkele stellingen en pogen daarmee diskussie te stimuleren. Die heterogeniteit lokken we uit en is voor ons een van de kwaliteiten van de Planologische Diskussiedagen.

(6)

INHOUD DEEL 11 Ten geleide

Ruimtelijke V1Sle op de Zuidelijke IJsselmeer pol- 389 ders; verleden, heden en toekomst

K. Korterink

Evaluatie van het Zuid-Hollandse streekplanbeleid 399 ten aanzien van het Open Middengebied

P. Kouijzer, B. Palinckx, R. Splitthoff en P. Zuijdgeest

Situa tieschets va n de planning va n de Vlaamse open ruimte

E. Lammens en P. van der Sluys

409

Hoe de ruimte, hoe de plannin g 419

R. van Lammeren

Deoml oops ne l he i d van woningen in de bestaa nde 427 woningvoorr aad

M.A.J. Linde, L. van Schie en F.M. Dieleman

Vrouwen en land inrichti ng 437

A. Lodder en H. van Asseldonk

Bui te nla nds e ondernem ingen en sted e l ijke ontwikke- 447 ling in Ne derla nd

A. Loeve

De planning van de Bi j lmermee r ; ach t e rgro nden bij 457 een stadsuitbreiding

M. Mentzel

Ruimtel ijke pl an nin g in ontwikkelings landen 467 G.G. van der Meulen

Plan ologisch onderzoek , de disk ussie voortgezet 477 G.G. van der Meulen en R.E.e.M. van der Heijden

Plannen met vrij e hande n . Een ter ugblik van een 487 insid er bij de Vlaamse Ri cht- en Gewestplanne n van

de zes t iger jare n A.M.A.H.G. van Naelten

St re ekpl a n en economisch herstel; de economi s che 497 inbren g in de her zi en in g van het streekplan

Zui d- Hol l a nd West W.P. Nieuwenhuis

(7)

Ruimt eg e bruik in stadsran dge bieden : de problema -tiek van (on)verenigbaa rheden van funkt i es en de specifieke ruimtelijke rangschikk ing van ruim te-gebruiksvormen

G. van Dort en F.J. Toppen

Imago en potentie van re gi o' s. De posi tie van Noord-Nederland

P.H. Pellenbarg

505

515

Stadsra nd zonder grenzen? 523

E. Prince

Verstede l i j king en open ruimte al s soc iologi sc h 533 objekt

L.

Raetsen

Ve rontreinigde riv ier- en beekdal grond en in 543 Zui d- Limburg

M.C. Rang

De gea ut omatisee r de re gi strat ie van bestemmings- 553 pla nnen

R.J. Schee Ie en T. de Jong

Inf ormele economie als stede l i j ke real i t ei t 561 P. van Schilfgaarde

Keuzevrijheid op de woningmarkt , een ver waar l oosd 573 begr ip

D. Schravendeel

Oude re sta dsde len geen bedrijfsreservaten 581 F.A.M. Schreiner

Kleine kernen: een vergete n plan ol ogisch probl eem 589 P. Sijtsema en H.Voogd

Stad s verni e uwing in overga ng 597 S. Slootweg en F. Knoops

Conser va t i s meof creat iviteit ? De toekomst van de 607 plan ologie sta at op het spe l

F.W. Smit

De psychologische en recreatieve betekenis van het 615 Gr oene Hart

H.J. Staats

Bedrijf en bedrijfspand in stadsvernieuwings gebie- 625 den in Utrecht

M.H. Stijnenbosch

Technol ogi s c he innnovatie en ruimtelijke dynami ek 635 G. Teisman

(8)

Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de 645 bouw in het land van Maas en Waal

D. Terpstra

De vorming van samenwerkingsverbanden op grond van 655 de gewijzigde Wet Gemeenschappelijke Regelingen;

toegespitst op de regio Noordoost Friesland P. R. A. Terpstra

Materi~leinfrastructuur in het perspectief van 663 25 jaar ontwikkeling

T. Titulaer en K. Machi e l s e

Toepassing van geautomatiseerde informatiesystemen 673 bij ruimtelijke planningsvraagstukken

F.J. Toppen en T. de Jong

Ruimte lijke planning versus rui mt e l ij ke ordening 683 in Vlaanderen , een gespannen verhoudi ng

D. Verte

Clus t ers van vrije t i j ds ru imtes : een pl ei dooi voor 693 een lee f ba r e stad

V. Vidakoviè en Hans Blaas

Stedelijkheid of open rui mt e in Vlaan der en ; de 703 organisa t ie van een stelsel van waarborgplanning

L. van der Vliet en A.A.J. Desmet

De rol van afstand in het afstandsonderwijs; een 713 voorbeeld

J.W. de Vos

Rotterdam en het Groene Hart 723

W.H.J.B. Wang

Ruimte voor de landbouw 731

F. van de Weijer

Hoe planning zeehavenindustrialisa t i e in het 741 agrarisch Zeeland mogelijk maakte

S. Weijers

He b vers ta nd van de stadra nd! 749

J.A. Wezenaar

Vol kstuinen in Nede r la nd : ee n ver kenning van 759 omva ng , locatie en beleid

G.F.P. IJkelenstam en F.J. Toppen

De bewinkelin g in Nede r la nd 769

(9)

~- -- - - ---

-K

RUIMTELIJKE VISIE OP DE ZUIDELIJKE IJSSELMEERPOLDERS; VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST

K. Korterink

Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordelijk Overijssel

Zwolle

SAMENVATTING

Flevoland, en in het bijzonder Lelystad en Almere, hebben een belang-rijke funktie in het overloopbeleid.

Nu dit overloopbeleid lijkt te worden afgebouwd door veranderende maatschappelijke ontwikkelingen zoals een kleinere bevolkingstoename, is het de vraag hoe deze steden zich verder dienen te ontwikkelen. In dit paper wordt getracht vanuit de economische invalshoek een aantal mogelijkheden aan te reiken die samen met de taakstellingen uit het overloopbeleid een evenwichtige ontwikkeling van beide steden in de toekomst kunnen bevorderen.

I. INLEIDING

Deze bijdrage gaat in op de positie en de rol van de IJsselmeer-polders in het nationale ruimtelijke beleid en de veranderingen in denkbeelden die in de loop der jaren zich hieromtrent hebben voor-gedaan. Aan de hand van de verschillende nota's waarin het ruimtelijke beleid voor de volgende jaren werd beschreven zal dit nader worden uitgewerkt.

Centraal in deze nota"s staat het overloopbeleid waarin de polders in het algemeen en de groeikernen Lelystad en Almere in het bijzonder een belangrijke rol spelen.

Veranderende opvattingen over dit overloopbeleid en een geringere bevolkingsomvang dan aanvankelijk was verwacht hebben geleid tot een andere inrichting van de polders dan begin zestiger jaren was gepland. Gezien deze veranderende denkbeelden over de ruimtelijke inrichting van de polders in een tijdsbestek van ca. 25 jaar kan men zich afvragen waarop men de beslissing over de definitieve vorm van Flevoland (Markerwaard ja of nee) moet baseren.

Naast deze terugblik op het in het verleden gevoerde ruimtelijk beleid dat haar schaduw reeds op de toekomst werpt, en de vraag of dit een geslaagde en verantwoorde planning is, zal vanuit de economische invalshoek, voor zover als mogelijk is, het resultaat worden bezien van het gevoerde beleid.

Daarbij wordt nader ingegaan op pendel, startende of verplaatste bedrijven, werkgelegenheid en (beroeps)bevolking.

Tot slot zullen de ontwikkelingsmogelijkheden voor dit gebied globaal aan de orde komen.

11. IJSSELMEERPOLDERS IN TOT NU TOE GEVOERD RUIMTELIJK BELEID

Van groot belang in de na-oorlogse ruimtelijke ontwikkeling is de

(10)

gegroeide centra op de "ring" rond het en ruimtelijk apart gelegen zwaarte-tendens tot spreiding van de stedelijke functies, vooral van de functie wonen.

Op de vraag hoe deze ontwikkeling in de juiste banen te leiden wordt in vrijwel elke na-oorlogse nota over het ruimtelijk beleid nader ingegaan.

In de jaren na de oorlog veroorzaken de hoge geboortecijfers een snelle bevolkingsgroei, die zich vooral concentreert in het westen. Gelijktijdig vindt in een hoog tempo een sterke verstedelijking plaats. Het westen is bezig een meer dan evenredig deel van de econo-mische, sociale en culturele krachten van het land naar zich toe te trekken, waardoor o.a. ruimtegebrek ontstaat.

In de in 1958 verschenen nota "De ontwikkeling van het westen des lands" worden een aantal hoofdlijnen van beleid weergegeven voor de jaren tot 1980 om genoemde ontwikkelingen in de juiste banen te leiden. Deze hoofdlijnen zijn;

a. Behoud van de historisch Groene Hart als blijvende punten.

b. Behoud van agrarisch middengebied als centrale ruimte van groot formaat.

c. Expansie van de Randstand in oostwaartse richting.

Bij de uitwerking van dit laatste wordt voor het eerst van "overloop-beleid" gesproken. De expansie moest plaatsvinden in een aantal bestaande middelgrote steden en nieuwe steden van tenminste 100.000 inwoners om het ontstaan van satellietsteden te vermijden.

In de noordvleugel van de Randstad worden Alkmaar, Hoorn en Lelystad genoemd, met op kortere afstand tot het Noordzeekanaal eventueel Purmerend en in Flevoland de ontworpen B-kern in de Markerwaard en één of twee nieuwe kernen aan het Gooi- of Eemmeer[*l].

Omdat aangenomen wordt dat eerst de Markerwaard zal worden drooggelegd (1968) en tenslotte Zuidelijk Flevoland (1978) wordt hieraan toege-voegd dat de nieuwe kernen aan het Gooi- of Eemmeer waarschijnlijk voor de beschouwde periode (tot 1980) te laat komen.

De nota "De ontwikkeling van het westen des lands" geeft dus voor het eerst een meer integrale behandeling van de rol van de IJsselmeer-polders in de nationale ruimtelijke ordening.

De (Eerste) Nota inzake de Ruimtelijke Ordening in Nederland die enige jaren later verschijnt, voegt geen werkelijk nieuwe beleidslijnen toe aan het bovenstaande.

De overloop heeft in deze nota zowel betekenis voor de spreiding van het wonen als het werken. Gedacht wordt met name aan spreiding van niet specifiek aan de agglomeraties gebonden stuwende bedrijvigheid, waarbij de bevolkingsspreiding zich op een gezonde wijze zal kunnen aanpassen. Forensisme wordt daarbij als algemene oplossing afgeraden. In het structuurplan voor de Zuidelijke IJsselmeerpolders (1961) worden de beleidslijnen voor dit gebied nader gedetailleerd. Het gebied aan weerszijden van het Oostvaardersdiep dient plaats te bieden aan ca. 1/2 miljoen mensen. Genoeg om in de behoefte aan woon- en werkruimte tot het jaar 2000 te voldoen.

Van veel groter belang is echter het in deze jaren genomen besluit voorrang te geven aan de inpoldering van Zuidelijke Flevoland boven de Markerwaard.

De "Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening" die in 1966 verschijnt, tracht een visie te geven op de gewenste ontwikkelingen tot het jaar

(11)

K

2000.

Men gaat ervan uit dat in dat jaar Nederland 20 mln. inwoners telt en bij voorzetting van de concentratietendensen de Randstad overvol zal raken. Belangrijkste principe in deze nota is de gebundelde deconcen-tratie. Dit impliceert dat de verdere verstedelijking die in de stedelijke zones plaats vindt, wordt gebundeld. Dit principe wordt gekozen als compromis tussen enerzijds de woonwens van grote groepen van de bevolking die zich uit in een toename van de suburbanisatie, en anderzijds de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, nl. bevorde-ring van geringe woon-werkafstand en het tegengaan van onverantwoord grote beslagneming van grote oppervlakten.

Ook in deze nota wordt de Ijsselmeerpolders primair een rol toebedeeld in het kader van het ruimtelijk beleid voor de Randstad. Het capaci-teitstekort van de Randstad wordt tot het jaar 2000 begroot op I miljoen inwoners voor de noordvleugel en een half miljoen voor de zuidvleugel. Voor deze aantallen inwoners moet ruimte gevonden worden, o.a. in de Ijsselmeerpolders.

Met betrekking tot de Ijsselmeerpolders wordt opgemerkt "dat in de komende decennia de Zuidelijke Ijsselmeerpolders een snel groeiend aandeel in de stedelijke ontwikkeling zullen moeten nemen. Juist het in deze polders beschikbaar komende gebied kan een uitstekende bijdrage leveren aan het beleid van een gebundelde deconcentratie met geintegreerde groeizones e.d.".

De gedachten gaan uit naar ca. 500.000 inwoners tot het jaar 2000, in het bijzonder voor de overloop vanuit de noordvleugel van de Randstad. Met het verschijnen van de tweede nota wordt nog druk gewerkt aan de resterende Ijsselmeerpolders; de bewoning van Dronten vordert, met de bouw van de IJsselmeersteden tegenover het Gooi zal omstreeks 1975 worden aangevangen en met de bouw van Lelystad is aangevangen. De minimale taakstelling voor Lelystad is een groei tot 100.000 inwoners in het jaar 2000.

In 1972 verschijnt de nota Volkshuisvesting. Almere en Lelystad worden hierin aangeduid als groeikernen. Als taakstelling voor Lelystad geldt nog altijd minimaal 100.000 inwoners in 2000; Almere dient dan onderdak te bieden aan maximaal 250.000 inwoners. Voor het eerst wordt ook de provincie Utrecht genoemd als leverancier in het overloopbe-leid.

Hoewel de Tweede Nota bedoeld was om voor langere tijd te fungeren, als basis voor het te voeren ruimtelijke beleid, bleek al spoedig dat een aantal uitgangspunten en prognoses moest worden herzien. Ruimte-lijke ontwikkelingen bleken moeilijk beheersbaar en bij te sturen (voortzetting suburbanisatie), de economie groeide minder dan verwacht en het geboortecijfer daalde. Op grond van dit laatste wijzigt het CBS haar prognoses voor het jaar 2000: geen 20 miljoen, maar hoogstens 16 miljoen volgens de prognose in 1973.

In datzelfde jaar verschijnt de Orienteringsnota; deze nota is aanmer-kelijk minder optimistisch dan de voorafgaande. Processen blijken minder goed beheersbaar, problemen met name in de grote steden zijn voor iedereen zichtbaar. Het bestaande spreidingsbeleid moet wel worden voortgezet, al is er wel sprake van een accentverlegging ten gunste van de stad.

Meer aandacht krijgt de stadsvernieuwing en de verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking in de oude wijken.

De in 1976 verschijnende Verstedelijkingsnota beoogt een uitwerking te zijn van de Oriënteringsnota. Een van de doelstellingen is de

(12)

kingsoverloop uit de steden te beperken en de sociale struktuur en het stedelijk draagvlak te versterken, het stedelijk inrichtingsbeleid krijgt een grotere aandacht.

Het principe van de gebundelde deconcentratie blijft echter richtsnoer bij het te voeren verstedelijkingsbeleid. De nadruk komt meer te liggen op het eerste deel van dit begrip, nl. bundeling.

Voor de IJsselmeerpolders betekent een en ander dat voorzover, de bevolkingsdruk niet in de Randstad is op te vangen, deze zal moeten worden afgeleid naar o.a. de IJsselmeerpolders.

Almere en Lelystad vallen dan ook onder de categorie groeikernen met verhoogde of nieuwe taakstelling.

Almere wordt gezien als onderdeel van het stadsgewest Amsterdam met een sterke relatie met het Gooi, waardoor de ontwikkeling van zowel woon- als werkgelegenheid in onderlinge samenhang met de desbetref-fende functies in de oude centrale steden moet worden gezien.

De taakstelling voor Almere in de jaren tachtig is de bouw van ca. 50.000 woningen naast het aantal in Almere-Haven.

Lelystad dient uit te groeien tot het regionale centrum van de IJssel-meerpolders, waarbij een groei van zo'n 14.000 woningen wordt voorzien

in de jaren tachtig.

Verdere groeimogelijkheden na 1990 zullen ruimschoots aanwezig zijn. Ten tijde -van het verschijnen van de Structuurschets Stedelijke Gebieden (1983) staan de economische verwachtingen en ruimtelijke consequenties in het teken van de recessie. Er zijn geen optimistische verwachtingen meer ten aanzien van de mogelijkheden tot spreiding van economische activiteiten. Het spreidingsbeleid wordt in feite afgerond en het verstedelijkingsbeleid voor de toekomst richt zich vooral op bundeling van allerlei activiteiten in de stadsgewesten. Meer dan in vorige nota's wordt dan ook aandacht besteed aan de positie van de 4 grote steden.

Het beleid ten aanzien van de Zuidelijke IJsselmeerpolders blijft gericht op een voortgaande groei van bevolking en arbeidsplaatsen. De taakstelling van Almere tot 1990 blijft gehandhaafd, de hoeveelheid te bouwen woningen na 1990 is afhankelijk van de ontwikkeling in Noord-Holland. Een vast aantal jaarlijks te bouwen woningen op langere termijn wordt dus niet meer aangegeven; de onzekerheid over toekom-stige ontwikkelingen vergroot hierdoor.

De mogelijkheid van een ontwikkeling van Almere tot stad met 250.000 inwoners wordt vooralsnog echter opengehouden.

Over de mogelijke ontwikkeling van Almere-Pampus zal pas in een volgende herziening van de structuurschets een uitspraak worden gedaan.

Lelystad zal na afloop van de huidige taakstelling (8.000 woningen in de periode 1985-1995) zich verder moeten ontwikkelen als een zelfstan-dige eenheid.

Om hiervoor een aanvaardbare uitgangspositie te scheppen blijft Lelystad groeikern met een beperkte extra taakstelling tot het tijdstip waarop een aantal van 30.000 woningen is bereikt (woningvoor-raad per 31 december 1985 bedraagt 23.000).

Het tempo waarin de bevolking van Lelystad na afloop van de taakstel-ling kan groeien hangt in hoge mate af van de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen.

Ook de mogelijkheden tot groei van Lelystad zullen dus geringer zijn dan op grond van vorige nota's mocht worden aangenomen, de nadruk zal in de toekomst meer komen te liggen op de eigen ontwikkelingsmoge-lijkheden.

(13)

De structuurschets lijkt een schets tussen verleden en toekomst. De toekomst is vaag en er zijn vele gezichtspunten.

Het opsporen van de "kademuren" voor de belangrijkste ontwikkelingen van de komende jaren lijkt zeer problematisch zoals blijkt uit het uitgebreide onderzoek naar de scenario-methode die de Rijksplanolo-gische Dienst heeft laten uitvoeren door de Vakgroep Sociologie van Planning en Beleid van de Rijksuniversiteit Utrecht. [*2]

Toch maakt dit alles de keuze van koersbepalende thema's niet nutte-loos of overbodig. Keuzen zijn in de schets ook wel aanwezig, zoals in het voorafgaande al is aangegeven. Deze keuzen zijn vooral ingegeven door de demografische en economische groeiverwachtingen op dit moment. De jaren tachtig lijkt een periode zonder turbulente en plotselinge ontwikkelingen, een periode van bezinning op wat de ontwikkelingen vanaf de jaren negentig zullen zijn.

Met meer werkelijkheidszin ten aanzien van onzekerheden over de ontwikkelingen in deze periode en de beïnvloedingsmogelijkheden daarop worden keuzen gemaakt die een zekere stedelijke herleving in de hand werken. Deze keuzen volgen in zekere zin de maatschappelijke trends (minder ruimteconsumptie en geringere groei van de automobiliteit). De vraag is in hoeverre de groeikernen door deze ontwikkeling het kind van de rekening worden. Met name Almere en Lelystad zijn in ontwikke-ling genomen op basis van prognoses die nu bij nader inzien bij lange na niet worden gehaald. Dat dit consequenties heeft die verder gaan dan een lager ontwikkelingstempo zal een ieder duidelijk zijn. Feit is dat b.v. de in de Structuurschets voor de Stedelijke Gebieden opgeno-men taakstelling voor Almere maar liefst ca. 1.000 woningen per jaar minder is dan de 3.300 die waren afgesproken bij de gemeentewording van Almere.

De afbouw van het groeikernenbeleid mag niet zover gaan dat de voor-waarden voor de opbouw van een nieuwe stad waarin de mensen goed kunnen wonen, werken en ontspannen, in gevaar komen.

Dit zal ook in de toekomst een nationaal ruimtelijk beleid vragen met voldoende aandacht voor de groeikernen in afbouwen voldoende ontwik-kelingsmogelijkheden. Deze ontwikkelingsmogelijkheden kunnen mede gecreëerd worden door de rijksoverheid in met name haar voorwaarden-scheppend beleid. Daarnaast zullen ook lokale en provinciale overheden de ontwikkeling van de aanwezige economische potenties moeten bena-drukken.

In het tweede deel van dit paper wordt hier nader op ingegaan.

lIl. UITWKRKING RUDfl'KLlJK BELEID ALMERE EN LELYSTAD IN DE JAREN TACHTIG

Hoe men ook kan denken over de koers van het gevolgde ruimtelijk beleid, duidelijk zal Z1Jn dat slechts sturend kan worden opgetreden ten aanzien van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen. In hoeverre het uiteindelijke resultaat een gevolg is van het ruimtelijk beleid, danwel van niet of moeilijk te be invloeden maatschappelijke ontwikke-lingen, valt meestal moeilijk aan te geven en verschilt ook van geval tot geval.

Voor wat betreft Flevoland zal in het nu volgende deel een beschrij-ving worden gegeven van de situatie ter plekke.

Dit zal vrij globaal gebeuren, waarbij gekozen is voor de economische invalshoek. In hoofdlijnen zal worden geprobeerd dit plaatje te

(14)

vergelijken met de doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals die in het voorafgaande zijn beschreven.

Centraal in het gevoerde beleid stond de expansie van woon- en werk-funkties vanuit de Randstad in uitwaartse richting. Voor de IJssel-meerpolders krijgt dit gestalte in het beleid ten aanzien van de groeikernen Lelystad en Almere.

De doelstelling kan worden omschreven als het veilig stellen van een voldoende groei van het aantal arbeidsplaatsen in de gewenste hoeda-nigheden als complement van de voorziene bevolkingsontwikkeling. Het aandeel van de ter plaatse werkende beroepspersonen dient zo hoog mogelijk te zijn; voorkomen moet worden dat er "slaapsteden" ontstaan.

Er moet echter geconstateerd worden dat het groeitempo van het aantal arbeidsplaatsen gerelateerd aan het inwonertal te laag is (23,37. in 1982 in Flevoland tegen landelijk ca. 347.)[*3].

De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat de vestiging van werk-gelegenheid in nieuwe steden, die op enige afstand van bestaande bevolkingsconcentraties zijn gelegen, eerst plaatsvindt indien aan bepaalde vestigingsvoorwaarden voldaan is. Door de economische recessie is dit naijlen op de bevolkingsvestiging van de werkgelegen-heid belemmert.

In 1984 heeft oostelijk en zuidelijk Flevoland 121.000 inwoners, de beroepsbevolking telt bijna 49.000 personen en het aantal bezette arbeidsplaatsen bedraagt bijna 27.000[*4].

Een rechtstreeks gevolg van deze ontwikkeling is de toenemende werk-loosheid en grote aantallen pendelaars.

De totale inkomende pendel van de gemeenten in Flevoland (Almere, Zeewolde, Dronten en Lelystad) omvatte begin 1983 367. van het aantal arbeidsplaatsen in het gebied. Bij de uitgaande pendel was 527. van de beroepsbevolking betrokken. De uitgaande pendel vanuit Almere is voornamelijk gericht op Amsterdam en het Gooi. Belangrijkste werkbe-stemming van inwoners van Lelystad is Amsterdam.

De inkomende pendel van Flevoland is in het algemeen een pendel over korte afstand.

Wat voor bedrijven hebben zich in Flevoland gevestigd, betreft het lokale initiatieven of bedrijfsverplaatsingen?

Om een antwoord op deze vraag te krijgen is in 1984 in opdracht van de Zwolse Kamer van Koophandel (waaronder ook Flevoland ressorteert) een onderzoek uitgevoerd naar nieuwe bedrijven in Flevoland[*5].

Deze zgn. jaargangenanalyse geeft een beeld van de bedrijfsoprich-tingen in Flevoland in de jaren 1970, 1975, 1980 en 1983. Uit dit onderzoek blijkt dat de sterke groei van de bevolking ook tot uitdruk-king komt in de startende bedrijvigheid. Vanaf 1975 ligt de oprich-tingsintensiteit (het aantal oprichtingen per 10.000 inwoners) ruim boven het landelijk gemiddelde.

In jaargang 1975 vonden de meeste oprichtingen plaats in Lelystad, in de daaropvolgende jaren groeit zowel in Lelystad als in Almere het aantal oprichtingen.

De hoogste oprichtingsintensiteiten doen zich voor in de jaargangen 1980 en 1983. Aannemelijk is dat deze cijfers de komende jaren zullen dalen. Zeker daar waar het bevolkingsvolgende activiteiten betreft zullen de thans gevestigde activiteiten trachten hun bestaansgrond te verbeteren, waardoor het aantal nieuwe "starts" tot een meer "normaal" niveau zal teruglopen.

(15)

ook over een uitstekend produktie-ruimtelijke belemmeringen, er is lage prijzen en van gemeentewege Externe initiatieven (filialen of verplaatsingen van bedrijven naar Flevoland) zijn van grote betekenis voor Flevoland, een derde deel van

oprichtingen bestaat uit deze externe initiatieven. De laatste

jaargang (1983) laat een daling zien van het aantal externe initiatie-ven. Het is onduidelijk of hier sprake is van een incidentele afname danwel een ontwikkeling die zich zal voortzetten in latere jaren. Het lijkt echter aannemelijk dat ook Flevoland langzamerhand in een stadium komt waarbij regionale en lokale initiatieven zich meer en meer zullen gaan voordoen, waardoor de afhankelijkheid van externe

initiatieven vermindert.

Maar liefst 83% van de externe initiatieven heeft als herkomstgebied de Randstad. In dit opzicht mag dus geconcludeerd worden dat het overloopbeleid inderdaad van invloed is geweest op het vestigings-plaatsbeleid van ondernemingen.

Lelystad en Almere beschikken dan

milieu, er bestaan nauwelijks

vo l doe nde bedrijven terrein tegen wordt slagvaardig opgetreden[*61.

Uit de jaarlijkse Enquete Regionale Bedrijfsontwikkeling (ERBO) van de Kamers van Koophandel blijkt in het distrikt van de Amsterdamse Kamer maar liefst 45% van de bedrijven geconfronteerd te worden met knel-punten die een nadelige invloed hebben op de bedrijfsvoering. Lande-lijk is dit cijfer 31%[*71.

De meeste van deze knelpunten liggen op het gebied van de bereikbaar-heid en de bedrijfshuisvesting.

In een ander belangrijk "toeleveringsgebied", het Gooi, heeft 25% van de genoemde knelpunten in de industrie betrekking op de bedrijfsruimte en in de groothandel 43%. Meestal blijkt de vestigingsplaats onvol-doende uitbreidingsmogelijkheden te bieden[*8).

Lelystad en Almere kunnen voor deze bedrijven bij eventuele migratie-plannen een aantrekkelijk alternatief vormen.

IV. KANSEN VOOR DE TOEKOMST

Uit het bovenstaande mag worden geconcludeerd dat in Almere en

Lelystad de dynamiek van het bedrijfsleven groot is en het produktie-milieu aantrekkelijk.

Dit blijkt o.a. ook uit de uitgifte van bedrijventerreinen in Almere

in 1985, nl. 7,9 ha., wat een verdubbeling is ten opzichte van

voorgaande jaren[*91.

De economische ontwikkeling is in deze plaats gunstig waardoor deze een aanjaagfunktie vervult voor de totale ontwikkeling van de stad. Ontwikkeling van de aanwezige potenties als tegenwicht van de afbouw van het groeikernenbeleid verdient dan ook de nodige aandacht.

In Flevoland zullen de specifieke potenties die een gevolg zijn van de "natuurlijke welvaartsbronnen" gebruikt dienen te worden['~101. Te noemen zijn in dit verband o.a. de centrale ligging, het agrarisch produktie-arsenaal, ruimte en natuurlijke kwaliteiten, het IJsselmeer en het reeds gevestigde bedrijfsleven in deze regio (nieuw élan, pioniersgeest).

Op basis hiervan moet een gericht acquisitiebeleid gevoerd worden. Tevens dient de acquisitie gericht te zijn op de opheffing van eventu-ele eenzijdigheden in de huidige produktiestruktuur.

Bij het tot ontwikkeling brengen van de lokaal aanwezige potenties is 395

(16)

nauwe samenwerking tussen gemeenten, provincie, lokaal bedrijfsleven en belangenorganisaties gewenst.

In dit verband kan ook worden gedacht aan een regionale participatie-maatschappij ten behoeve van de verschaffing van risicodragend kapitaal en een ontwikkelingsmaatschappij.

In het kader van het voorwaardenscheppend beleid moeten provincie en gemeenten alles in het werk stellen een zo goed mogelijk ondernemers-klimaat tot stand te brengen. Nog aanwezig knelpunten of onvolkomen-heden moeten worden opgelost. Vooral een zo spoedig mogelijke verbete-ring van de infrastruktuur zal een stimulans betekenen voor de ontwik-kelingsmogelijkheden van de bedrijvigheid.

Voorbeelden hiervan zijn de doortrekking van de Flevospoorlijn naar het noorden des lands, een dubbelbaanse wegverbinding tussen de Stichtse Brug en Dronten, en verdubbeling van de huidige wegverbinding A6-Harderwijk (in verband met o.a. vliegveld Lelystad).

Verder is als onderdeel van de struktuurversterking van het bedrijfs-leven innovatie van belang. Waar mogelijk moet getracht worden innova-tieve initiainnova-tieven van de grond te krijgen en te ondersteunen. Hierbij dient het regionale bedrijfsleven met innovatief vermogen, alle beschikbare kennis en overheden in de regio bijeengebracht te worden. Ook kunnen nieuwe struktuurversterkende projekten voor de economische ontwikkeling van grote betekenis zijn. Gedacht kan worden aan de aanleg van de Markerwaard en de ontwikkeling van recreatieve projek-ten.

BESLUIT

Uitgaande van beperkte taakstellingen in het kader van het overloop-beleid zal in Flevoland steeds meer de nadruk komen te liggen op het ontwikkelen van de talrijke aanwezige potenties.

Deze hebben de mogelijkheid een aanjaagfunktie te vervullen voor de totale ontwikkeling van dit gebied.

NOT E N:

[*1] M. Spierings: Het IJsselmeergebied in het Ruimtelijk Beleid, Lelystad 1985.

[*2] Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Handleiding voor het ontwerpen van scenario's. Eindrapport 1 van de Vakgroep Sociologie van Planning en Beleid., Rijksuni-versiteit Utrecht. Serie studierapporten van de Rijksplano-logische Dienst, deel 18. Den Haag, 1981.

[*3] Beleidsplan Sociaal-economische Ontwikkeling twaalfde provin-cie, Lelystad, 1984.

[*4] Statistiek van de werkgelegenheid en beroepsbevolking Flevo-land, Rijksdienst voor de Ijsselmeerpolders. Lelystad, 1984. [*5] Startende bedrijven in Flevoland, Kamer van Koophandel en

Fabrieken voor Noordelijk Overijssel. Zwolle, 1985. 396

(17)

K

[*6] Bedrijfsverplaatsing en productiemilieu, J. van Oudheusden / H. Hagen / E. Groenendijk / A. Witlox. Geografisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht. Utrecht, 1982.

[*7] Het bedrijfsleven in de Amsterdams/Zaanse regio in 1984, Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam. Amsterdam, 1985.

[*8] Verslag Enquête 1984, Kamer van 1984.

Regionale Bedrijfsontwikkeling regio Gooiland Koophandel voor regio Gooiland. Hilversum,

[*9] Persbericht; uitgifte bedrijfsterreinen in Almere in 1985 meer dan verdubbeld. Gemeente Almere, 1986.

[*10] Uitgangspunten Economische Beleidsvisie voor Flevoland. Kamer van Koophandel voor Noordelijk Overijssel, 1986.

(18)
(19)

K

Evaluatie van het Zuid-Hollandse streekplanbeleid ten aanzien van het Open Middengebied

auteurs: Paul Kouijzer Bert Palinckx Ruud Splitthoff Paul Zuijdgeest

Vakgroep Architektuur en Urbanistiek Technische Hogeschool Eindhoven

SAMENVATTING

Het funktioneren van de ruimtelijke ordening staat al jarenlang ter dis-kussie. In deze bijdrage wordt vanuit een beschrijvend onderzoek naar de diskrepanties tussen de gewenste en werkelijke ontwikkelingen voor het streekplangebied Zuid-Holland Oost in de periode 1963-1985, ingegaan op het (dis-)funktioneren van het provinciale ruimtelijke beleid.

Een drietal aspekten zijn hierbij van belang, te weten inhoudelijke, procedurele en instrumentele aspekten. Vanuit deze aspekten zijn een drietal verklaringsgronden afgeleid:

- de gebrekkige wijze waarop de konceptie ten aanzien van de openheid geformuleerd en verder uitgewerkt wordt in het provinciale ruimtelijke beleid;

- de gebrekkige vormgeving (samenstelling en inrichting) en statusbepa-ling van het streekplan;

- de beperkte beschikbaarheid en bruikbaarheid (en de soms inkonsequente hantering) van de provinciale middelen.

Eén en ander wordt in een drietal case-studies geillustreerd. Besloten wordt met enkele aanzetten tot verbeteringen ten aanzien van de drie aspekten.

Deze bijdrage is gebaseerd op ons afstudeerprojekt (I).

I. Inleiding

Het ter diskussie stellen van het funktioneren van de ruimtelijke orde-ning is gezien de traditie die het heeft, inherent aan het uitoefenen van het vak. De historie van het vakgebied leert dat perioden van her-bezinning nuttig zijn.

Deze bijdrage wil door het komhineren van 'b r e e d spitten-diep graven' duidelijk maken dat we voorbij het punt -terug naar af- zijn maar nog niet bij de finish. Door uit te gaan van de 'omgeving' van de

ruimte-lijke ordening gekoppeld aan een analyse van praktijksituaties hopen we nieuwe gezichtspunten in de diskussie te kunnen opwerpen.

~et ruimtelijke ordeningsbeleid kan gezien worden als een onderdeel van het totale overheidsbeleid, dat een aantal eigen doelstellingen, taken en instrumenten heeft. Het beleidsveld staat daarbij niet los van het totale overheidsbeleid en de inbedding van de overheid in de maatschap-pij. De 'omgeving' van het heleidsveld ruimtelijke ordening kan via drie

(20)

kontexten worden beschreven. Deze zijn: de politieke, de maatschappe-lijke en de bestuurlijk-juridische kontext.

De politieke kontext kan worden omschreven als het kader waarbinnen de overheid kan handelen, waarbij het kader wordt vastgesteld door politie-ke grenzen. Den Hoed c.s . wijzen erop dat in "beleidsvoorstellen altijd rekening moet worden gehouden met de bestaande politieke machtsverhou-dingen "(2). Mastop c.s. stellen dat "de technische (wetenschappelijke) expertiese in planning ondergeschikt is aan de politiek"(3).

De maatschappelijke kontext is enerzijds het objekt van de planning en is anderzijds de bron van de planning. De kontext heeft betrekking op de ruimtelijke aktiviteiten van individuen en groepen, en de ruimtelijke effekten van menselijk handelen.

De bestuurlijk-juridische kontext geeft het formele kader aan waarbinnen de ruimtelijk ordening moet funktioneren. Deze kontext omvat de regel-geving van de ruimtelijke ordening door middel van procedures, organen, overlegvormen, wetten, bevoegdheden en dergelijke.

Door bestudering van deze kontexten (of delen ervan) moet duidelijk wor -den in welke mate het funktioneren (of disfunktioneren) van de ruimte-lijke ordening wordt beinvloed.

Om dit te kunnen bestuderen is gekozen voor een objekt dat al jarenlang een aandachtsveld binnen de ruimtelijke ordening is, namelijk 'He t Open Middengebied van de Randstad: Al in de 'No t a het westen en overig Neder-land' (1956) werd gewezen op het speciale karakter van het Open Midden-gebied. Vanaf die tijd heeft de doelstelling 'het openhouden van het Open Middengebied' centraal gestaan in vele nationale nota-s en (inter) provinciale plannen. In de latere nota-s staat vooral de funktie-toeken-ning centraal: het Open Middengebied moet plaats bieden aan de 'groene' funkties (landbouw, rekreatie, natuur en landschap). Deze funkties zijn de basis voor de geledingsfunktie: het Open Middengebied als kontramal van de Randstad. Uitwaartse expansie en gebundelde omvang van de eigen groei moeten het Open Middengebied vrijwaren van stedelijke funkties. Echter al vanaf de begin jaren zeventig werd van verschillende kanten gewezen op het vermoeden van een diskrepantie, gezien vanuit de doel-stelling 'openhoude n van', tussen gewenste en feitelijke ontwikkelingen (4). Het vermoeden rees dat de ruimtelijke ordening niet in die mate funktioneerde zoals het zou moeten funktioneren.

Naast het aantonen van deze diskrepanties zullen we ook ingaan op de oorzaken van deze diskrepanties.

Naast een objekt is ook een aktor gekozen: de provincie in het algemeen en de provincie Zuid-Holland in het bijzonder (het gebied van de provin-cie zuid-Holland beslaat het grootste deel van het Open Middengebied). Gekozen is voor de provincie omdat dit enerzijds de intermediair vormt tussen het Rijk en de gemeenten en anderzijds omdat de positie van dit bestuurlijk nivo vrijwel kontinue ter diskussie heeft gestaan (recente-lijk nog door Van Vroenhoven (5)). De provincie als intermediair is on-der anon-dere van eminent belang bij de doorwerking van doelstellingen zo-als die geformuleerd worden op nationaal nivo naar de gemeenten toe. Be-langrijk zijn daarbij het door de provincie op te stellen streekplan en de bevoegdheid van de provincie om gemeentelijke bestemmingsplannen goed te keuren. Het streekplan heeft ons inziens een tweetal belangrijke fun-kties, namelijk:

- het bieden van een kader voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op regionaal nivo (het streekplan als ontwikkelingskader);

- het bieden van een kader voor het toetsen van gemeentelijke ruimte-lijke plannen en het geven van aanwijzingen omtrent de inhoud van die plannen (het streekplan als toetsingskader).

(21)

K

De dis ku s si e ove r de pos1 t 1e van de pr ov in c i e spits t zich voor namel ijk toe op het gebrek aan midde len omde ze in terme di a ir-f unk t i e voldoende staande te houden.

In paragraaf 2 zal worden ingegaan op de diskrepanties tussen gewenste en werkel i j ke ontwikke l i nge n. Uitga n gs pu n t voor de gewenste on twikke-lingen vormen de streekplannen die door de provincie zuid-Holland sinds 1963 voor haar deel van het Open Middengebied zijn geformuleerd. In paragraaf 3 worden vanuit de kontex ten drie aspekten van het streekplan afgelei d die van invl oed zijn geweest op het ontstaan van de disk repan-ties. Door middel van een drietal case-studies (Bodegraven, Woerden en Ter Aar) zal een nadere konkretisering van de gekonstateerde oorzaken worden gegeven (paragraaf 4). Tot slot zullen in paragraaf 5 een

aan-tal aanze t te n tot verbeter i nge n worde n gedaan .

2. Een konfrontatie van gewenste en werkelijke ontwikkelingen

In deze paragraaf zal een overzich t worde n gegeven van de belang r i jks te diskrepanties tussen gewenste en werkelijke ontwikkelingen in het str -eekplangebied zuid-Holland Oost over de periode 196 3-1 985.

De gewenste on tw ikkel i ngen zij n afgelei d uit een vijftal Zuid-Hol landse streekp lannen , die te kategoriseren zijn in een dr i e t al perio de n . In de eerste generatie streekplannen (waaronder kunnen worden kunnen gerekend de streekplannen Krimpenerwaard uit 196 3, Rijn en Gouwe uit 1967 en Alblasse rwaa rd en Vijfheren landen uit 1969) lig t de nadr uk op de rich

t-lijnen en de plankaart, waari n een eindtoes tan d wordt weergegeve n. In deze plannen wordt echter slechts een voorkeur uitgesproken voor bepaal-de gewenste ontwikkelingen, gemeenten kunnen hiervan in konkre te situ -aties afwijken . In de overgang na a r de tweede generatie plannen (wa ar-onder het streekp lan Plasse ngeb ied kan worde n gerekend) worden voor het eerst expliciet doelstellingen geformulee rd en wordt een plan-programma in het streekplan opgenomen, waarin een aantal konkrete projekten worden opgesomd . Grote waarde wor d t echter nog gehech t aan flex i bil ite it. De tweede generat ie streekplanne n (waarvan het streekplan Zuid-Holland Oost uit 1978 een duidel ijke exponent is) zijn erg gedetai lleerd van op

-ze t. Het streekplan Zuid-Holland Oost bevat vri j vergaande ri ch t lij n en en aanbeve l i nge n voor me t name de gemeenten, en in een programma worden alle projekten opgesomd die ter verweze n lijk ing van het streekplan voor -bereid en uitgevoerd dienen te worden.

Het grote aantal uitsprake n over de gewenste ontwikke linge n in de Z uid-Holl an ds e st reek p lanne n zi j n inged eeld naar de sekto ren: wone n , werken , rekreatie, lan dbouw en natuu r en lan dschap (re s p ek t i e vel ij k de 'rode' en

'gr oe ne' funkties) ·Per sektor zijn de beleidsu itsp raken getoetst aan de werkelijke ontwikkeli ngen. Deze konfron tat ie heeft plaatsgevonden met behulp van sta t is t isch mat eri a al, planne n , not a ~ s en st udie rappo r te n. In het algemeen gaan we uit van een diskrepan t ie wanneer de werkelijke ontwikkelingen in kwan tita ieve en/of kwalit atieve zin ruim afwijken van de gewenste ontwikkeli nge n , of wannee r de ti jds hori zon van he t st reek -plan ruim overs ch re de n wor d t . Enige subjek t iv i te i t bij de bepal i ng van het begrip 'ru i m' bl i jf t natuu r li jk aanwezig .

De toe t s i n g van de gewens te ontwikkelingen aan de werkelijke ontw ikke -lingen geeft de volge nde bel an gri j k st e di s kr epanti e s te zien.

Voor het wone n wor de n in de Zui d- Hol lan dse st reek p lanne n opvanggemeen ten aangegeven . Deze opvanggemeen ten dienen zorg te dra gen voor de opvang van de vestig ing van bui t en het streekp langeb ie d , te rwij l de over ige gemeen ten in eerste ins tan t ie alle en de eigen groei dien en op te vangen . Voor vri jwe l al le st reekp lanne n gel d t dat de ze ove r ige gemeen te n een

(22)

gr o t e r aand eel van de totale groei voor hun rek ening nemen dan wen s eli j k wor d t geach t. In het algeme en is het niet zo dat alle opva nggemee nten hun ta ak niet kunnen vo l bre ng e n , maar dat per st reek p l a nge b ie d in één of twe e van de opva nggemeen ten niet de gewens te on t wikke l i ng van de b evol-king en won i ngvoo r raa d heeft plaat s ge vond en. Voor het st reekp lan Zuid-Hol land Oost zij n dit bij voorb e el d de gemeen ten Gori nchem en Schoon-hoven.

De groe i van de werkgelegenhei d , uitgedr ukt in aan tal arbe idsplaatsen en hektares bed rijfs ter rei n , is in het algemeen hoger dan gewenst. Ook hier nemen de niet-opv an ggeme ent en een te groo t aandeel van de ze groei voor hun rekenin g. De subur ba n isa t ie van bedrij ven uit de Rands t a d naar het Open Mi dde nge b ie d is, onda nks de st reek pla ndoe ls te l l i nge n in onde r an-dere het st re ekp lan Zui d-Hol l a nd Oost, in de gehe le toet sp eri od e groo t geweest . Eén van de groo ts te diskr e panti e s tus s en het streekp lanbe le i d en de werkel i j ke ontw ikke l i ngen tre edt op in de gemeen te Woerde n , waar een groot bedr i jfs te r re i n is gerea l isee rd , wat niet als zodanig op de plankaa rt van het streekp lan Ri j n en Gouwe is terug te vinden (zi e ook paragraaf 4).

Voor de sektor re kre a ti e zie n we dat het groo ts te de el van de in de st re ekp lan st reekplanne n aange kond igde rekr e ati epr oj ekt en nie t bi nne n de planh ori zon van het betre f f end e st reek p l a n zijn ge rea l isee r d. Zo werd bijvoor be eld het proj ekt Hi t l a ndbos al in het st reek p lan Ri j n en Gouwe aangekond igd, terwijl he t proj ekt pas nu, in het kade r van de not a Rands ta dg roens t r uk t uur , zal wor de n uitgev oerd.

De konfro n ta t ie van de gewenste en werke l i jke ontw ikke l i nge n te n aanz ie n van de lan dbouw geeft eveneens een aan ta l dis k r e panti e s te zie n. Zo zijn in werkel ijkhe i d slechts frak t ies van de aangegeven hoeveelhe de n glas-tuinbouw uit de eers te genera t ie st reek p lanne n gerea l isee r d . Daarnaast kan nog wor de n geweze n op de ruilverk a velingspr oj ekt en die in het a lge-me en niet binnen de planhori zon tot stand zi j n gekome n.

Voor de sekto re n na tuur en lands chap zijn sle ch ts ze er wei n ig konkre te toet s moment en te be pal en, aange z ien de bel eid suit gan gspunt en in de di-verse st reekplanne n niet konk ree t word en uitgewerkt. Om toch to t een toet sing voor de ze sekto re n te komen zi j n we uitge gaan van één van de cent rale doel st el lingen in de Zuid-Ho l landse st reekp lanne n , na me lij k

'het open houde n van'. Ui t de ana lyse blij kt dat de visueel - r u imtelijke schaa l van het land s ch a p, en daarmee de mat e van ope nhe i d , ste rk is verk le i nd in de gehe le toet sp er i ode. Dez e schaal ve rk le i n i ng van het landsch ap is niet alle en een gevo lg van de toen emend e ste de l i jke druk, maar ook van de ontwikk elingen met betr ekkin g tot het landelijk geb ie d zelf, bijvoorb e eld door de ve stigin g van glas t u i nbouwko mle xe n , bo er-derijver pl a at singen en bosbe p l a nt i nge n .

3. De verklar i ngsgronde n

Voor het funk t ione re n van de ruimtelij ke or de n i ng in haar konte xt Z1J n drie asp ekt en van het st reek p lan van bel an g, te wete n: het inhoud el ijke, het procedur ele en het instrumentel e aspe k t. Het inhoudeli jke en proce-durele aspe k t is met name van belang voor de aanva a r d ing van het st reek-plan door de politiek en het publiek (re spektievelijk de politieke en maat s ch app elijke kont ext). Het instrumentel e aspekt is een onde r dee l van de bestuurlijk-juridische konte xt en va n belan g voor de uitvoerin g va n het stre ekplan richting ma at s chapp elijke konte xt.

Hierond er wor d t aange ge ve n hoe dez e aspek t e n in het onde rzoek zi j n ge-ope ra t iona l isee r d en van invlo ed zijn gewees t op de di skrepantie s tuss en gewen s te en werkelijke ontwikkelingen.

(23)

K

Met betrekk i ng to t het inhoude li jke aspekt wordt inge gaan op de aa nwe-zigheid van een konceptie en de uitwerking daarvan in het streekplan. Voor het procedurele aspekt staat vormgeving en statusbe paling van het st r ee kplan centraal . Wat het instrumen t e l e aspekt bet r e ft wor dt ingegaan op de beschikbaarheid en bruikbaa rheid van provinciale middele n .

a. het inhoud el ij ke aspekt

Na de diskussie over het procedurele en inst rumen tele aspekt van de ruimtelijke ordening in de periode 1975-1 982 staat thans het inhoude -lijke aspekt meer en meer cen traal(6) . De na dr uk op het procedurele en instrumentele aspekt zou hebbe n gele i d tot het verwaar loze n van de eige n 'f a ce t v i s i e', waarbij ook het lange- termijn en utopisch karakter van het plan onvoldoende aan bod kOMen . Als voorbeeld van een ui tgekris-tal lisee rde 'f a ce t vi si e' word t nogal noga l eens verweze n naar de ko ncep-tie 'He t Groene Hart' , zonder dat men da a r bi j aangeef t wat deze nu i n-houdt of zou moeten inhouden (7).

Een koncep t ie wor d t door ons omschreven als een vereenvoudigd beeld van de ruimte l ijke werke l i jkhe i d , be st a an de uit een analytisch en een norma -tief deel, die aanknopingspunte n biedt voor de gewenste ruimtelijke ont-wikkeling en de dagelijkse besluitvorming.

Een de r gel ijk e koncep t ie met 'han den en voete n ' bl i jk t maar ten de l e in de Zuid-Hollandse streekplannen aanwezig te zijn . Wat vooral ontbreekt is een éénduidige betekenis van het begrip 'ope n' . De eerste betekenis is overgenomen ui t de nati on al e no t a~ s en omschr i jf t 'open ' als die ge-bieden waar de visuele inv loe d van de ste delijke eleme n te n ontbreekt . Deze omschrijving sluit aan bij de gewenste geledingsfunktie van het Groene Hart . De tweede beteke nis van het begri p 'open' is die van de vis ueel - ru i mte lijke schaal van he t landschap . De te rm 'Open Mi dde nge -bied' past het beste hierbij. Kaart 11, 's cha al van het lan ds ch a p', van de Tweede Nota geeft hiervan een schuchtere poging tot operationalisatie. Als derde beteke n is geld t het ruimte be sl a g door ni et- st ed elij k e funk ties. De ger inge aan dacht voor het begr ip 'open' han g t samen met he t fei t da t de streekplannen zich in na vo l ging van de na t i onal e no t a ~ s vooral rich -ten op een funk tie- toekenn i ng zonde r dat men da arbij een gewenste rui m-te-lijke kon fi gu r ati e weergeeft. Wi jzig i nge n in de begrenzi ng van het Open ~Iidde ngebied zij n veelal eerde r het gevolg van verande ringe n in de funkt ie- toeke nning (bijvoorbeel d de verschu ivi ng van nutsf unktie na ar gele di ngsf unktie) dan het gevolg van verande r i ngen in de bestaande toe -stand.

Vaak is onduidel ijk welke betekenis in een streekplan wordt aangehouden, terwi j l het st reve n naar ope nhei d in de ene bete ke nis niet automa t isch tot de openhei d in de ande re bet e keni s leidt. Sti mule r ing van de land -bouwals één van de 'groene ' funkties vers te rkt bij voorb e e l d openheid in de eers te bete ke n is , maar bij oMs ch akelin p, na ar gla stuinbouw kan het leide n tot aan tas t i ng van de openh eid in de twe ed e betek eni s.

Voor de doorwerking van het streek p lan beteken t di t dat toet sin g van ge-meentelijke planne n op openheid na uwel ij k s mogel i jk is en dat er in het st reekp l a n wor d t gewer k t met een onwer kba re schei d i ng tus s en 'rod e' en groene ' funk ties.

b. het proc edurel e aspekt

De on twi kk e l i ng van het st reekp l a n he e ft op procedur e el gebi e d in tege n-stell i ng tot het vor ige aspekt een gro te vl uch t genomen . De on tw ikke ling la at zich be s ch r ij v en lan gs twee themati s ch e ingange n, te wete n: de vor mgevi ng en de sta t usbe pa l i ng van het st ree kp l a n (8). Vormge v in g is de wijze van samens te l l i ng en inrichtin g van het st reekp lan. Sta tus word t

(24)

omschreven als de mate waari n het streekplan verschi l le nde aktoren in hun handelen bindt. Vormgeving en statusbepali ng van het streekplan be-invloeden het funktioneren van dat plan als ontwikkelings- en toetsings-kader.

De vorm van de eerste generatie streekplannen in zuid-Holland bemoei -lijkt het funktioneren van het streekplan als toe t si ngs k ade r , omdat enerzijds de hoofdli jnen van het beleid nauwelijks kwantitatief onder -bouwd worde n en anderzijds een uitvoe ringsp rogramma on tbreekt . Het niet werken met een statusverduidel ijking ex-ante heeft tot gevolg dat ten eerste niet duidelijk is in hoeverre Gedeputeerde Staten het van belang achten dat het beleid doorwerkt in het gemeentelijke beleid, ten tweede een pluriform toetsingsbeleid ontstaat en ten derde het voor Gedepu -teerde Staten moeilijk wor dt aanwijzingen te onderbouwen of te recht -vaardigen .

Het twe ed e generatie streekplan Zuid-Holland Oost kent een vormgev ing die in het teken staat van het procesmatige karakter van het plan. Ge-gevens over fasering en omvang van uitbreidingen in het st reekplanpro-gramma en toelichting dragen bij tot een beter funktioneren van het streekplan als toetsingskade r .

In dit streekplan wordt wel gewerkt met een statusver duide l ijking ex -ante . Door middel van een on derschei d in essent ig le en ni e t- e s s en ti g l e elemente n maken Gedeputeer de Sta ten duid el i j k welke onderde len van het beleid 'hard' zijn. Een mi npunt bij dit onderscheid is dat elementen van verschillende orde als essentieel worden aangemerkt. Zowel het gehele kernenbeleid als de aanleg van hoogspanningsleidingen worden bijvoo r-beeld aangemerkt als essent ieel eleme nt . Daarnaast wordt het onderscheid niet konsequen t doorgevoe r d in het streekp lanprogramma. Niet alle p ro-jekte n die voortvloeien uit een essent iee l ele men t zij n essen t iee l ge -noemd in het planprogramma.

c. het instrumentele aspekt

De beschikbaarheid en de bruikbaarheid van het provinciale middelenpak-ket wor dt regelmatig bediskussieerd (9). Bij de uitvoering van het streekplan komt de gespanne n verhouding tussen he t wil len en het kunnen van de provi ncie na ar vore n . De prof i le r i ng van de prov i ncie ten op -zicht van de sektore n en de gemeen ten komt nogal eens in het gedrang door een gebrek aan beschikba re middelen.

Een belangrijk middel om tot effektuering te komen van het streekplanbe-leid is de goedkeuringsbevoegdheid van gemeentelijke plannen door Gede-puteerde Sta ten . Bi nne n de goedkeuri ngsbevoeg dhei d is he t planolog isch overleg van groo t bel an g om de versch il len de akto re n op één lijn te kri jgen .

Na goedkeuri ng van gemeen te l i jke plannen hebbe n Gedep utee rde Staten wei -nig middelen beschikbaa r om invloed uit te oefenen op de uitvoering van die plannen. De middelen die wel beschikbaar zijn, zoals de be trokken-heid van Gedeputee rde State n bij de woningbouwkontigentering en het fi -nanc ieel toe zi ch t van Gede putee r de Staten op gemeentelij ke grondtrans -aktie s, zi j n voor het uit oe f en en van de gewens te inv l oe d niet voldoen de br u i kb a ar.

Tevens gel dt da t onda nks de voldoende beschikbaarhe id en br uikbaarheid van middelen , de provinc ie er soms inkonsequent mee omgaat.

Bovens taande aspekten hange n nau w met elkaar samen. De zwakke basis van het st reekp lan ma akt het bijvoorbeeld moe ilij k er om te gen ga s te geven in het over leg met sek to re n en gemeen ten . Status verduid elijkin g van st reek-pl anuit spr ak en zonde r wezen l i jke invl oed van prov i nc ia le mid de len ver

(25)

K

st e rk t dit alle en nog maar . Zo heeft een belang r i jk deel van het kerne n-beleid (essentieel element) be trekkin g op de ontwikkeling van de we rkge-legenheid, waarvoor de provincie nauwelijks enige midde len ter sturing heeft.

Tot zove r de konk l us ies met bet rekk i ng tot de verk la r i ngsgronde n voor het onts taan van een diskrepant ie tus s en gewenste en werke lijke ontwik -kelingen. In de volgende paragraaf zullen ze aan de hand van case-stu -dies worden geillustree r d .

4. Case-s tudies

Om de drie verklari ngsg ro nden voor het onts taan van een diskrepan tie tus s en gewenste en wer ke l i j ke on twi kke li ngen ten aa nzien van het Open Middengebie d te kunne n illus tre re n , word t hier ingegaan op een drietal case-studies .

a. Om de gebrekkige wijze waaro p koncep t ies wor de n ui t gewerkt in het prov i nc ia le ruimtelijke bel eid te kunnen illustrer en, wor d t inge ga an op de disku s s i e met betrekk ing tot de keuze van een woni ngbo uwloka tie die de gemeente Bodegraven en de provinc ie zuid-Hol land sinds 1976 voere n . b. Om de geb rekk ige vor mgev i ng van he t st reekp lan en de zwakke status van de da ari n ne e r gel e gd e uits prak en te kunne n ill us trer en, wor d t in ge-gaan op het streekplanbe leid ten aanzien van de ontwikkel ing van be -drijfsterrei ne n in de gemeente Woerden.

c. Om de ger i nge besch i kbaa r he i d en bruikb a arheid (en de soms ink on s e-quente han te r i ng) van de prov i nc ia le middel en te kunne n ill us t re ren , wordt ingegaan op het provinc iaa l planolog isch toe zi cht ten aanzie n van de woningbouw in de gemee nte Ter Aar .

ad a. Bodegraven

De gemeente Bodegraven is al t ijd voorstander geweest van uitbre id i n g van de woningbouw in noo rd eli j k e rich tin g. Hoewel het hie r ging om een ka -rakt e ri stie ke open rui mte (een gaaf slage nl andsc ha p ) wa s ook de prov i n-cie in eers te ins t ant i e geen tegens tande r van de z e loka t i e. Bei de n ha n-teerden stedebouwkun dige argume n ten ten koste van la nd s ch a ppe lij ke argu-mente n .

In de ogen van de provin ci e was een mooi e ov er gan g tussen stede li jk en la nd eli j k gebie d mogeli j k door het opnemen van een groenzoner i ng in de woningbo uwloka t ie . Boven dien wa s net ten noor den van de ze lok at i e een zoetwa te rkanaal geprojek tee r d. Deze zag men als een uit st ek end e barr ie re tussen het ste de l i j k en land elijk ge b i e d . Open werd dus in de ze si t ua t i e opgevat als ni e t on derhev ig aan vis ue le invl oed van stedel i j ke elemen ten . Nada t het idee van het zoetwa te rkanaa l was geschrap t , wijzigde de pro-vincie ha ar st a ndpun t en koos voor een lok ati e ten zu i d-oos te n van Bode -grave n. Si nds di e n zi j n allerl ei argumen t e n van ste de bo uwkundige en l and-schappel ijke aar d gebr uik t omdeze keu ze te veran twoo r de n.

Naast het fei t dat argume n ten met betr e kkin g tot lands chap en natuur een ger i nge re rol spee l de n dan stedebouwkundige ar gumen te n , is het meest op -val lende in de ze disku s si e dat de prov in ci e op ba si s van gel i j k blij ven-de kenn is van het land s cha p rond Bodegraven , toch verschi l lende ui t s pr a-ken doet over de woning bo uwloka t ie . Het fei t dat het zoetwa te rkanaal is komen te verva l len he eft daar niet zoveel mee te mak en.

De wonin gbouwl ok ati e noord wo r d t nogal vari ab el gewaa r dee r d door de pr o-vincie . Termen als voor keurs loka t ie , voo rkeurs loka t ie onde r voorwaar de n , landschappe l ijk moei l i jk maar niet onaanvaar dbaa r , nie t onguns t ig en o n-aanvaa r dbaar wisselen zich binnen een aan t a l jaren af. De uit werkin g van de bel eidslijn 'open houd en van ' is blijkbaar voor de prov i nc ie zelf

(26)

niet duidelijk. Het belei d geeft geen handen en voeten aan de ze beleids -lijn; het streekplan kan niet als toetsingskader funktioneren.

ad b. Woerden

Het st reekp lanbele id ten aanz ien van de ontw ikkeli ng van bedrijfsterre i -nen in de gemeente Woerden kent een gebrekkige vormgeving. Het valt op dat in het streekplan zuid-Holland Oost een onjuist beeld wordt gegeven van de werkelijke situatie. Fasering en omvang van het bedrijfsterrein Midde l land zi jn in het planprogramma onj uis t weergegeven . Er is in wer-ke l i j kh e id meer hektares bedri j f st errein uit ge ge ven dan het prog ramma aangeeft.

De cijfermat ige informatie in de toelichting (met name ten aanzien van het terreinquotiënt van bedrijven en de hoeveelheid in gebruik zijnde te r r e i ne n ) is eveneens disk utabel. Boven dien is het onderscheid tussen bestaande en toekoms tig bedr i j f s t e rr ein op de plankaa rt ni et alleen on -juist, maar ook bijna nie t te herkenne n .

De zwakke status van st reekplanui tspraken kan als volgt worden geIllu -stree rd . Het streekplan Zuid-Holland Oost maakt een onderscheid in pri -maire en sekundaire werkgelegenheidskernen . Dit onderscheid vormt een essen t ieel element in het streekp lan; da t wil zeggen dat wannee r van he t be le i d in deze word t afgeweken er of goe dke ur i ng moet wor de n onthouden aan een gemeentelijk plan of herziening van het streekp lan noodzak e l i j k is.

Woerden als sekundaire werkgelegenheidskern heeft een gering~r~ tRak ten aanzien van de groei van werkgelege nhe i d dan de primaire kern Gouda . In wer ke l i jkhei d groe i de de werkge legenhe i d in Woer de n , over de per iode

1975-1 983 vier tot vijf maal zo sterk als in Gouda. Deze afwijk ing van het beleid heeft niet geleid tot ontho uding van goe dk e ur ing van be -stemmingsplannen in Woerden of tot herziening van het streekplan. De statusbepaling heeft dus geen invloe d gehad op het vermi jden van een dis k r e pant i e tus s en gewens te en werke l i jke on tw ikkel i ngen .

ad c. Ter Aar

De woningbouw in de gemeente Ter Aar ontwikkelde zich over de periode 1980- 1985 tweemaal zo sne l als op basis van het streekplan wenselijk werd geacht. In de eerste plaa ts valt op dat he t inzi ch t van de p rovin-cie in de ze on tw ikke li ng pa s na een aan ta l jar en tot stand komt, n ame-li j k op het moment dat de gemeen te Ter Aar nieuwe voorontwe rp-bes tem-mingsp lanne n aan de provinc ie toe st uur t.

Door middel van overleg met de gemeente (zowel op ambtelijk als bestuur -lijk nivo ) oefen t de prov i nc ie dan wel inv l oed uit op het ni eu w te vor-men be st emmin gspl an, maar niet op de aktue le on twikkel i ng die pl a a t s-vind t binnen de bestaande plankapa c i te i t . De provi nc ie he e f t door midde l van planologisch overleg wel invl oed op de planvo rming maar nie t op de planuitvoeri ng .

In de twe ede plaats val t op dat het planologisch toezich t van de provin -cie op gemeen te li j ke planne n , die een uitwerkin g vormen van een globaa l bestemmi ngs plan (artikel 11 WRO) of an t ic i pe ren op een toek omst i g b e-stemmingsplan (ar t ike l 19 WRO), niet al t ij d even konseq ue nt is.

Artikel 11 planne n mogen alleen aan het bestemmingsplan worden getoetst waar ze een uitwerki ng van vormen . Dit bestemmingsp lan is soms zo glo -baal dat geen inz ich t wordt gebo de n in sommige aspekten van toe k oms ti f- e on twikke l i ngen . Door goedke ur i ng van der geli jke plann en on t neemt de pr o-vincie zi ch zel f de mogeli j kh eid het st r eekp lanbe le id te lat en door wer-ken .

In het geval van Ter Aar wor den ten aanzien van artikel 19 planne n soms

(27)

K verklaringen van geen bezwaar afgegeven, terwijl men weet dat daardoor een afwijking van het streekplanbeleid ontstaat. De enigste konsequentie die daaruit wordt getrokken, is dat met die afwijking rekening zal wor-den gehouden bij de toetsing van nieuwe plannen. Deze aard van planolo-gi s ch toetsen kan gekarakteriseerd worden als fragmentarisch toetsen. 5. Tot slot

Tot slot van deze bijdrage kunnen een aantal tentatieve aanzetten tot verbetering worden genoemd. Deze aanzetten hebben betrekking op een konceptie in het streekplan, vormgeving en statusbepaling van het streekplan, en beschikbaarheid en bruikbaarheid van provinciale midde-len. Het doel ervan is het funktioneren van het streekplan als toet-sings- en ontwikkelingskader te verbeteren.

a. konceptie

Door het formuleren van een konceptie moet het duidelijker worden hoe toekomstige ontwikkelingen aan de doelstelling' het open houden van het Open Middengebied' kunnen worden getoetst. In de te formuleren konceptie moeten de volgende punten naar voren komen wil een verbete-ring optreden:

- er moet een beschrijving van de gekozen betekenis van open landschap worden gegeven;

- er moet een beeld gegeven worden van de ruimtelijke werkelijkheid en de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen (handelingskader);

- er moet door middel van een landschapsbeeldkarteringsmethode beschre-ven worden wat de openheid van het landschap is, en deze methode moet simulatie van toekomstige ontwikkelingen,die van invloed zijn op de openheid van het landschap, mogelijk maken (toetsingskader).

b. vormgeving en status

Aanzetten tot verbetering van de vormgeving en de statusbepaling van het streekplan moeten betrekking hebben op:

de meetbaarheid van streekplandoelstellingen en -uitgangspunten; - de interne konsistentie van vormgeving en statusbepaling van

streek-plandoelstellingen, -uitgangspunten, -taakstellingen en -projekten; - het opnemen van een duidelijke flexibiliteitsbepaling gekoppeld aan de statusbepaling, en het opnemen van richtlijnen en aanbevelingen voor gemeenten, die gericht zijn op het verbeteren van de doorwerking van het streekplanbeleid.

c. beschikbaarheid en bruikbaarheid van provinciale middelen

Dit heeft met name betrekking op de goedkeuringsbevoegdheid van de pro-vincie ten aanzien van gemeentelijke plannen. Door middel van een opzet voor procesbewaking kan de provincie komen tot een betere inzichtsvor-ming met betrekking tot lokaal ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van dit inzicht is een betere oordeelsvorming ten aanzien van de toetsing van gemeentelijke plannen mogelijk.

Deze aanzetten tot verbetering kunnen uiteraard niet los gezien worden van de kontext van de ruimtelijke ordening. Of bijvoorbeeld een opzet voor procesbewaking ook zal leiden tot het verminderen van een diskre-pantie tussen gewenste en werkelijke ruimtelijke ontwikkelingen hangt samen met de politieke bereidheid gebruik te maken van deze opzet voor procesbewaking.

Als zodanig vormen deze opzetten het uitgangspunt voor het tweede deel

(28)

van ons afstudeerprojekt, waarin ze verder worden uitgewerkt.

Noten en geraadpleegde literatuur

(I) Kouijzer, P., B. Palinckx, R. Splitthoff en P. Zuijdgeest, "Evalu-atie en aanzetten tot verbetering van het zuid-Hollandse streekplan-beleid ten aanzien van het Open Middengebied", Technische Hogeschool Eindhoven, vakgroep Architektuur en Urbanistiek, afstudeerskriptie, Eindhoven, februari 1986.

(2) Hoed, P. den, W. Salet en H. van der Sluis, "Planning als onderne-ming", Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Staatsuit-geverij, Den Haag, 1983.

(3) Mastop, J.M., A. Faludi en A.H. Vermculen, "Strategische keuze en streekplanning", deel E: Eindverslag, uit: Verkenningen in planolo-gie en demografie, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, 1981. (4) zie bijvoorbeeld:

Ottens, H.F.L., "Het groene hart binnen de Randstad, een beeld van de suburbanisatie in Wes t-Nederland", Utrecht, 1976.

Glasbergen, P. en J.B.D. Simonis, "Ruimtelijk beleid in de verzor-gingsstaat", dissertatie, 1979.

Cammen, H. van der, "Nederland teert in op ruimtelijke voorzienin-gen, Zuid-Holland kampt met grootste problemen", in Binnenlands Bestuur, 10-]-1986, pp. 25-26.

(5) Vroenhoven, A.J.M., "De provinciale ruimtelijke ordening in bewe-ging", in Stedebouw en Volkshuisvesting, nr. 1, 1986, pp , 3-8.

(6) Vel!duyn, A.A. en H. Puylaert, "Het nationale ruimtelijke plannings-stelsel; pompen of verzuipen", in Stedebouw en Volkshuisvesting, nr. 12, 1983, pp. 607-614.

Cammen, H. van der, "Methodisch geleide planvorming 1 en 2", in Stedebouw en Volkshuisvesting, nr. 7/8 en 9, 1982, pp. 377-385 en 449 459.

(7) Cammen, H. van der, "Het toekomstbeeld van stedelijk Nederland", in Plan, nr. 12, 1983, pp. 17-20.

(8) Mastop, J.M., "Besluitvorming, handelen en normeren", dissertatie, Bunnik, 1984 .

(9) zie bijvoorbeeld:

Interprovinciaal Overleg Ruimtelijke Ordening, werkgroep Instrumen-tarium ruimtelijk beleid, "Het provinciaal instrumenInstrumen-tarium ruimte-lijk beleid voor het beinvloeden van de ruimteruimte-lijke ontwikkelingen", Den Bosch, 1973.

Brussaard, W., "Enige juridisch-bestuurlijke ontwikkelingen in het landelijk gebied", SPJ-cahier, nr. 11, 1985 , pp , 9-20.

(29)

SITUATIESCHETS VAN DE PLAN

NI NG

VA

N

DE VLAAM

SE

OPE

N

R

UIMTE

E. Lammens

&

P. Van der Sluys

Seminarie voor Survey en Ruimtelijke Planning

Rijksuniversiteit Gent

SAMENVATTING

De vrijwaring van de open ruimte

w

ordt steeds actueler. In dit artikel

worden van verscheidene be

leidsniveaus

plannen ontleed die deze

proble-ma

t i ek in een ze

kere

mate behandelen, evenal

s

de concordantie tussen de

niveaus. De verwarring omtrent terminologie e

n

de onoordeel

kundige

be-l

ei dsaanpak beklemtonen volgens de auteurs het

g

ebrek aan

k

enni s over

de open ruimte. Zij pleiten dan ook voor een meer gefundeerde en

objec-tieve aanpak die de planning van de open ruimte ten goede moet komen.

1.

Inleiding

De v

rijwaring

van de open ruimte komt door diverse sectoriële belangen

(o

.m .

huisvesting, tewerkstellin

g,

landbouw,... ) op de helling

t

e staan.

Met open ruimte wordt door de auteurs de niet-bebouwde ruimte bedoeld.

Geo

grafisch

wordt dit begrip omschreven als het ruraal landschap

(

t

.

o. v.

ur

baan

landschap). In het artikel wordt verder de ter

m

"open ruimte"

ge-h

ant ee rd.

Op verscheidene

beleidsniveaus werden reeds plannen opgemaakt die o

. m.

deze prob

lematiek

vanuit een bepaalde visie behandelen en in

m

i n of

meerdere mate uitwerken.

I

n

dit artikel wordt getracht de Benelu

xstructuurschets,

het

Structuur-plan Vlaanderen, het Ruimtelijk BeleidsStructuur-plan Vlaanderen, het GewestStructuur-plan

en het Gemeentelijk Algemeen Structuurplan van Gent door te lichten

naar uitgangspunten, doelstellingen en concrete uitwerkingen die een

w

eer sl ag hebben op de open ruimte en dit

s

peci f i ek in de Gentse regio

.

Nadien wordt in een korte beschouwing de concordantie tussen de diverse

planniveaus bekeken.

Hierbij weze opgemerkt dat enkel het Gewestplan een juridisch bindend

karakter heeft, de overige plannen zijn nog niet officieel door de

po-litieke overheid voorgesteld aan de bevolking. De Benelu

x

structuur-sc

het s heeft wel reeds een eerste informatieronde doorlopen.

2

. De Benelu

xstructuurschets

2

. 1. Uitoangspunten

De Beneluxstructuurschets formuleert een aantal conclusies voor een

ge-coördineerd ruimtelijk beleid in Benelux-perspectief ten aanzien van

de globale ruimtelijke structuur. Naast de globale verstedelijkingssfeer

en het verkeer wordt ook aandacht besteed aan de landelijke

q

ebi

eden-s

f eer .

-Bij deze lande

lijke

gebiedensfeer worden een aantal probleemgebieden

on-derscheiden

.

Omtrent open ruimteproblematiek worden volgende

Cytaty

Powiązane dokumenty

Polityczna aktywność mniejszości niemieckiej w Polsce budzi nieustające zaintere- sowanie, choć w dyskursie publicznym widać wiele stereotypowych i błędnych sądów

K onferencję organizowały: Zespół Socjologii Nauki In sty tu tu Nauk Społecznych Politechniki W rocław­ skiej i Sekcja Socjologii N auki Polskiego Towarzystwa

Costs Benefits Liquid Assets Users Purchasing tickets by customer Increasing the income of the organization Increasing market position High High Information about

Obejrzeć wynik renderingu, zmieniając kolor tekstury (aby skrócić czas, można wyłączyć efekt Mirror dla podłogi). Jaki

Publications that are present in the circulation of scientific knowledge in the public sphere support the thematic dispersion and segmentation of the conducted studies, which

w zakresie automatycznej wymiany informacji (zmienionej w 2014 i 2015 roku) Polska zo- stała zobligowana do implementacji przepi- sów, które są podstawą prawną do

Jest to praca, którą bez cienia wątpliwości można polecić nie tylko tym, którzy zajmują się tomizmem w sensie ściśle naukowym, ale również tym, któ- rzy z czystej

M oda festiw alowa spraw iła, że przedstaw ienia w T eatrze Horzycy konfrontow ane są przez niew ielką co praw da, ale opiniotw órczą część widowni z