• Nie Znaleziono Wyników

De begrippen inkomen en woonlasten in de regelgeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De begrippen inkomen en woonlasten in de regelgeving"

Copied!
36
0
0

Pełen tekst

(1)

I ' 1111111111111111111111 ü III 111111 1 111111111111111 flill 1 1111 1" '11111

111111

1

11111

11

111

111!

~111111

11

1111

111111

I

m

111111111'11 1111"111 1111111111111111111: 11111111111111 1IIIIIlllrJ 111111111 111 111 i I

"DE BEGRIPPEN INKOMEN EN WOONLASTEN IN DE REGELGEVING"

Workingpaper 4 meï1983

auteur: C.A. Adriaansens

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11

2628 R T Delft tel. (015) 783254

Copyright 1983 CA. Adriaansens

No part of this book may be reproduced in any form, by print,

photo-print, microfilm or any other means without written permission from the Delft University Press, Delft, The Netherlands.

ISBN 9062752047

BIBLIOTHEEK TU Delft

1\1 \

~Îiml\

\ \1 \

~\

(2)

Deze publikatie verschijnt in een reeks van "working papers", geproduceerd in het kader van een omvangrijk onderzoeksprojekt "Woonlasten en Woon-lastenbeleid". Dit projekt wordt uitgevoerd door een onderzoeksgroep van de Afdeling der Bouwkunde, Technische hogeschool, Delft, bestaande uit C.A. Adriaansens, H. van Fulpen, P. Groetelaers, F. Neuerburg,H. Priem us,

J. van der Schaar en H. Westra.

Bij het onderzoek is een begeleidingscommissie van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betrokken. Met het oog op een aantal internationale dimensies van het onderzoek wordt nauw samengewerkt met de International Federation for Housing and Planning. Voor de inhoud van de papers is uitsluitend de onderzoeksgroep verantwoor-delijk. Het totale onderzoeksprojekt, gestart in 1983, zal enkele jaren in beslag nemen, en wordt afgerond met één of meer definitieve rapporten. Mede gezien het voorlopige karakter van dit "working paper" is kommen-taar van harte welkom. Daartoe kan van de achter ingevoegde antwoord-kaart gebruik worden gemaakt.

Extra exemplaren van dit paper kunnen worden besteld bij de Delftse Universitaire Pers, Mijnbouwplein 11, 2628 RT Delft.

(3)

INHOUDSOPGAVE PAG.

1. ~LEnD~G •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• ••••••••••••• 1

2. lnERK1nJZE .•••••.•••.••••••••••••.•••..••.••..•.••.••.••..•.••...•••. 2

3. WETGEVING IN FORMELE ZIN ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 3 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.

3.5.

3.6.

3.7. 3.8.

3.9.

3.10. Degrondwet •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 3 De Woningwet ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• ~ •••••••••••• 3

Het Besluit Geldelijke Steun Volkshuisvesting (BGSV) ••••••••••••••••••• 4 Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (BTIV) ••••••••••••••••• 5 De Huurprijzenwet Woonruimte (HPW) ••••••••••••••••••••••••••••••• 5

Huurprijsbesluit Woonruimte •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 6 Wet op de Huurcommissies ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 6

Huurbepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) •••••••••••••••••••••••• 6 De Woonruimtewet; de Woonruimtebeschikking •••••••••••••••••••••••• 7 De ontwerp-Wet op de Stads- en dorpsvernieuwing ••••••••••••••••••••• 8

4. BESLUITEN, BESCHIKKINGEN EN CIRCULAIRES ••••••••••••••••••••••••••• 9 4.1. Indirect relevante maatregelen •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 9 4.2. De direct relevante maatregelen ••••••••••••••••••••••••••••••••••• 18

5. VERSPREnDE OPMERKINGEN IN DIVERSE NOTA's ••••••••••••••••••••••••• 27

(4)

1. INLEIDING

In het verleden is het accent van de overheidsbemoeienis met de volks-huisvesting in sterke mate gelegd op de kwantiteit en de kwaliteit. Pas de laatste jaren is, mede onder invloed van de stagnerende economie en met name de stagnerende bouwproduktie (1), de woonlastenproblematiek in het felle licht van de belangstelling komen te staan. Aan het begin van het onderzoeksprojekt 'Woonlasten en woonlastenbeleid, dat van deze belang-stelling een logisch uitvloeisel is, lijkt het verstandig om, mede ten behoeve van latere deelstudies in ditzelfde kader, een overzicht te geven van de door de (landelijke) overheid in regelgeving (wetten, besluiten, beschik-kingen en circulaires) en officiële nota's gehanteerde omschrijvingen of definities van de begrippen "woonlasten" en "inkomen", alsmede van aandui-dingen van de gewenste relatie tussen deze begrippen in specifieke situa-ties. De strekking van dit paper is daarbij eenvoudig: he.t gevondene wordt weergegeven, al "dan niet gecomprimeerd of toegelicht. Commentaar op het gevondene is in dit paper nog niet aan de orde.

Problemen bij deze deelstudie, zoals hieronder nader zal blijken, is het feit dat er geen in de wetgeving verankerd woonlastenbeleid bestaat. Veeleer is het zo, dat tal van sociaal-economische maatregelen, in het bijzonder die op het gebied van de volkshuisvesting, woonlastenconsequenties met zich brengen, die al dan niet voorzien of gewenst werden. Maakt deze gegeven-heid de te ondernemen speurtocht niet gemakkelijker, ze maakt hem zeker ook niet minder interessant.

1) Zie het preadvies voor de Vereniging voor Bouwrecht van 1983, (Kluwer Deventer 1983).

(5)

-2. WERKWIJZE

Allereerst zal de wetgeving in formele zin worden gescreend op de be-grippen woonlasten en inkomen, en de samenhang daartussen. Aan de orde komen: de Grondwet, de Woningwet, de Huurwetgeving (Huurprijzenwet Woonruimte, Wet op de Huurcommissies, BW-artikelen terzake), de Woon-ruimtewetgeving en de ontwerp-Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, als-mede de op deze wetten gebaseerde uitvoeringsbesluiten. Niet behandeld wordt de ontwerp-Wet op de Individuele Huursubsidie; deze is nog te zeer in discussie.

Vervolgens wordt aandacht besteed aan een reeks beschikkingen en circu-laires met name in de subsidiesfeer. Daarbij concentreren wij ons op de instrumenten die in de MVRO-publikatie Volkshuisvestingsinstrumenten 1982 gegroepeerd zijn rondom de subdoelstellingen, zoals geformuleerd in de Regeringsbeslissing inzake het Structuurschema Volkshuisvesting (Twee-de K~mer 1976-1977, 14435 nr. 7).

Tenslotte wordt een overzicht gegeven van het verhandelde over woon-lasten en inkomen en de relatie tussen beide, in belangrijke regeringsnota's van de afgelopen jaren.

(6)

3. WETGEVING IN FORMELE ZIN

3.1. De grondwet (GW)

De oude Grondwet repte niet over wonen als zijnde een recht van dege-nen die zich op het grondgebied van het Koninkrijk bevinden; ook sprak zij niet over de evenwichtige verhouding tussen woonlasten en inkomen als zorgplicht van de overheid. De nieuwe grondwet stelt in artikel 1.21: "Be-vordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der över-heid". In de Memorie van Antwoord bij dit wetsontwerp (Tweede Kamer 13873, nr. 7. blz. 24-) wordt erop gewezen dat onder deze zorgplicht ook valt "het binnen bereik brengen van woningen ook voor de laagste inko-mensgroepen" (2) Uiteraard heeft de grondwetgever zich niet bezig-gehouden met uitwerkingsvragen als: wat zijn lagere inkomensgroepen, en wat is binnen bereik en wat niet.

3.2. De Woningwet (WW)

De Woningwet dateert van voor het nieuwe Grondwetsontwerp. De wet is dan ook in sterke mate gericht op de bewaking van de (minimum)·kwaliteit van bestaande en nieuw te bouwen woningen en op voorziening in de wo-ningbehoefte. Wel waren er, ten tijde van de behandeling van de Woningwet in de Tweede Kamer enige leden met vooruitziende blik. Het VV (Tweede Kamer, zitting 1957-1958, 4-234-, blz. 4-) meldt:

"Enige leden merkten op, dat de huidige subsidieregeling niet in vol-doende mate uitkomst verschaft uit de moeilijkheid, dat gezinnen de hun toegewezen woningen moeten afwijzen, omdat zij de bedongen huur, ook van de woningwetwoningen, niet kunnen opbrengen".

Het onderhavige ontwerp voorziet hierin evenmin, hetgeen deze leden niet juist vonden. De bewindslieden reageren (MvA blz. 4-):

"De ondergetekenden zijn echter van oordeel, dat, indien bepaalde cate-gorieën van gezinnen de normale huur van nieuwe woningwetwoningen niet kunnen opbrengen, een wettelijke bepaling geen uitkomst kan

bren-2) Over aard en karakter van dit nieuwe sociaal grondrecht zie men Adriaansens/Fortgens, Volkshuisvestingsrecht, Tweede druk, Kluwer Deventer 1982, Hoofdstuk I par. 2.

(7)

-gen. Aan dit probleem zal aandacht moeten worden besteed bij de uit-voering van de regelingen".

Een vol decennium later verscheen de eerste huursubsidieregeling, los van

- ----_d~Woningwet.

Niettemin verdienen een aantal artikelen van de Woningwet enige aandacht waar zij - weliswaar zonder duidelijk de begrippen woonlasten en inkomen te hanteren of de gewenste verhouding tussen de twee aan te geven, met die verhouding niettemin aanrakingspunten hebben.

Het eerste artikel dat een gewenste verhouding tussen inkomsten en uitga-ven veronderstelt is artikel 26 inzake aanschrijving tot het treffen van voorzieningen. We doelen hier op het criterium van niet-lonendheid, in welk geval de keuze- of alternatieve aanschrijving moet worden toegepast. Het gaat hier echter om de verhouding tussen de kosten van de aan te brengen voorzieningen en de huuruitkomst, en niet om de verhouding inkomen -woonlasten bij de bewoner. Omdat we daarmee op het terrein zijn van de producent van woondiensten en omdat, sterker nog, de woonlastenkonse-kwenties van een aanschrijving, getuige de jurisprudentie, die aanschrijving niet kunnen tegenhouden, verdient dit artikel, vanuit de optiek van ons on-derzoek, geen, of hooguit negatieve aandacht.

Interessanter, in dit verband, is de praktijk van artikel 56 Woningwet (wo-ningonttrekkingsvergunning). Getuige de jurisprudentie kan van verlening van deze vergunning worden afgezien als de plaatselijke volkshuisvestings-situatie daarvoor aanleiding geeft. Daarbij wordt gedacht aan de in de desbetreffende' gemeente heersende (ongunstige) verhouding. tussen in-komens en woonlasten.

Een laatste vermeldenswaardig artikel is het, nog niet van kracht zijnde, artikel 46 a tlm m WW. Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk dat geen aanschrijving tot woningverbetering zal worden uitgebracht o.m. als van de bewoner niet kan worden gevergd, dat hij de verbetering gedoogt. Men zou hierbij aan de, na verbetering te verwachten woonlasten kunnen denken. De MvT maakt echter duidelijk dat te grote stijging van woonlasten in relatie tot het inkomen niet zonder meer tot afzien van de verbeterings-aanschrijving ·leidt. Na een verzoek om 'genuanceerde toepassing' (RAVO, CDA en 0570), kritiek op deze 'gedwongen woonconsumptie' (0'66) en ge-vraagde informatie omtrent de financiële gevolgen voor de huurder (CDA) werd de regeling enigszins bijgesteld. De regeling is, zoals gezegd, nog altijd geen wet geworden. De snel toegenomen woonlastenproblematiek zal daaraan zeker mede debet zijn.

3.3. Het Besluit Geldelijke Steun Volkshuisvesting (BGSV)

Het Besluit geldelijke steun volkshuisvesting bevat, noch in zijn tekst, noch in zijn toelichting materiaal dat rechtstreeks voor deze deelstudie van belang is. Wel vormt dit Besluit het kader voor een aantal subsidieregelin-gen en andere geldelijke-steun mogelijkheden, met name in de objektieve sfeer, waarin soms eisen worden gesteld aan de relatie inkomen - huur of inkomen - koopprijs (zie hierna 4).

(8)

3.4. Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (BTIV)

Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting bevat een tweetal bepalingen die voor deze deelstudie bij uitstek van belang zijn. Het betreft,

in de eerste plaats, artikel 13, dat de toegelaten instellingen verplicht haar woningen zoveel mogelijk te verhuren tegen huren "die in overeenstemming zijn met de in het verkeer geldende huren van gelijksoortige en gelijkwaar-dige woningen". Het betreft hier de moderne versie van de aloude 'huurbe-paling' van 1905.(3) De Nota van Toelichting (opgenomen in Schuurman en Jordens nr. 19 I) zegt hierover:

"Voorkomen dient te worden niet alleen dat de toegelaten instellingen te hoge huren vragen - zo de wetgeving op het gebied van de huurprijzen daar-toe al de mogelijkheid biedt - maar met name ook dat zij te lage huren vragen en op deze wijze in feite zouden komen tot uitkeringen aan de bewoners van gelden, die in het belang van de volkshuisvesting zouden moeten worden aangewend".

Ook wordt uit de Nota van Toelichting duidelijk dat in dit artikel onder huurprijs moet worden verstaan "het geheel van verplichtingen, die een huurder terzake van huur en verhuur op zich neem!, dus met inbegrip van die ter zake van leveringen en diensten". Dit in afwijking van de in hierna te vermelde regelingen gehanteerde aanduiding van dit begrip.

De tweede vermeldenswaardige passage van het B TIV treffen we aan in ar-tikel 16, waar het eerste lid de toegelaten instellingen verplicht de wo-ningen met een relatief lage huurprijs, zoveel mogelijk te verhuren aan per-sonen die daarvoor gezien hun inkomen het meest in aanmerking komen. De minister heeft zich het recht voorbehouden nadere richtlijnen terzake te verstrekken. Noch de tekst van het besluit, noch de toelichting bevat enige aanduiding van wat onder 'inkomen' moet worden verstaan.

3.5. De Huurprijzenwet Woonruimte (HPW)

De HPW bevat een definitie van het begrip 'huurprijs' en het begrip 'prijs', luidende als volgt:

huurprij~:

prijs:

de prijs welke bij huur en verhuur verschuldigd is voor het enkele gebruik van woonruimte;

het geheel van de verplichtingen, welke de huurder tegen-over de verhuurder bij of terzake van huur en verhuur van woonruimte op zich neemt.

De MvT (14 175, nr. 3) zegt:

"De begrippen 'prijs' en 'huurprijs' zijn niet anders omschreven dan in de Huurwet. Dit betekent onder meer, dat bijvoorbeeld ook betalingen anders dan in geld en een andere verdeling van de onderhoudsverplichtingen dan voortvloeit uit de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, bij het bepalen

van de huurprijs in aanmerking genomen worden".

3) zie ook art. 22 Woningbesluit 1932 en voorafgaande besluiten.

(9)

-De MvA (14 175, nr. 5) geeft nog de volgende nuttige informatie:

"De aan het woord zijnde leden vernamen graag of de voorgestelde om-schrijving van het begrip 'huurprijs' het uitsluit dat de verhuurder bijvoor-beeld afschrijvingen op de in een woongebouw aanwezige voorzieningen of kosten van tuinaanleg geheel of gedeeltelijk via een service-kosten-regeling op de huurder extra verhaalt".

De Minister antwoordt:

"De omschrijving van het begrip 'huurprijs', gegeven in het wetontwerp sluit dit uit".

Er zij tenslotte op gewezen, dat de Huurprijzenwet niet zozeer ten doel heeft de huurprijzen laag te houden,maar veeleer om ze vanuit exploitatie-oogpunt en in verhouding tot de geboden woonkwaliteit kloppend te doen zijn, getuige ook de navolgende passage uit de MvT:

"Men kan als algemene doelstelling van de Huurprijzenwet zien het bevor-deren van een sociaal gewenst huurbeleid, hetgeen neerkomt op het reali-seren van een op woonkwaliteit--tot stand gekomen huurprijsstructuur en van sociaal gewenste huurverhogingen in tijden van inflatie. De motivering daartoe ligt zowel op het vlak van goede aanwending van gemeenschaps-middelen als op het vlak van een door verhuurders te verlangen redelijke bijdrage in de kosten van rente, afschrijving, onderhoud en beheer van wo-ningen". Opmerkelijk is datin de MvT expliciet "tijden van inflatie" worden genoemd. Nu er van inflatie van enige betekenis nauwelijks nog sprake is vigeert niettemin de HPW nog onverkort.

3.6. Huurprijsbesluit Woonruimte (HbW)

Het Huurprijsbesluit bevat een definitie van 'huurprijs' die exact gelijk is aan die van de Huurprijzenwet, waarop het besluit gebasee-rd is. Zoals be-kend is dit besluit een technische uitwerking van de in de Huurprijzenwet voorgestane evenwichtige verhouding tussen huurprijs en woningkwaliteit.

3.7. Wet op de Huurcommissies (WHC)

Hoewel de Wet op de huurcommissies geen expliciete definiëring van het begrip huurprijs bevat, is het, gelet op de tekst van de wet en de samenhang met de HPW, meer dan aannemelijk dat van hetzelfde huurprijsbegrip wordt uitgegaan.

3.8. Huurbepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW)

Artikel 1623 a BW refereert met betrekking tot het begrip 'huurprijs' aldus aan de Huurprijzenwet:

"Onder huurprijs wordt in deze afdeling verstaan het begrip huurprijs be-doeld in artikel 1, onder c, van de Huurprijzenwet Woonruimte."

(10)

~,

3.9. De Woonruimtewet; de Woonruimtebeschikking (WRW!WRb)

De Woonruimtewet bevat geen definities van de begrippen woonlasten (wel van huurprijs en' koopprijs) en inkomen, noch een aanduiding van een gewenst verband tussen die twee. Wel wordt, zonder nadere explicatie het begrip huurprijs gehanteerd, als onderdeel van de door de gemeente aan de eigenaar of rechthebbende te betalen vergoeding. Boeiend, in dit verband, is nog het bepaalde in artikel 13, eerste lid, voor laatste volzin:

"Bij de vaststelling der vergoeding terzake van huurprijs of huurwaarde wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van degene, wie door de vorderende autoriteit het gevorderde ter bewoning is toegewezen".

De wet geeft de navolgende definities: huurprijs:

koopprijs:

de huurprijs, bedoeld in artikel 1 tweede lid, onder b, van de Huurwet (dit strookt dus volledig met de hiervoor weergegeven definities van de huurwetgeving).

de koopsom, waarbij de kosten en de overdrachtsbelasting buiten beschouwing blijven (zie hierna par. 4-.1.).

Verder geeft de beschikking een aanduiding van de huurprijs- en de koop-prijsgrens; dat zijn de grenzen boven welke toepassing van het distributie-instrumentarium niet mogelijk is. Deze grenzen worden jaarlijks bijgesteld. Onderstaande tabel laat de bijstellingen vanaf 1974- zien:

Tabel 1: jaar 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983

Huur- en koopprijsgrenzen 1975-1983 volgens de Woonruimte-beschikking huurprijsgrens f 375.-f 4-30.-f 4-70.-f 510.-f 54-0.-f 570.-f 600.-f 620. f 670.-koopprijsgrens f 120.000.-f 135.000.-f 160.000.-f 200.000.-f 270.000.-f 260.000.-f 234.000.-f 211.000.-f

194.000.-Vanaf 1981 komt de gemeenteraad de bevoegheid toe de prijsgrenzen met 25% te verhogen. Met ingang van 1982 is dit percentage verhoogd tot maximaal 50%.

Een aanduiding of omschrijving van het begrip woonlasten kent ook deze wet niet. En evenmin een omschrijving van het begrip inkomen. Wel wordt in de gemeentelijke praktijk vaak gewerkt met een inkomensgrens, d.w.z. een grens boven welke de woningzoekende geacht wordt 'zelfredzaam' te zijn en dus niet in aanmerking komt voor toewijzing van gemeentewege en/of voor het betrekken van een woning beneden de distributiegrenzen.

(11)

-Vaak wordt hier de Ziekenfondsgrens gehanteerd. Ook wordt in de praktijk regelmatig gewerkt met een wenselijke verhouding tussen inkomen en te betalen (huur)prijs, als criterium voor de bepaling van de passendheid van de te betrekken(of betrokken !) woning.

3.10. De ontwerp-Wet op de Stads-en dorpsvernieuwing (SV)

De ontwerp-Wet op de stads- en dorpsvernieuwing bevat geen bepalingen die het oog hebben op woonlasten, (huur)prijzen en inkomen, laat staan over de gewenste verhouding tussen die factoren.

(12)

4. BESLUITEN, BESCHIKKINGEN EN CIRCULAIRES

In het onderstaande worden de maatregelen bekeken, voorzover zij vanuit de optiek van deze deelstudie van belang zijn, ofwel: voorzover zij om-schrijvingen of aanduidingen bevatten van de begrippen woonlasten, (huur)-prijs, en inkomen en/of van een eventueel te hanteren verhouding tussen woonlasten c.q. huurprijs en inkomen. Daarbij wordt een systematisch on-derscheid gehanteerd tussen, enerzijds, (steun)maatregelen die de produktie van (een bepaald type) woningen pogen te bevorderen door het drukken van aanbod- en proceskosten (indirect relevant) en anderzijds, maatregelen die de financiële positie van de woonconsument willen versterken (direct rele-vant). In die laatste categorie wordt een onderscheid gemaakt tussen eige-naar-bewoners, huurders en bijzondere woongroepen.

4.1. Indirect relevante maatregelen

Binnen de categorie indirect relevante maatregelen zijn talloze steun-, subsidie en andere maatregelen te noemen. Deze deelstudie is niet de plaats dat te doen (men raadplege Volk~huisvestingsinstrumenten 1982, Staatsuitgeverij 1982). Allereerst zijn er de, zeer indirect relevante infra-structurele maatregelen, waaronder die gericht op de stadsvernieuwing. Er

is geen aanwijzing dat de regering zich bij de formulering van dergelijke maatregelen heeft laten leiden door de gedachte dat de te bestrijden kosten zonder rijkssubsidiëring op de bebouwing moet worden afgewenteld, en dus in de woonlasten voelbaar zouden worden. Veeleer is er van uitgegaan, dat het hier kosten betreft die juist niet ten laste van de bebouwing kunnen worden gebracht, met als gevolg dat de financiële barrières voor gemeen-ten bij nieuwbouw, stadsreconstructie, stadssanering en stadsvernieuwing te hoog zouden worden. Voor een illustratie van dit uitgangspunt raadplege men de MvT bij artikel 32 WRO, het artikel dat (met art. 72 WW) ten grondslag ligt aan het Besluit reconstructie- en saneringsplannen opge-nomen in Schuurman en Jordens nr. 64. Waar de voortgang van deze aktivi-teiten bij de formulering van de genoemde maatregelen voorop heeft staan, zoekt men hier tevergeefs naar aanduidingen van de door ons ge-zochte begrippen. Minder indirect relevant zijn de maatregelen gericht op de stimulering van het bouwinitiatief door tegemoetkoming in bouw- en/of ontwikkelingskosten. Hierbij valt te denken aan de steunmaatregelen, ge-richt op nieuwbouw en verbetering van huur- en eigendomswoningen. Met hantering van ditzelfde onderscheid worden hieronder de bijbehorende be-schikkingen en circulaires nagegaan.

(13)

-- Beschikking geldelijke steun eigen woningen (BGSEW)

Deze beschikking kent een omschrijving van wat onder het begrip kosten voor het verkrijgen in eigendom van een woning moet worden begrepen: de koopsom, de aanneemsom, de kosten van een centrale verwarmingsinstalla-tie, een liftinstallaverwarmingsinstalla-tie, de kosten van meerwerk, de kosten van risicover-rekening, het architectenhonorarium, de kosten van dagelijk toezicht, een bedrag wegens renteverlies tijdens de bouw, de aansluitingskosten, de legeskosten, de overdrachtsbelasting, de notaris- en makelaarskosten en de grondkosten. De opsomming is niet limitatief (zie de Nota van Toelichting opgenomen in Ruimtelijke Ordening band 11 van prof.mr. R. Crince Ie Roy, blz.69).

Het begrip inkomen wordt in artikel 16, als volgt gedefinieerd:

1. "Het belastbaar inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964-, dat de belastingplichtige in een kalenderjaar heeft genoten dan wel, ingeval hem in dat kalenderjaar bijdragen, als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking individuele huursubsidie, zijn verstrekt, zou hebben genoten, indien hem die bijdragen niet zouden zijn verstrekt.

2. In de gevallen, waarin over een kalenderjaar geen aanslag van de inkom-stenbelasting is of wordt vastgesteld uit hoofde van de inhouding van loonbelasting, wordt in het eerste lid in plaats van 'het belastbare in-komen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964-' gelezen: het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964-, verminderd met: a. wegens aftrekbare kosten en andere dan de onder c bedoelde

per-soonlijke verplichtingen:

1. in het geval, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964-, het aldaar genoemde percentage doch met tenminste het aldaar genoemde laagste bedrag en ten hoogste het aldaar genoemde hoogste bedrag;

2. in het geval, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1 ?64, het aldaar genoemde bedrag; b. wegens de kosten van reizen tussen de woning of verblijfplaats en de

plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht het bedrag, dat inge-volge de nadere regelen, bedoeld in artikel 15 van de Wet op de loon-belasting 1964-, in de van toepassing zijnde tabel is verwerkt voor kosten van reizen over afstanden van niet meer dan 10 km.;

c. de op het loon ingehouden premies ingevolge de Algemene Ouder-domswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet;

d. het bedrag van de aftrekbare kosten, persoonlijke verplichtingen, buitengewone lasten en aftrekbare giften voor zover voor de heffing van de loonbelasting over het kalenderjaar bij beschikking is bepaald, dat op de vermindering te dier zake aanspraak bestaat".

In deze paragraaf beperken wij ons verder tot de premie-B regeling, om-dat de hoogte daarvan niet afhankelijk is van inkomen maar van stichtings-kosten. De premie-A-regeling met de inkomensafhankelijke bijdragen komt onder het hoofd 'direct relevante maatregelen' (par. 4-.2.) aan de orde. De premie-B regeling kent alleen een inkomensgrens waarboven geen

(14)

sub-sidie meer kan worden genoten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de inkomensgrens, alsmede van de ontwikkeling van de stichtingskostengrenzen (4), en de bijbehorende minimale en maximale sub-sidie. e.e.a. vanaf de inwerkingtreding van de beschikking.

Tabel 2: Ontwikkelingen BGSEW (premie B) 1979-1983

1979 1980 1981 1982 1983

f f f f f

1. inkomensgrens 50.000.- 70.000.- 70.000.- 70.000.- 70.000.-2. stichtingskosten 120.000.- 130.000.- 135.000.- 142.000.- 142.000.-met max. subsidie 130.000.- 140.000.- 45.000.- 152.000.- 152.000.-3. bovengrens

stichtingskosten 160.000.- 175.000.- 180.000.- 187.000.-4. maximale subsidie 3.000.- 4.000.- 5.000.- 5.500.-5. minimale subsidie 600.- 1.200.- 2.200.-

1.700.-Bij de meest recente ontwikkelingen moet worden aangetekend dat de maximale subsidie weliswaar met f 1000 is gekort, maar dat het bedrag dat jaarlijks in mindering wordt gebracht van f 500 naar f 300 is gezakt. Voor de hoogste bijdrage betekent dat een hoger totaalbedrag, uitgesmeerd over een langere periode (van f 33.000 naar f 36.000), voor de laagste bijdrage is de verlaging reëel (van f 8.700 ~aar f 5.700). Voor de volledigheid zij nog vermeld, dat de bijdrage, indien de verwervingskosten boven de 'ondergrens' liggen, lager worden vastgesteld: 8% van het bedrag waarmee de grens wordt overschreden wordt alsdan op de bijdrage in mindering gebracht. Een soortgelijke definitie van inkomen, als gehanteerd in de Beschikking geldelijke steun eigen woningen treft men aan in de Regeling overdracht woningwetwoningen aan bewoners (ROWW).

De Wet Bezitsvormingsfonds (WBVF) definieert het begrip belastbaar inko-men als volgt:

"het belastbare inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 519) van de aanvrager van een renteloze lening, van degene aan wie een gegarandeerde lening is verstrekt of van de koper van een spaar-effect in enig kalenderjaar, dan wel - indien hij gehuwd is en niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot leeft en tevens gedurende dat gehele kalen-derjaar gehuwd is geweest zonder duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot te leven - zijn belastbare inkomen tezamen met dat van zijn echtgenoot in dat kalenderjaar."

4) De hoogste zijn de grenzen die worden gehanteerd in Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en de gemeenten die lokatiesubsidie genieten.

11

-4.500 1.700

(15)

Ook de hier genoemde regelingen werken met een inkomensgrens, waarbo-ven van de geneugten der maatregelen niet geprofiteerd kan worden.

De inkomensgrenzen liepen over 1981 als volgt uiteen (belastbaar inkomen): Premie B ROWW WBVF f 70.000 f 38.500 f 42.400 in 1978 f 45.200 in 1979

Verder verdient vermelding dat in de premie-B-regeling het inkomen van de echtgeno(o}t(e) in het geheel niet wordt meegerekend bij de bepaling van het inkomen. Bij overdracht van woningwetwoningen gebeurt dat wel, zij het met een franchise van f 1.900 (1981). De bezitsvormingsregeling telt het inkomen van de echtgeno(o)t(e) volledig mee. Laatstgenoemde regeling leidt, overigens, nu het fonds is uitgeput, een sluimerend bestaan.

- De Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten (BGSHG) kent

. geen inkomenseis of inkomensgrens. Het belang van de gehandicapte treedt in de plaats van 'het engere volkshuisvestingsbelang', aldus de bij deze beschikking behorende circulaire (Stb. 1978, 74).

- De Beschikking geldelijke steun particuliere woningen (BGSPW) relateert de subsidie evenmin aan het inkomen van de eigenaar-bewoner. Dat ge-beurt ook niet in de Beschikking gelijke steun warmte-isolatie (BGSI) en bij de verschillende garantiebeschikkingen.

Voor de sector huurwoningen speelt de Beschikking geldelijke steun huur-woningen 1975 (BGSH) de belangrijkste rol bij de indirecte beïnvloeding van de woonlasten.

Onder stichtingskosten verstaat deze beschikking hetzelfde als de Beschik-king geldelijke steun eigen woningen onder verwervingskosten verstaat (zie hiervoor).

Hoewel het begrip 'huurprijs' niet expliciet wordt gedefinieerd, blijkt uit artikel ij. dat hier gedoeld wordt op "de som van de tot een bedrag per jaar

herleide prijzen, die bij huur en verhuur voor het enkele gebruik van de woning (bij de aanvang van de exploitatie) worden overeengekomen".

De bijlage bij de beschikking kent tabellen voor het berekenen van de jaar-huur voor te verhuren woningen, bejaardenwoningen en woningen met een bijzonder karakter, resp. voor woningen en woongebouwen voor alleenstaan-den en tweepersoonshuishoualleenstaan-dens.

De meest recente tabellen (geldend per 1-1-1983) zijn op de volgende pagina's weergegeven.

(16)

Tabel voor het berekenen van de jaarhuur voor te verhuren woningen, bejaardenwoningen en woningen met een bijzonder karakter .

Stichtingskosten JBlrI'l.our In procenten vin de s.tichUngskosten van de IIOnlrqen

gemiddeld per

woning Aantal verbU lfseemeden gemiddeld per wonlrg

. Voor a nre kken zie toepassIng vin de tabel 92.000 9'.000 94.000 95.000 96.000 97.000 98.000 99.000 100.000 101.000 102.000 10'.000 104.000 105.000 106.000 107.000 108.000 109.000 110.000 111.000 112.000 lU.OOO 114.000 115.000 116.000' 117.000 U8.000 119.000 120.000 121.000 122.000 12'.000 124.000 125.000 126.000 127.000 128.000 129.000 DO.OOO DL 000 . D2.oo0 DJ.OOO D4.000

~

lS6.000 159.000 162.000 165.000 168.000 171.000 175.000 178 •. 000 181.000 I en 1 1/2 2 ',n 4,85 4,85 4,95 4,95 5,05 5,05 s,H 5,15 5,25 5,25 5," 5," 5,45 5,45 5,.55' 5," 5,65 5," 5.75 2 4,75 4,85 4,85 4,95 4,95 5,05 5,05 5,15 5,15 5,25 5,25 5," 5,35 5,'5 5,'5 5,55 5,55. 5,65 5,65 5,75 2112

,

.

, 1/2 , 1/2 5 1/2 6 6 7 8 9 10 11

1. Indien de stichtingskosten, ewntueel ".. toepassing van de aftrekken, ver-vat in de "Toepassil'9 van de tabel", geaüddeld per woning .,inder bedragen

dan het laagste bedrag 1n kolC11 I, dat beroert b1J het percentage van de JaartuJr, dat gelijk is un s,2S1n een van de kolOlnllen 2 tI. 11, wordt voor het berekenen van de JllrI'l.our het percentage !>,2S ~ehcuden. 211 In afwijking van het bepulde onder 1 wordt voor woningen Nt niet lIIter dan

3 1/2 verblij fseenheden, indien de. stiChtingskosten, eventueel ". toepas-sIng van de aftrekken, vervat In de "Toepassing van de tabel", ... inder be-dragen dan het bedrag 1". kola. I, dat behoort bIJ het percentage van de jaarhuur, dat gelijk is . . n 5,25 In een van de kolC11'111ert 2 tI .. 6, voor het berekenen van de jaarIUJr aangehluden het percentage in een van de kol"""",n 2 tI .. 6, dat behoort bij het bedrag In kola- I, dat gel1jk is aan de stichtingskosten, eventueel na toepassing van de aftrekken, vervat in de "Toepassing van de tabel".

2b Indien voor wonil'9en .et niet f t dan , 1/2 verbl1jfseemeden de stich-tingskosten, eventueel na de toepassing van de aftrekken, vervat in de "Toepassing van de tabel" ,a1nder bedragen dan het bedrag in kolen I, dat behoort bij het· percentage van de jaarhuur, dit gelijk is aan ',75 1n een van de kolO11111en 2 tl_ 6, wordt voor het berekenen van de jaarhuur het percentage " 75 aa~n. _,75 ',85 4,85 4,95 4,95 . 5,05 S,OS. S,lS 5,15 5,25 5,25 5," 5,35 5,45 5,45 5,55 5,55 5,65 5,65 5,.75 4,75 4,85 4,85 ',95 ',95 5,05 5,05 5,lS 5,lS 5,25 5,25 5,35 5," 5,4~ 5,45 5,55 5,55 5," 5,65 .. 5,75 5,25 5,J5 5," 5,45 5,45 5,55 5,55 5,65 s,6S 5,75 5,25 5,35 5," 5,45 5,45 5," 5,55 5,65. 5,65 5,75 5,25 5,35 5,35 5,45 5,45 5,55 5.55 5,65 5,65 5,75 5,25 5,35 5,35 5,.5 5,45 5," 5,55 5,65 5,65 5,75 5,25 s,JS 5," 5,'5 s,As 5,55 5,55 5,65 5,65 5,75

1. Oe jaarhuur v,," de woningen 1s n!Mer hoger dan de voor de woningen 1ngevolge het bepaalde in artikel 18, beede Hd, vastgestelde d)ll8ll1sche kostprijsl'uur bij de aanvang van het eerste tijdVak ·van 10 jaren.

lI. Indien de stichtingskosten, eV*1tueel na toepassing van de aftrekken, vervat in de "Toepassing van de tabel", geoiddeld per IIDn1ng eer be.dragen dan het bedrag in kolaa I, dat be-hoort b1j het percentage van de jaartuJr, dat gelijk is aan

5,75 in een van de ko~ 2 t/ll 11, wordt voor het bereke-nen van de j~ het percent8ge 5,75 aangehouden.

(17)

-13-Woningen en woongebouwen voor alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens

Stichtingskosten· gemiddeld. Jat1rhuur û, pro- Variabele exploitatiekostel/ in procenten J)Qn Duur van de per woning of wooneenheid centen val/ de de stichtil/Kskosten e.'Cploitatie

stichtingskosten in jaren

van de wonÛlgen Kosten Belas· Premie Huurder- Totaal of hef ",,'Oonge- IlQn on- tingen !'oorde ving

bouw der"oud storm-en alge- en brand-menebe- ver:zeke-heen-en ring admini- stratie-kosten· 1 2 3 4 5 6 7 8 tot en met 51000 3,75 2,3 0,27 0,Q3 0,1 2,7 30 van f 52 000 t/m f 56 000 3,85 1,9 0,27 0,Q3 0,1 2,3 30 van (57000 t/m (62000 3,95 1,6 0,27 0,Q3 0,1 2,0 40 van (63000 t/m (67 000 4,05 1,6 0,27 0,Q3 0,1 2,0 40 van (68000 t/m (71000 4,15 1,3 0,27 0,03 0,1 1,7 40 van (72 000 t/m (75 000 4,25 1,3 0,27 0,Q3 0,1 1,7 40 yan (76 000 t/m f78 000 4,35 1,1 0,27 0.03 0,1 1,5 50 vin f 79 000 t/m f 82 000 4,45 1,1 0,27 0,Q3 0,1 1,5 50 van r 83 000 t/m ( 85 000 4,55 (4,45)*· 0,9 0,27 0,03 0,1 1,3 50 van f 86 000 t/m (87 000 4,65 (4,45)*.* 0,9 .0,27 0,Q3 0,1 1,3 50 van ( 88 000 t/m (92 000 4,75 (4,45)** 0,9 0,27 0,03 0,1 1,3 50

· • Zie toepassing van de tabel

· •• De tlissen haakjes geplaatste percentages gelden voor woningen, gelegen in de gemeenten, gelegen i~ de provincie

Noord-· Holland, Zuid-Holland of Utrecht, voor wo-ningen gelegen in de zogen3.:lmde lolcatiesubsidiegemeenfen daarbuiten, te weten

Arnhem (woongebied Zuid), Bredà, Duiven, Groningen, Helmond, Leeuwarden (woongebied Camminghaburen), Lelystad,

· Nijmegen (woongebied Lindenholt), Westervoort en Zwolle en voor woningen gelegen in Zuidelijk F~evoland_

(18)

De vraaghuur wordt dus uitgedrukt in een percentage van de stichtings-kosten, uiteenlopend van 4,75% tot 5,75%. Dat is 0,25% meer dan vorig jaar. In de komende drie jaar zal aan het bestaande percentage nog jaarlijks _0,25%_ wor_deo_toegevoegd waardoor men uiteindelijk op 5,5% tot 6,5% zal uitkomen. Vanzelfsprekend zal dit een verlagende invloed hebben op de ob-jectsubsidiëring. Zeker zo belangrijk in dit verband is echter de verhouding tussen het vraaghuurpercentage en het gehanteerde percentage dynamische kostprijshuur. In onderstaande grafiek is, op basis van de gegevens van januari van elk jaar de ontwikkeling van het middels objectsubsidiëring weg te subsidiëren gat tussen vraaghuur en dynamische kostprijshuur weergege-ven en wel voor de goedkoopste en de duurste woningen in de premiehuur-sector.

Afb. 1 : Relatie vraaghuur:dynamische kostprijshuur volgens de BGSH 1975 (1975-1983), bij woningen van 4 v.e. en meer

jaarhuur in % van de stich-tingskosten . 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1

o

75 76 77 78 79 80 81 82 83 dynamische kostprijshuur vraaghuur duurste woning vraaghuur goedkoopste woning

subsidiekloof goedkope woning subsidiekloof duurste woning

Onderstaande tabel geeft tenslotte een overzicht van de ontwikkeling van de vraaghuur volgens deze tabellen in relatie tot de inkomensontwikkeling sinds 1975 voor driekamerwoningen en voor vierkamerwoningen.

(19)

-Tabel 5: Te berekenen huur volgens tabel BGSH (driekamerwoningen) in

I

relatie tot reële inkomens (belastbaar), 1975-1983.

jan. 1975 1976 1977 1978 1979 1. laagste % bij 55.000.- 57.000.- 61.000.- 73.000.- 79.000.-2. hoogste % vanaf 79.000.- 81.000.- 96.000.- 108.000.- 109.000.-3. tot 99.000.- 106.000.- 124.000.- ? 148.000.-laagste huur 2.475.- 2.565.- 2.745.- 3.285.- 3.555.-(verhoging 1975= 100) 100 104 111 133 144 4. hoogste huur 5.925.- 6.075.- 7.200.- 8.100.- 7.085.-(verhoging 1975=100) 100 103 122 137 120 5. ontwik. modaal 20.767.- 22.573.- 24.301.- 25.699.- 26.972.-(verhoging 1975=-100) 100 109 117 124 130 6. ontwik. minima 13.974.- 15.531.- 16.640.- 18.123.- 18.981.-(verhoging 1975=100) 100 111 119 130 136 7. ontw. AOW(gehuwd) 11.899.- 13.724.- 15.162.- 16.457.- 17.287.-(verhoging 1975=100) 100 115 127 138 145 8. ontw. AOW(ongeh.) 8.357.- 9.410.- 10.311.- 11.194.- 11.763.-(verhoging 1975= 100) 100 113 123 134 141 -9. 3 als % van 5 11.9% 11.4% 11.3% 12.8% 13.2% 10. 4 als % van 5 28.5% 26.9% 29.6% 31.5% 26.3% 11. 3 als % van 6 17.7% 16.5% 16.5% 18.1% 18.7% 12. 4 als % van 6 42.4% 39.1% 43.3% 44.7% 37.3% 13. 3 als % van 7 20.8% 18.7% 18.1% 19.9% 20.6% 14. 4 als % van 7 49.8% 44.3% 47.5% 49.2% 40.9% 15. 3 als % van 8 29.6% 27.2% 26.6% 29.3% ·30.2% 16. 4 als % van 8 70.9% 64.6% 69.8% 72.3% 60.2% 1980 1981 1982 1983 1.laagst % bij 88.000.- 93.000.- 98.000.- 98.000.-2. hoogste % vanaf 108.000.- 112.000.- 117.000.- 117.000.-tot 148.000.- 157.000.- 162.000.- ? 3. laagste huur 3.960.- 4.185.- 4.410.- 4.655.-(verhoging 1975=100) 160 169 178 188 4. hoogste huur 5.940.- 6.160.- 6.435.- 6.727.-(verhoging 1975=100) 100 104 109 114 5. ontwik. modaal 28.052.- 28.418.- 29.020.- 28.930.-(verhoging 1975=100) 135 137 140 139 6. ontwik. minima. 20.007.- 20.558.- 21.550.- 21.660.-(verhoging 1975= 100) 143 147 154 155

7. ontw. AOW (gehuwd) 18.235.- 18.840.- 19.850.-

19.911.-(verhoging 1975=100) 153 158 167 167

8. ontw. AOW (ongeh.) 12.588.- 13.048.- 13.830.-

13.880.-(verhoging 1975= 100) 150 156 165 166 9. 3 als % van 5 14.1 % 14.7% 15.2% 15.2% 10. 4 als % van 5 21.2% 21.7% 22.2% 22.2% 11. 3 als % van 6 19.8% 20.3% 20.5% 20.5% 12. 4 als % van 6 29.7% 30.0% 29.9% 29.9% 13. 3 als % van 7 21.7% 22.2% 22.2% 23.4% 14. 4 als % van 7 32.5% 32.7% 32.4% 33.8% 15. 3 als % van 8 31.4% 32.1 % 31.8% 33.5% 16. 4 als % van 8 47.2% 47.2% 46.5% 48.5%

(20)

Tabel 6: idem 4 kamerwoningen. (vraaghuurquoten in percentages) 1. 2. 3. 4. 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 modaal 15,9 15,3 15,2 16,7 17,0 18,1 19,2 19,3 20,3 29,2 27,9 30,6 32,4 26,9 30,5 22,8 22,9 24,0 minima 23,6 22,2 22,2 23,7 24,2 25,5 26,5 25,9 27,1 43,5 40,6 44,6 45,9 38,3 42,8 31,6 30,9 32,1 AOW (gehuwd) 27,7 25,1 24,4 26,1 26,6 27,9 28,9 28,2 29,5 51,0 45,9 48,9 50,6 42,1 ·47,0 34,4 33,5 34,9 AOW (ongehuwd) 39,4 36,6 35,~ 38,4 . 39,1 40,5 41,7 40,5 42,3 72,7 66,9 72,0 74,4 61,9 68,1 49,7 48,1 50,1

Bij deze tabel moet worden opgemerkt-ö-arter verkrijging van lagere bouw-kosten in het Westen (Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht) en op grotere bouwplaatsen elders (lokatiesubsidie - gemeenten) een aftrek op de vraag-huur kan worden toegepast van 0,396.

In stadsvernieuwingsgebieden kan - niet cumulatief maar alternatief - een aftrek worden toegepast van 0,7596. De vraghuur van niet te dure woningen komt daarmee op 496.

De Nota Huur- en subsidiebeleid 1980 (Tweede Kamer, 16.410, nr. 2), voegt daar nog het volgende aan toe:

"Daarnaast bestaat voor stadsvernieuwingsgebieden van 37 gemeenten het systeem van garantiehuren. Kenmerkend voor deze huurprijs is dat deze tevoren is vastgesteld en - behoudens uitzonderingen - niet wordt gewijzigd indien de stichtingskosten hoger blijken te zijn dal! werd verwacht.

Het systeem van garantiehuren loopt op 31 december 1980 af.

In de grote steden is sprake van vergelijkingshuren voor nieuwbouw. Dit systeem gaat ervan uit, dat woningen van een vergelijkbaar kwaliteits-niveau in opeenvolgende jaren op elkaar aansluitende huurprijzen moeten hebben. Het niveau is destijds laag gekozen en stijgt met het percentage van de jaarlijkse huurronde. Dit systeem loopt in 1980 af."

De huurgarantieregeling die vanaf 10 december 1976 in een aantal gemeen-ten bestond, is in 1981 afgeschaft. In een brief licht de Staatssecretaris dit als volgt toe «Staatscourant 25-2-1981, nr. 38):

"De Regering is van opvatting dat het systeem van garantiehuren niet moet worden voortgezet. De Staatssecretaris schrijft, dat zodra de huren eenmaal zijn vastgesteld door dit systeem de prikkel om de stichtings-kosten beperkt te houden wegvalt. Dit past slecht in de gedachte van een eigen verantwoordelijkheid. Aan die gedachte kan niet op verantwoorde wijze uitvoering worden gegeven, wanneer het Rijk alle extra kosten zou moeten betalen, die voortvloeien uit beslissingen tijdens de uitvoering op plaatselijk niveau."

(21)

-Wel bleef voor de vier grote steden een bijzondere regeling gehandhaafd. In de hierboven aangehaalde brief schrijft de Staatssecretaris:

"Rekening houdend met de specifieke problemen van de vier grote steden is besloten bij nieuwbouw in stedelijke bebouwing ouder dan 50 jaar de jaarhuur met 1,3 procent van de stichtingskosten (in plaats van 0,75 procent) te verlagen. De huren gaan maximaal 4,2 procent van de stich-tingskosten bedragen en minimaal 3,7 procent bij grote woningen (meer dan 3,5 verblijfseenheden). Het minimum wordt voor kleinere woningen

gesteld op 3,5 procent.u

Op dit besluit is de bewindsman later teruggekomen.

Het systeem van de vergelijkingshuren in de vier grote steden vigeert nog altijd, zij het dat deze huren per 1 juli 1982 met 4% zijn opgetrokken. De Beschikking geldelijke steun verbetering particuliere woningen (BGSVPW) definieert de huurprijs als volgt:

"de prijs welke bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning".

De Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten (BGSHG) kent een bijna identieke definitie van huurprijs:

"de prijs welke bij huur en verhuur verschuldigd is voor het enkele gebruik van een gebouwd onroerend goed of een gedeelte daarvan".

De laatste vermeldenswaardige categorie maatregelen die in indirect ver-band staan met de woonlasten van de consument zijn de regelingen terzake van overheidstoezicht op en organisatie van de volkshuisvesting. Te denken valt hier met name aan het eerder aangehaalde Besluit toegelaten instel-lingen volkshuisvesting (BTIV) en de daarop gebaseerde beschikkingen, alsmede het Organisatiebesluit volkshuisvesting (OV). Het enige, dat deze categorie, voor zover niet vallend onder de (Huudprijzenwetgeving oplevert

is de definitie die de Beschikking algemene bedrijfsreserve toegelaten

instellingen (BABT!) geeft van het begrip 'huurprijs':

"de prijs die bij huur en verhuur verschuldigd is voor het enkele gebruik van het onroerend goed".

Nagenoeg identiek dus aan de Beschikking geldelijke steun verbetering par-ticuliere woningen en de Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandi-capten.

4.2. De direct relevante maatregelen

De belangrijkste maatregel die de financiële positie van de bewoner di-rect versterkt is de individuele huursubsidie, geregeld in de Beschikking individuele huursubsidie (BIHS). Deze beschikking dateert van 1975 en volgde toen zijn voorganger van beperkter strekking, de Beschikking aanvullende huursubsidie (1970), op.

Sinds de invoering van de algemene huursubsidie beschikking in juli 1975 is

zij herhaalde malen, veelal in voor huurders gunstige zin, bijgesteld. De

laatste aanpassingen zijn echter, in verband met bezuinigingen, voor de huurder ongunstig. Het gaat daarbij vooral om de aanpassing van de huur-quoten en de overgang van toetsing aan het individuele inkomen van de

(22)

aan-vrager naar toetsing aan het gezamenlijke inkomen van aanaan-vragers huishou-den (het "inkomen achter de voordeur"). Aan het eind van deze paragraaf komen wij hierop terug. Eerst bezien wij de gebruikte definities, voor dit deelrapport van belang.

Huurprijs wordt in de beschikking als volgt gedefinieerd:

"de tot een bedrag per jaar herleide som, die een huurder ter zake van het genot van een woning of van een wooneenheid, als bedoeld in artikel &, is verschuldigd, verminderd met het 'bedrag, dat daarin is begrepen voor: - een tot de woning of wooneenheid behorende garage of bedrijfsruimte; - het gebruik van meubelen of stoffering en de levering van water en van

gas, electriciteit en andere energie;

- een gemeenschappelijke of centrale antenne-installatie, voor zover dit bedrag niet deel uitmaakt van de prijs voor het enkele gebruik van de woning of de wooneenheid;

- de levering van warmte, doch ten hoogste tot een bedrag van f

2220.-voor woningen en tot een bedrag van f 1110.- voor wooneenheden."

Nemen we in aanmerking dat de laatstgenoemde aftrekpost een tussenfase vormt tussen de vroegere forfaitaire aftrek van stookkosten naar de toe-komstige volledige aftrek van stookkosten, dan is bovenstaande definitie niet anders dan een wat gespecificeerdere versie van het huurprijsbegrip, zoals gehanteerd in de Huurwetgeving en de Woonruimtewet (zie hiervoor par. 3.4. t/m 3.&.).·

Het begrip inkomen wordt als volgt gedefinieerd:

"het belastbare 'inKomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dat in een kalenderjaar is genoten dan wel, ingeval aàn de betrokkene in dat kalenderjaar bijdragen, als bedoeld in de artikelen 2, 9 en 10 (= indo huursubsidie, CA) zijn verstrekt, zou zijn genoten, indien die bijdragen niet zouden zijn verstrekt."

Werd over een kalenderjaar geen inkomen in de zin van de Wet op de in-komstenbelasting genoten, dan wordt onder inkomen verstaan het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met:

a. wegens kosten van reizen tussen woning of verblijfplaats en de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, het in artikel 36, ander a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 genoemde bedrag;

b. wegens persoonlijke verplichtingen het bedrag van de bij wijze van in-houding geheven premies ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet alsmede het bedrag van de verhaalde premies ingevolge de Algemene' Wet Bijzondere Ziektekosten, de Alge-mene Arbeidsongeschiktheidsweten de AlgeAlge-mene Kinderbijslagwet; c. wegens andere dan de onder a bedoelde aftrekbare kosten en andere dan

onder b bedoelde persoonlijke verplichtingen;

1. in het geval, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, het aldaar genoemde percentage doch met tenminste het aldaar genoemde laagste bedrag en ten hoogste het aldaar genoemde hoogste bedrag;

2. in het geval, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder b, van de Wet op de inkumstenbelasting 1964, het aldaar genoemde bedrag;

d. het bedrag van de vermindering van het loon, die door de inzake de loonbelasting bevoegde inspecteur bij beschikking is verleend.

(23)

-De hoogte van het inkomen wordt bepaald door het in het kalenderjaar, voorafgaande aan 1 juli, verdiende inkomen te vermeerderen met 3%. Op identieke wijze wordt het inkomen van de echtgeno(o)t(e) vastgesteld. Dit

inkomen wordt, afgezien van een franchise van

f

2.421 opgeteld bij het

eer-dergenoemde inkomen. De twee samen vormen het inkomen in de zin van de

beschikking.

In onderstaande grafiek wordt het toegepaste vermeerderingspercentage op grond van verwachte loonstijging over een reeks van jaren afgezet tegen het reële loonstijginspercentage van modaal, minimum en A.O. W.

Afb~2: Toegepaste fiktieve inkomensstijging bij IHS t.o.v. reële

inkomensstijging (1975-1983). stijgings % 16 14 12 10 8 6 4 2 75 76 77 78 79 80 81 82 83 modaal minima A.O.W.

(24)

De laatst gepubliceerde tabel (1 januari 1983) ziet er als volgt uit: Tabel- 29 000 29 500 30 500 31 500 32 500 33 500 34 500 35 500 36 500 37 500 38 500 39 ·500 40 500 41 500 42 500 inkomen 29500 30500 31500 32500 33500 34500 35500 36500 37500 38500 39500 40500 41500 42500 43000 Subsidie-bedrag in guldens> -150 4800 5015 5230 5450 5670 5895 6120 6350 6585 6825 7065 7310 7560 7810 8000 180 4845 5065 5275 5495 5715 5940 6165 6400 6635 6870 7110 7355 7605 7855 8050 240 4940 5155 5370 5585 5805 6030 6260 6490 6725 6965 7205 7450 7695 7950 8140 300 5030 5245 5460 5680 5900 6125 6350 6585 6815 7055 7295 7540 7790 8040 8:!30 360 5125 5340 5555 5770 5990 6215 6445 6675 6910 7150 7390 7635 7880 8135 8325' 420 5215 5430 . 5645 5865 6085 6310 6535 6765 7000 7240 7480 7725 7975 8225 480 530S 5525 5740 5955 6175 6400 6630 6860 7095 7330 7575 7820 8065 8320' 540 5400 5615 5830 6050 6270 6495 6720 6950 7185 7425 7665 79\U 8160 600 5490 5710 5925 6140 6360 6585 6815 7045 7280 7515 7760 8005 8250 660 5585 5800 6015 6235 6455 6680 6905 7135 7370 7610 7850 8095 8345 720 5675 5895 6110 6325 6545 6770 7000 7230 7465 7700 7945 8190 .780 5770 5985 6200 6415 6640 6860 7090 7320 7555 7795 8035 8280' 840 5860 6080 6290 6510 6730 6955 7180 7415 7650 7885 8125 900 5955 6170 6385 6600 6825 7045 7275 . 7505 7740 7980 8220 960 6045 6265 6475 6695 6915 7140 7365 7600 7835 8070 8310' H120 6140 6355 6570 .6785 7005 7230 7460 7690 7925 8165 1080 6230 6445 6660 6880 7100 7325 7550 7785 8015 8255 1140 6325 6540 6755 6970 7190 7415 7645 7875 8110 8350' 1200 6415 6630 6845 7065 7285 7510 7735 7965 8200 1260 6505 6725 6940 7155 7375. 7600 7830 8060 8295' 1320 6600 6815 7030 7250 7470 7695 7920 8150 1380 6690 6910 7125 7340 7560 7785 8015 8245 .-i44(J 671'5 7UOO 7215 7435 7655 7880 8105 8335" 1500 6!!75 7095 7310 7525 7745 7970 8200 1560 0970 7185 7400 7615 7840 8060 8290' '1020 7060 7280 . 7490 7710 7930 8155 10SO 7155 7370 7585 7800 8025 8245 174() 7:!45 7465 7675 7895. 8115 8340' I SOU 7:;40 7555 7770 7985 8205 IS(,O 7430 7045 7!!60 8080 8300' 1l):!Ü 7525 7740 7955 8170 I 'ISO 71>15 71'30 8045 8265 :!O40 771/5 7925 8140 8355'

~ ((KI iSIKI SOl5 !!230 211>0 7S'.lII SIlO 8325* 2220 7IJSS S:!OO 22S0 SlIiS S29S' 2340 Slill 24<K1 S:!(lll 2·!t,{) S~5~~

Zij komt neer op een huurquote van 1.1,0% bij een inkomen van f 22.350,

een bedrag dat een fractie boven het minimum inkomen voor 1982 ligt. Bij oplopende huur blijft deze quote bij dit inkomen gehandhaafd tot waar de (kale) jaarhuur een bedrag van f 6060 overschrijdt. Vandaar loopt de huur-quote stapsgewijs ophoog tot 14,696 bij de maximumhuur van f 8370. Be-dacht dient te worden dat deze quote alleen wordt bereikt bij het minimum . inkomen, althans het inkomen van f 22.350 dat in de tabel wordt gebruikt.

Naarmate het inkom~n verder subminimaal wordt stijgen de huurquoten. Zo

gold voor 1982 voor de gehuwde AOW-ers een huurquote van 12,4%, vanaf een jaarhuur van f 6060 oplopend tot 16,5%. Voor de ongehuwde AOW-er gold in 1982 een quote van 17,8% vanaf f 6060 oplopend tot 23,6%.

(25)

-Voor de inkomens in de klasse tot

f

29.000 (modaal) gold (bij

f

29.000) een minimale huurquote van 15,496, geleidelijk oplopend tot 19,996 bij een huur

van f 8360. De hoogste nog voor subsidie in aanmerking komende inkomens

(de inkomensgrens was in 1982 gesteld op f 43.000) kenden een huurquote

van· 18,296 tot 18,596 bij huren van minimaal f 8000 tot maximaal f 8325

per jaar.

Voor de jongeren tot 30 jaar geldt, zoals bekend een andere tabel. Deze zag

er in 1982 als volgt uit:

. Tabcl- 0 13675 14 000 14 500 15000 15 500 16 000 16 500 17000 17500 18000 18500 19 ()(X) 19500

in-komen 13-675 14 (XIU 14500 15 000 15500 16000 16500 17000 17500 18000 18500 190{IU 19 5lX) 20 000

Sub~idiê-bedrag in guldens 150 1940 1970 2040 2120. 2205 2295 2380 2470 257(l 2695 2840 3015 3160 3300 180 1970 2000 2070 2150 2235 2325 2410 2500 2600 27:25 2870 3055 3210 3350 240 2030 2060 2130 2210 2295 2385 2470 2560 2660 2785 2960 3140 3300 3440 300 2090 2120 2270 2355 2445 2530 2620 2720 2855 3045 3225 3395 3535 3675 360 2150 2180 2250 2330 2415 2505 2590 2680 2780 2935 3130 3310 3485 3625 420 2210 2240 2310 2390 2475 2565 2650 2740 2845 3015 3215 3400 3575 3715 480 2270 2300 2370 4250 2535 2625 2710 2800 2925 3095 3300 3485 3670 3810 540 2330 2360 2430 2510 2595. 2685 2770 2870 3005 3175 3385 3570 3760 3900 600 2390 2420 2490 2570 2655 2745 2835 2945 3085 3255 3470 3655 3855 3995 660 2450 2480 2550 2630 2715 2805 2910 3020 3165 3335 3560 3740 3945 4085 720 2510 2540 2610 2690 2775 2870 2985 3095 3245 3415 3645 3830 40-10 4180 780 2570 2600 . 2670 2750 2840 2940 3060 3170 3325 3495 ·3730 3'120 4130 4170 840 2630 2660 2730 2810 2910 3010 3135 3245 3405 3575 3815 4915 4225 4365 900 2690 2720 2790 2875 2980 3080 3210 3320 3485 3655 3910 4105 4315 4455 960 2750 27S0 2850 2945 3050 3155 3285 3395 3565 3735 4{XX) 4200 4410 4550 1020 . 2810 2840 2915 3010 3120 3225 3360 3470 3645 3820 4095 4290 45{X) 4ó40 1080 2875 2905 2985 3075 3195 3295 3435 3545 3725 3910 41!!5 4385 4595 4735 1140 2940 2965 3050 3145 3265 3365 3510 3620 3810 4005 4280 4475 4685 4825 1200 3000 3030 3115· 3210 3335 3435 3585 3695 3900 4095 4370 4570 4775 4915 1260 3065 3{!90 3185 3275 3405 3505 3660 3770 3995 4190 4465 4660 4870 5010 1320 3125 3155 3250 3345 3475 3575 3735 3860 40S5 4280 4555 4755 4960 5 \11(1 1380 3190 3220 3315 3410 35~5 3645 3815 3950 4180 4375 4650· 4845 5055 5195 1440 3255 3280 3385 3475 3615 3720 3905· 4045 4270 4465 4740 4935 5145 5285 1500 3315 3345 3450 3545 3685 3790 4000 4135 4360 . 4560 4835 5030 5240 5380 ; 1560 3380 3410 3515 3610 3755 3885 4090. 4230 4455 4650 4925 5120 5330 5470 1620 3445 3470 3585 3675 3840 3975 4185 4320 4545 4745 5015 5215 5425 5565" 16S0 3505 3535 3650 3745 3935 4065 4275 4410 4640 4835 5110 5305 5515 1740 3570- 3600 3715 3820 4025 4160 4370 4505 4730 4925 5200 5400 5610" 1800 3635 3660 37S5 3915 4120 4250 4460 4595 4825 5020 5295 5490 1860 3695 3725 3875 4005 4210 4345 4555 4690 4915 5110 5385 551\5" i920 3760 3790 3970 4100 4305 4435 4645 4780 5010 5205 541'0 1980 3840 3880 4060 4190 4395 4530 4735 4875 5100 5295 5570" 2040 3935 3975 4155 4285 4490. 4620 4830 4965 5195 5390 2100 4025 4065 4245 4375 4580 4715 4920 5060 5285 5480 2160 4115 4160 4340 4470 4675 4805 5015 5150 5380 5575" 2220 4210 4250 4430 4560 4765 4900 5105 5245 5470 221'0 4300 4345 4525 4650 4855 4990 5200 5335 5560" 2340 4395 4435 4615 4745 4950 5085 5290 5431l 2400 4485 4530 4705 4835 5040 5175 5385 552W 2460 4580 4620 4800 4930 5135 5265 5475 2520 4670 4715 4890 5020 5225 5360 5570' 2580 4765 4805 4985 5115 5320 5450 2640 4855 4895 5075 5205 5410 5545" 2700 4950 4990 5170 5300 5505 2760 5040 5080 5260 5390 5595" 2820 5135 5175 5355 5485 2880 5225 5265 5445 5575" 2940 5315 5360 5540" 3000 54\0 5450 3060 5500 5545" 3120 5595"

(26)

Tabel- 20 000 20 500 21 000 21 500 22 000 22 500 23 000 23 500 24 000 24 500 25 000 25 500 26 000 26 500 27 000 in-komen 20500 21 000 21 500 22000 22500 23000 23 500 24000 24500 25 000 25 500 26000 26500 27000 27500 Subsidie-bedrag in guldens 150 3445 3590 3740 3895 4050 4210 4370 4485 4595 4700 48\0 4915 5025 5135 180 3490 3635 3785 3940 4095 4255 4415 4530 4640 4745 4855 4960 5070 5180 240 3585 3730 3880 4030 4190 4345 4510 4625 4730 4840 4945 5055 5165 5275 300 3675 3820 3970 4125 4280 4440 4600 4715 4825 4930 5040 5145 5255 5365 360 3770 3915 4065 4215 4370 4530 4695 4810 4915 5025 5\30 5240 5350 5455 420 3860 4005 4155 4310 4465 4625 4785 4900 5010 5\15 5225 5330 5440 5550' ·.480 3955 4100 4250 4400 4555 4715 4880 4995 5100 5205 5315 5425 5530" 540 4045 4190 4340 4495 4650 4810 4970 5085 5195 5300 5405 5515 600 4135 4285 4435 4585 4740 4900 5065 5180 5285 ·5390 5500 56\0* 660 4230 4375 4525 4·680 4835 4995 5155 ·5270 5375 5485 5590" 720 4320 4470 4620 4770 4925 5085 5245 5365 54705" 780 4415 4560 4710 4865 5020 6180 5340 5455 5560" . 840 4505 4655 4800 4955 5110 5270 5430 5550" 900 4600 4745 4895 5045 5205 5360 5525' 960 4690 4835 4985 5140 5295 5455 1020 4785 4930 5080 5230 5390 5545' \080 4875 5020 5170 5325 5480 1140 4970 5115 5265 5415 5570" 1200 5060 5205 5355 5510 1260 5155 5300 5450 5600" 1320 5245 5390 5540" 1380 5335 5485 1440 5430 5575" 1500 . 5520'

Een en ander resulteert in een huurquote. van 13,1% bij een jaarhuur van

f 1940, eerst langzaam oplopend tot 13,4% bij een jaarhuur van f 3760,

daarna wat sneller tot 18,1% bij een jaarhuur van f 5595, e.e.a. gegeven

een inkomen tot f 13.675 (ongeveer corresponderend met het AOW-inkomen

voor ongehuwden in 1982). Ook hier geldt weer dat huishoudens met een

in-komen onder dit bedrag zich geconfronteerd zien met hogere huurquoten.

De inkomensgrens voor deze bijzondere subsidieregeling bedraagt (over

1982) f 27 .500 (v lak onder modaal). Op deze grens geldt een quote die

oploopt van 18,5% bij een huur van tenminste f 52~5 tot 18,9% bij een huur

van ten hoogste f 5570.-. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de

ontwikkelingen in de huurquoten bij modaal, minimum en AOW in de

gewone IHS-regeling. - 23 -5245 5290 5385 5475 5570'

(27)

· Tabel 9: Ontwikkeling IHS-regeling (1975-1982) per 1 januari 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1. max.huurgrens 5.400.- 5.850.- 6.300.- 6.750.- 7.100.- 7.560.- 8.040.- 8.400.-% verh. 1975=100 108 116 125 131 140 149 155 2. inkomensgrens 30.000.- 33.000.- 35.000.- 38.000.- 40.000.- 41.000.- 43.000.- 43.000.-% verh. 1975=100 110 116 127 133 137 143 143 3. max. subsidie 3.360.- 3.420.- 3.600.- 3.900.- 4.140.- 4.440.- 4.860.- 5.100.-% verh. 1975=100 102 107 116 123 132 145 152 4. laagste quote bij 14.000.- 16.500.- 17.500.- 18.500.- 19.600.- 20.400.- 21.500.- 21.500.-% verhoging 1975=100 118 125 132 140 146 153 153

Gelet op deze reële inkomens kunnen, per inkomenscategorie, de 'band-.breedten' van de IHS-regeling worden aangegeven. .

Tabel 10: Ontwikkeling bandbreedten huurquoten volgens gewone IHS-regeling bij verschillende inkomenscategorieen Ü 975-1982)

per 1 juli 1975 1976 1977 1978 1979 reële quote min. 9,8-14,5 · 11,4-15,6 11,5-16,2 11,2-15,7 11,6-15,6 reële quote modo 15,3-18,8 15,5-19 15,5-19 15,2-19 15,1-18,8 reële quote AOW (geh) 11,5-17,1% 12,5-17,7 12,6-17,8 12,4-17,3 12,7-17,1 reële quoteAOW (ongeh) 16,4-:-24 18,2-26 18,6-26,1 18,2-25,4 18,6-25,1

1980 1981 1982 reële quote min 11,6-15,6 11,5-15,5 11,4-15,3 reële quote modo 16,1-19,2 15,7-19,8 . 16,0-20,5 reële quote AOW (geh) 12,6-17,1 12,6-16,9 12,4-16,6 reële quote. AOW (ongeh) 18,5-25,1 18,1-24,4 17,8-23,9

Hetzelfde inkomensplafond dat de IHS-regeling hanteert geldt bij toepas-sing van de huurgewenningsregeling die ook in de Beschikking individuele

huursubsidie is opgenomen. Voor het overige wordt de huurgewenningsbij-drage vastgesteld aan de hand van het verschil tussen oude en nieuwe huur, zonder dat een relatie wordt gelegd met het inkomen van de aanvrager. Van soortgelijke aard als de huurgewenningsbijdrage zijn de doorstroming-bevorderende bepalingen van:

- de Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten (BGSHG); - de Beschikking geldelijke steun bewoners bij krotopruiming en

woning-verbetering (BGSKW);

- de Beschikking geldelijke steun bejaarden bij verhuizing (BGSB).

Het verschil zit in het feit dat de huurgewenningsbijdrage een inkomenspla-fond kent en de andere regelingen niet; een ander verschil is, dat de andere regelingen een maximum (rijks) bijdrage kennen van / 4.000.- resp. /4.500.-(in de grote steden) en de huurgewenningsbijdrage niet ".'let een dergelijk

(28)

uitkeringsplafond werkt. Een derde belangrijk verschil is, dat de genoemde beschikkingen een bijdrage ineens in het vooruitzicht stellen, terwijl de huurgewenningsbijdrage een drie- of vijfjaarlijkse geleidelijk afnemende uitkering behelst.

Wat de gebruikte begrippen betreft:

de Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten geeft als huur-prijs:

de prijs welke bij huur en verhuur verschuldigd is voor het enkele gebruik van een gebouwd onroerend goed of een gedeelte daarvan. De beide andere beschikkingen gebruiken de uitvoerige definitie van huurprijs zoals we die tegenkwamen in de Beschikking individuele huursubsidie.

Onder de direct relevante maatregelen hoort zeker ook de Beschikking gel-delijke steun eigen woningen (BGSEW) thuis, voorzover betrekking hebbend op de premie A-woningen. Deze regeling werkt, vanzelfsprekend, met de-zelfde inkomensdefinitie als de premie B-regeling van dede-zelfde beschikking die wij hierboven (par.4.1.) weergaven. Het belangrijke verschil is echter, dat in de premie A-regeling de subsidie niet afhankelijk is van de hoogte van de stichtingskosten, maar gekoppeld is aan de hoogte van het inkomen. Wel werkt ook de premie A-regeling met een stichtingskostengrens (voor de definitie zie hiervoor par.4.1.), die momenteel f 142.000, respectievelijk

f 152.000+ bedraagt. De maximale bijdrage wordt verstrekt bij een inkomen van f 27.800/29.800+; zij bedraagt in het eerste jaar ten hoogste f 8.400.

Voor iedere f 300 die het inkomen hoger is zakt de bijdrage met f 100. De minimale bijdrage is met f 4.500 gelijk aan de maximale premie B bijdrage in het eerste subsidiejaar. Dit minimum geldt bij een inkomen van f

39.500-/f

41.500(5). Als inkomen wordt genomen het inkomen over het jaar vooraf-gaande aan dat waarin subsidie is toegekend. Bij de vaststelling van het (belastbare) inkomen bij de aanvrage van de subsidie wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de vrouw, zo zij al werkt, daarmee ûll ophouden. Haar inkomen wordt bij de vaststelling van de eerste jaarlijkse bijdrage niet meegerekend. Met ingang van het vierde en zevende subsidiejaar vindt een nadere vaststelling van de jaarlijkse bijdrage plaats. Daarbij wordt gekeken naar het inkomen over het tweede, respectievelijk het vijfde jaar nadat de woning is betrokken (Resp. tweede en derde toetsingsjaad. Is de vrouw in de nieuwe woning blijven werken en werkt zij in het tweede of derde toet-singsjaar nog, dan gaat de regeling er vanuit dat van een stabiele toestand sprake is. Het wordt dan gerechtvaardigd geacht het inkomen van de vrouw ten volle in aanmerking te nemen. Ditzelfde geldt ook voor de situatie waarin de vrouw kostwinster is of in de situatie waarin van meerdere eigenaren sprake is.

Ten opzichte van vorig jaar is de premie A-regeling op een aantal punten belangrijk gewijzigd.De maximale en de minimale eerste jaarlijkse bijdrage zakte van respectievelijk f 10.900 en f 5.500 naar f 8.400 en f 4.500.

Daarbij dient te worden aangetekend dat in de nieuwe regeling bij die vast-stelling een hoger inkomen minder snel leidt tot een lager subsidiebedrag (per f 300 meer f 100 minded. Is de subsidie eenmaal vastgesteld dan verloopt bovendien de jaarlijkse vermindering van het subsidiebedrag lang-zamer; niet meer met sprongen van f 500 maar van f 300.

Uitgaande van onveranderde omstandigheden (en een niet werkende vrouw)

5) Geldend voor Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht, ZIJP en de lokatie-subsidiegemeenten.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Der  Begriff  „Diskurs“  weckte  in  den  letzten  Jahren und weckt auch heute ein enormes Inter-

So zum Beispiel auch Beuthien mit der Forderung nach mehr Satzungsfreiheit: V.. Durch diese wird den Mitgliedern die Möglichkeit einer direkten Be- schlussfassung, mithin

The crisis pertains to nation-states and the model of current liberal democracies, which are sway- ing under the pressure of globalization, migration, climate change, as well

Tak się złożyło, że w roku bieżącym ukazały się aż trzy opracowania podejm ujące zagadnienie filmowych adap­ tacji literatury. Ten zbieg okoliczności można

Het huidige eavitatietank-onderzoek, waarbij de volg- stroomschroef wordt onderzocht bij een eavitatiegetal, dat nit de physische gegevens van het schip is berekend, doet echter

Wiel­ ka szkoda, że często pomija się nazwę pracowni, bo właśnie tam efekt końcowy jest współtworzony w stopniu równym do samego etapu jego graficznego kom­ ponowania.. Obecnie

Stel bijvoorbeeld dat nu bij een bepaald duinprofiel de breedte van de Actieve Waterkeringsstrook 150 m is, gemeten op NAP Bij een zeespiegelstij ging van 2*80 + 60 cm (- 200 j

 Big enough to create small garments; socks, scarfs, hats.  Self-sustained when in use, no external power needed at the production location.  Allow for a made to