OEMO 94/08 KIM-WER-175-1995 Augustus 1995 J.S. Bonnier
Torsietri lingsanalyse f.b.v.
de conditiebewaking van
zuigerverbrandingsmotoren
Dee l 2 : Modeltering van een rotorsysteem,
uitvoering en analyse van metingen
TU Delft
Faculteit der Werktulgbouwkunde en Maritleme TechniekVakgroep 0.E.M.O,
Torsietrillingsanalyse t.b.v.
de conditiebewaking
van
zuigerverbrandingsmotoren
J.S. BonnierDee! 2: Modellering van een rotorsysteem,
_Ad 00410,4
cliku),24 wat
vat u)42/21Socrates (470-399 voor Christus)
Voorwoord
Dit rapport is geschreven in het kader van =In ingenieursopdracht aan de Technische Universiteit te
Delft. Deze opdracht is uitgevoerd aan het Koninklijk 1nstituut voor de Marine onder begeleiding van ir. C.A.J. Tromp. Op dit instituut is men al enige jaren bezig met een onderzoek naar de mogelijkheid van conditiebewaldng van dieselmotoren d.m.v. torsietrillingsana1yse.Mijn afstudeeropdracht bestaat uit drie delen, te weten een literatuurstudie, opbouw en verbetering van een rotormodel en een onderzoek naar de mogelijkheden om bepaalde defecten aan een zuigerverbrandingsmotor te detecteren. Deze drie onder-delen zijn in verschillende rapporten ondergebracht die onafhankelijk van elkaar te lezen zijn:
Deel 1: Lit eratuurstudie
Deel 2: Modellering van een rotorsysteem, uitvoeringen analyse van metingen
Deel 3: Optimalisatie van het model en conversie van torsietrillingen naar individuele cilindermomenten Bi] het schrijven van dit rapport, deel 2 "Modellering van een rotorsysteem, uitvoering en analyse van
metingen" is getracht deze op zo'n wijze vorrn te geven dat het stap voor sup het proces van
model-vorming doorloopt. 1k hoop dat het rapport Met alleen leidt tot een verbeterd model maar ook dat dit rapport nuttig kan zijn voor medestudenten, die in of na hun studie, de problematiek van het modelleren tegenlcomen.
Het is hier op zijn plaats om Ab Nijcnhuis en Theo Popma van het Koninklijk Instituut voor de Marine te
bedanken. Zonder hun technische ondersteuning hadden de metingen Met uitgevoerd kunnen worden.
Bas Bonnier Augustus, 1995
Inhoudsopgave
Section MaintenanceEngineering
Voorwoord
Samenvatting
Li jst van symbolen,
vi
1. Welding
2. Begrippen
"2 2.1 Conditiebewalcing 2. 2.2 Torsietriblinganalyse2
2.3 Modetiering, 3,3. Reken model
5
3.1 Dc massamatrix 5 3.1.1 traagheidsmoment krukas 5 3.1.2 traagheidsmoment drijfstang/zUfger/zuigerpen 7 3.1.3 traagheidsmoment vliegwiel 7 3.1.4 traagheidsmoment generator 73.1.5 traagheidsmoment aandrijfketting noklcenas 8
3.1:6 traagheidsmomenten en de onzekerheden 8
3.2 De stijfheidsmatrix 9
3.2.1 de stijfheid van de lcrukas 9
3.2.2 de stijtheid van de koppelmeetas 12
3.2.3 stijfheden en de onzekerheden 43
3.3 Enige opmerkingen over de dempingsmatrix 13
3.4 Berekening eigenfrequenties 14
3.5 Betrouwbaarheid van het model aan.ide band van eigenfrequenties
3.6 Berekening van de krachten 17
3.6.1 gaskrachten 48.
3.6.2 massalcrachten 19
3.6.3 reactie moment generator 20
3.7 Lineair rekenen versus Met lineair rekenen
3.8 C,onclusies t.a.v. het huidige rekenmodel 20
Metingett
21
4.1 De apparatuur 21 4.1.1 de drukopnemers 22 4.1.2 de torsietrillingsopnerners 22 4.1.3 de koppelmeetas 23 4.1.4 het triggersignaal 4.1.5 de DAT-recorder 244.2 De uitvoering, verwerlcingen archivering van de meting=
24
4.2.1 de uitvoering en verwerking van de metingen 24
4 2.2 de archivering van de metingen
25 1
16
20
Inhoudsopgave
4.3 Opbouw meetschema 25
4.4 Drulunetingen 28
4.4.1 gevoeligheid voor de bepaling van het B.D.P. 28
4.4.2 het bepalen van het B.D.P. 29
4.4.3 probleem: B.D.P. verschilt bij verschillende metingen 30
4.4.4 werken met gemiddeld B.D.P. 36
4.4.5 werken met een momentaan B.D.P. 39
4.4.6 conclusies werkwijze en aanbevelingen ta.v. de drukmetingen 41
4.5 Trillingsmetingen 42
4.5.1 trillingen op het dieseluiteinde
4.5.2 trillingen op het vliegwiel 44
4.5.3 trillingen op het generatoruiteinde 45
Vergelij king berekening versus meting
465.1 Modale Analyse 46
5.2 Bepaling eigenfrequenties en demping 49
5.2.1 het Campbell-diagram 49
5.2.2 het ruis spectrum 51
5.3 Responsie berekeningen 56
5.4 Conclusie 58
Conclusies en aanbevelingen
59Literatuurlijst
POOAppendix A: Traagheidsmoment generator
61Appendix B: Traagheidsmoment translerende delen
65Appendix C: Massa- en stijfheidsberekeningen
68C.1 Berekening massatraagheid van de afzonderlijke delen 68
C.2 Berekening stijIheid van de afzonderlijke delen 72
Bijlage 1: Motorgegevens
74Bi jlage 2: Meetapparat uurgegevens
76Bijlage 3: Meetschema
78Samenvatting
Er zijn in de literatuur vele voorbeelden te vinden van systemen om de conditie van zuigerverbrandings-motoren te bewaken. Al deze conditiebewakingssystemen zijn gebaseerd op het meten van vele parame-ters. Door het meten van vele parameters bestaat zo'n systeem uit vele sensoren, door tleze complexiteit wordt het systeem kostbaar en kan de betrouwbaarheid te wensen overlaten..
Er wordt gezocht naar een systeem war slechts een parameter gemeten worth. Deze parameter moet dan uiterst betrouwbaar zijn en veel informatie bevatten. Gekozen is voor de torsietrillingen in de krukas ,omdat de draaiende krulcas in principe de uitgang van het systeem "dieselmotor" is. Zodoende moet in
theorie in de oneenparigheid van de draaiende krukas alle informatie van voorgaande stadia inzitten.
Om de torsietrillingen te analyseren is een rotormodel opgesteld. Hiertoe een clumped mass model
gebruikt. Het rotorsysteem wordt gemodelleerd tot een 7-schijfsmodel. Deze bestaat uit de massatraag-heden en stijfmassatraag-heden van het rotorsysteem. Het model is opgesteld aan de hand van analytische functies.
Om het model te toetsen zijn metingen uitgevoerd aan een 1Cromhout GS108, Met drukgevulde, 5 cilinder
4-tact dieselrnotor die een generator aandrijft. Er zijn verschillende defecten gesimuleerd. Het blijkt dat er
aan de nauwkeurigheid van de drulcmetingen zeer hoge eisenmoeten worden gesteld en er zal in de
toekomst nader ,onderzoek moeten worden gedaan om zeer betrouwbare drulanetingen te kunnen uitvoe-ren.
De gesimuleerde torsietrillingen die verlcregen zijn met het rotormodel worden vergeleken met de gemeten torsietrillingen. De trillingspatronen komen redelijk goed overeen. Hieruit kan de conclusie getroklcen worden dat de vereenvoudiging van het model tot een 7-schijfsmodel geoorloofd is. De verwachting is dat
bet model nog verder verbeterd kan worden. Dit zal uitgevoerd worden in deel 3 "Optimalisatievan het,
model en conversie van torsietrillingennaar individuele cilindermomenten"
Section Maintenance Engineering
Lust van symbolen
az versnelling zuiger [m/s2 ii breedte krukwang Em ] Da buitendiameter krukasdeel [ m ] De diameter[ml
D, ibuitendiameter kruk-tap[ml
da krukasdeel[ml
d, 'binnendiameter kruktap [ m ]1 Fgr gaskracht op cilinder [ N ] fl moment t.p.v. ii [ Nm ] glijdingsmodulus i[ N/m2 ]lig versnelling zwaartelcracht if nils2 I
Ii hoogte krukwang If ml
ho hoogte krukwang tot ascenter Fm]
1 traagheidsmoment ig kgml 1
J., traagheidsmoment krukasdeel [ kgm2 ]I
J(ap, traaghealsmoment lauktap [ kgn2 I
Jtheth traagheidsmoment drijfstang benaderd [ kgm2 ]
stijfheidsmatrix [ Nm/graad.)
stijfheid Icrukaselement E Nm/graad 1
lengte drijfstang [ m ] La lengte krukasdeel
[m]
] Le equivalente lengte II m li 1-tt lengte kruktap Fm]L,
dikte krukwang [ ni ] M massarnatrix [ kgm2 I totale asmoment I Nm Imarl massa roterende deel drijfstang ;[ kg p
mth2 massa translerende deel drijfstang [ kg 1
m
massatraagheid schijf i E kgmlmz massa zutger+zuigerpen [kg 1'
R,r krukstraal
m 111
S plaats zuiger vanaf BDP
fit I
ve snelheid zuiger [ m/s il
xL hoekverdraaiing van de i-de massa [ grader!. 1
verhouding drijfstanglengte/Icrukstraal [ - ] p soortelijkgewicht [kg/m3] co frequentie If Hz 1 equivalente binnendiameter [
1. Inleiding
In het verleden zijn verschillende pogingen gedaan om de conditie van ten zuigerverbrandingsmotor te bewaken. Het merende-el van deze pogingen berust op het meten van vele parameters Het grote aantal
sensoren dat hiervoor benodigd is heeft tot gevolg dat de betrouwbaarheid van zo'n sys-teem veelvuldigte
wensen overlaat. Ook is zon systeem door de vele sensoren kostbaar en daardoor vaak niet rendabel. aan deze nadelen tegemoet te komen is gezocht naar een conditiebewakingssysteem met slechts enkele sensoren met zo min mogelijk verlies van infonnatie. Net blijkt dat in de torsietrillingen op de krukas vett informatie zit doordat deze trillingen ontstaan door aanstoting via de zuigers. Deze aanstoting is
afhank-elijk van vele parameters. Er moet dus ten methodiek te ontwildcelen zijn die het mogelijk maakt de
conditie van ten zuigerverbrandingsmotor te bewaken d.m.v. torsietrillingsanalyse. Om tot ten methodiek komen om nit de torsietrillingen van de as de conditie te bepalen is ten model nodig.
Het doel van dit rapport is ten rotormoclell van ten zuigerverbrandingsmotor op te stellen die in ten later stadium gebruikt kan worden ten behoeve van ten methodiek ter bewaking van deze motoren, bovendiert
moeten metingen uitgevoerd worden waarmee het verlcregen model eventueel geoptimaliseerd kan
warden. Ook worden metingen uitgevoerd die in ten later stadium nodig zijn voor de
conditiebewa-lcingsproblematiek.
De lijn in dit rapport komt overeen, met de lijn die gevolgd isam tot ten model te komen. Allereerst wordt
in hoofdstulc 2 de basis gelegd voor de modellering en zullen de belangrijkste begrippen verklaard
worden. In hoofdstuk 3 S het rekenmodel analytisch bepaald worden waarna in hoofdstuk 4 de
uitge-voerde metingen worden besproken. Eveneens zullen in dithoofdstuk de metingen worden gecontroleerd.
In hoofdstuk 5 worth de berekende responsie vergeleken met de gemeten responsie. Aan de hand van deze vergelijking kan de juistheid van het model geverifieerd worden en kan het model eventueel verbeterd warden. In hoofdstuk 6 zullen conclusies besproken worden en worth richting bepaald voor het vervolg-onderzoek.
Section Maintenance Engineering
Om
2. Begrippen
In dit hoofdstuk wordt kort ten overzicht gegeven over de begrippen conditiebewaking, torsietril-lingsanalyse en modellering.
2.1 Conditiebewaking
Onder conditiebewaking wordt verstaan het tijdig waarnemen van zich ontwikkelende defecten zodat daarop actic ondemomen kan worden. Het doel van conditiebewaking is meerledig: ten eerste kunnen de
kosten beperkt worden door tijclig defecten waar te nemen en daardoor ten mogelijkheidte creren om
ondcrhoud te plannen. Ten tweede kan door conditiebewaking de betrouwbaarheid verhoogd warden en
daarmee ook de veiligheid. En ten derde kan men door tijdig in te grijpen de levensduur van een installatie verlengen.
Er zijn verschillende mogelijkheden voor conditiebewaking: procesbcwaking, signaalanalyse en
systeemanalyse die hieronder kort besproken zullen worden.
Men kan verschillende grootheden zoals drukken, temperaturen en flow's meten en deze door een
proces-operating-systeem laten bewaken. Dit wordt oak wel procesbewaking genoemd. Men kan ook de conditic
bewaken door middel van analyses van verschillende grootheden zoals een vloeistofanalyse of
tor-sietrillingsanalyse. Men kan deze analyses op verschillende manieren uitvoeren: doormiddel van empiric,
zonder rekenmodellen de data analyseren, dit worth oak wel signaalanalyse genoemd en men kan door gebruik te makcn van rekenmodellen ten.igrekenen naar de defecten en dit wordt wel systeemanalyse ge-noemd. Deze laatste variant geeft het meeste inzicht in het daadwerkelijke gedrag van een installatie op een defect en daarom worth daar dan oak in het kader van dit onderzoek gebruik van gemaakt.
De eisen die men aan e,en conditiebewakingssysteem moet stellen is een hoge bctrouwbaarheid en zo veel mogelijk informatie, zodat het daadwerkelijke defect gemakkelijk getraceerd kan wordcn. Men komt dan tot ten systecm met zo weinig mogclijk sensoren met zoveel mogelijk informatie. De sensoren mocten dan
wel uiterst betrouwbaar zijn. In de volgende paragraaf zal verklaard worden waarom conditiebewaking
d.m.v. torsietrillingsanalyse in principe zo goed kan voldoen aan deze eisen.
2.2 Torsietrillingsanalyse
Ondcr het torsietrillingsgedrag wordt verstaan de (plaatselijke) oneenparigheid in omwentelingssnelheid van het roterende deel van de constructie. Dcze oneenparigheid wordt veroorzaakt door de periodieke aanstoting via de cilinders.
De vraag rijst natuurlijk waarom gekozen is voor torsietrillingsanalyse. Zoals hierboven beschreven, is een eis die men aan een conditiebewalcingssysteem moet stellen, zoveel mogelijk informatie met een zo min mogelijk aantal sensorcn. Het liefst wil men slechts ten sensor. Deze sensor moet men dan plaatsen aan het eind van het syste.cm omdat daar theoretisch alle informatie van voorgaande stadia aanwezig is.
nadeel van een systecm met slechts een sensor aan het eind van het systeem is dat kleine defecten in Het
voorgaande stadia slecht te identificeren zijn. Er zal this onderzocht moeten warden in hoeverre de verschillende defecten te detecteren zijn. Het eind van het proces bij een zuigerverbrandingsmotor is het oneenparig omwentellen van de krulcas.
Een zuigermotor vormt een complex geheel van diverse subsystemen. Voor ieder subsysteem kurinen
conditieparameters aangewezen warden die bewaakt moeten wordcn, dit geeft echter weer een systeem met vele parameters en dus sensoren. Het blijkt echter dat vele parameters hun effect hebben op het mechanisch gedrag van de motor. Het blijkt dat vele defecten, zoals b.v. ademhalings- en brandstofpro-blemen. lekken enz., doorwerken in het mechanisch gedrag en daardoor een veranderend trillingsgedrag op de krukas geven. Dit wordt veroorzaakt doordat vele defecten een verandering geven aan de Icrachten in de cilinder. Deze krachten warden vervolgens omgez,et in een moment op de krukas. Dit moment genereen trillingen in dcze as.
Het omgekeerde moet dan oak mogelijk zijn om, door rniddel van een analyse van de torsietrillingen, een
uitspraak te barmen doen over de oorzaak van deze trillingen (figuur 2.1). Dit wordt het terugrekenen naar de defecten genoemd.
Defecten
Thermodynamische
eigenschappen
figuur 2.1 Cau iteit tussen defect en torsietrilling
Dit onderzoek is verricht op een vijf cilinder 4-takt natuurlijk ademende Kromhout GS108 dieselmotor
die een 380V synchroongenerator met drie polen aandrijftmet een bedrijfstoerenta1 van 1000 omw/rnin.
Om tot een goede methodiek tc komenom de torsietrillingen terug te rekenen moet een model ontwikkeld
wordcn van deze installatie. Men beschouwt hiertoe het rotorsysteem van de dieselmotor. Het
rotorsys-teem is een vrij roterend sysrotorsys-teem dat als het ware in het "huis" ligt. Hetrotor systeem bestaat uit de
krukas. de zuigers, de drijfstangen, het vliegwiel en het roterende deel van de generator. Het systeem worth gemodelleerd tot een lineair rekenmodel bestaande uit een systeem met schijven. Er wordt dan een systeem met 7-schijven verla-egen, te weten de vijf cilinders, het vliegwiel en de generator. Deze schijven zijn verbonden door massaloze veren, te weten de krukasdelen tussen schijf 1 Um 6 en de koppelmeetas tussen het vliegwiel en de generator (figuur 2.2).
Section Maintenance Engineering
Mechanische eigenschappen
2. Begrippen
Torsietrillingenrpt-- c
tet. 111"2.3 De modellering
*PP
A/VW :iiMAN
vliegwiel
krukas / cilinder / drijfstang
generator
2. Begrippen
In deze bewegingsvergelijking is de dcmping buiten beschouwing gelaten. De demping is diet of slecht analytisch te bepalen. Daar constructiedemping in het algcmeen niet erg groot is [Meijers, 1992] wordt in
eerste benadering, o.a. ter bepaling van de eigenfrequenties, de demping verwaarloosd. In een later
stadium zal de demping, in de vorrn van modale demping aan het model toegevoegd worden.
In het bovenstaande model Mien de massatraagheden, m, de torsiestijfheden, k, en de draaimomenten, f, bepaald moeten worden. Doze onbekenden zullen in het volgende hoofdstuk worden berekend.
Men vericrijgt dan het bovenstaande
0 0 0 0 0 0 0 m2 0 0 0 0 0 0 0 nt,
0 000
0 0 0 in, 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 m6 0 0 0 0 0 0 0 14 15 16model dat rte schrijven
-k, 0 0 0 -k1 k1.k2 0 0 0 -k2 k2.k3 -k2 0 0 0 -k3 k.3.k -k 0 0 0 -k k445 0 0 0 0 -lc, 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -ks s de 0 0 0 0 0 -k, k, xt I4 xs x, X7. volgende 13 A 16 17 bewegingsvergelijking: (2.1) II 2 3 4 5 6 7
figuur 2.2 Rotor model van de dieselniotor en generator. De
tor-sieveren en dempers zijn aangebracht op de plaatsen waar deze aanwezig "kunnen" zijn.
-k,
3. Het rekenmodel
Hct model van de dieselmotor met generator bestaat, zoals eerder vermeld, uit de bewegingsvergelijking voor een roterendc beweging. In dit hoofdstuk zal het model berekend wordcn. De massamatrix,
stijfheidsmatnx en de vector met krachten blijken met een zekere nauwkeurigheid bepaald te kunnen
wor-den. Dc problemen komen bij de viskeuze demping, deze is niet of slecht
it
bcrekenen. De dcmping zaldan oak in een later hoofdstuk op een andere manier worden toegevoegd. In dit hoofdstuk zullen de verschillende terrnen, indien mogelijk, wordcn uitgerekend. Ook zullen grenzen en nauwkeurigheden van de berekendc waarden worden aangegeven.
3.1 De massamatrix
De massamatrix bcstaat uit de traaghcidsmomenten van de 7 schijven waarvan elk van de schijven 1 Um 5 een deel van de kTulcas, de drijfstang en de zuiger met zuigcrpcn syrnboliseert, schijf 6 het vlicgwiel symboliseen en schijf 7 de generator.
3.1.1 traagheidsmoment krukas
Het traaghcidsmoment van de krukas bestaat uit drie delen (figuur 3.1) : waarin: IJ traaaheidsrnoment asdeel traagheidsmoment wang traagheidsmoment kruktap J. = traagheidsmoment asdeel
p = dichtheid
ID, = buitendiameter asdeel = binnendiameter asdeel = lengte asdeel
Section Maintenance Engineering
Het traagheidsmoment van een asdecl worth gevondenmet onderstaande formule
4 4
J
"
CD.
el,)L,
32 kruktap figuur 3.1 Asdeel (3.1)De numerieke waarden voor de verschillende asdelen berekend met fommle 3.1 zijn te vinden in appendix C. In deze appendix zijn alle massa- en stijfheidsberekeningsresultaten weergegeven.
Het traagheidsmoment van de krulctap wordt bepaald met
It
t2 de2i
'4
8
waarim =traagheidsmoment tap.
D, = buitendiameter Icrulctap d, = binnendiameter kruktap I, =lengte lcruktap
R = Icrulcstraal
De warden voor het traagheidsmomentvan het lcrukasdeel en de Icrulcup zijn exacte oplossingen, hoewel
de bevestiging aan de wangen onder een afrondingsstraal loopt die niet in deze formules is meegenomen. Deze onnauwkeurigheid wordt meegenomen in de onnauwkeurigheid van de wangen. Het traagheidsmo-ment van de wangen is door P. van den Brule [1987] met een programma gebaseerd op eindige eletraagheidsmo-menten
berekend. De elementen verdeling iszo fijn genomen dat de verkregen warden als erg nauwkeurig te
beschouwen zijn. De onnauwkeurigheid van de wangen is dan ook ten hoogste 5%. De Icrukwangen
kunnen ook eenvoudiger berekend worden met verschillende empirische formules ttit het B.I.C.E.R.A. handboek [Nestorides,.19581 Het eenvoudigste voorbeeld van zo'n empirische formule is
12
.
-ho)
2 01311)
B2.0,
(h
2p h B
.figuur 3.2,Sterk vereenvoudigde krukwang
HeiRekenmodel
waar de grove benadering is gerinakt dat de
krukwang is op te vatten als een rechthoek
fi-guur 3.2). De uitkomsten van ideze empirische
ft:mules uit B.I.C.E.R.A. schommelen alien
zo'n 10% om de nauwkeurigere waarde van het eindige elementen model van P. van den Brule.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat als men
niet beschilct over een eindige elementen pakket, er nog steeds een aardig betrouwbare waarde gevonden kan worden met behulp van een een-voudige benaderingsformule.
(12)
3.d
waarin:
3. Het Rekenmadel
11.2 traagheidsmoment idrijfstanghuigerizoigerpen1
Het massatraagheidsmoment van de drijfstang is een periodieke met de krulchoek varierende functie. Er worth in de literatuur vaak gebruik gemaakt van onderstaande vereenvoudiging:
2 11
be
tin 472J= benaderde massatraagheid van de drufstang mda -= massa van het roterende deel van de chijfstang mda = translerende deel van de drijfstang
md = massa van de zuiger en zuigerpen
r
= Icrukstraal'(3A)
Dat ,deze formule inderdaad een goede benadering isvan de exacte opleSsing worth ,aangetoond in
appendix 13,
Een groter probleem dan bovenstaande vereenvoudiging is dat het traagheidsmoment in het model
con-stant verondersteld worth. Deze veronderstelling is onjuist. Het translerende deelvan het zuiger-drijfstang
mechanisme, te weten de zuiger, zuigerpen en het deel boven het zwaartepunt van de drijfstang is
afhankelijk van de krulchoek. In de dode punten, 4=0 en 4=180, heeft het translerende deel van het
traagheidsmoment de waarde nul en bij 4)=90 en 4)=270 een maximum. Dew variatie per omwenteling
veroorzaakt een periodieke variatie van de massatraagheid. Deze varierende massatraagheid wordt
meegenomen door in het rechterlid van de bewegingsvergelijking bij de la-achten op de motor ,niet alleen
gasIcrachten mee te nemen maar ook massala-achten.
Concluderend kan uit bovenstaande beschouwing en de beschouwing in appendix A gesteld warden dat de traagheid van het drijfstang-zuigerrnechanisme met behulp van de benaderingsformule en een aanpas-sing in het rechterlid een nauwkeurige en betrouwbare waardegeeft..
3.1.3 itraagheidsmoment
Net traagheidsmoment van het vliegwiel, is opgegeven in de. specificaties van de motor. De waarde in de
specificaties is 19 kgm2. Echter M. Spoelstra 1993] suggereerde in zijn afstudeerwerk dat het traag-heidsrnoment een stulc lager wu zijn, namelijk 16,1 kgm2 zodat nadere bestudering van de waarde flood-zakelijk is. Het vliegwiel is van de motor gehaald, gewogen en opgemeten en uit deze waarden is het traagheidsmoment bepaald.. De berekende waarde is 16,35 kgm2. Degemeten waarden staan in appendix C.
3.1.4,traagheidsmorrtent van de generator
Om 'het traagheidsmoment van de generator te berekenen waren geen analytische formules beschikbaar
daar er vrijwel, geen gegevens over de generator bekend meer zijn. Er is toen gezocht naarecn methodiek
die het mogelijk maalct on tilt een relatief eenvoudige proef het taagheidsrnoment van de generator te berekenen. Net traagheidsmoment is berekend met de vallend gewicht methode. Deze methode, in
Section Maintenance Engineering
7
B.I.C.E.R.A. UNIestorides, 195811 beschreVen, is aangepast aan de huidige mogelijkheden voor data-, verwerking.
Om de generatoras worth een touw gewikkeld dat via een katroll aan eta massa verbonden is en dat op"
enige hoogte boven de grond hangt. Door nu de massa los te laten zal de generatoras gaan draaien.
Wanneer nu de massa de grond raakt S de as nog een zekere tijd uitdraaien. Door deze bewegingen te
meten is het traagheidsmoment van de generator te bepalen. Een gedetailleerde beschrijving is te vinden
in appendix A. Er werd vooride massatraagheid gevonden 1,41 kgm2.
3.1.5 traagheidsmomentaandeijfketting nokkenas
Ter plaatse van schijf 1 zit een ketting welke de nokkenas .aandrijft. De noklcenas en zijn ketting zijn zonder exa.cte gegevens slecht te modelferen. Daarom zijp, deze traagheden benaderd met de zeer eenvoudige formuk
J
kitting m r2waarin: Ju.8 = massatraagheid aandrijfketting
m, = massa kening
straal tandwiel
11.6fraagheidsmomenten en de onzekerhedem
In de bovenstaande beschouwing zijn de traagheidsmomenten van het rotorsysteem uitgerekend. De
massatraagheid van de schijven 1 tint 5 bestaat uiti de traagheid van de lcrukas, lcrukwangen, lcrulcpen,
drijfstang, zuiger en zuigerpen. Worden deze waarden bij elkaar opgeteld dan krijgt men voor de traagheid de waarden in tabel 3.1. In deze label staan ook de maximum en minimum waarden waaraan de traagheidstermen moeten voldoen, gebaseerd op de onnauwkeurigheidvan sommige temien.
tribe! 3.1 massatraagheidsmomenten
3. Het Rekenmodel
1(3.51 Gemiddeld Ilcgm21 Maximum ncgm21 Minimum rkgm2)I.
D.0916 , 0l1116 0.0716It
0.0520 1 0h0539 1 0.0500 1I
_ _ 0.0523 0.0543 J 0.0503 1 14 0.0523 0.0543 _ __ 0.0503 1 0.0561 0.0581 1 0.0540 1,. 1 16.35 16,75 15.95 1 1.41 1.42 1 1.40 r =Dat de traagheidstermen Met exact uitgerekend lcunnen worden ligt bij schijf 1 Um 5 voomamelijk aan het felt dat gebruik wordt gemaalct van empirische forrnules welke per definitie niet exact zijn en bij schijf 6 en 7 aan de meetonnauwkeurigheid.
In tabel 3.1 staan dus de uiterste waarden waartussen de traagheidsmomenten zich moeten bevinden en als in een later stadium het model eventueel verbeterd moet wordcn, zullen in principe de vcrbeterde waarden tussen 'dew gfen.zen moeten liggen. Opgemerkt moet worden dat deze waarden niet zomaar
onafhankelijk van elkaar gevarieerd mogen warden. De schijven 1 Ilm 5 sy-rnboliseren de cilinders en
bestaan uit ongeveer dezelfde termen. Het is niet aarmemelijk dat deze termen onafhankelijk van elkaar te varieren zijn.
3.2 De stijfheidsmatrix
3.2.1 De stijfheid van de krukas
Sinds het begin van de studie naar torsietrillingen, zo'n honderd jaar geleden, zijn er pogingcn
onderno-men om een universele, relatief simpele, empirische forrnule te construeren om de torsiestijfheid van een
knikas met een zekere nauwkeurigheid te bepalen. Hiertoe wordt de krukas gemodelleerd tot een ronde staaf met een bepaalde lengte en een bepaalde diameter die de equivalents lengte en equivalente diameter worden genoemd.
Een van de meest succesvolste forrnule is de formulevan Carter [1928]:
waarin: K = stijfheid lcrukaselement G = glijdingsmodulus L, = equivalente diameter
De = equivalente diameter ( max( D, , D, ) ) L, = lengte krukaselement = dikte krukwang D, = buitendiameter Icrukaselement d, = binnendiameter kmkaselement L, = lengte kruktap D, = buitendiameter kruktap = binnendiameter lcruktap Ro = krukstraal (halve slag) B = wangbreedte
Section Maintenance Engineering
3. Het Rekenmodel
9 4 71 f A. l7 (3.6) L, 32 met 4 0.8 L. 0.75 Lc L. (3.7) 4 4 Da- da'
Dt- at4 i 4 1.5 R01L B3
Lc,
label 3.2 Distribu tie van flexibiliteit
Doze label geeft de karak-teristieken van hovenstaande vergelijkingen weer welke bevestigd zijn door, metingen [Wilson, 1956]t.
ongeveer de zelfde hoeveelheid van de flexibiliteit van het lcrukaselement zit in de as la-ulctap flexibiliteit is relatief klein en la-ulcwang flexibiliteit is relatief groot in
vergeli jking 3.7
0 ikruktap flexibiliteit is rdlatief groat en krukwang flexibiliteit is rclatief vergelijking 3.8
In de laatste twee punten staat het fundamentele verschil tussen de twee formules namelijk verge/V(1n 33 verondersteld een relatief stijve kruktap met relatief slappe wangen en vergelijking 3.8 omgekeerd. Dus vergelijking 3.7 geeft waarschijnlijk een nauwkeuriger antwoord in het extreme geval van ten korte lcruktap met een grote diameter en smalle wangen, en vergelijking 3.8 geeft een nauwkeuriger antwoord in het andere extreme geval wannecr de Icrulctap Lug is met ten klcine diameter met dildce wangen. Er word! door Wilson [1956] aanbevolen am, indien de krukas niet tilt zon extreem geval bestaat, de equivalente lengtes van beide formules to berekenen en met het gerniddelde van clew twee waarden de stijfheid tilt te rekenen. Doze aanbevolen procedure is uitgevoerdi met ten serie van 50 verschillende lcrukassen en de resultatenstaan in tabeli 3.3.
3. Het Rekenntodet
f3.81 Component vergeli 'king 3.7 _ vergeli ling 3.8 I [m1 [Tel L,MI
1-krukas 0.075 i I211i
0.082 26 1-kruktap 1 0.075 21 I 0.147 47 2-krukwang I 0.206 I 58 II 1 0.085 27Deze formule worth wereldwijd veel gebruilct en geeft relatief goede resultaten. De fout tussen berekende en gemeten torsiestijfheid ligt in hot algemeen binnen de 10% en in vole gevallen ligt de nauwkeurigheid zelfs binnen de 5%. Toch bleek dat in sonunige gevallen de formule Met voldeed, hiertoe heeft Wilson [19561 ten variant op bovenstaande forrnule ontwikkeld.
[4
Le0.4D Lt. 0.4Dt iiej- 0.2 (De D, )
pat d: n 4
L B
3
Het verschil Risser' de formules 3.7 en 3.8 kan beschouwd worden door de verschillende termen van de formules te analyseren. Daar torsiestijfheid omgekeerd evenredig is met de equivalente Iengte kan dcze
equivalente lengte opgevat worden als een maat voor de flexibiliteit. Nu kan gekeken wordennaar de
distributie van de flexibiliteit binnen het krukaselement (tabel 3.2):
tabel 3.3 Accuracy of equivalent length calculations Ybron: Wilson [1956] )
Tabel 3.3 hat zien dat de fout in equivalente lengte onderlc lien procent ligt voor negentig procent van
de gevallen wanneer de twee lengtes gemiddeld worden De vhf krukassen die de meer dan 10% lout veroornalcten vielen alien onder de extreme gevallen van ten belt korte dildce krukas, of een hele lange slanke krukas. De krulcas van de Kromhout valt niet onder die extreme gevallen en daarom worth de stijfbeid van de lcrukas berekend met de gemiddelde equivalente lengte. In de literatuur zijn naast de beschouwing van Wilson nog vele andere empirische forrnules ter berekening van de krukasstijfheid te vinden. De resultaten van enkele hiervan zijn in tabell 3.4 weergegeven. Wat opvalt in deze label is dat een andere bekende en zeer veel gebruilcte la-ukasstiyheid berekening, die van B.I.C.E.R.A.. [Nestorides, 19581, slechts 1,7% verschilt van de hierboven beschreven gemiddelde waarde.
3. Itet Rekentnoid
Sect ionMaintenancetogIneerin Percentage Error..
.
Number of Crankshafts I [1004-e-LeD/Lel L. (vgl 3.6) Le (vgl 17) Average L. I e-ralculated value 1 Le'measured value Number of Shafts Per cent. of Total Number of Shafts Per cent. of Total Number of Shafts Per cent. of Total 1± 2.5%
15 30 29 40 26 52 ± 5.0 % 15n
10 20 5 10 ± 7.5 % 5_ 10 1_1 22 1 8 16 I ± 10.0 % 7 14 ' 24
6 12 Total under ± 10 % I 42 84 43 86 45 90 Total over ± 10 % 8 I 16 7 14 5 10 11tabel 3.4 Equivalente lengte van een krukasdeel (bron: B.I.C.ERA. [1958] )
De equivalente lengte van het kTukasdeel tussen cilinder 5 en het vliegwiel is de helft van de berekende waarde omdat de formule uitgaat van het aangijpingspwit van de cne cilinder tot het aangrijpingspunt
van de tweede cilinder. In het geval van de as tusscn cilinder 5 en het vliegwiel zit halverwege het asdeel,
dat bovenstaande formule berekent, het vliegwiel
3.2.2 De stijfbeid van de koppelmeetas
Tussen het vliegwiel en de generator zit een koppelmeetas. De stijfheid van de koppelmeetas is uit de
specificaties gehaald. In het oorspronkelijke model van P. van den Brule [1987] is de stijfheid 1000
NnVgraad gesteld. Bij nadere bestudering van de specificaties blijkt de stijfheid ca. 1110 Nm/graad. De fabriek kon niet meer inforrnatie geven over de ca. dan dat deze waarde "vrij nauwkeurig" is. Voorlopig worth deze op 10% gesteld. Daar de koppelmeetas verreweg het slapste deel tussen het vliegwiel en de
generator is. de verbindingsflenzen hebben een veel grotere torsiestijfheid, kunnen dcze
verbin-dingsflenzen als star beschouwd worden.
3. Het Rekenmodel
Empirische formule Le Procentueel verschil
met gem. equivalente lengte
Gemiddelde equivalente lengte 33,45 cm 0,0
Vergclijking 3.7 35.55 cm 6,3
Vergehiking 3.8 31,35 cm 6.3
Basic theoretical formula 27.79 cm 16.9
B.I.C.E.R.A. formula 32,88 cm 1,7 Heldt's formula 34,79 cm 4,0 Jackson's formula 28,86 cm 13,7 Timoshcnko's formula 34,14 cm 2,0 Tuplin's formula 31,55 cm 5,7 Zimanenko's formula 35,40 cm 5,8
Zimanenko's formula (alternative) 32,94 cm 1,5
3.2.3 stufbeden en de onzekerheden
Evenals bij de traagheidsmomenten kan een tabel opgesteld worden met de uiterste waarden waartussen
de stijfheden zich moeten bevinden. Deze waarden staan in tabel 3.5. Ook hier geldt dezelfde opmerking als bij de massatraagheden, dat deze niet zomaar onathankelijk van elkaar te varieren zijn.
tube! 3i Stijfheden
De stijfheden in deze tabel zijn bcpaald aan de hand van de equivalente lengtes van tabel 3.4. Hier is de gemiddelde stijfheid de stijfheid berekent met de gemiddelde equivalente lengte van formule 3.7 en 3.8. De maximale stijfheid is berekend met de Basic Theoretical Formula en de minimale met de formule van Carter [Appendix C] [Nestorides, 1958].
3.3 Enige opmerkingen over de dempingsmatrix
De viskeuse dempingsmatrix is niet of zeal- onnauwkeurig analy-tisch te berekenen. Daar de viskcuze demping voor CORSITUCtiCS in het algemeen echter klein is[Meijers, 1992] wordt de demping verwaar-loosd bij het bepalen van de eigenfrequenties. In een later stadium wordt voor het bepalen van de dem-pingsmatrix dan ook overgegaan op dc modale analyse. En met behulp van Campbell-diav-ammen en
ruis-rnetingen is dan de modale demping te bepalen die daarna eventueel teruggetransformeerd kan
worden naar viskeuze demping. In eerste instantie zal 6% constructie demping worden ingevoerd [Meijers, 1992]. Men moet hier wel op bedacht blijven dat dit slechts een eerste grove schatting is.
3. Het Rekenmodel
Section Maintenance Engineering
13 1. middeld Ge1Nm/araad] Maximum [Nm/graad] Minimum [Nm/graad] k1 19131 23019 17994 k , 19131 23019 17994
k,
18055 21479 17039 k , 19131 23019 17994 k , 35516 42048 34252 k , 1110 1221 999 CINTm/graad1 ,3.4 Berekening, eigenfrequenties
Nu de massarnatrix en de stijfheidsmatrix bekend zijn kunnen de eigenfrequenties van, het rotorsysteem berekend worden. Er wordt uitgegaan van de homogene bewegingsvergelijking:
AtiKxO
I3.9)Substitutie van de oplossing
toe
(3.10) geeft
E
K-.02"MjI
-Jo (3.11)met een van nut verschillende oplossing voor x als.
tie lix - 0.2 AfI4
(3.12)De waarden voor de eigenfrequenties staan in onderstaande tabel 16. Hierbij moet opgemerkt worden dat het systeem gecliscretiseerd is in een model met slechts zeven schijven. Bij een gediscretiseerd systeem is het aantal trillingsvormen dat nauwkeurig beschreven ;can worden veel kleiner clan het aantal vrijheidsgra-den [Meijers, 1992]. Ruwweg de eerste drie trillingsvormen zijn berrouwbaar. In deze label staan oak de maximale en minimale eigenfrequenties die berekend zijn met de maximale en minimale waarden van tabel 3.1 en 3.5. tabel 36 Eigenfrequenties
3. Het Rekenmodet
eigenfrequenties in Hz. V Ky, /M, V K,, /1qm,, __ 1 V Kris/ to0
0 0 , I 37,1391
35;0 i 199,6 2353 181.5 I co) 602,9 __ 694.6 561,0 (44 965,3 1092.6 911,4 co, 1258.814122
1195.5 co, 1405,4 15714 , 1337,2In onderstaande grafieken zifn de trillingsvormenweergegeven_
0-0
Section, Maintenance Engineering
'1' yr-cede elgeraitrilfing n.yor
2 4 5
..ber dee efgerst.rillingsrorres
3 4
3 Het Rekenmodel
I r
0.5
0=0.5
erxtrillira
0.50.5
0.5
0.5
1 2 5 7 1 Eererte eige4ratrillingerrox-m 5 7 15 3 2 3 00.5
0.'5
figuur 3.3 TriMingsvormen van 1.1eA
3.5 Betrouwbaarheid van het model
aan
hand van eigenfrequenties,
In 'het voorgaande is een theoretisch rotormodel opgebouwd wan gimulaties mee uitgevoerd' kunnen worden ten behoeve van torsietrillingsanalyse. De vraag rijst nu echter of een 7-schijfsznodel wel voldoet
voor dit systeem. Is de vereenvoudiglng die gemaakt wordt Met te groat? In B.I.C.E.R.A. Nestorides.
1958) is onderzocht of de vereenvoudigingvan het modelleren van een ischijf per cilinder Met te
onnauw-keurige eigenfrequenties oplevert. Daartoe zijn van 32 verschillende lcrukassen de laagste eigenfrequen-ties bepaald. Dew zijn vergeleken met 'de werkelijke gemeten eigenfrequeneigenfrequen-ties:(figuur 3.4).
vtirae.
gerati-Iltirsigovorrn 53. Het Rekenmodel
0 1 2 modelde
Viercle 3 1eigerit.rillirlgavorm
7 5 4 2 4Smolt IMedlum
Shafts Shafts Shafts -3 C. 5
In figuur 3.4 staat het rela
tieve verschil tussen de ge-
Frit
g= 5
meten en de berekende ei- CC
genfrequenties voor de 32 4, 40-
i
verschillende Icrukassen ,T,.
,.. weergegeven. De stijfheden.t
5' C.van het model zijn met drie 6,, o LE
..
verschillende formules be- a _5 ix
...
rekend, met de BICERA-
.I
I
Ia
CC -OD formule en twee andere
.31. Het Hekenmodel
formules die niet gegeven
t
IDti 22
men concluderen dat in de eiC_ 5
11111LI t2
worden. Uit deze figuur kan
f
u: 0
t
meeste gevallen de eigen-
a -,
5 I
frequemies binnen de 10% ..J 1 i0
nauwkeurigheid moeten ._, 1
liggen. Echter de vraag is
1
'betrouwbaarheid van het E ,o il
I
wat dit zegt over de II
.0'
V
.2.
model want als men zowel
,.
5e
de massatermen als de stijf- I. a LC742
heidsterrnen evenredig vet- i± ig -ct 4)
0 -5
keerd heeft berekend komt _;
men toch op de juiste ei-,
,x -101
.4
_1_
genfrequenties door de be-trekking toe= V(k/m). Om
de betrouwbaarheid van het figuur 3 .4 Vergelijking tussen getneten en berekende eigenfrequenties..
model It
lcunnen toetsen [1310ERA, 19581 zijn meet gegevens nodig,namelijk behalve de gemeten eigenfrequenties ook de gemeten trillingsvormen en de modale massa of stijfheid. Men komt dan snel tot een vergelijking met een efndige elementen model wat buiten het bestek van het onderzoek valt. Er is in dit stadium dan ook geen eenduidige uitspraak over de betrouwbaarheid
van het gekozen 7-schijfsmodel te geven, daar er in de literatuur echter veelvuldig gebruikgemaalct worth
van ideze wijze van modelleren worth er in eerste instantie vanuit gegaan dat de betrouwbaarheid
1 voldoende is.
I
1
i
3s6 Berekening van, de krachten
De lcrachten die op het systeem werken zijntweeledig
massalcrachten gasicrachten
Deze zijn eenvoudig met goniometrifle bepalen.
Section Maintenance Engineering
,
Large -I 1 173.6.1 gaskrachten
Met behulp van een opnemer worth in de ci-tinder de druk geregistreerd. Deze drukken
when voor het model omgerekcnd moeten
worden naar asmomenten. Dit worth gedaan aan de hand van figuur 3.5 waarin:
F8 gaslcracht op cilinder
Fg = ontbonden gaskracht op drijfstang = tangentiele component
De gaskracht ontbonden op de drijfstang
geeft:
(3.13)
figuur 3.5 Krukdriffstang mechanisme De tan2entiele kracht op de kTukas is
F
- lint( 8. (p)F
(3.14)met
sin(0. to ) - sine cos cos 0 sin co
(3.15)
geeft dit:
F
FT
OM, (ton 0 cos cp cos °sin )(3.16)
F (sin@ cos f3=)
MM,
Nu kan 4) nog omgeschreven wordennaar 0
3. lid Rekenmodel
=
F;
Fr F
p A sine3.6.2 massak rach t en
De massakrachten bestaan uit de oscillerende-traagheidslcrachten van zuiger, zuigerpen en het deel van de drijfstang boven het zwaartepunt.
Stel de plaats van de zuiger gerekend vanaf het bovenste dodepunt is S. Dan lcun je S schrijven als:
S - L (1 - cos (I)) R (1-cos 0)
L - - )2 sin 20 - cos 8) (3.19)
6 is te schrijven als wt. Neemtmen nu de afgeleide van de verplaatsing clan lcrijgt men de snelheid van de
zuiger.
De versnelling van de zuiger is de afgeleide van bovenstaande snelheid en is: a
-dv
- 14 4)2 L sin2cat cos cat (1 - X2 sin c.)
di 4
(3.20) c.)2 R cos 2 (.. (1 - 12 sin ct) 2 R 4)2 cos tor
Dit is de versnclling van de zuigerrnassa. Doze zuigermassa bestaat eieenlijk uit de massa van de zuiger,
de massa van de zuigerpcn n demassa van de drijfstang boven het zwaartepunt. Met de tweede wet van
Newton is dit ecnvoudig om te zetten naar massakTachten.
sing) sine
cos 29 - 1 - (3.17)
- 1 - (1)2 gin 2e
&slide gasloacht op het model worth:
-sine sine cos Et sit - (1-)2frin2e R cos 0 1 (17)2 sin 20
3. Het Rekenmodel
F --m
cur aSection Maintenance Engineering
(3.18)
(3.21)
19
)/1
Het totale asmoment bestaat nit de gaslcrachten en de massakrachten en men verkrijgt:
Af - R (
Fgr F: )
(3.22)3.6.3 reactie moment generator
Omdat de generator zijn vermogen direct aan een waterweerstand afgeeft, wordter van uitgegaan dat geen reactiemoment in de as wordt ingebracht. Een waterweerstand is een zodanig ideale vermogensafnemer dat geen invloeden worden verwacht [Spoelstra, 1993]. Er zal wel demping voor de generator moeten worden ingevoerd, deze demping zal, zoals eerder is vermeld, in een later stadium als modale demping worden ingevoerd.
3.7 Linear rekenen versus niet lineair rekenen
Zoals eerder vermeld is het fluctuerende deel van de massatraagheidskrachten, het oscillerende (Jed van de drijfstang, ondergebracht in het rechterlid. Hierdoor is het mogelijk om lineair te rekenen. Men maakt hier een vereenvoudiging omdat dit probleem in werkelijkheid niet lineair is. Maass [1985] heeft deze problematiek onderzocht. Hij voerde responsie-berekeningen uit met een lineair model en met eat Met
lineair model. Maass kwarn tot de conclusie dat men slechts bij langzaamlopende twee-takt motoren
bedachtzaam moet zijn op foutcn welke gantroduceerd worden door het lineaire rekenen omdat deze motoren relatief grote oscillerende massatraagheden bezitten. Orndat de theorie voor 2-talct motoren buiten dit rapport valt wordt verwezen naar Maass "Torsionsschwingungen in der
Verbrennungskraft-machine, Band 4". Hier wordt ook aangegeven dat de fout, welke gemaalct wordt door het plaatsen van de
oscillerende massatraagheden in het rechterlid, voor 4-takt
motoren binnen de 2% ligt voor alle
harmonischen.
3.8 Conclusies t.a.v. het huidige rekenmodel
Ten behoeve van het huidige rekenmodel kan geconcludeerd worden:De massa- en stijfheidsmatrix kunnen met een zekere nauwkeurigheid bepaald worden. De grenzen waartussen de waarden theoretisch moeten liggen zijn bepaald.
De dempingsmatrix is niet te bepalen en zal later modaal moeten worden toegevoegd.
De gaskTachten en massakrachten zijn eenvoudigom te zetten in een draaimoment.
Over de betrouwbaarheid van de vereenvoudigingtot een 7-schijfsmodel is in deze fase geen eenduidig antwoord te geven.
In hoeverre dit model overeenkomt met de werkelijkheid zal in hoofdstuk 5 geanalyseerd worden. Daar
zal ook blijken of de massa-, stijfheids- en dempingstermen van het model gecorrigeerd moeten worden.
Er zullen echter eerst metingen uitgevoerd moeten worden waaraan het model getoetst kan worden. Deze
metingen worden in het volgende hoofdstuk beschreven.
3. Het Rekenmodel
0
4. Metingen
Om het rotormoclel te lcunnen controleren en eventueel te corrigeren zijn metingen uitgevocrd aan een 5
cilinder 4-takt dieselmotor die een generator aandrijft. Er zijn verschillende defecten aangebracht.Het doel
van dew defe.cten is tweeledig. In de eerste plants zijn de defecten aangebracht om deze in een later stadium te lcunnen detecteren, this voor conditiebewaking. En in de tweede plants zijn er metingen
uitge-voerd om het model te k-unnen verbeteren. Er worden door de defecten anderemomenten gegenereerd en
hierdoor andere responsies verla-egen die tot verschillende vergelijkingen voor modelverbetering leiden. In dit hoofdstuk z-ullen de apparatuur, de defecten en de uitvoering besproken worden.
4.1 de apparatuur
Voor dit onderzoek heeft de Koninklijke Marine een 5 cilinder Kromhout GS-108 Met drukgevulde
dieselmotor ter beschikking gesteld [bijlage 1]
(figuur 4.1). Deze dieselmotor drijft een AVK 40
kVA generator aan die zijn energie afgeeftaan een
waterweerstand. De dieselmotor en de generator zijn verbonden door middel van een koppelmee-tas. De volgende parameters lcunnen gemeten wor-den:
cilinderdrukken in alle cilinders
torsietrillingen op het dieseluiteinde, het vliegwiel en de generator
koppel triggersignaal
temperaturen o.a. uitlaatgastemperaturen van de verschillende cilinders toerental brandstofverbruik luchtverbruik afgenomen vermogen hoeveelheid lek receiverdruk
De eerste vier parameters, cilinderdrukken, torsietrillingen, koppel en triggersignaal zijn opgenomen op
band met behulp van een DAT-recorder terwijl de andere parameters werden afgelezen van de
meetappa-ratuur en genoteerd op de meetbladen in bijlage 3. Deze genoteerde waarden, voomamelijk statische
waarden, zijn afgelezen van apparatuur die standaard aan de motor gekoppeld is en zullen in dit kader dan ook niet verder besproken worden. Voor dit onderzoek is de meetapparatuur uitgebreid met drukopne-mers, torsietrillingsopnemers en een triggersignaal.
Section Maintenance Engineering
fig u u r 4 .1 Kromhout 5 cil. flier drukgevuld
4.1.1 de drukopnemers
Het voorgaande ondcrzoek naar conditiebewaking d.m.v. torsietrillingen werd in een eerder stadium If Spoelstra, 1993] ernstig bemocilijkt door slechte drukrnetingen doordat gemeten werd via een lang indicateurkanaal waar drukgolven ontstonden. Ook waren er problemen doordat slechts op een eilinder
gemeten werd en dat deze druk voor alle cilinders gelijk werd gesteld. Dit bleekeen te glove
vere,envoudi-ging te zijn. Om tot betere meetresultaten te komen is in alle vijf de cilinders gemeten. Ook is het indica-teurkanaal Met meer gebruilct. Dit is gerealiseerd door de cilinderkoppen te bewerken zodat de opnemers in de cilinderkop geplaatst konden worden. Er is gebruik gemaalct van watergekoelde Kistler
drukop-nemers type 7063 en 7061. Voor de lelunetingen is een andere opnerner gebruikt namelijk dekleinere
Kistler 6051 A. De reden van deze wijziging, het cre,eren van een lek, en de consequenties van het gebruik van deze opnemer worden in detail besproken in paragraaf 4.2.
4.1.2 de torsietrillingsopnemers
De torsietrillingen zijn op drie plaatsen gemeten, op het dieseluiteinde, op het vliegwiel en aa.n de
genera-torzijde. Op de aseinden is g,ebruik gcmaakt van een Hottinger & Baldwintorsietrillingsopnemer [bijlage
Deze opnemer is een magnetodynamische opnemer en moet op het aseinde geplaatst worden zodat slechts twee meetposities mogelijk zijn. Bij de montage moct deze opnemer goed gecentreerd worden omdat anders amplitudefouten bij de rotatiefrequentie van de as k-uruien optreden. Doordat de opnemer
bestaat uit mechanische componenten, het is een gedempt massa- veersysteem, moet er gecorrigeerd
wor-den voor amplitude en fased.raaiing. Het proble,em van deze opnemer is dat de eigenfrequentie en de dem-ping van het massaveersysteem met
een zekere spreiding is opgegeven oz
[bijlage 2]. De eigenfi-equentie van de opnemer is 3.0 ± 0.2 Hz. en de
0.1
demping is 0.6 ± 0.1. Doordat er
'F.
geen torsietrillings-opnemer-ijkap- 67.
paraat op het K.I.M. aanwezig is lcunnen de eigenfrequentie en dem-ping van de opnemer Met exact be-paald worden. Hierdoor kan de tril-ling een ander vcrloop hebben dan
-0.2
dat er aangenomen worth. De sprei-ding die mogelijk is in de torsietril-lingsmeting staat in fig.uur 4.2.
Om-dat de exacte waarden van de
opne-mer Met bekend zijn wordt met de
gerniddelde eigenfrequentie en dem- figuur 4.2 Signaal torsietrillingsopnemer bij verschillende
ping verder gerekend.
Op het vliegwiel is gebruik gemaalct
van een Briiel & Kjaer 2523 torsietrillingsopnemer. Deze opnemer werkt volgens het laser-doppler
principe en meet het frequentieverschil tussen ingaande en uitgaande laserbundels. In het voorgaande
onderzoek is geconstateerd dat er een onnauwkeurigheid in de Laser-doppler zit. Deze komt voomamelijk
Verschillende eigenfr. en demping torsietrillingsopnemer
4. Metingen
waarden voor de eigenfrequentie en de demper
100 200 300 400 500 600 700 krukhoek[graders] 2]. 10.3 w2.8 wee3.0 b=0.6 wee-.3.2 b=0.7
tot uiting in een hoge noise-floor. Na gesprekken met Briiel & Kjaer hebben deze deopnemer onderzocht en het blijkt dat de opnemer niet aan de specificaties voldoet. Er moeten dus vraagtekens gezet worden bij de uitkomsten van het Laser-doppler signaal. De problemen met de hoge noise-floor zijn ten dele te ornzeilen door bij een hoger vermogen te meten zodat de verhouding trillingsniveau versus ruis omhoog
gaat. Verder kan er Ianger gemiddeld worden zodat de ruis uitgemiddeld wordt. Ook moet gecorrigeerd
worden voor fasedraaiing door de aanwezige filters. De torsietrillingen op het vliegwiel Lumen indirect ook bepaald worden uit de HBM- koppelmeetas en de wel vertrouwde opnemer op het generatoreinde
welke door een eenvoudig verband gerelate,erd zijn aan de torsiebeweging van het vliegwiel.
f
- K
kma(x
vitorw-x
por )Waarin funs, het torsiemoment is en K, de stijfheid van de koppelmeetas is.
4.1.3 de koppelmeetas
De dieselmotor en de generator zijn met elkaar
ver-bonden door een HBM-koppelrneetas. Het signaal Ide07
wordt corium' geregistre,erd en op band gezet met
.25
behulp van de DAT-recorder. Ook het signaal van
de koppelmeetas moet bewerkt worden voor fase-draaiinQ. Ben problem dat tegengekomen is bij de
Section Maintenance Engineering
4. Metingen
Time Ch.R Reel
W20694 KOPPELMEC7RS P15 kW RPM
analyse van het koppelmeetas-signaal is dat de
tan-den van de koppelrneetas bij lage verrnogens met
-.25
continu aanliggen, er worden negatieve waardenvan
de koppelmeetas gelcregen. In figuur 4.3 ziet men
het effect bij een nuldoorgang, het regelmatige Si- .5
0
nuspatroon vertoont discontimnteiten. Om continue
tandaangijping, lineariteit, te waarborgen moet ge- figuur 4.3 Signaal koppelmeetas
meten worden bij een vermogen van minimal 27
kW. Bij nader onderzoek blijk-t echter dat clit slechts bij de gezonde situatie geldt. Bij defect-situatieswaar
de motor grote trillingsuitslagen krijgt is bij geen enkel bekirijfsvermogen continue tandingrijping te
waarborgen. Deze onnauwkeurigheid is niet, bij gebruik van deze koppelmeetas, te voorkomen en er moot met deze onnauwkeurigheid rekening worden gehouden.
4.1.4 het triggersignaal
Het triggersignaal wordt gebruikt voor synchronisatie van de metingen bij latere analyse. Het komt neer op het vastleggen van een startpuls aan het begin van elke cyclus zodat enerzijds de verschillende sigialen exact over hetzelfde tijdsbestek gelden en anderzijds om het mogelijk te maken om signalen naderhand te kunnen middelen. Het signaal wordt gemeten door middel van een afstandsopnemer die een puls geeft warmer een lipje dat gemonteerd is op de as van de brandstofpomp, de opnemer passeert. De reden dat
gekozen is voor de as van de brandstofpomp ligt in het feitdat deze gedurende een cyclus, een
omwente-ling maakt.
(4.1)
23
4.1.5 de DAT-recorder
Een probleem dat biji het simultaan gemeten konden signalen meten, dat de sign
vraagtekens geplaatst.
Daardoor is overgegaan op een 16-kanaals DAT-recorder (figuur 4.4) zodat alle signalen tegelijkertijd geregistreerd kunnen wor-den. Op de DAT-recorder
worden simultaan
de 5
cilinderdrukken, de 3 tor-sietrillingen en de waarde van de koppelrneetas op-genomen. Ook wordt op de DAT-recorder het trigger-signaal, voor synchronisa-tie bij latere analyse geregistreerd.
vorige onderzoek naar boven kwarn was het feit dat slechts twee Signalen
worden en dat daardoor aangenomen moest worden, wilde menmeer dan twee
alen over een fang tijdsbestek Met veranderden. Ook bij deze benadering zijn
guur 41.4 DAT-recorder
4.2 de uitvoering, verwerking
en archivering van de met ingen
42.1 De- uitvoering en verwerking
van de tnetingeS
De metingen zijn ungevoerd volgens het meetschema in bijlage 3. Bij het tot stand komen van dit meet-, schema is getracht niet alleen situaties met Mn defect in een cilinder te creeren maar ook verschillende defecten in verschillende cilinders, zoals bijvoorbeeld cilinder 1 af en cilinder 3 deelvermogen. Ook keen dezelfde meting, gezond 27 kW, elke meetserieterug zodat een uitspraak over de reproduceerbaarbeid van de metingen gedaan kan worden.
De idieselmotor wordt bij aanvang van de metingen gedurende ongeveer een half uur opgewarmd totdat de
olie temperatuur vrijwel constant is (60 °C). Dana.worth de motor voor elke meting ingesteld op het
vermogen dat gewenst is. Het gewenste defect worth aangebracht en er wordt in deze situatie ongeveer 5 a
10 min gedraaid totdat de uitlaatgassentemperatuur niet meer veranderd. De DAT-recorder wordt aangezet
en het triggersignaal geactiveerd. Gedurende 6 minuten is gemeten zodat genoeg informatie op de band
staat om in een later stadium het signaal middelen. Deze tijd is zolang gekozen omdat voor de eerder
genoemde Laser-doppler torsietrillingsopnemer lang gemiddeld moet worden om de noise-floor te laten dalen. Tijdens de meting worden alle parameters, die niet op de DAT-band opgeslagen zijn, op de meet-bladen genoteerd.
c
ti7.79y 741-3
vse' 77
ria
4. Metingent
fgz.5.1 dal teC
4. Metingen
Om de metingen
It
kunnen gebruiken voor nadere analyse worden deze gemiddeld. Daartoe worth deDAT-recorder aangesloten op een Briiel & Kjaer Signal Analyser (type 2032). De signalen worden samen met de uiggerpuls den voor Un van de DAT-recorder ingelezen in de analyser. Alle signalen worden 100x gemiddeld, behalve het I ncer-doppler signaal dat, door de hoge noise-floor, 250x gemiddeld worth. Nadat een signaal gemiddeld is, kan het bewaard worden. Het signaal worth hiertoe weggeschreven naar een HP Basic computer. Na deze bewerlcing wordt het signaal geconverteerd van HP Basic naar DOS zodat het
gebruila kan worden in de aanwezige software. Hier wordt het signaal eerst nog bewerIct voor
fase-draaiingen ten gevolge van de meetapparatuur waarna her uiteindelijk gereed is voor analyse. Er zijn 5 druksignalen, 3 torsietrillingssignalen en een koppelmeetassignaal, dus 9 signalen per meting. Waaruit
geconcludeerd mag worden dat het een erg kostbaar tijdverdrijf isvoordat alle metingen zijn verwerIct..
4.2.2. De archivering, van de ffiefingen
De metingen die in bijlage 3 beschreven staan hebben alien ten eenduidige code meegelcregen die in het. vervolg van dit rapport ook zal worden gebruikt.
De metingen staan gearchiveerd onder een zes cijferige code, beginnend met een m (b.v. m020705). De eerste twee cijfers stellen de meetserie voor, de volgende twee cijfers stellen de meting voor en de laatste twee cijfers staan voor de gemeten parameter:.
01 druk cilinder t 02 druk cilinder 2 druk cilinder 3 04 druk cilinder 4 05 druk cilinder 5 08 torsietrillingen dieseluiteinde 09 torsietri Bingen v I egw e I
10 torsietrillingen generator
12 koppelmeetas
Dus meetsignaat m020705 is:
im
02 rmeetserie 2
07 = meting 7
05 = druk in cilinder5
Volgens bijlage 3 is dat de meting waarin eilinder 4 op deelvermogen draait bij 27 kW.
4.3 Opbouw meetschema
Bij de opbouw van het meetschema is rekening gehouden met de vraag of de metingen reproduceerbaar
zijn. Deze vraag kan in tweetypen onderscheiden worden: korte termijn en Lange termijn
reproduceerbaar-held. Bij korte terrnijn reproduceerbaarheid wordt gedacht aan instrumentatieeigenschappen en bij Lange
Section Maintenance Engineering
03
termijn reproduceerbaarheid aan gedragingenvan de machine, afregelfouten of het vervuilen van de
drulc-transducers. Ter controle van de korte termijn reproduceerbaarheid wordeneen aantal metingen uitgevoerd
met enkele rninuten tussenpauze zonder lets aan de afregeling te veranderen. Om de lange terrnijn reprodu-ceerbaarheid te controleren wordt elke meetserie begonnen en beeindigd met eenzelfde meting. Dit zijn
metingen van een gezonde situatie, dus zondereen defect aan een cilindcr, bij een verrnogen van 27 kW.
Om tot een conditiebewaldngssyste,em te komen dat defecten kan detecteren zijn eerst metingen met
defec-ten aan de motor uitgevoerd. Er zijn verschillende defeedefec-ten aangebracht: lekke eilinder, cilinder af,eilinder
deelvemiogen, te late verbranding, verandering van de inspuitdruk van de verstuiver en een luchtinlaat re-strictie. Om het aantal metingen binnen de perken te houden zijn niet alle defecten op alle eilinders
uitge-1
voerd. De vraag is of een zelfde defect in de ene eilinder
05
makkelijker te traceren is dan in een andere cilinder. Ditblijkt inderdaaii het geva1 en wordt veroorzaalct door de
0 tweede trillingsvomi. De tweede trillingsvorrn is bij
be-2 3 4 5 6 7 nadering nul bij de generator en het vliegwiel en heeft
een relatief slappe krukas. Het gevolg is (figuur 4.5) dat figuur 4.5 2e trillingsvorni
de amplitude bij eilinder 5 veel kleiner is clan de ampli-tude van eilinder 1. De karts is dus groot dat een defect in eilinder 1 eenvoudiger is te traceren dan een defect in eilinder 5. Dit zijn de uiterste situaties en het is daardoor aannemelijk om op deze twee cilinders de defecten uit te vocren. Echtcr de vorige onderzoeken hebben zich geconeentreerd op eilinder 2 zodat, om vergelijkingsmateriaal te hebben, gekozen is voor
defeeten aan cilinder 2 en 5 in plaatsvan 1 en 5.
lekke cilinder
\\k
persluchtkoeler
Een lekke cilinder is gecreeerd door
gaatjes met verschillende diameter in de cilinderkop te maken. Dit is gerealiseerd door de Kistler drukopnemer nit de ci-linderkop te halen en in dit gat een plug-/eilindertje te plaatsen met twee
openin-maatbeker
gen Eon waar een veel kleinere drukop-nemer is geplaatst en den waar het lek
mee gecreeerd worth. Op deze twee
gaten zijn twee pijpjes geplaatst. Een
22222:-1-1 waardoor het draadje van de opnemer
loopt en een waardoor de verbrandings-lucht loopt.
Dit geheel wordt, door
opnetner lekruimte gebrek, gekoeld met perslucht. Bij dc eerste Ngingen blijkt de materi-aalkeuze niet geschikt. De constructie wordt veel te warm en de druk-opnemer verbrandt en kan niet me,er gebruikt wordcn. De tweede con-structie (figuur 4.6) is aanzienlijk deugdelijker en geeft goede drulcmetingen. Deze concon-structie is daarna een aantal malen geduplieeerd met lekken van verschillende diameter (0.5, 1.25 en 2 mm). De verbran-dingslucht die uit het lek ontsnapt, wordt via een koelcr opgevangcn in een bak met water waar een maat-figuur 4.6 Schema simulatie lekke cilinder
4. Metingen
beker, gevuld met water, omgekecrd instaat. De hoeveelheid tijd, benodigd om het water uit de maatbeker te persen is een goede indicatie van de grote van het lek. De resultaten staan in bijlage 3. Met ten cilinder-inhoud van 1,4 liter komt men bij lekdiameter 0,5, 1,25 en 2 min tot respectievelijk0,3, 1,8 en 3% lek.
7o
cilinder af
Een eilinder af worth ,gerealiseerd door de plunjer in de brandstofpomp te lich ten.
cilinder deelvermogett
Deelvermogen bij een cilinder worth verkregen door in deze cilinder minderbrandstof it spuiten. Dit is
mogelijk door de hoge-druk toevoerleidin2 tussen de brandstofpomp en de verstuiver te laten lekken. Hier wordt om de mate van lek te kwantificeren de brandstof opgevangen in een maatbeker. Hier wordt dus een
lekke (kapotte) brandstofpomp/leiding met gesimuleerd. Er werd ongeveet 30-50% vermogenverlieS
ingesteld.
te late en te vroege verbranding
DR wordt eenvoudig gerealiseerd door het inspuittijdstip van de brandstof it veranderen dat slechts
mogelijk is voor alit cilinders tegelijk. Dit tijdstip is 5 graden te vroeg en 5 graden it laat gezet.
inspuitdruk verstuivers
Er zijn metingen gedaan bij verschillende verstuiverdruldcen. Normaal zitten er verstuivers in met een
openingsdruk van t75 bar. Er zijn metingen verricht bijten verstuiverdruk van 125, 140 en 155 bar.
in iaatrestrictie
Om een verstopt luchtfilter te simuleren is ten inlaatrestrictie toegebracht. Dit is gerealiseerd door in de luchttoevoerleiding ten geperforeerde plaat it plaatsen. Ms maat voor de restrictie wed de onderdruk in
de receiver genomen. In ten gezonde situatie is de onderdruk in de receiver 10 mm kwik en bij de inlaat
resnictie werden onderdrukken gerealiseerd van 39en 52 mm lcwik.
4. Metingen
4.4 Drukmetingen
De drulanetingen zijn uitgevoerd op alle cilinders. Doordat tijdens eerdere imetingen is gebleken dat. drukmetingen via het indicateurkanaal een te grove onnauwkeurigheid introduceren zijn aanpassingen aan
de cilinders gemaakt zodat een directe drulaneting in de cilinder mogelijkwerd. Hierdoor worth het effect.
van drukgolven in het indicateurkanaal geelimineerd. Echter oak daarna blijken er discrepanties op te, treden wat o.a. veroorzaakt wordt door ,een slechte bepaling van het bovenste dode punt (B.D.P.). In deze paragraaf zal de problematiek van de drukmetingen worden behandeld.
Faseverachuiving van +en- I graad
4.4.1
Gevoeligheid voor de
be-paling van het B.D.P.
Het draaimoment Willa erg gevoefig Etc zijn voor de plaats van het B.D.P. Daar
het draaimoment het ingangssignaal van
het rekenmodeb is, moet deze nauwkeu-rig betaald worden omdat anders
mo'-delverbetering
viijwI
onmogelijkwordt.
In figuur 4.7 staat het drulcsignaal van een en dezelfde meting drie maal
afge-beeld echter met een graad in fase
ver-schoven. De relatie tussen fase-graden en Icrukgraden is: a waatin: = fase-graad = krukhoekgraad n = harmonischegetal = taktgetal
Op het oog is deze verschuiving mini-maal. Wordt echter gekeken naar figuur
4.8 waar de draaimomenten van den
drukrnetingen zijn afgebeeld clan ziet men dat de invloed van deze kleine ver-schuivingen enorm is. Het is daarom dus oak van het ,grootste belang om het
figu u r 4.7
4500
1000
kruthaek [gradenj
Drie moat her zelfde druksignaar echter
een halve krukgraad verschyen1
Faseverachuiving van 4. en Garuddeld draaimoment -I graad 48,54 Nm 0 grad 57.84 Nm / graad 67.04 Nm 300 400 500 trukhock[grader')
figuur 4.8 Gasthorizenten van de drukken van fig. 47
4. M e tin een 700 10 100 200 300 400 700 (4.2) 200
150 1
100
10*
50
Fouriecreekstert1vande moment(en).
rot
50
Section Maintenance Engineering
POO 150
frequentie (Hz.)
100
frequentie (Hz)
figuur,4 .9 Frequeraiespectrunr van figuur 4.8
4.4.2 Het bepalen van bet B.D.P.,
De meetmethodiek van de drukken is als volgt: vanaf de as van de brandstofpomp wordt met behulp van een magnetische opnemer een triggersignaal opgenomen. De reden waarom de as van de brandstofpomp is
gekozen is dat de as van de brandstofpomp denomwenteling maalct per cyclus terwijl de as van de motor
twee omwentelingen per cyclus mash. Deze triggerpuls is de startpuls voor de meting. Danawordt de
triggerpuls vermenigvuldigd met 512 wellce de discrete datapunten over ten cyclus zijn.Het druksignaal
wordt gedurende enkele minuten op een DAT-recorder opgeslagen. Bij het verwerken van de drukmetin-gen worden deze liitgelezen van de DAT-recorder en 100 maal gemiddeld. Hier treden twee problemen naar voren:
Ten eerste blijict er een verschuiving van het signaall op te treden door de triggerpuls. Doordat de
AD-convener niet gestuurd worth door de triggerpuls (extern gesampeld) valt het caste discrete datapunt Met
samen met de triggerpuls. Het e,erste datapunt is het caste datapunt dat gelezen worth na het passeren van de triggerpuls. De triggerpuls zit dus in het algemeen ergens tussen twee datapunten in. Daar het druksig-naal 100 maal gemiddeld worth zal het triggersigdruksig-naal gerniddeld een halve resolutiestap voor het eerste datapunt liggen. Het verkregen druksignaal zal dus een halve Tesolutiestap naar links moeten warden verschoven. 150 g 0
=1 gad
0. 0v.1
200 250I
200 250. 4. Metittgen,B.D.P. zoi nauwkeurig mogelijk te bepalen. In figuur 4.9 staan de frequentie-componenten van de gasmo-menten van figuur 4.8. Men ziet dat de verschuiving laagfrequent de grootste invloed heeft en dat de invloed oafneemt bij hogere frequentiecomponenten.
29
200
50
0
Een volgend probleem dat geconstateerd worth is dat dc triggerpuls niet ideaal is. De opg,aande flank van de puls loopt niet ideaal vertikaal en door kleine tocrentalvariaties van procescyclus naar procescyclus, waar niet zo snel voor gecorrigeerd kan worden, zitten er soms in plaats van 512, 511 of 513 resolutie-stappen in een procescyclus. Echter doordat het signaal 100 keer gerniddeld worth, worth dit effect uitgemidde Id.
Nadat het signaal 100 maal gemiddeld is moet het nog in de tijd verschoven worden om het tijdstip 1=0 vast tc leggen. Om de druksignalen te verschuiven zal een compressiemeting, ijkmeting, gebruikt moeten
worden. Het maximum van de compressiemeting wordt in de tijd verschoven zodat het 0,75 gradcn voor
het B.D.P. komt te liggen. Den 0,75 gradcn is gekozen en staat voor de therrnodynamische-verlieshoek [van de Pol, 1984]. Deze krukhoek tussen het thermodynamische B.D.P. en de triggcrpuls is bij benade-ring voor alle metingen hetzelfde.
De toeren- en
vermogensafhank-e 1 i jkhvermogensafhank-eid van de
thermo-dynamische-verlieshock hoeft 31
Met meegenomen te worden om- 30.5
dat er gcmeten worth bij een
con-stant toerental en vermogen. 30
Hierdoor kunnen alle metingen
met cenzelfde hockverdraaiing 29.5
verschoven worden. Het volgende
probleem is dat de resolutic 29
slcchts 512 punten over ecn
cy-clus van 720 graden is. Hierdoor 28.5
is de resolutiestap 1,4 grader'.
28
wat erg onnauwkeurig is volgens boven-staande beschouwing over
27.5 de invloed van het B.D.P. op het
draaimoment. De nauwkeurigheid 27
van het maximum van eon druk- 350 352
meting
tin
vcrhoogd worden icrukhock [graden]door de top van de drukrneting te figuur 4.10 Verschuiving roar thermodynamische B.D.P. met
be-curvcfitten met eon parabool hulp van een parabool waarvan het maximum exact to
bcpalen is (figuur 4.10).
4.4.3 Probleem: B.D.P. verschilt bij verschillende metingen
Er zijn verschillende compressiemetingen gedaan op de verschillende cilinders. Met behulp van eon
curvefitmethode is
het maximum bcpaald. Hct problem is echter dat de verschillende
compres-siemetingen ten opzichte van elkaar in de tijd verschoven zijn. In figuur 4.11 staan cirie verschillende compressiemetingen van cilinder 2. Doze metingen moeten idcntick zijn wat ook bevestigd worth door figuur 4.11. Worth echter het gedeelte condom het B.D.P. uitvergroot (figuur 4.12) dan ziet men duidelijke
Curvefitting vor bepaling drukInaximum
4. Al etingen