• Nie Znaleziono Wyników

Arbeidswet en industrie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Arbeidswet en industrie"

Copied!
170
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

ARBEIDSWET EN

INDUSTRIE

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING

VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE

TECHNISCHE WETENSCHAP AAN DE

T E C H N I S C H E H O O G E S C H O O L TE

DELFT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR

MAGNIFICUS, DR. ING. IR. H . S. HALLO,

HOOGLEERAAR IN DE AFDEELING

DER ELECTROTECHNIEK, VOOR EEN

COMMISSIE UIT DEN SENAAT TE

VERDEDIGEN OP DONDERDAG DEN

2ISTEN MEI 1931, DES NAM. TE 3 UUR

DOOR

JHR. W I L L E M J U L E S J A N DE MURALT

W E R K T U I G K U N D I G I N G E N I E U R

GEBOREN TE SOERABAIA

(4)

Bldz.

Voorwoord 5

1. Inleiding en beknopt historisch overzicht... 9

2. Wettelijke bepalingen voor enkele bedrijven in

Nederland en eenige buitenlandsche Staten 39

3. Bezwaren der werkgevers en werknemers

tegen de huidige bepalingen 95

4. Arbeidswet en aanpassing aan de industrie.. 113

5. Uitvoering en naleving van de Arbeidswetten

(5)

Algemeen wordt gevoeld, dat het industrieele leven een buitengewoon moeilijken tijd doormaakt, zoowel op economisch en sociaal (dit vooral als gevolg van de heerschende crisis) als ook op ethisch gebied. Dit laatste zeer belangrijke gebied mag vooral niet uit het oog worden verloren.

Als gevolg der sociaal-politieke stroomingen is een drang naar medezeggenschap der arbeiders merk-baar. Die medezeggenschap is allereerst naar voren gebracht in de socialistische en communistische theorieën en later, zij het ook met een geheel eigen karakter, door de actie voornamelijk van de R. K. vakorganisaties.

Medezeggenschap — hoe dan ook ingericht — kan echter alleen dan sociale en economische vruchten afwerpen, indien zij een werkelijke behoefte is van het industrieele leven zelf, dus van de ondernemers en van de arbeiders. En nu is het voor de Regeering en ook voor iedereen, die buiten de industrie staat, zoo buitengewoon moeilijk vast te stellen, of inder-daad die behoefte aanwezig is. De bestuurderen der vakorganisaties staan gewoonlijk buiten de praktijk van de industrie, zoodat er twijfel kan rijzen of zij werkelijk wenschen der arbeiders ver-tolken, die ontstaan zijn zonder dwang van buitenaf. De resultaten van besprekingen tusschen werk-gevers en werknemers zijn op dit gebied over het algemeen niet gunstig te noemen.

(6)

Men denke b.v. aan de arbeidsconferenties te Geneve gehouden, aan het practisch resultaat van de on-dernemingsraden in Duitschland, enz. (Het boek-drukkersbedrij f in Nederland, dat een beperkte, bedrij f sge wij ze geregelde medezeggenschap kent, maakt hierop een gunstige uitzondering).

Het voorontwerp Bedrij f sradenwet van Minister Ver-^ schuur opent de deur voor een bedrij f sge wij ze ge-regelde medezeggenschap.

Is het nu niet van het grootste belang, alvorens een dergelijke wet in het leven te roepen, enkele proeven te nemen teneinde tot de wetenschap te komen, of inderdaad de Nederlandsche Industrie voor bedrijfsorganisatie en medezeggenschap rijp is? In mijn proefschrift heb ik een bescheiden voorstel gedaan tot een proefneming in deze richting.

Daarbij is aan de bedrij f scolleges slechts de bevoegd-heid gegeven, de uitvoeringsbesluiten der Arbeids-wet te ontwerpen, waarna deze, na door den Minis-ter te zijn goedgekeurd, kunnen worden vastgesteld. Daarbij is gepoogd den invloed der organisaties buiten deze colleges te houden, om op die wijze een objectief oordeel mogelijk te maken van den individueelen ondernemer en van de bedrij f sarbeiders zelf.

Het komt mij voor, dat hij, die een beschouwing ten beste geeft betreffende de Nederlandsche Ar-beidswet, wel allereerst een woord van hulde mag brengen aan den Minister van Arbeid, Prof. Mr. P. J. M. Aalberse, onder wiens zoo werkzaam be-wind deze wet tot stand weid gebracht.

(7)

Daarbij past zeker niet minder een uiting van groote waardeering voor het werk, verricht door Mr. J. Westhoff, Administrateur, Hoofd van de afdeeling ,,Arbeid" aan het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid, die zulk een beteekenend aandeel heeft gehad in de samenstelling van deze wet en van haar uitvoeringsmaatregelen.

Hoe men ook moge oordeelen over de bedoelingen, de gevolgen en de waarde der Arbeidswet, erkend dient te worden, dat de bepalingen en voorschriften, die zij bevat en die schier alle in ons land voorkomen-de industrieën, met al haar bijzonvoorkomen-dere samenstel-lingen en behoeften bestrijkt, op meesterlijke wijze zijn opgesteld en samengebracht.

Gaarne breng ik ook mijn oprechten dank aan mijn promotor. Prof. Dr. J. A. Veraart voor de zoo waarde-volle raadgevingen, die ik van hem mocht ontvangen. Ten zeerste heb ik het ook gewaardeerd, dat mijn chef, de heer Ir. J. L. M. Asselbergs, Hoofdinspec-teur van den Arbeid, op zulk een sympathieke wijze mijn bescheiden studie heeft vergemakkelijkt, ter-wijl ik ook mijn erkentelijkheid betuig aan den heer Th. C. Geudeker, Hoofd van Administratie ter Directie van den Arbeid, die mij alle gewenschte inlichtingen verstrekte, telkens wanneer ik die van noode had.

Ten slotte heb ik het zeer op prijs gesteld, dat ik de N.V. C. N. Teulings' Koninklijke Drukkerijen te 's-Hertogenbosch bereid mocht vinden om mijn geschrift op zoo zorgvuldige wijze in boekvorm te doen verschijnen.

(8)

%

(9)

EN BEKNOPT HISTORISCH OVERZICHT.

De sociale wetgeving en in het bijzonder de Ar-beidswet, is van ingrijpende beteekenis in de hui-dige samenleving.

Toen het gildewezen, dat regelingen inhield, die als voorloopers zijn te beschouwen van de Arbeids-wetgeving, in Frankrijk in den nacht van 4 Aug. 1789 en in ons land in 1798 onder art. 53 van de Staatsregeling der Bataafsche Republiek werd af-geschaft, kwam daarvoor niets in de plaats. Zelfs elke vereeniging van bedrij f sgenooten, dus zoowel de vakorganisaties van arbeiders als van patroons, werd door middel van het coalitieverbod onmogelijk gemaakt. (Het eerst in Frankrijk op 14 Juni 1791). Dit verbod heeft zich echter niet lang staande kunnen houden. In Engeland viel het reeds in 1824, in Frank-rijk in 1864, in Duitschland voor het grootste deel in 1869 en in ons land in 1872.

De industrie, welke zich in het begin der vorige eeuw sterk begon te ontwikkelen door de practische doorvoering van de vindingen van Watt, Ark-wright, Fulton, Stephenson e. a. uit de 2de helft der i8de eeuw, bracht een volkomen wijziging der verhoudingen in het bedrijfsleven met zich mee. Door de invoering van de machines gevoelden de arbeiders zich achteruitgezet en de machine-op-roeren waren dan ook niet van de lucht. Deze werden in Engeland krachtig onderdrukt. Zelfs werd in

(10)

i 8 i 2 de verwoesting eener fabriek met den dood gestraft. Bekend is ook de fabrieksbrand te Uster (Zwitserland) van 1832 en het optreden van de-Lyonsche zijdewevers van 1831 met als strijdpa-rool: ,,Vivre en travaillant ou mourir en combat-tant". Zoo ook de Duitsche weversonlusten. ^) Het standpunt der arbeiders was ook wel te be-grijpen. Van niet voldoende ontwikkeling om ook de groote voordeden der machines voor de maat-schappij in de toekomst te begrijpen, gevoelden zij alleen, dat hun persoonlijke vakkennis niet meer van zooveel beteekenis zou zijn bij het vervaar-digen van het product en dachten zij, dat de be-hoefte aan werkkrachten zou verminderen, waar-door zij economisch zwakker zouden komen te staan.

Een ingrijpende verandering hebben de machines ook in de sociale verhoudingen teweeggebracht. De patronale omgang tusschen werkgever en werk-nemer verminderde sterk, ongeschoolde krachten konden worden gebruikt met het gevolg: kinder-arbeid en kinder-arbeid van vrouwen en meisjes.

Hoe meer de arbeidsverdeeling werd doorgevoerd, des te gemakkelijker konden dergelijke, ongeschool-de krachten worongeschool-den gebruikt.

Dat deze feiten een noodlottigen invloed uitoefenden op het gezinsleven en op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de werknemers, is te begrijpen. Ook op economisch gebied ! De machines waren kostbaar en konden moeilijk door de arbeiders worden

^) In ons land werd de eerste stoommachine in de garenspinnerij van Pieter van Doom te Tilburg door de arbeiders vernield.

(11)

aangeschaft. Zoo verwijdde de machine de kloof tusschen de arbeiders en het kapitaal. Moeilijk werd het voor den werknemer eens werkgever te worden. Anton Menger, sprekende over het maat-schappelijk huis in het begin der 19de eeuw, zeide: Adel, geestelijkheid, leger en beambten wonen op de eerste verdieping, industrie, handel en landbouw op de tweede en het arbeidende volk op het dakkamertje. Van verschillende kanten werd erop gewezen, dat er iets gedaan moest worden. De parlementaire enquêtes in Engeland van 1842 en van 1862—1866 brachten de ergste toestanden aan het licht. Men kwam op tegen het : ,,Laissez faire laissez aller" principe. Bekend is geworden Johann Hinrich Wi-chern (1808—'1881), de vader der inwendige zending, eveneens Frederic Ie Play (1806—1882) als ver-dediger van het patronage ; zoo ook de bisschop von Kettler; de christen-socialisten in Engeland onder Maurice en Kingsley met de productieve coöperatie, waardoor de arbeider als zelfstandig ondernemer zou kunnen optreden. Onder O'Connor en O'Brien werden in Engeland politieke rechten opge-eischt, hetz.g. Chartisme (1837—^1840 en 1842—1848). Steeds meer werd op wettelijke bescherming aan-gedrongen in Duitschland door de te Eisenach in 1872 opgerichte Verein für Sozialpolitik en een Evangelisch-Sociale beweging onder Adolf Stöcker (1835—1909). Radicaal-afbrekend wenschten de socia-listen te werk te gaan onder Liebknecht in Duitsch-land en Domela Nieuwenhuis in ons Duitsch-land. Bebel daarentegen ging opbouwend te werk, o.a. bij de behandeling van de Gewerbeordnung in 1869.

(12)

Thans is men echter vrij algemeen tot de overtui-ging gekomen, dat arbeidswetgeving noodzakelijk is, dat zij niet moet berusten op welwillendheid of medelijden, doch gebouwd moet zijn op de vaste grondslagen van zedelijkheid en recht. Hierbij moet echter steeds voor oogen worden gehouden de gebie-dende noodzakelijkheid, dat de arbeidswetgeving zich aanpast zoowel aan de billijke eischen van werkgever en werknemer als aan de bevordering van den bloei van het geheele economische leven. Ook den arbeider kan het alleen goed gaan, indien de industrie bloeit. In verband met de steeds verdere doorvoering van de specialisatie in de bedrijven laten zich dan nog bijzondere eischen gelden.

Na te gaan de mogelijkheden, die de bestaande Arbeidswet voor deze doeleinden biedt en te onder-zoeken welke wijzigingen wellicht nog noodig zijn, is het doel van het schrijven van deze dissertatie. Daarbij zal ei naar gestreefd worden, de problemen van arbeidstijd en arbeidsduur zoo objectief mogelijk te bezien. De loonen zullen hierbij echter geheel buiten beschouwing blijven, evenals de bestaande of mogelijke regeling daarvan.

Teneinde een beter overzicht te verkrijgen is het noodzakelijk — in verband vooral met de inter-nationale concurrentie — de hier te lande bestaande bepalingen met die uit het buitenland te vergelijken en daarom volgt hier een kort historisch overzicht van het ontstaan der internationale samenwerking op het gebied der regeling van arbeidsduur en ar-beidstijden, waarop dan verder zal volgen de ont-wikkeling der Nederlandsche voorschriften.

(13)

In 1818 verschenen van de hand van Robert Owen "Two memorials on behalf of the working classes, the first presented to the governments of Europe and America, the second to the Allied Powers as-sembled in Congress at Aix la Chapelle". Deze stukken hadden echter geen tastbaar resultaat. Daniel Ie Grand (1783—^1859) kwam met zijn :

,,Appèl respectueux adressé aux gouverne-ments de la France, de l'Angleterre, de la Prusse et des autres Etats de l'Allemagne et de la Suisse, dans Ie but de piovoquer des lois particulières et une loi internationale destinée a protéger la classe ouvrière contre Ie travail précoce et excessif, cause première et principale de son dépérissement physique, de son abrutissement moral et de sa priva-tion des benedicpriva-tions de la vie de familie".

Toen ie Grand hierop geen succes had, richtte hij zich nogmaals tot de Staten met zijn :

,,Appèl respectueux adressé aux gouverne-ments des pays industriels dans Ie but de provoquer une loi internationale sur Ie travail industriel dont les dispositions seraient k arrêter par leurs délégués réunis en un congres lors de l'exposition de Paris 8 mars 1853 et 25 avril 1855."

Hoewel ook thans een direct succes uitbleef, slaagde hij erin de gemoederen in beweging te brengen. Bekend zijn ook de besprekingen van Gastein tus-schen Bismarck (Duitschland) en Graf von Beust

(14)

(Oostenrijk-Hongarije) in 1871 en de voorstellen in de Fransche Kamer in 1884 door Ie Comte de Mun. Van meer resultaat was de actie van den Bonds-raad van Zwitserland in 1881. Deze leidde tot het uitschrijven van een internationale conferentie te houden op 5 Mei 1890 te Bern. Deze conferentie is echter niet doorgegaan, aangezien Duitschland de leiding nam. Resultaat : de internationale con-ferentie van 15 Maart 1890 te Berlijn onder voor-zitterschap van Freiherr von Berlepsch.

Daar dit een conferentie was van diplomaten, dus van menschen, die buiten de industrie stonden, werd niet veel bereikt. Toch gaf zij den stoot tot het internationaal congres voor wettelijke bescher-ming van arbeiders in 1897 te Brussel. Hier werd voor het eerst de wensch geuit voor het stichten van een permanent internationaal bureau. Die wensch kwam in vervulling op het congres van Parijs in 1900, door de stichting van de Internationale Ver-eeniging tot wettelijke bescherming van arbeiders. Deze had tot doel:

I". het vormen van een band ;

2". het stichten van een internationaal arbeids-bureau ;

3". het vergemakkelijken van de studie der wetten en van de toepassingen in de verschillende landen ;

4". het trachten, deze wetten met elkaar in over-eenstemming te brengen ;

5". het bevorderen van de samenroeping dei in-ternationale congressen voor arbeidswetgeving.

(15)

Gaan wij thans meer in bijzonderheden na de ver-schillende punten der arbeidswetgeving.

Hierbij bepalen wij ons tot de volgende punten, voor zoover die betrekking hebben op fabrieken of werkplaatsen, zooals die in de Nederlandsche Ar-beidswet van 1919 Worden omschreven in art. 2 dier wet :

a.) kinderarbeid;

b.) arbeid van jeugdige personen ;

c.) arbeid van vrouwen ;

d.) arbeid van volwassen arbeiders,

en wel uitsluitend in verband met arbeidsduur en arbeidstijden.

a.) K I N D E R A R B E I D .

Op het congres van de American Federation of Labor, November 1917 te Buffalo, werd de volgende eisch voor het vredestractaat, dat een einde zou maken aan den wereldoorlog, gesteld :

,,Geen artikel of waar zal in het internationale verkeer bevracht of geleverd worden, aan welker vervaardiging personen beneden 16 jaar deelgenomen hebben of bij welker pro-ductie zij zijn toegelaten."

De Europeesche vakbeweging der arbeiders (Enge-land, Frankrijk, België en Italië) stelde te Leeds reeds in Juli 1916 een program vast, waarin de volgende bepaling voorkomt :

,,De leeftijdsgrens voor kinderen in indu-strieelen-, commercieelen- en landarbeid, wordt bepaald op 14 j a a r . "

(16)

Program van Bern, October 1917, vertegenwoordigers van Duitsche, Oostenrijksche, Tsechische, Hon-gaarsche, BulHon-gaarsche, Zwitsersche, Hollandsche, Deensche, Zweedsche en Noorsche arbeiders vak-beweging :

,,Kindem unter 15 Jahren ist jede Erwerbs-tatigkeit zu verbieten".

Het vredesverdrag van Versailles bepaalt zich tot algemeenheden.

Het ontwerp-verdrag van de van 29 October tot 29 November 1919 te Washington gehouden inter-nationale arbeidsconferentie, geratificeerd in Neder-land bij wet van 20 Mei 1922 S. 369, bepaalt volgens artikel 2 :

,,Les enfants de moins de quatorze ans ne peuvent être employés ou travailler dans les établissements industriels, publics ou pri-vés, OU dans leurs dépendances a l'exception de ceux, dans lesquels sont seuls employés les membres d'une même familie."

b.) ARBEID VAN JEUGDIGE PERSONEN. Berner overeenkomst van 26 September igo6,

nacht-arbeid voor vrouwen verboden ; hiermede dus ook voor vrouwelijke jeugdige personen.

Samenkomst in Bern. Op 5 September 1913 werd

een internationale overeenkomst voorbereid, waarbij nachtarbeid ook voor jeugdige mannelijke arbeiders zou worden verboden, maximum arbeidsduur van

(17)

10 uur per dag. Door het uitbreken van den oorlog is het niet tot die overeenkomst gekomen.

Program van Buffalo, November igiy.

art. 2. De normale arbeidsdag in de industrie en

handel zal de acht uren niet overschrijden.

Program van Leeds, Juli igi6.

Nachtarbeid voor jeugdige personen (onder i 8 jr.) en in continubedrijven verboden, maximum arbeids-duur 10 uren per dag, in schadelijke bedrijven maxi-mum arbeidsduur 8 uren per dag, vrije Zaterdag-middag en Zondag.

Program van Bern, October igiy.

Arbeid voor jeugdige personen (onder i 8 jaar) ver-boden tusschen 8 uur nm. en 6 uur vm. ; op Zon-en feestdagZon-en ; in schadelijke bedrijvZon-en. Maximum arbeidsduur l o uren per dag, later te brengen tot 8 uren per dag. Maximum arbeidsduur voor meisjes 8 uren per dag. Vrouwelijke arbeiders Zaterdag I2 uur vm. tot Maandagochtend (ten minste 42 uren) verboden te arbeiden. Verboden extra werk mee te geven naar huis. Na 4 uren arbeid een half uur rust. Gelegenheid geven tot volgen van vakonderricht; dit te geven tusschen 8 uur vm. en 6 uur nm.

Het ontwerp-verdrag van Washington 29 October— 29 November 1919, geratificeerd in Nederland 20 Mei 1922.

Verbod arbeid van jeugdige personen in den nacht (10 uur nm. tot 5 uur vm.) uitgezonderd voor jeug-dige personen boven 16 jaar in continubedrijven of in geval van overmacht.

(18)

Afzonderlijke aanbeveling om schadelijke bedrijven voor jeugdige personen te verbieden.

Het afzonderlijke ontwerp-verdrag betreffende den arbeidstijd bepaalt als regel 8 uren per dag en 48 werkuren per week. Staat echter toe, indien door ge-woonte of bij onderling overleg een andere regeling is bepaald, dat, indien op een of meer dagen der week korter dan 8 uren wordt gewerkt, op de overige dagen tot 9 uren per dag kan worden gewerkt, mits tot een max. van 48 uren per week. Vele uitzonderingsbe-palingen zijn echter toegestaan, zooals b.v. voor continubedrijven, een gemiddelde arbeidsweek van 56 uren, enz. Speciale uitzonderingen zijn gemaakt voor Japan, Britsch-Indië en Griekenland, terwijl het ontwerp in het geheel niet van toepassing is voor China, Perzië en Siam.

c.) ARBEID VOOR VROUWEN.

Berner overeenkomst van 26 September igo6.

De arbeid der vrouwen zal verboden zijn gedurende I I achtereenvolgende uren, waarin in ieder geval de periode van 10 uur 's avonds tot 5 uur 's morgens valt. Uitzondering voor Seizoen-industrieën, waarbij de nachtrust gedurende 60 dagen per jaar kan ver-minderd worden van 11 tot 10 uren.

Invoering in suikerfabrieken en wolspinnerijen enz. 10 jaar opgeschort. België en Oostenrijk eischten deze opschorting.

Toetreding van België, Denemarken, Duitschland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije, Itahë,

(19)

Luxem-burg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Zweden en Zwitserland.

Veel moeite met de doorvoering in Spanje (spinners in Katalonië) en Zweden (feministische campagne).

Samenkomst te Bern 5 September igij.

Maximum 10 uren per dag. (De oorlog verhindert verderen arbeid).

Program van Buffalo November igij.

De normale arbeidsdag in handel en industrie maxi-mum 8 uren per dag.

Program van Leeds igi6.

Nachtarbeid voor vrouwen en in continubedrijven verboden.

Maximum arbeidsduur 10 uren per dag, in schadelijke bedrijven 8 uren per dag. Vrije Zaterdagmiddag en Zondag.

Program van Bern. October igiy.

Arbeidsduur 8 uren per dag, 44 uren per week. Vrij vanaf Zaterdagmiddag tot Maandagochtend (min-stens 42 uur). Nachtarbeid tusschen 8 uur nm. en 6 uur vm. verboden.

Verboden is ook nog extra werk mee te geven naar huis. Verboden is te werken in schadelijke bedrijven en 10 weken in het geheel vóór en na de bevalling en minstens 6 weken na de bevalling.

Ontwerp-verdrag van Washington 2g Oct.—29 Nov. 'ig,

geratificeerd in Nederland 20 Mei 1922. Verbod arbeid vrouwen in den nacht (10 uur nm. tot 5 uur vm.)

(20)

In een afzonderlijk ontwerp-verdrag is bepaald, dat een vrouw geen arbeid mag verrichten binnen 6 weken na haar bevalling. Bovendien, dat zij het recht heeft op geneeskundige verklaring binnen 6 weken vóór de waarschijnlijke bevalling het werk neer te leggen. Als zij haar kind voedt, heeft zij recht op 2 rusttijden van een half uur per dag.

In een afzonderlijke aanbeveling: den arbeid te verbieden voor vrouwen in schadelijke bedrijven.

Betreffende het afzonderlijk ontwerp-verdrag voor den arbeidsduur verwijs ik naar hetgeen onder ar-beid voor jeugdige personen is gezegd.

d.)

ARBEID VOOR VOLWASSEN ARBEIDERS.

Program van Buffalo November igiy.

De normale arbeidsdag in industrie en handel zal de 8 uren niet overschrijden.

Dwangarbeid zal alleen worden geduld als straf op een rechterlijk geconstateerd misdrijf.

Program van Leeds Juli igi6.

Arbeidstijd voor alle arbeiders maximum lo uren per dag ; in schadelijke bedrijven 8 uren per dag. Een wekelijksche rusttijd van i | dag, normaal Zater-dagmiddag en Zondag. Verschuiving op andere dagen uitzonderingswij ze toegestaan.

Program van Bern October igiy.

Arbeidsduur maximum lo uren per dag (later te brengen op 8 uren); in schadelijke bedrijven maximum

(21)

8 uren per dag. Een wekelijksche rusttijd van 36 uren, normaal Zaterdagmiddag en Zondag. Verschuiving op andere dagen bij wijze van uitzondering toege-staan. Nachtarbeid (8 uur nm. tot 6 uur vm.) slechts bij uitzonderingen toe te staan.

Ontwerp-verdrag van Washington. Zie onder b.)

Ar-beid voor jeugdige personen.

Ter verduidelijking nog enkele opmerkingen om-trent de ontwerp-verdragen en aanbevelingen van

Washington.

Het vredesverdrag van Versailles bevat een serie artikelen (387—427), samengebracht in het 13de deel, dat genoemd is ,,Arbeid". Ingesteld wordt een permanente organisatie, waartoe alle oorspronkelijke leden van den Volkenbond behoor en als oorspronke-lijke leden dezer organisatie.

De organisatie omvat :

Het Internationaal Bureau van den Arbeid en een te houden algemeene conferentie van de vertegenwoor-digers der leden. Deze conferentie komt eenmaal per jaar bijeen.

Het Internationaal Bureau van den Arbeid is ge-vestigd te Geneve. (Het Internationaal Arbeids-bureau te Bazel is echter blijven bestaan).

Volgens het vredesverdrag had de eerste zitting der conferentie plaats in October 1919 te Washington. Gedurende deze internationale conferentie van 29 October—29 November 1919 zijn 6 ontwerp-ver-dragen aangenomen en 6 aanbevelingen (hiertoe was noodig een meerderheid van 2/3). De 6

(22)

ontwerp-verdragen (ontwerp conventies) hebben betrekking op de volgende onderwerpen :

i". arbeidsdag van 8 uren en arbeidsweek van 48 uren ;

2". voorkoming van werkloosheid en leniging van de gevolgen daarvan ;

3". vrouwenarbeid vóór en na de bevalling en uit" keering bij moederschap ;

4". nachtarbeid van vrouwen ;

5". leeftijd van toelating van kinderen tot industri-eelen arbeid ;

6". nachtarbeid van kinderen (jeugdige personen). De aanbevelingen zijn slechts geuite wenschen en hebben geen bindende kracht. Zij betreffen :

a.) werkloosheid ;

b.) wederkeerigheid van behandeling van

buiten-landsche arbeiders ;

c.) voorkoming van miltvuur ;

d.) bescherming van vrouwen en kinderen tegen

loodvergiftiging ;

e.) de instelling van een staatsgezondheidsdienst; f.) verbod van gebruik van witte phosphor in de

lucif ersf abr icage.

Elk jaar is overeenkomstig het vredesverdrag van Versailles een internationale arbeidsconferentie ge-houden. Al deze conferenties hadden te Geneve plaats, met uitzondering van de Internationale Zee-liedenconferentie, welke te Genua werd gehouden. Veel werd niet bereikt en het bleek, dat de 8-uren dag maar door weinig staten werd geratificeerd.

(23)

Nadat wij nu in groote trekken hebben nagegaan het historisch verloop der internationale stroomingen, die tot een zekere mate van internationale samen-werking hebben geleid op het gebied der sociale wetgeving, gelijk wij die thans kermen, volgt thans een verkort overzicht van het ontstaan der Arbeidswet in Nederland met de algemeene bepalingen omtrent arbeidsduur en arbeidstijden voor fabrieken en werk-plaatsen.

a.) KINDERARBEID.

De regeering richtte zich op 6 Juli 1841 met een circulaire tot de gouverneurs der provinciën, waarin een aantal vragen betreffende den kinderarbeid werd gesteld. Enkele belangrijke antwoorden kwa-men in, maar daar inmiddels de opvattingen over het optreden van den Staat ten opzichte van sociaal-economische vraagstukken geheel waren veranderd, bleef deze zaak geruimen tijd rusten.

De Maatschappij tot bevordering van Nijverheid schreef in 1853 een prijsvraag uit betreffende kinder-arbeid en noodzakelijkheid van een wettelijke rege-ling. Het antwoord bleef uit. Nogmaals, eenigs-zins gewijzigd, werd de vraag in 1856 uitgeschreven, waarop geen bekroning volgde, daar men meende, dat in de antwoorden de voordeden van kinderarbeid werden overdreven, de nadeelen verdoezeld.

(24)

L.(alleman) te M.(oordrecht), geheeten : ,,Slavernij in Nederland". Dr. Coronel publiceerde een aantal monografieën. Leidsche fabrikanten drongen in i860 nogmaals bij de regeering aan op een circulaire aan de Commissarissen des Konings. Op 7 Maart 1863 hield J. J. Cremer een voordracht, die in brochure-vorm is uitgegeven, getiteld: „Fabriekskinderen. Een bede, maar niet om geld."

Op 17 Maart 1863 zonden 32 Leidsche fabrikanten, o.a. Ie Poole en Zaalbergen een adres aan den Koning om een wettelijk verbod van kinderarbeid te be-vorderen. Dit was een zeer prijzenswaardige en wel overwogen daad van deze industrieelen.

Eindelijk werd op 30 September 1863 een Staats-commissie benoemd, bestaande uit De Vries Robbé

(Voorzitter). Mr. Olivier, Dr. Zeeman. Dr. Evers en J. van Heukelom Jr. Eerst in 1869 was het rapport klaar. Daar het rapport niet overtuigend was, con-cludeerde Minister Thorbecke daaruit, dat het in Nederland niet zoo erg was ; dat het gebruik van te jeugdige fabrieksarbeiders uitzondering was. Op 27 Februari 1873 maakte Mr. van Houten als lid der Tweede Kamer gebruik van het recht van initiatief en diende een ontwerp-kinderwet in, dat, met belangrijke wijzigingen (Mackay-van Ophemert) werd aangenomen. In het ontwerp werd bepaald, dat het verboden is kinderen beneden 12 jaar in dienst te hebben. De Burgemeester is echter be-voegd jongens tusschen 10 en 12 jaar vergunning te verleenen, mits zij niet langer werken dan 6 uren per dag en zij minstens 3 uur per dag onderwijs genieten. Het was voor hen verboden te werken

(25)

tusschen 8 uur nm. en 6 uur vm. Van alle kanten werd getracht de openbare behandeling en aanneming te verhinderen Kapelaan J. H. Wijnen te Maas-tricht — later ook zoo bekend door zijn optreden bij de parlementaire enquête van i886 - maakte hierop een gelukkige uitzondering met zijn artikel :

,,De arbeid der kinderen in fabrieken onder gods-dienstig, zedelijk en stoffelijk oogpunt beschouwd". Eveneens het Nederlandsch Werkliedenverbond met zijn request en zijn op 19 April 1874 in ,,Diligentia" te den Haag gehouden meeting. Het ontwerp werd aangenomen met 64 tegen 6 stemmen. Er waren echter, zooals hierboven reeds vermeld, belangrijke wijzigingen aangebracht.

De wet Van Houten bepaalt:

Verbod om kinderen beneden 12 jaar in dienst te nemen. Dit verbod is echter niet toepasselijk op huiselijke en persoonlijke diensten, evenmin op den veldarbeid. De leerplicht, dien van Houten had gewild, maar dien hij had prijs gegeven om de hoofd-zaak niet in gevaar te brengen, bleef er buiten. De naleving van de wet liet veel te wenschen over. Weinig steun werd verkregen van de Kantonrech-ters. Mr. A. Kerdijk schreef hierover in de Vragen des Tijds van 1878 deel I, blz. 93 en vlg. De wet Van Houten was de eerste wettelijke bescherming in ons land en heeft als zoodanig groote beteekenis. Minister van Lynden van Sandenburg stelde in 1877 een onderzoek in naar de werking van de wet Van Houten.

In 1882 kwam Minister Modderman met een wets-ontwerp betreffende allen arbeid van kinderen.

(26)

Even-eens Minister du Tour van Bellinchave in 1885, echter zonder resultaat, daar men in de af deelingen van de 2e Kamer vond, dat er gebrek was aan feitelijke ge-gevens. Om aan dezen onzekeren toestand een einde te maken, dienden op 13 Augustus 1886 de volgende leden der 2de Kamer een voorstel voor een parlemen-taire enquête in : Goeman Borgesius, Beelaerts van Blokland, Fabius, Gildemeester, Gleichman, Heldt, Van der Kaay, Ruys de Beerenbrouck, Van der Sleyden en Smit. Het onderzoek zou betreffen :

a. ,, Welke is de werking van de wet van 19

September 1874 in verband met artikel 82 van de wet van 19 September 1878 ? In hoeverre geven de bestaande toestanden aanleiding een aanvulling en uitbrei-ding van de wet van 19 September 1874 in overweging te nemen ?

b. Welke is de toestand waarin fabrieken

en werkplaatsen hier te lande zich be-vinden met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn der werk-lieden ? Welke maatregelen zouden dien toestand kunnen verbeteren ?"

De President der enquête-commissie was Mr. Verniers van der Loeff. Op 27 Juli 1887 kwam het verslag uit. Het resultaat van deze uiterst belangrijke enquête bleef niet uit. Bij Koninklijke Boodschap van 29 October 1888 dient Minister Ruys het ontwerp-Arbeidswet in. In de 2de Kamer stemde slechts Domela Nieuwen-huis tegen ; in de iste Kamer stemde Blijdenstein bij vergissing voor.

(27)

Deze wet bepaalde o.a. dat arbeid van kinderen beneden 12 jaar in fabrieken en werkplaatsen is verboden. Hierdoor valt dus niet alleen de veld-arbeid, doch alle landbouwwerkzaamheid buiten de wet. Dit is dus een achteruitgang bij de wet Van Houten. Echter werd het toezicht verbeterd, vooral door de instelling van de Arbeidsinspectie. Dit laatste is een tijdens de behandeling in het ontwerp aangebrachte wijziging.

Een belangrijke wijziging in de bescherming van het kind bracht de Arbeidswet-Talma in 1911. Hierbij wordt de leeftijd, waarop kinderen den in de wet bedoelden arbeid mogen verrichten, van 12 op 13 jaar gebracht. Die arbeid is echter verboden als zij nog leerplichtig zijn.

Het amendement Schaper trachtte den leeftijd te brengen op 14 jaar. Dit mislukte, daar men meende, dat dan eerst de Arbeidswet en de Leerplichtwet met elkaar in overeenstemming moesten worden gebracht.

De wet-Aalberse in igig.

In het oorspronkelijk ontwerp luidde artikel 9 : ,,Een kind beneden 13 jaar of nog leerplichtig mag geen arbeid verrichten". In zijn Memorie van Toe-lichting schreef de Minister, dat hij het getal 13 gaarne veranderd zou zien in 14, doch hij achtte dit onmogelijk in verband met de Leerplichtwet. Ook het voorloopig verslag vermeldt, dat vele leden den leeftijd liever op 14 zagen gebracht.

Vele amendementen werden ingediend. Ik noem het amendement Schaper, strekkende om aan het inmiddels door den Minister gewijzigd artikel, dat

(28)

thans den leeftijd op 14 jaar stelde, toe te voegen als 2de lid :

,,Nadat 2 jaren verloopen zijn sedert het in artikel l o i , vierde lid bedoelde tijdstip, mag een kind beneden 15 jaren of nog leerplichtig geen arbeid verrichten." (verworpen : 49 tegen 24). De heer Kolthek wenscht deze getallen te zien ver-anderd in 15 en 16. (verworpen : 52 tegen 20).

Het artikel luidde toen :

,,Een kind beneden 14 jaren of nog leerplich-tig mag geen arbeid verrichten."

Verder bepaalde artikel l o i , 5de lid :

,,Het bepaalde bij artikel g geldt niet :

a.) voor kinderen, die op het tijdstip der

inwerking treding van het artikel 9, 12 jaar oud zijn en niet leerplichtig, indien voor dat tijdstip te hunnen aan-zien een verklaring is afgegeven als be-doeld in de slotzinsnede van artikel 22, vierde lid der Arbeidswet 1911;

OPMERKING. Deze verklaring kan door het hoofd der school of den Burgemeester worden af-gegeven en behelst de mededeeling, dat voor het kind op een bepaalde school geen gelegenheid meer was verder onder-wijs te ontvangen.

h.) voor kinderen, die op het tijdstip der

inwerking treding van artikel 9, 13 jaar oud en niet leerplichtig zijn ;

(29)

c.) voor 13-jarige, niet leerplichtige kinderen

van het mannelijk geslacht, die dien leeftijd bereikt hebben tusschen genoemd tijdstip en een ander door Ons te be-palen tijdstip, hetwelk niet later dan I Septerhber 1922 mag worden gesteld."

Artikel 9 is in werking getreden 24 October 1920. Artikel l o i , 5de lid onder c. is in werking getreden 9 Maart 1922, beide bij K.B. van 27 September 1920. Teneinde te voorkomen, dat kinderen beneden 14 jaar of nog leerplichtig op den publieken weg ver-kochten (couranten, bloemen, enz.) is bij de wets-wijziging van 20 Mei 1922 het artikel 9 als volgt veranderd. Het luidt thans :

,,Een kind beneden 14 jaar of nog leerplichtig mag geen arbeid verrichten, noch werkzaam-heden, die uitsluitend op grond van het be-paalde in artikel i, eerste lid onder c. niet als arbeid zijn aan te merken."

Bij de wetswijziging van 28 Augustus 1928 is artikel 88, 2de lid aan de wet toegevoegd, waarbij uitzon-dering wordt gemaakt voor 13-jarige niet leerplich-tige jongens, waarvoor een leerovereenkomst is aan-gegaan als bedoeld in Titel II der Nij verheidsonder-wijswet.

Hiermee is dus het verbod van bijna aUen arbeid van kinderen beneden 14 jaar een voldongen feit geworden, waaraan door Marechaussee, Politie en Arbeids-inspectie zeer streng de hand wordt ge-houden.

(30)

Het is te betreuren, dat arbeid als bedoeld onder artikel i, eerste lid onder a., (land-, tuin- en bosch-bouw) nog niet onder de wet valt. In dit opzicht zijn wij nog steeds bij het ontwerp-Van Houten ten achter.

b.) ARBEID VAN JEUGDIGE PERSONEN.

Wat betreft de voorgeschiedenis, kan ik verwijzen naar den kinderarbeid.

De reeds vermelde parlementaire enquête van 1886 behandelde ook de kwestie in hoeverre de wet Van Houten uitbreiding behoefde in verband met de bestaande toestanden.

De Commissie adviseerde o.a. :

a.) het verbod van sommigen arbeid voor jeugdige

personen beneden 16 jaar, of slechts voor-waardelijke toelating, te regelen bij K.B. ;

b.) het verbod om jeugdige personen 's nachts of

des Zondags te doen arbeiden, met uitzonde-ringen ;

c.) het voorschrift om den arbeid van jeugdige personen (16 jaar) dagelijks te doen onder-breken door een rusttijd van totaal 2 uren. Als gevolg hiervan bepaalde de wet van 1889 de beperking van den arbeid van jeugdige personen (beneden 16 jaar) tot 11 uren daags en tusschen 5 uur vm. en 7 uur nm. De arbeidstijd kon echter in sommige gevallen worden gewijzigd ; voor jeug-dige personen tot 14 jaar was echter nachtarbeid (7 uur nm. tot 5 uur vm.) absoluut verboden. Eén

(31)

uur schaf tijd verphcht tusschen i i uur vm. en 3 uur nm., Zondagsarbeid verboden, echter uitzonde-ringen toegestaan. In schadelijke bedrijven was de arbeid voor jeugdige personen verboden, echter niet als regel, doch als uitzondering.

De Arbeidswet igii bepaalt voor jeugdige personen

(beneden 17 jaar):

Arbeid in schadelijke bedrijven kan verboden worden. Arbeidsduur 10 uren per dag, 58 uren per week. Geen arbeid tusschen 7 uur nm. en 6 uur vm. Voor sommige bedrijven Zaterdag niet na i uur ar-beiden.

Nachtarbeid kan bij uitzondering worden toegestaan, echter niet langer dan 10 uren per dag en 58 uren per week.

Arbeid op Zondag verboden ; voor jongens bij uit-zondering toegestaan.

De Arbeidswet igig bevat de volgende

hoofdbe-palingen voor jeugdige personen (beneden 18 jaar) voor fabrieken en werkplaatsen :

De arbeid in schadelijke bedrijven kan verboden worden.

Een jeugdig persoon mag op Zondag geen arbeid verrichten.

Een jeugdig persoon mag op Zaterdag na i uur geen arbeid verrichten.

De arbeidsduur is bepaald op 8 uren per dag en 45 uren per week.

De arbeidstijden moeten liggen tusschen 7 uur vm. en 6 uur nm.

(32)

omstandigheden arbeid verrichten tusschen 6 uur nm. en 10 uur nm. en tusschen 5 uur vm. en 7 uur vm. Overwerk kan worden verricht door arbeiders van 16 jaar of ouder ; echter maximum 10 uren per dag en 55 uren per week, indien het jeugdige personen of vrouwen betreft.

Bij de wetswijziging van 1922 werd de normale arbeidsduur bepaald op 8 | uur per dag en 48 uren per week.

c.) ARBEID VAN VROUWEN.

Naar aanleiding van de enquête van 1886 adviseerde de Commissie voor fabrieken en werkplaatsen :

a.) het verbod voor vrouwen des Zaterdags en des

nachts ;

b.) een voorschrift om den arbeid dagelijks te doen

onderbreken door een tusschentijdschen rusttijd van totaal 2 uren ;

c.) het verbod om vrouwen gedurende 4 weken na haar bevalling te doen arbeiden.

Als gevolg hiervan bepaalt de wet van i88g :

Arbeid van vrouwen 11 uur daags tusschen 5 uur v.m. en 7 uur n m . ; uitzonderingen mogelijk.

Eén uur schafttijd per dag verplicht tusschen 11 uur v.m. en 3 uur nm.

Zondagsarbeid verboden, uitzonderingen echter mo-gelijk.

In schadelijke bedrijven kan de arbeid verboden worden.

Vier weken na haar bevalling mag een vrouw geen arbeid verrichten.

(33)

De Arbeidswet igii bepaalt:

Arbeid in schadelijke bedrijven kan verboden worden. Arbeidsduur lo uren per dag en 58 uren per week. Geen arbeid verrichten tusschen 7 uur nm., en 6 uur vm.

Een gehuwde vrouw of een, die een huishouding te verzorgen heeft, mag op Zaterdagmiddag na i uur geen arbeid verrichten (behoudens uitzonderingen). In bepaalde bedrijven kan nachtarbeid worden toe-gestaan, echter niet langer dan 10 uren per dag en 58 uren per week.

Arbeid op Zondag verboden.

Verboden arbeid te verrichten binnen 4 weken na haar bevalling.

De Arbeidswet igig bepaalt:

Arbeid in schadelijke bedrijven kan verboden worden. Arbeidsduur 8 uren per dag en 45 uren per week. Geen arbeid te verrichten tusschen 6 uur nm. en 7 uur vm.

Geen arbeid op Zaterdagmiddag na i uur. Geen arbeid op Zondag.

Verboden arbeid te verrichten binnen 8 weken na haar bevalling. Hiervan kunnen ten hoogste 2 weken in mindering worden gebracht, indien de vrouw kort voor haar bevalling geen arbeid heeft verricht. Bij de wetswijziging van 1922 werd de normale arbeidsduur bepaald op 8J uur per dag en 48 uren per week.

(34)

d.) ARBEID VOOR MANNEN.

Alhoewel de wettelijke beperking van den arbeids-duur voor vrouwen en jeugdige personen reeds ge-schiedde door de Arbeidswet van 1889, kwam de wettelijke bescherming voor mannen in fabrieken of werkplaatsen eerst in 1919 tot stand.

Voor dien tijd echter had men reeds ingezien, dat een arbeidsbescherming gewenscht was, vooral in enkele bijzonder zware bedrijven.

Zoo kwam in 1906 als uitvloeisel van de Mijnwet, het algemeene reglement voor de mijnen tot stand ; van beperkten omvang de Caissonwet van 22 Mei 1905 ; de Steenhouwerswet van 7 October 1911, de Stuwadoorswet van 1914.

Ter verkrijging van beperking van den arbeids-duur voor mannen in alle bedrijven, werd door de S.D.A.P. een sterke propaganda gevoerd ; even-eens door het Nederlandsch Verbond van Vak-vereenigingen.

Beide groepen stelden een uitvoerig onderzoek in naar de arbeidsverhoudingen, teneinde op die wijze de actie voor de arbeidsver kor ting te steunen. In 1908 verscheen het rapport dier onderzoekingen onder den titel : ,,Arbeidersleven in Nederland." Belangrijke praeadviezen werden uitgegeven door de Vereeniging voor wettelijke bescherming der arbeiders, geschreven door de heeren Dr. F. M. Wibaut, Jhr. Mr. H. Smissaert en Ch. Stulemeijer.

De motie Schaper van 24 December 1906 kwam op 5 Maart 1909 in de 2de Kamer in openbare be-handeling.

(35)

Zij luidde als volgt:

,,De Kamer van oordeel, dat naast de grootst mogelijke beperking van den nachtarbeid en betere bescherming van kinderen en jeugdige personen, de wettelijke beperking van den arbeidsduur voor alle volwassen arbeiders en wel tot lo uren per etmaal gewenscht is, gaat over tot de orde van den dag."

Uit de hierover gevoerde debatten concludeerde Min. Talma, dat het recht der Overheid om bepa-lingen te maken ten aanzien van volwassen mannen, geen bestrijding had ondervonden.

Resultaat was, dat met 53 tegen 25 stemmen werd aangenomen de motie Aalberse, luidende :

,,De Kamer van oordeel, dat — behoudens dringend noodzakelijke uitzonderingen en overgangsbepalingen —• de wettelijke beper-king van den arbeidsduur voor de volwassen arbeiders en wel tot 10 uren per etmaal gewenscht is, gaat over tot de orde van den dag."

De heer Schaper maakte op 28 Juli 1911 gebruik van het recht van initiatief en diende een ontwerp-wet in, waarin 10 uren per dag als regel werd gesteld, terwijl voor fabrieken en werkplaatsen de 8-uren dag in uitzicht kwam. Jarenlang bleef het ontwerp liggen ; in 1914 brak de oorlog uit.

Op I November 1919 werd de Arbeidswet van Min. Aalberse ingediend.

De bedoeling van de wet kwam in de Kamerdebatten duidelijk naar voren en werd o.a. door de heeren

(36)

Mgr. Dr. Nolens, Min. Aalberse en Mr. Rink scherp geformuleerd. Eenerzijds gold als hoofdmotief :

,,dat de menschelijke arbeidskracht in het algemeen belang — evengoed in dat der productie — met beleid worde benut. Deze is even goed als de grond en de machines een deel van het vermogen van een volk. Gelijk men een machine niet constant kan overbe-lasten zonder ernstige gevolgen, is dit het geval bij den mensch. Het is dus van groot belang, voor onze economische welvaart, dat de menschelijke capaciteiten niet in waarde achteruit gaan door overbelasting."

Als tweede hoofdmotief:

,,De verheffing van den arbeider als redelijk, zedelijk wezen door hem in de gelegenheid te stellen zich in het particulier- en maat-schappelijk leven te ontplooien."

Maatschappelijke welstand is belangrijk, doch zich mensch te voelen en geen machine, is nog belang-rijker. Het is te hopen, dat dit besef bij den arbeider steeds meer levendig wordt. Een arbeider moet zich evengoed respecteeren als wie ook.

Een bewust gevoel van eigenwaarde, verkregen door het werk, mits goed en met ambitie gedaan, is een belangrijke factor voor een gelukkige levens-houding.

Dat dit voor den arbeider mogelijk is, ook in de huidige maatschappij, bewijzen o.a. de Zwitsersche arbeiders, wat sterk opvalt bij een langere en nauwe samenwerking met dit volk.

(37)

De Arbeidswet igig, die in de 2de Kamer werd

aangenomen, met alleen de stemmen der Com-munisten tegen, bepaalde voor fabrieken en werk-plaatsen o.a. :

Arbeidsduur 8 uren per dag en 45 uren per week. Geen arbeid tusschen 6 uur nm. en 7 uur vm. Geen arbeid op Zaterdagmiddag na i uur.

Geen arbeid op Zondag. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk in verband met den aard der bedrijven of door tijdelijke opeen hooping van werk.

Bij de wetswijziging van 1922 werd de arbeidsduur bepaald op 8 | uur per dag en 48 uren per week. Deze wijziging was het gevolg van de moeilijkheden, waarmee onze industrie te kampen had, voornamelijk door de concurrentie met het buitenland.

Ik ben thans aan het einde gekomen van het be-knopt historisch overzicht, dat geenszins aanspraak wil maken op volledigheid, doch dat slechts kort de wording en groei van de huidige Arbeidswet wil weer geven. Hierbij werd gebruik gemaakt van het bekende boek van Prof. Mr. P. A. Diepenhorst: „De Nederlandsche Arbeidswetgeving" en de studies van Prof. Mr. C. W. de Vries in het Sociaal Jaar-boek voor Nederland, het Economisch Historisch Jaarboek en Themis.

Ook de Kamerverslagen hebben als leiddraad gediend. Duidelijk is, meen ik, aangetoond, dat de Arbeids-wet niet is een verzinsel uit den laatsten tijd, doch dat hare bepalingen resultaat zijn van stroomingen over de geheele wereld en in Europa in het bijzonder, vanaf het begin der 19de eeuw.

(38)

VOOR E N K E L E B E D R I J V E N IN NEDERLAND EN E E N I G E BUITENLANDSCHE STATEN.

De Arbeidswet 1919 met de daarin aangebrachte wijzigingen, zooals deze thans geldende is, bevat vrijwel uitsluitend algemeene regelingen en laat de uitwerking in bijzondere regelingen over aan alge-meene maatregelen van bestuur, steunende op de wet.

Daar het gebied, dat de Arbeidswet bestrijkt, uiterst omvangrijk is en bedrijven omvat van de meest verschillende soort, is het niet te verwonderen, dat de wet met de daarbij behoorende Koninklijke Besluiten zeer weinig overzichtelijk is geworden. Vandaar, dat zooveel industrieelen meenen, dat de wet stug is, en wel in veel sterkere mate dan zulks werkelijk het geval is.

Het bekende artikel 28, 7de lid — een van de mooi-ste bepalingen uit de geheele wet — zou — indien het op ruimere schaal werd toegepast — veel kunnen bijdragen om de overzichtelijkheid te bevorderen, daar dan de voornaamste uitzonderingsbepalingen in regelingen tusschen werkgevers en werknemers —• o.a. in collectieve contracten — zouden worden opgenomen.

Op dit 7de lid van art. 28, waarbij de goedkeuring van den Minister te pas komt, zal later nader worden ingegaan.

(39)

Het bleek noodig, mij, bij de behandeling van de bestaande bepalingen, tot enkele bedrijven te be-perken.

Daartoe zijn gekozen drie industrieën, te weten ; de metaal-, de textiel- en de schoenindustrie. Daar echter vele bepalingen voor alle drie de in-dustrieën geldend zijn, zijn deze eerst te zamen ge-nomen.

De volgende afkortingen zullen worden gebruikt : Arbeidswet 1919 : A.W. Arbeidsbesluit 1920 : A.B. Werktijdenbesluit 1923 : W.B. Rusttijden- en

Arbeidslijsten-besluit 1923 : R.B. 8-2/48 zal beteekenen : 8 | uur per dag en 48 uren per week ;

onder arbeiders zal worden verstaan : personen van beiderlei kunne, die arbeid verrichten ;

onder mannen zal worden verstaan: mannelijke arbeiders van 18 jaar of ouder ;

onder vrouwen zal worden verstaan : vrouwelijke arbeiders van 18 jaar of ouder ;

onder jeugdige personen zal worden verstaan : man-nelijke en vrouwelijke arbeiders beneden 18 jaar ; onder jongens zal worden verstaan: mannelijke arbeiders beneden 18 jaar ;

onder meisjes zal worden verstaan : vrouwelijke arbeiders beneden 18 jaar.

(40)

Dat de metaal-, textiel- en schoenindustrie onder be-palingen der A. W. vallen, blijkt uit de volgende feiten: I». artikel i A.W.

Onder arbeid wordt verstaan alle werkzaamheden in een onderneming; met uitzonderingen, waaronder zij niet staan vermeld ;

2". artikel 2 A.W.

Uit dit artikel blijkt, dat zij worden gerangschikt onder fabrieken of werkplaatsen.

De wet maakt in zijn bepalingen een duidelijk onder-scheid tusschen die voor jeugdige personen en vrou-wen en die voor mannen. Dit zal ook hierbij worden aangehouden, terwijl de bepalingen, welke voor alle arbeiders gelden, in beide groepen zullen worden aangehaald, teneinde de overzichtelijkheid te be-vorderen.

A. JEUGDIGE PERSONEN EN VROUWEN.

Artikel 10 A.W.

Hierbij wordt bepaald, dat bij algemeenen maat-regel van bestuur (het A.B.) zal worden voorge-schreven, dat bepaalde arbeid door deze groep niet mag worden verricht, die gevaar oplevert voor gezondheid, zedelijkheid of het leven, of dat deze arbeid slechts mag worden verricht onder bepaalde voorwaarden.

Het A.B. verbiedt den arbeid in die fabrieken of werkplaatsen, die niet voldoen aan bepaalde be-palingen, wat betreft de veihgheid, of de gezondheid ; daar deze voorschriften in hoofdzaak overeenkomen met de Veiligheidswet en aangenomen kan worden,

(41)

dat de genoemde industrieën werken met 5 per-sonen of meer of met een krachtwerktuig en dus onder de Veiligheidswet vallen, zijn deze bepalingen buiten beschouwing gebleven.

Er zij echter op gewezen, dat enkele kleine afwij-kingen voorkomen.

Het A.B. verbiedt voor jeugdige personen of vrou-wen :

artikel i A.B. :

het verplaatsen van een last, die te veel kracht vereischt of gevaar voor hun ge-zondheid oplevert, een en ander kennelijk of naar oordeel van het districtshoofd ;

artikel 7 A.B. :

het verrichten van arbeid aan een drijfwerk, dat in beweging is, behoudens voor opleggen of afnemen van riemen, die minder dan 4 C.M. breed zijn of met geringer snelheid loopen dan 2 M/sec, echter dan uitsluitend te bedienen vanaf den vloer ; het verrichten van arbeid aan in beweging zijnde werk-tuigen : indien zij niet doelmatig zijn ge-kleed (geen loshangende mouwen, haren, enz.); en indien de werkzaamheden bestaan in sme-ren, onderzoeken, herstellen, gevaarlijke werk-zaamheden (uit ervaring of door het dis-trictshoofd aangewezen), reinigen van in be-weging zijnde werktuigen of den vloer daar-onder ; ook dat werk, wat haastig moet ge-schieden, waardoor meer kans op ongelukken is.

(42)

artikel 8 A.B. :

werkzaamheden, die oog- of tandziekten kun-nen veroorzaken naar het oordeel van het districtshoofd.

artikelen 33 en 35 A.B. :

Een medische verklaring, dat de arbeid voor hem of haar geen bijzonder gevaar voor leven of gezondheid oplevert is noodig voor :

sorteeren of behandelen van ruwe wol; looden buizenfabrieken ;

loodpletterijen ; loodsmelterijen ;

metaalwarenfabrieken ; vijlenkapperijen ;

het van gietzand of leem ontdoen van gietstukken ; houtzagen ;

zuiveren van kapok of veeren ;

of vlechten van

tenzij schriftelijke verklaring districtshoofd, dat er geen gevaar voor gezondheid

is door stof. weven

cocos ;

het malen of slijpen van v i l t ;

machinaal weven ; machinaal spinnen ;

katoen of jute een voor het spinnen voor-bereidende bewerking doen ondergaan ;

waar genoemde vezelstoffen worden gekaard of gewolfd ;

waar geweven of gebreide stoffen in drogen toestand worden geruwd.

(43)

Deze bepalingen zijn echter pas gedeeltelijk in werking, n.l. voor looden buizenfabrieken, loodpletterijen, loodsmelterijen, metaalwaren-fabrieken, vijlenkapperijen, spinnerijen (ma-chinaal) en waar katoen of jute een voor het spinnen voorbereidende bewerking ondergaat.

artikel 41 A.B. :

Bij het sorteeren of behandelen van ruwe wol wordt overkleeding en hoofdbedekking ge-eischt, die den eersten dag der week gewas-schen en gemerkt verstrekt dienen te worden, terwijl nadere eischen door het districtshoofd zijn te stellen.

Alleen voor jeugdige personen gelden de

vol-gende verbodsbepalingen :

artikel 2 A.B. :

arbeid, waarbij gevaarlijke kunst verrichtingen moeten worden verricht of het daaraan mede-helpen ;

artikel 3 A.B. :

aan acetyleentoestellen, kranen, lieren, cir-kelzagen ;

als stoker of machinist (uitgezonderd de 16-jarigen, die onder toezicht werken van een die minstens 20 jaar oud is) ;

artikel 5 A.B.

Een jeugdig persoon beneden 15 jaar mag geen arbeid verrichten voor zoover hij daarbij gevaar loopt meer dan 4 M. naar beneden te vallen :

(44)

a.) in of op in aanbouw, in slooping of in

herstelling zijnde schepen, bouw- en an-dere constructies ;

b.) op daken, dakgoten en dergelijke; c.) op ladders.

Personen beneden 15 jaar mogen slechts een loon genieten, dat naar tijdruimte is bepaald (uurloon), tenzij het districtshoofd geen schade voor gezondheid in de loon-regeling aanwezig oordeelt.

artikel 6 A.B.

Personen beneden 15 jaar mogen slechts een loon genieten, dat naar tijdruimte is bepaald (uurloon), indien het districtshoofd schade voor gezondheid in de loonregeling oordeelt.

artikel 24 A.B.

Freezen van hout of leder, inleggen op ver-warmde mangels, aan karrewalsen, leder en satineerwalsen of aan verwarmde strijkma-chines.

OPMERKING. Hoewel verschillende bepalingen slechts voor enkele bedrijven gelden, heeft de schrijver gemeend toch alle bepalingen van A.B., geldende voor de 3 genoemde bedrijven, hierbij te moeten onderbrengen.

Artikel 11 A.W.

Dit artikel bepaalt, dat een vrouw binnen 8 weken na haar bevalling geen arbeid mag verrichten. De verzuimde tijd voor de bevalling komt tot ten hoog-ste 2 weken in mindering van de bovenbedoelde

(45)

8 weken. Tevens is het hoofd of de bestuurder ver-plicht haar in de gelegenheid te stellen het kind te zoogen.

Artikel 12 A.W.

Dit artikel bevat de verplichting voor het hoofd of den bestuurder om jeugdige personen in de ge-legenheid te stellen gedurende ten hoogste 8 uren per week in inrichtingen voor godsdienst-, voort-gezet-, herhalings- of vakonderwijs lessen te volgen. Hierbij wordt nagegaan op welke wijze bezwaren hiertegen kunnen worden ingebracht en de ver-dere uitvoering.

Artikelen 13 en 22, iste en 2de lid A.W.

Deze artikelen bepalen, dat een jeugdig persoon of een vrouw op Zondag geen arbeid mag verrichten (dit geldt eveneens voor den Sabbath of voor den Zevendedag).

Artikel 23 A.W.

Een arbeider mag behoudens uitzonderingen (W.B.) op Zaterdag na i uur nm. geen arbeid verrichten.

Artikel 24 A.W.

Een arbeider mag in fabrieken en werkplaatsen niet langer arbeid verrichten dan 8I/48 ; niet tus-schen 6 uur nm. en 7 uur vm.

Artikel 31 A.W.

Na 4I uur arbeid moet deze worden afgewisseld door een half uur rust en gedurende de rust niet ver-blijven op een besloten plaats, waar alsdan be-drij f sarbeid wordt verricht.

(46)

De algemeene maatregel van bestuur als bedoeld

in de artt. 22, 2de en 3de lid, 23 en 25, iste, 2de,

3de, 4de en 5de lid A.W. is het W.B. ; die a]s

be-doeld in de artt. 31, iste en 7de lid en 68, iide lid

A.W. is het R.B.

HET WERKTIJDENBESLUIT EN HET

RUSTTIJDEN- EN ARBEIDSLIJSTENBESLUIT

VOOR JEUGDIGE PERSONEN EN VROUWEN,

GELDENDE VOOR METAAL-, TEXTIEL- EN

SCHOENINDUSTRIE.

Hierbij moeten worden onderscheiden :

het verzorgen der werklokalen, gereed brengen van

werktuigen enz., welk arbeid door een vrouw mag

geschieden;

het 2-ploegenstelsel, dat onder bepaalde

omstandig-heden ook voor jeugdige personen en vrouwen

toe-laatbaar is.

artikel 23 W.B.

Een vrouw mag op alle werkdagen tusschen 6 en

7 uur vm. en tusschen 6 en 9 uur nm. en op

Zater-dag tusschen i en 6 uur nm. arbeid verrichten,

be-staande in het reinigen van werklokalen en

aan-hoorigheden, onder voorwaarde, dat zij behoudens

ongeregelde werkzaamheden als sjouwer of

hulp-arbeider, geen anderen arbeid verricht. Haar arbeid

moet op 2 achtereenvolgende dagen worden

afge-wisseld door een rusttijd van 11 uren aaneen;

artikel 44 W.B.

(47)

mag langer arbeid verrichten dan 8^^/48, indien de arbeid bestaat uit :

a.) het opstoken van stoomketels en ovens ten

hoogste 2 uren voor en i uur na den bedrij f s-arbeid en gedurende de onderbreking; na een dag stilstand, waarbij niet is gestookt 5 uren vóór den bedrij f sarbeid ;

b.) stoken van generatoren en vuren ten hoogste

i uur voor en tijdens de onderbrekingen van den bedrij f sarbeid ;

c.) in gereedheid brengen van krachtwerktuigen en drijfwerken, ten hoogste i uur voor en i uur na en het verzorgen daarvan tijdens de onderbrekingen van den bedi ij f sarbeid ;

d.) gedurende ten hoogste i uur voor den aanvang

van den bedrijfsarbeid gereed maken van wasch-water in wolwasscherijen en van bleek-, beits-, verf- en zuurbaden ;

e.) in gereedheid brengen van werktuigen en

toe-stellen ten hoogste i uur voor, i uur na en tijdens de onderbrekingen van den bedrijfsarbeid ; hier-aan mag ten hoogste een tiende der arbeiders der betrokken afdeeling deelnemen ;

ƒ.) gereed maken van werklokalen ten hoogste I uur voor, i uur na en verzorgen gedurende de onderbrekingen ; nemen meer dan 10 ar-beiders in het betrokken lokaal aan den arbeid deel, dan slechts één op de tien ;

g.) het nazien en bedrijfsklaar maken van

weefge-touwen door touwbazen ten hoogste i uur na het einde van den bedrijfsarbeid ;

(48)

h.) het verzamelen en nazien van bewerkte goederen

en gebruikte gereedschappen ten hoogste i uur na het beëindigen van den bedrijfsarbeid ;

j.) het beëindigen van het beitsproces in

metaal-buizenfabrieken.

onder voorwaarde :

i". dat de arbeid onontbeerlijk is voor den goeden gang van het bedrijf en niet gedurende den bedrijfsarbeid kan worden verricht of wel nood-zakelijk om den arbeid bij het begin van den werktijd in vollen omvang te doen aanvangen of tot het einde van den werktijd in vollen omvang te doen voortduren;

2". dat de arbeid van een vrouw op 2 achtereen-volgende dagen wordt afgewisseld door een rusttijd van 11 uren achtereen en niet aanvangt voor 5 uur vm. en niet eindigt na 10 uur nm. ;

3". dat, indien het betreft a. t/m f., dit aan het hoofd van het betreffende blad der arbeids-lijst is aangeteekend ;

4". dat, indien het betreft den onder f. genoemden arbeid na het einde en gedurende de rusttijden alleen wordt verricht door arbeiders, die niet aan den bedrijfsarbeid deelnemen ;

5". dat een vrouw niet meer dan 6 uren per week (dus 48 -f 6, behoudens overwerk) arbeid mag verrichten, doch niet langer dan 11 uren per dag.

(49)

Bij deze soort van arbeid dient er op gelet te worden, dat ingevolge :

artikel 3, iste lid R.B.

indien een arbeider meer dan 8 | uur per dag arbeid ver-richt, de arbeid na 4^ uur wordt afgewisseld door een kwartier en na 6^ uur door een half uur rust;

artikel 4 R.B.

op Zaterdag na 5J uur arbeid een rusttijd van een half uur, behalve indien artikel 3 R.B. van toepassing is, (rust-tijden niet op de arbeidslijst) ;

artikel 11, iste lid R.B.

zij mag gedurende de rusttijden verblijven in de werkplaats.

artikel 31, 2de lid W.B.

Het 2-ploegenstelsel voor vrouwen en jeugdige per-sonen is geldig voor de volgende bedrijven, die

samenhangen met de 3 hier genoemde industrieën : electrische draad- en kabelfabrieken ;

machinefabrieken ;

fabrieken van spoor- en tramwegmaterieel en con-structiewerkplaatsen ;

scheepsbouwwerven en schuitenmakerijen ; schroeven-, schroefbouten- en moerenfabrieken ; spaken- en nippelfabrieken ;

spijker-, klinknagel- en draadnagelfabrieken ; textielfabrieken (uitgezonderd katoenspinnerijen). In deze fabrieken of werkplaatsen mag een vrouw, die geen huishouding te verzorgen heeft en een jongen van 16 jaar of ouder in één van twee afwisselende ploegen of in één van twee ploegen welker werktijd gedeeltelijk samenvalt, arbeid verrichten op de eer-ste 5 werkdagen der week tusschen 5 en 7 uur v.m.

(50)

en tusschen 6 en l o uur nm. en op Zaterdag tusschen 5 en 7 uur v.m. en tusschen i en 6 uur n.m., echter niet langer dan 8J/48, onder voorwaarde, dat tus-schen het einde en het begin van den werktijd op 2 opeenvolgende dagen een rusttijd wordt inge-schakeld van minstens 11 uren en dat in 2 opeen-volgende weken niet meer dan 6 dagen vóór 7 uur v.m. wordt aangevangen en niet meer dan 5 dagen na 6 uur n.m. wordt opgehouden met den arbeid, terwijl tusschen begin en einde van den dagelijkschen arbeid niet meer dan 10 uren zijn gelegen tenzij deze arbeid wordt onderbroken door een onafge-broken rusttijd van ten minste 4 uren.

In de katoenspinnerijen geldt het bovenstaande ook voor een vrouwelijken arbeider van 16 jaar of ouder en voor een jongen van 16 jaar of ouder. In de in dit artikel genoemde fabrieken of werk-plaats — met uitzondering van de katoenspin-nerijen — mag :

in het tijdvak van i April 1931 tot i April 1932 een jeugdig persoon, die op i April 1931 den leeftijd van 15 jaar had bereikt ;

in het tijdvak van i April 1932 tot i April 1933 een meisje, dat op i April 1932 den leeftijd van 16 jaar had bereikt;

in het tijdvak van i April 1933 tot i April 1934 een meisje, dat op i April 1933 den leeftijd van 17 jaar had bereikt,

arbeid verrichten als hierboven is aangegeven. In een katoenspinnerij mag in het tijdvak van I April 1931 tot I April 1932 een jeugdig persoon, die op I April 1931 den leeftijd van 15 jaar had

(51)

be-reikt, arbeid verrichten als hierboven is aange-geven.

OPMERKING. Deze bepaling geldt dus niet voor de

schoenindustrie.

Artikel 32 A.W.

Een arbeider, die langer dan 12 uren per week ar-beid pleegt te verrichten in een fabriek of werk-plaats, mag buiten die fabriek of werkplaats geen arbeid verrichten anders dan bij of krachtens de artikelen 22—32 der A.W. ten aanzien van die fabriek of werkplaats bepaald. (Uitzonderingen toe-gestaan voor vrouwen).

B. MANNEN.

Artikelen 13 en 22, 3e en 4e lid A. W.

Een man mag op Zondag in fabrieken of werkplaat-sen geen arbeid verrichten, waarbij in acht wordt genomen, dat, indien hij op Zondag meer dan 4 uren arbeid verricht, hij binnen 3 etmalen vóór het begin of na het einde van dien arbeid een onafge-broken rusttijd geniet van ten minste 36 uren, be-houdens uitzonderingen in W.B. bepaald.

Artikel 23 A.W.

Een arbeider mag behoudens uitzonderingen (W.B.) op Zaterdag na i uur geen arbeid verrichten in fa-brieken of werkplaatsen.

Artikel 24 A.W.

Een arbeider mag in fabrieken of werkplaatsen niet langer arbeid verrichten dan 8^/48 en niet tusschen 6 uur n.m. en 7 uur v.m.

(52)

Artikel 31 A.W.

Na 4I uur arbeid in fabrieken of werkplaatsen moet

deze worden afgewisseld door een half uur rust en

mag de arbeider gedurende de rust niet verblijven

op een besloten plaats, waar alsdan bedrijfsarbeid

wordt verricht.

De algemeene maatregel van bestuur als bedoeld

in de artt. 22, 2de en 3de lid, 23 en 25, iste, 2de,

3de, 4de en 5de lid A.W. is het W.B. ;

die als bedoeld in de artikelen 31, iste en 7de lid

en 68, iide lid A.W. is het R.B.

HET WERKTIJDENBESLUIT EN HET

RUSTTIJDEN- EN ARBEIDSLIJSTENBESLUIT

VOOR MANNEN, GELDENDE VOOR METAAL-,

TEXTIEL- EN SCHOENENINDUSTRIE.

Hierbij moet worden onderscheiden :

het verzorgen der werklokalen, gereed brengen van

werktuigen, bewakingsdiensten en de ploegenstelsels.

Artikel 2 W.B.

Een man mag op Zondag max. 4 uur arbeid

ver-richten noodzakelijk voor

onderhoudswerkzaamhe-den aan gevulde vaten. (Zie ook R. B. artikel 15.

Het afwijken van de arbeidslijst moet worden

ver-meld binnen 8 | uur nadat hij weder zijn arbeid

den volgenden dag heeft aangevangen in het

re-gister voor verschuivingswerk.)

Artikel 23 W.B.

Een man mag op alle werkdagen vóór 7 uur vm.

en na 6 uur nm. en Zaterdags na i uur nm. arbeid

(53)

verrichten, bestaande uit reinigen van werklokalen en aanhoorigheden, onder voorwaarde, dat hij be-houdens ongeregelde werkzaamheden, als sjouwer of hulparbeider, geen anderen arbeid verricht.

Artikel 30 W.B.

I*. Een man, die uitsluitend of in hoofdzaak be-wakingsdiensten verricht, mag dien dienst uit-sluitend of in hoofdzaak verrichten op Zondag en op alle dagen na 6 uur nm. en vóór 7 uur vm. Op Zaterdag bovendien tusschen i en 6 uur nm. en ten hoogste 12/72 uur, onder voorwaarde, dat hij in 8 opeenvolgende weken 2 Zondagen geen arbeid verricht, dat tusschen begin en einde van zijn bewakingsdienst hoogstens 12 uren zijn gelegen en minstens een rusttijd van

I I uren tusschen 2 diensten.

2". Hij, die niet uitsluitend of in hoofdzaak be-wakingsdiensten verricht, mag tusschen Zater-dag I uur nm. en ZonZater-dag ten hoogste 11 uren per dag arbeid verrichten, bestaande uit be-wakingsdiensten, onder voorwaarde, dat hij in 4 achtereenvolgende weken ten minste 2 Zon-dagen geen arbeid verricht en dat hij een rust-tijd geniet van ten minste 9 uren achtereen voor het begin en na het einde van zijn niet door zoodanigen rusttijd onderbroken arbeid, welke geheel of gedeeltelijk uit het verrichten van bewakingsdiensten bestaat.

Artikel i R.B.

De hierbij bedoelde arbeidstijden behoeven niet door een rusttijd te worden afgewisseld. De rusttijden tusschen het

(54)

begin en het einde van zijn dienst behoeven niet op de arbeidslijst te worden vermeld. Wel echter het aantal en de duur dier rusttijden. Hij mag gedurende de rusttijden verblijven op een besloten plaats, waar alsdan de bedrijfs-arbeid wordt verricht.

OPMERKING. De arbeid na Zaterdag i uur wordt ge-rekend in de volgende week (artikel 57 W.B.)

Artikel 42 W.B.

Een man mag in fabrieken of werkplaatsen op Zondag, op alle dagen na 6 uur n.m. en vóór 7 uur v.m. en op Zaterdag ook tusschen i en 6 uur nm. langer dan 8I/48 arbeid verrichten voor :

a.) herstellen of veranderen van gebouwen,

her-stellen beproeven of monteeren van werktui-gen, drijfwerken, toestellen, ovens, ketels of leidingen indien noodig;

b.) reinigen van stoomketels, scrubbers,

economi-sers en rookkanalen ;

ƒ.) herstellen van schepen, rijwielen, vlieg- en an-dere voertuigen ;

h.) laden en lossen van goederen indien

nood-zakelijk wegens bederf, in verband met ge-legenheid tot verzenden of vervoer of nood-zakelijk in verband met den goeden gang van het bedrijf.

Een en ander onder voorwaarde, d a t :

i". in 3 achtereenvolgende weken niet meer dan 48 uren arbeid wordt verricht tusschen 10 uur nm. en 6 uur vm. noch langer dan 54 uren per week en 144 uren in drie achtereenvolgende weken ;

(55)

2». niet langer dan 12 uren per dag behoudens

I dag per week, waarvoor 16 uren het max. is;

3". dat hij om de andere week op Zondag geen

arbeid verricht.

Hierbij moet gelet worden op de volgende

voor-waarden :

artikel 3 R.B.

telkens na 4^ uur arbeid een kwartier en na 6^ uur na het begin van den arbeid een half uur rust. Heeft hij reeds een half uur rust gehad, dan na 6^ uur niet meer noodig die te geven ;

artikel 4 R.B.

op Zaterdag niet na 4^ uur, doch na 5J uur arbeid een half uur rust; deze rusttijden behoeven niet op de arbeidshjst te worden vermeld ;

artikel 11, ie lid R.B.

hij mag gedurende de rusttijden verblijven op een besloten plaats, waar alsdan bedrijfsarbeid wordt verricht;

artikel 15 R.B.

het afwijken van zijn arbeidslijst moet worden genoteerd binnen 8^ uur nadat hij weder zijn arbeid den volgenden dag heeft aangevangen, in het register voor verschuivingswerk. OPMERKING. De arbeid na Zaterdag i uur wordt ge-rekend in de volgende week (artikel 57 W.B.)

Artikel 44 W.B.

Een man mag langer arbeid verrichten dan 8^/48,

indien de arbeid bestaat u i t :

a.) het opstoken van stoomketels en ovens ten

hoogste 2 uren vóór, i uur na den

bedrijfs-arbeid en gedurende de onderbrekingen. Na

een dag stilstand, waarbij niet is gestookt 5

uren vóór den bedrijfsarbeid;

(56)

b.) het stoken van generatoren en vuren ten hoogste

I uur vóór en tijdens de onderbrekingen van

den bedrijfsarbeid ;

c.) het in gereedheid brengen van krachtwerktuigen

en drijfwerken ten hoogste i uur vóór, i uur

na en verzorgen tijdens de onderbrekingen

van den bedrijfsarbeid ;

d.) het gedurende ten hoogste i uur vóór den

aan-vang van den bedrijfsarbeid gereed maken

van waschwater in wolwasscherijen en van

bleek, beits en verf;

e.) het in gereedheid brengen van werktuigen en

toestellen ten hoogste i uur vóór, i uur na en

verzorgen tijdens de onderbrekingen van den

bedrijfsarbeid; hieraan mag ten hoogste een

tiende der arbeiders van de betrokken afdeeling

deelnemen ;

ƒ.) het gereed maken van werklokalen ten hoogste

I uur vóór, i uur na en verzorgen gedurende

de onderbrekingen; nemen meer dan lo

ar-beiders in het betrokken lokaal aan den

be-drijfsarbeid deel, dan slechts één op de tien ;

g.) het nazien en bedrijfsklaar maken van

weefge-touwen door touwbazen ten hoogste l uur na

het einde van den bedrijfsarbeid ;

h.) het verzamelen en nazien van bewerkte

goe-deren en gebruikte gereedschappen ten hoogste

I uur na het beëindigen van den

bedrijfsar-beid ;

j.) het behandelen van het beitsproces in

metaal-buizenfabrieken ;

(57)

/.) het door tot vast personeel der fabriek of werk-plaats behoorende machinisten of stokers, rei-nigen van stoomketels, rookkanalen en econo-misers;

onder voorwaarde :

i". dat de arbeid onontbeerlijk is voor den goeden gang van het bedrijf en niet gedurende den bedrijfsarbeid kon worden verricht of wel nood-zakelijk om den arbeid bij het begin van den werktijd in vollen omvang te doen aanvangen of tot het einde van den werktijd in vollen om-vang te doen voortduren ;

2". dat, indien het betreft de werkzaamheden a. t/m i. dit aan het hoofd van het betreffende blad der arbeidslijst is aangeteekend ;

3". dat de onder ƒ. genoemde arbeid, voor zoover betreft arbeid na het einde en gedurende de onderbrekingen van den bedrijfsarbeid, en de onder i. genoemde arbeid alleen wordt verricht door arbeiders, die niet aan den bedrij f sai-beid deelnemen ;

4". dat een man niet meer dan 12 uren per week extra arbeid mag verrichten (dus 48 -f 12 be-houdens overwerk) ;

5». dat een man in het geval onder /, niet langer arbeid mag verrichten dan 12 uren per week behoudens één dag per week waarop hij 16 uren mag werken.

Cytaty

Powiązane dokumenty

w kontekście anglosaskiego modernizmu, Kraków 1998.. Anna Legeżyńska, nie posługując się od- rębną definicją czy epitetem, wielokrotnie podkreśla akcent, który na egzystencję

Muzeum Mickiewicza w Śmiełowie winno stać się przede wszystkim celem wycieczek młodzieży szkolnej i jej wychowawców, powinni trafić tu również członkowie

Dowodów jego bezpośredniego udziału w w alkach partyzanckich nie

a) Plate buckling in stiffened panels: One of benefits of using a detailed deck model is the reliability based retropective strength assements of hull structure. The most

1. Charakterystyczne zjawiska w długoterminowej mobilność polskich studentów 2 Według najnowszych danych UNESCO w roku akademickim 2007/2008 za granicą studiowało 32,6

Koszt tych działań (cost of credit intermodation – CCI) jest zmienny w czasie cyklu koniunkturalnego oraz różni się pomiędzy poszczególnymi grupami kredytobiorców.

Image Analysis and Promotion of the Museum of the First Piasts at Lednica So far the Museum o f the First Piasts at Lednica has not been the subject of public relations

W pełni świadomy niebezpieczeństw i uproszczeń, jakie niesie z sobą chęć sprowadzenia specyfiki, dokonań i zasług konkretnego człowieka do jednego m ianow nika,