• Nie Znaleziono Wyników

Symposium Universiteit en regionale kennisinfrastructuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Symposium Universiteit en regionale kennisinfrastructuur"

Copied!
156
0
0

Pełen tekst

(1)

SVf1'\POSiUf1'\"erS\S9

sv

rrtPO

\u'"

un\"er.\1:e\1: en

regionale

kenn\S-intraS1:ructUur

\..iaiSOO office

(2)
(3)

S'IrY'posiU(1l

on\"ers\1:e \1: en

regionale

ke

nnis-infraS1:ructUur

\

(4)

Organisatie comité Prof.dr. P. Drewe Ir. J.J.A.M. van Eijk Dr.ir. L.N.J. de Jong J. Rijekenberg

(5)

SVt1'POSiUt1'

\Jni~ersit.eÏ't

en

regionale

kennis-iofras'truc'tuur

7..~Ol

'576

&

9

~pri\

1992

SVI'OPOSiUI'O"ers\a9

(6)

Published by Delft University Press Stevinweg , 2628 CN Delft The Netherlands Telephone +31 15783254 Fax +31 15781661 Design cover Studio B, The Hague

ISBN 90-6275-803-7/ CIP

Copyright (Cl 1992 by Delft University Press All rights reserved

No part of the material protected by this copyright notice may be reproduced or utilized in any form or by any means, electron ic or mechanical, including photocopying, recording or by any information storage and retrieval system, without permission from the publisher: Delft University Press

(7)

Voorwoord

Het symposium "Universiteit en regionale kennisinfrastructuur", gehouden op 9 april 1992 in de aula van de TU Delft, bracht verschillende actoren bijeen die tezamen de

kennisinfrastructuur van de zuidelijke Randstad dragen. Uit de voordrachten en de

presentaties op de kennismarkt werd duidelijk hoe divers de verschillende subsystemen zijn, welke interacties er zoal bestaan en hoe het innovatiepotentieel van de regio benut kan worden.

Een algemene observatie is dat een gebied als de zuidelijke Randstad een open systeem vormt en dat in die zin "de regio" een ietwat gekunsteld concept is. Aan de andere kant blijkt dat de concentratie aan kenniscentra en van kennisgebruikers stimulerend werkt voor het opzetten van nieuwe economische activiteiten. De nabijheid van service functies (zoals kennismakelaars, financiële instellingen, consultancy firma's, transporteurs) versterkt de groeimogelijkheden nog verder.

De rol van de overheid wordt, zowel door de overheid zelf als door de ondernemers en instellingen, gezien als een aanvullende. Waar initiatieven het laten afweten of de markt te diffuus is om tot bundeling van krachten te komen kan de overheid inspringen en

ontwikkelingen op gang helpen.

Op het symposium zijn enkele voorstellen gedaan die op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Door de gemeente Delft is het voornemen gelanceerd voor een platform "Delft Kennisstad" met als doelstelling het zicht op de kennisinfrastructuur te verbeteren. De TU Delft kondigde aan binnen de nieuwe studierichting Technische Bestuurskunde onderzoek te entameren naar samenhang en het functioneren van de regionale kennisinfrastructuur. De onderzoeksresultaten zullen een basis kunnen bieden voor de verdere ontwikkeling van de zuidelijke Randstad.

Het compacte programma van de symposiumdag liet niet voldoende ruimte om alle aspecten van de voordrachten tot hun recht te laten komen.

De voorliggende compilatie van de lezingen biedt de mogelijkheid om u verder te verdiepen in de materie en uw eigen organisatie en rol te plaatsen in een bredere context. De volgorde van dit verslag is conform de inhoud van het programma.

Een woord van dank is op zijn plaats aan allen die hebben meegewerkt om dit lustrumsymposium tot een succes te maken.

Delft, 1 juni 1992

Dr.ir. Lon N.J. de Jong,

(8)
(9)

Inhoudsopgave Technologisch!

Drs. A.J.M.M. Maes, Direkteur Algemeen Technologiebeleid, Ministerie van Economische Zaken

Op weg naar een innovatiemilieu in Delft-Westland Prof.dr. P. Drewe, dagvoorzitter

Hoogleraar Ruimtelijke Planning aan de Faculteit der Bouwkunde van de TU Delft

Speerpuntonderzoek aan de TU Delft

Ir. A. Boesveld, Lid voortgangscommissie voor de onderzoeksprofilering en de stimuleringsruimte van de TU Delft, tevens hoofd Technische Relaties en Normalisatie bij Koninklijke PIT Nederland NV

Technologieoverdracht via contractonderzoek Dr.ir. L.N.J. de Jong, Direkteur Instellingsbeleid van de TU Delft

TNO, schakel tussen kennis en markt

Ir. F.E. Mathijsen Gerst, voorzitter van de Raad van Bestuur TNO

Technet, de basis voor Delft Kennisstad

Ir. H.A.E. Buis, Algemeen Direkteur van Hedon Electronic Developments, tevens voorzitter van Technet Delft

Innovatiegerichte Onderzoekprogramma's (lOP's) en Technologie

Ir. H.J. van der Torren, Hoofd Materiaal- en Medische Technologie van StiPT, Uitvoeringsorganisatie voor Technologiebeleid van het Ministerie van

Economische Zaken

Kennisnetwerken in de regio en in de praktijk

Drs. T.P. Berkel, Direkteur Innovatiecentrum Rijnpoort in Rotterdam

Delft, kennisstad in oprichting

P.R.M. Rensen, Wethouder van Economische Zaken van de gemeente Delft

Delft: een Technopool voor Agropool Zuid-Holland Drs. G. Zandsteeg, Algemeen secretaris/direkteur van de Kamer van Koophandel en Fabrieken Delft

Kennis en economie: wereld of regio

Prof.dr. R.J. In 't Veld, lid ROTOR Ontwikkelingsraad voor de regio Rotterdam; hoogleraar Bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Rijksuniversiteit Leiden 5 31 41 51 61 69 79 83 89 95

(10)

De Glastuinbouw naar aard, vestigingsplaats en perspectief Ir. A.J. Vijverberg, Consulent voor de Landbouw bij de Direktie Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie Provincie Zuid-Holland

Ruimte voor Kennisinfrastructuur

Drs. Th.L.N. Weterings, hoofd van de afdeling Economische Zaken Provincie Zuid-Holland

Aanwezigheidslijst stands, kennismarkt 9 april 1992

99

119

(11)

Teeh.:n.ologf.s eh. !

Samenvatting

Drs. A.J.M.M. Maes

Direkteur Algemeen Technologiebeleid, Ministerie van Economische Zaken

(12)
(13)

Technologisch!

drs. A.J.H.H. Haes, directeur Algemeer. Technologiebeleid ministerie van Economische Zaken

Technologiebeleid in de huidige vorm is r~im tien jaar oud en kent drie fasen: eerst vooral bezorgd om hoeveel R&D in Nederland gebeurt; vanaf 1986 ook meer aandacht voor het verspreiden en toepassen van de kennis. Momenteel steeds meer aandacht voor de inbedding van technologie in de maatschappij. Vergroting van benutting van technologisch potentieel komt centraal te staan.

Technologiebeleid blijft belangrijk. Zie de concurrentie vanuit andere landen; de Zuid-Koreaanse bedrijven bijv. besteden al meer aan R&D dan de Nederlandse bedrijven. Ook de EG heeft technologie hoog op de agenda staan. Hierin speelt concurrentie met Zuid-Oost Azië en de VS

natuurlijk een drijvende rol.

De technologische infrastructuur is vanouds in de internationale concurrentie belangrijk. Bestaat uit onderwijs, onderzoek, de netwerken met bedrijven, de publiekshouding ten opzichte van techniek. Investeren in die infrastructuur is goede zaak.

Technologie is ook middel om maatschappelijke problemen op te lossen. Denk aan ondergronds bouwen. Niet eenzijdig bezien. Hier is een wedloop tussen positieve en negatieve effecten van technologie.

Hoe staan we er als Nederland voor? Enkele zorgen:

R&D-uitgaven bij bedrijven en overheid zijn te laag in vergelijking met andere landen

Bedrijven laten vrij weinig research doen bij externe labs, waar-onder TNO, GTI's en universiteiten. Dit laat zich ook aflezen uit de vrij geringe mate waarin TNO, GTI's en universiteiten geld verdienen op de markt

De financiering van universiteiten bevoordeelt studierichtingen met veel studenten, en dat zijn vanouds alfa- en gammarichtingen. Het universitair onderzoek is eveneens weinig technisch georienteerd. Dat blijkt ook uit tot voor kort relatief weinig investeringen in apparatuur bij universiteiten.

Nederlanders zijn wat sceptisch tegenover techniek. Dat werkt door in studiekeuze. Jongeren kiezen vrij weinig voor techniek.

Ook vraag naar goed opgeleiden op lager niveau: beroepsonderwijs, van lbo tot hbo.

Verder voortdurende bijscholing van werknemers. Nederland zit op dit vlak niet in de kopgroep.

Anderzijds ook sterke punten. Onze wetenschappelijke traditie en de nadruk op fundamenteel onderzoek, het netwerk van 18 Innovatiecentra, de aanwezigheid van bedrijfslabs, SURFnet enzovoort. Bovendien: alle andere landen kennen 66k problemen kennen rondom technologie

We mogen in Nederland echter niet achterop raken. Wie niet meekomt verliest, op de exportmarkt en op de thuismarkt. Vanuit die overtuiging voert EZ z'n technologiebeleid.

(14)
(15)

O p """,eg :n.a.a.r ee%1 :I.%1%1ov-at:l.enrl.l:le-u. :1.%1 Delft-Westla.%1c1

Prof. dr. P. Drewe

hoogleraar Ruimtelijke Planning aan de Faculteit der Bouwkunde van de TU Delft

(16)
(17)

OP WEG NAAR EEN INNOVATIEMILIEU

IN DELFT-WESTLAND

Paul Drewe

Faculteit Bouwkunde

Technische Universiteit pel ft

symposium 'Universiteit en regionale kennisinfrastructuur' Technische Universiteit Delft

(18)

Maar als er werkelijkheidszin bestaat, en niemand zal betwij-felen dat hij recht heeft van bestaan, dan moet er ook zoiets bestaan dat men mogelijkheidszin kan noemen.

(Robert Musil, De man zonder eigenschappen)

(19)

1. Een innovatiemilieu in Delft-westland. modeverschijnsel of noodzaak?

Om te kunnen (blijven) concurreren, zullen bedrijven voortdu-rend nieuwe en verbeterde produkten, processen of diensten moeten ontwikkelen. Onder innovatiemilieu verstaat men een lokale omgeving die bevorderlijk is voor het vernieuwend vermogen van bedrijven. Een dergelijke omgeving wordt vaak vereenzelvigd met een "science park", een "technopool" of iets

--

.. , ..

dergel i jks . De termen waarmee dit soort verschi jningsvormen wordt aangeduid, zi jn ver van eenduidig. Zoals uit figuur 1 blijkt (1), zijn science parks, technopolen e.d. inmiddels al over heel westeuropa verspreid (evenals over Noordamerika en Japan). Het lijkt een modeverschijnsel te z~Jn geworden, temeer omdat de "verkopers" een belangengemeenschap hebben gevormd in de vorm van een "Club des Technopoles" ("Internati-onal Association of Science Parks").

Er bestaat dan ook behoefte aan een kritische evaluatie van science parks, technopolen e.d. De vraag waar alles om draait, is of dit soort verschijningsvormen als innovatiemilieu kunnen worden beschouwd (hierover later meer). De noodzaak van een lokale omgeving die de ontwikkeling van het innoverend vermo-gen van bedrijven vooruithelpt, staat los van de specifieke verschijningsvorm van deze omgeving.

Het bevorderen van het vernieuwend vermogen is geen doel op zich. De positieve handelsbalans van Nederland berust vooral op low-tech produkten. In de terminologie van de portfolio-analyse zijn dat "melkkoeien", d.w.z. produkten met een sterke concurrentiepositie, maar met een lage marktattractiviteit. Op langere termijn zullen echter nieuwe "sterren" moeten worden ontwikkeld, produkten die ook een hoge marktattractiviteit hebben. Ook al weet men nu nog niet of deze activiteiten een sterke concurrentiepositie zullen kunnen verwerven ("vraagte-kens"). Vergelijk in dit verband bijvoorbeeld het driesporen-beleid van Akzo:

"Basischemie en vezels vormen de 'long-term cash flow genera-tors'. Het concern heeft in deze een goede marktpositie, ze leveren een derde van de omzet, maar hun aandeel in de inves-teringen (voornamelijk in de procesverbetering is geringer.

(20)

Figuur 1: De Europese technopolen in 1988

~ Petit t:,ntr. d'innovation

(maison d'innovation. incubat8ur), muhipóle

o

Pare tcientifique

o

Parc"'-'olu4

o

T ochnopolo

*

CompMlI8 d'ac;tivit's d. haute technologie

Taille D. Grard. 6 Petit. Degr' d'inlégration ... Elev' f::,. Fa;b!e

Ze vormen de basis van het concern en leveren het geld voor investeringen in produkten met hogere toegevoegde waarden zoals farmaceutica, coatings en industriële vezels het tweede spoor. Met name op deze terreinen heeft Akzo de afgelo-pen jaren veel acquisities gepleegd (in totaal voor vier mil jard). Het derde spoor zi jn de nieuwe acti vi tei ten (zoals membraantechnologie of nieuwe materialen), de snelle groei ers (zoals de aramide vezel) waar de research op geconcentreerd

(21)

is" (2).

Drie sporen dus, gericht op "melkkoeien", "sterren" en "vraag-tekens". Uiteraard ontbreken in dit rijtje de "gebeten hon-den", d. w. z. de acti vi tei ten Jnet zwakke concurrentiepositie alsook een lage marktattractiviteit.

De vernieuwing begint met het beleid of gedrag van ondernemin-gen, met bedri jfsinterne factoren zoals een innovatiegericht klimaat en specifieke innovatiemechanismen (3). Ondernemingen hebben te kampen met verschillende typen van onzekerheid: van een gebrekkige en dure informatie tot aan een gebrekkige beheersing van de beslissingen van andere actoren. Figuur 2 geeft een overzicht van bronnen en typen van onzekerheid, de betrokken functies en de traditionele instrumenten van onze-kerheidsbesturing (4).

Figuur 2: Onzekerheid en ondernemingsgedrag

Towlidonal

New Soun:aof Type of Functions tllllNmenti

u~ty uncetIIIinty involved for capina 0uIaJmes "Ope .. to,,"

wlth uncert.

Information Gap otaIie Seorch Technoiosy

:-1

(imperfect, CXlItly monitorina Fonnadon

informalion) ofbcllef.

on ltaIe·of Auasment Gap ... ie Screeni"" Quolitycortt ·the·world (presence ofhidden Sisnallina Ic:enifl~ion

characterillia) ment

Compctcnce Gap "'ic Transcodina R&<D Know·how or (imperfect iDform. KCJIiaition irms' procasina obUlty) "Milieu"

Networks

Decision Gap (C·D) dynomic Sclection Docioion Decision

Ompcrf ... routi....- and

of decis. outcom .. ) """"" ... yle

Nelwork·

Contr01Gap dynomic Control Hienrchy Reduction

Omperf. control on ol • Finns other acto,,' decis.) complexity

I

Het is de lokale omgeving van bedri jven die de traditionele instrumenten kan vervangen zoals geschetst in figuur 3 ( 5) . Dit geldt in sterkere mate voor "statische" dan voor "dynami-sche" onzekerheden. Lokaal betekent ruimtelijke nabijheid. Deze is van belang wegens de aanwezigheid van menselijk

(22)

kapi-taal; ingewikkelde, vooral informele contacten tussen locale actoren; synergie die berust op een gemeenschappelijke cultu-rele, psychologische en vaak ook politieke achtergrond.

Het (lokale) innovatiemilieu alleen is echter niet toereikend als middel van onzekerheidsbesturing. Dit geeft aanleiding tot netwerken van samenwerkende bedrijven die niet gebonden zijn aan de lokale omgeving, het bekende verschijnsel van strategi-sche samenwerking ( 6 ). Netwerken zijn van groter belang voor de dynamische dan voor de statische onzekerheden (zie figuur

2) •

Het lokale innovatiemilieu is een noodzaak vanuit het gedrag van ondernemingen geredeneerd, om reden van onzekerheidsbestu-ring. Maar er zijn ook "geopolitieke" redenen die verband houden met de concurrentiekracht van Nederland.

Figuur 3: Het 'milieu': belangrijkste functies van onzeker-heidsbesturing

o

LocaI environment or "Milieu"

(23)

Di t argument is urgent, omdat het marktaandeel van Nederland

op de wereldmarkt dalende is (7). Het concurrerend vermogen

van Nederland werd eerder onderzocht volgens de benadering van Porter (8). Clusters van Nederlands meest competitieve indus-triële, agrarische en dienstensectoren zijn uitvoerig geanaly-seerd in termen van factorvoordelen, aard van de nationale vraag, netwerk van met elkaar verbonden competitieve sectoren en aard van de nationale concurrentieverhoudingen. Deze vier factoren worden beschouwd als een "innovatief systeem", de zogenaamde "diamant" (voorts zijn er nog twee additionele variabelen, te weten toevalsfactoren en het overheidsbeleid). Porter verwijst in dit verband ook naar het competitieve voordeel van steden en regio' s. Ook al valt dit schaalniveau buiten de analyse, wijst Porter met nadruk erop hoe belangrijk de geografische concentratie is van de vier factoren voor het functioneren van de diamant als een innovatief systeem. Hij verwijst in dit verband naar een lokaal (regionaal) prototype: de keramische tegel industrie in het Italiaanse Sassulo (Emilia Romagna), een typisch voorbeeld van hetgeen ook een innovatie-milieu kan worden genoemd.

Reden om naast de economische kracht van Nederland ook die van deelgebieden nader te onderzoeken, te weten van de "Randstad Internationaal" (9), de Zuidvleugel van de Randstad (10), de regio Rotterdam (11) en ook van Delft-Westland.

Het Corop-gebied Delft en Westland telt ruim 210.000 inwoners. In de Kamerregio zijn ruim 12.000 bedrijven gevestigd met ruim 56.000 werkzame personen.

De economie van Delft en omgeving heeft in de periode 1986-1990 nogal afwisselend gepresteerd (12). Het totaal heeft het relatief goed gedaan met betrekking tot de werkgelegenheid, uitgezonderd een geringe achterstand in 1990 (relatief bete-kent hier vergeleken met de ontwikkeling van heel Nederland). In het meest recente jaar (1990 tegenover 1989) zien wij ook een relatieve opleving in de export en in de investeringen, maar baart de omzetontwikkeling zorgen. Het beeld dat de verschillende sectoren te zien geven, is gemêleerd: met ster-kere naast zwakster-kere sectoren met sterster-kere alsook zwakster-kere aspecten (zie tabel 1).

(24)

bedrijvig-Tabel 1: 12~ YitSilit~it YSin b~t b~g;rijt::i!l~Y~n in 12~lt:t ~.Q. in relatie tQt Neger lang 1986-1990 per :i!ectQr

omzet export '86 '87 '88 '89 '90 '86 '87 '88 '89 '90 agrarische sector + + +

+

+ + + + + industrie +) +) + (- +) +) (- + bouwnijverheid (- + + (- (-groothandel + + + +) +

+

+ detailhandel + + (-dienstverlening + + + + bedrijfsleven totaal +) + + +) +) + investeringen '86 '87 '88 '89 '90 '86 werkgelegenheid '87 '88 '89 '90 agrarische sector (+) (-) (-) +) (-) + + industrie +) (-) (- (- +) + +) bouwnijverheid +) (-) (+) +) (-) groothandel +) +) +)

+

+

+

detailhandel (- (-) (+ ) +) + dienstverlening (-) +) (- (- +) + bedrijfsleven totaal(-) (+) (-

(-( =negatieve ontwikkeling Delft e.o. ) =negatieve ontwikkeling Nederland

+

( )=negatieve ontwikkeling Delft e.o. èn Nederland =niet van toepassing

+ + + + + + + + + + + + + + +

heid in de gemeente Delft met die van WestlandjOostland laat zien dat Delft het in 1988 nog in elk opzicht (omzet, export, investeringen, werkgelegenheid) minder goed deed dan West-landjOostland, maar in 1990 echter in elk opzicht beter dan de buren. Beziet men de branches van nabij, dan zijn er enkele lichtpunten, te weten de optische en overige industrie, de reparatie en het publiekverzorgend ambacht en de zakelijke

14

+

(25)

diensten. Maar desondanks laat de vitaliteit van de bedrijven in Delft en Westland in 1989 te wensen over. De achterstand, vergeleken met Nederlandse gemiddelde, is het grootst bi j de bedrijven met minder dan 50 werkzame personen.

Hiermee lijkt althans voorlopig voldoende aangetoond dat er in Delft-Westland behoefte bestaat aan een lokale omgeving die bevorderlijk is voor het vernieuwend vermogen van bedrijven. Dit teneinde te kunnen (blijven) concurreren. Een andere vraag is of er voldoende economisch-technologisch potentieel aanwe-zig is.

2. Beschikt Delft-Westland over voldoende economisch-technolo-gisch potentieel?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal men een stap verder moeten gaan dan het artikel dat in 1988 aanleiding gaf tot de trotse vermelding "Delft is Nummer I" (13).

In welke mate zullen er in Delft en omstreken economisch-technologische veranderingen optreden? Bij wijze van hypothese zullen in het algemeen vooral die gebieden worden getroffen waar de volgende economische activiteiten sterk zijn vertegen-woordigd, te weten:

industriële produktgroepen of middelgrote fa-bricageseries en deels ook langlopende fabrica-geseries (discontinue processen),

overige goederenbehandeling (moderne distribu-tieve en logistieke diensten).

kennisintensieve zakelijke dienstverlening (commerciële en financiële diensten).

Deze drie soorten van activiteiten maken deel uit van een vernieuwingsgerichte bedrijfstypologie (14). Het zijn de hoofdingrediënten van flexibele netwerken en daarmee de voor-naamste toepassingsgebieden van nieuwe sleuteltechnologieën

(zoals micro-elektronica, informatietechnologie, flexibele automatisering, nieuwe materialen en biotechnologie).

Delft en Westland is duidelijk gespecialiseerd op industriële produktgroepen. Dat zijn middelgrote fabricageseries van heterogene produkten zoals bij machinebouw, geïntegreerde circuits, meubels, computers en artikelen met kleine omzet uit assortiment.

(26)

Een speciale plaats neemt het Westlandse glastuinbouwcomplex in. Er bestaat een sterke economische relatie tussen de ex-portintensieve glastuinbouw en een rijk geschakeerde groep van toeleveranciers (van investeringsgoederen, verbruiksgoederen en diensten) en een minder sterke economische relatie met de veiling. Voor de toekomst wordt vooral verwacht een speciali-satie in produktie en verwerking. Dit zal gevolgen hebben voor de:

fysieke omgeving, d.w.z. grondgebruik en milieu ("herkristallissatie" of een ander gebruik van de tuinbouwgronden, bijv. vierkante kassen, milieuvriendelijke produktieprocessen en, even-tueel, een verplaatsing van bepaalde produktie-processen naar elders),

kennis van de teelt ("systeembeheersing" of "automatisering),

toelevering ( "beheersing" van het proces van toelevering, teelt, veilingen, handel),

verwerking ("marketing" en voorwaartse integra-tie met als doel de toegevoegde waarde van de produkten te vergroten) (15).

Deze ontwikkelingen bieden aanknopingspunten voor de toepas-sing van nieuwe sleutel technologieën: informatietechnologie, met name telematica; flexibele automatisering en logistiek; nieuwe materialen; biotechnologie; milieu- en energietechnolo-gie (16).

Of de verwachtingen omtrent de economisch-technologische vernieuwing zullen uitkomen, is in eerste instantie afhanke-lijk van het innoverend vermogen van bestaande ondernemingen. In een enquête-onderzoek uit 1988 is de innovatie in de Neder-landse industrie en dienstverlening gemeten met behulp van een aantal "tradi tionele" en "zachte" innovatie-indicatoren (17). Eerstgenoemde houden verband met R&O-inspanningen en octrooi-aanvragen. Terwijl de geavanceerde apparatuur, aankoop licen-ties, service verlening, vormgeving (design) en software-activiteiten tot de zachte indicatoren worden gerekend. Voorts is er gekeken naar de verspreiding van drie belangrijke basis-technologieên (informatie-technologie, biotechnologie en nieuwe materialen).

(27)

De Corop-gebieden Delft en Westland alsook Agglomeratie Leiden en Bollenstreek zijn de enige regio's binnen de Randstad die er duidelijk positief uitspringen. In beide regio's ligt de innovatie in de industrie, en deels ook binnen de dienstverle-ning, boven het gemiddelde van Nederland.

De uitkomsten van het onderzoek zijn gebaseerd op een steek-proef van 60 bedri jven in Delft en Westland (een response-percentage van 56,6).

Tot zover de vraagzijde van de economisch-technologische vernieuwing.

Aan de aanbodzijde betekent de aanwezigheid van TNO en TUD een unieke concentratie van kennis samen met een rijk aanbod van beroepsonderwijs. Wij zullen deze potentie in de sfeer van wat Porter factorvoordelen noemt in dit artikel niet etaleren, maar ons beperken tot een aantal relevante kanttekeningen. Bovendien zal het (beter) benutten van deze potentie ten behoeve van de economische ontwikkeling van Delft en Westland in de laatste paragraaf nader worden uitgewerkt.

TNO en TUD leveren reeds via contractresearch kennis aan bedri jven in de Delftse regio. Deze bestaande samenwerking vormt een belangrijke bron van informatie mits zij nader wordt geanalyseerd en kritisch geëvalueerd.

Voor de Delftse economie zijn twee (eventueel elkaar overlap-pende) manieren van technologie-overdracht van belang, de verticale en de horizontale overdracht (18). Eerstgenoemde maakt de overgang van onderzoek naar de commerciële toepassing mogelijk: van onderzoek en ontwikkeling op contractbasis tot de oprichting van high tech bedrijven door onderzoekers en de overdracht van uitvindingen aan ondernemingen die deze ontwik-kelen en op de markt brengen. De horizontale overdracht heeft betrekking op de overdracht van innovaties van het ene land naar het andere, van de ene onderzoekinstelling naar de ande-re, van het ene bedrijf naar het andeande-re, en van de ene be

-drijfstak naar de andere. Een belangrijke recente ontwikkeling die de overdracht van technologie kan helpen bevorderen is de vorming van netwerken van samenwerkende kenniscentra. TNO participeert in EUROTECH (met een vertegenwoordiger per EG-land, behalve Luxemburg. De TU trekt UNITE (een samenwerkings-verband met zusterinstellingen in Londen, Aken, Leuven,

(28)

Lou-vain-de-la-Neuve en Parijs). Bovendien is UNITE via de Rijks-universiteit Gent met ANETTE verbonden, waarin naast Gent ook Karlsruhe c.s., Barcelona en Manchester (tevens trekker) zijn betrokken. Beide netwerken, UNITE en ANETTE, zijn opgenomen in het SPRINT-programma, d.w.z. het strategisch programma op het gebied van innovatie en overdracht van technologie. Het etale-ren van het aanbod van instellingen zoals TNO en TUD is slechts het begin. Er kan behoefte bestaan aan een strenge test die moet uitmaken waar de sterke, meest kansri jke moge-lijkheden liggen. Hiervoor zijn verschillende benaderingen denkbaar, bi jv . :

een evaluatie door een internationale commissie van deskundigen (onder de auspiciën van de KNAW zoals in het geval van het biotechnologisch onderzoek in Nederland),

een bedrijfsmatige toets door de British Tech-nology Group (BTG) die bij een positief resul-taat besluit de technologie op te nemen in haar portfolio (BTG maakt trouwens deel uit van EUROTECH) ,

een aanpak zoals die van FRADE/DATAR in Frank-rijk waarbij kritisch wordt getoetst welke bijdrage beroepsonderwijs en toegepast

onder-zoek in een bepaalde stad of regio kunnen leve-ren tot de economische ontwikkeling (dit in het kader van het ruimtelijk ordeningsbeleid).

3. Ionovatieailieus en netwerken: ervaringen elders

Onze redeneertrant tot nu toe berust op ervaringen die Zl. Jn gemaakt op andere plaatsen, met name in Europa (soortgelijke ervaringen in Noordamerika en Japan zullen echter buiten beschouwing blijven, omdat de verschillen in maatschappelijke context te groot zijn).

Wat Europa betreft, vormen vooral de case-studies van de onderzoeksgroep GREMI (Groupe de Recherche Européen sur les Milieux Innovateurs) een belangrijke bron van informatie en inspiratie. Het onderzoekprogramma is drieledig. GREMI I had betrekking op de effecten van het lokale milieu op het innove-rend vermogen van bedrijven (19). GREMI 11 ging over de

(29)

matiekanalen in het innovatieproces (20). En in het lopende GREMI II! staan centraal de ruimtelijke uitwerkingen van de nieuwe netwerken van samenwerkende bedrijven (21). Een van de toepassingen van de netwerk-benadering in het kader van GREMI III heeft trouwens betrekking op het Zuidhollandse glastuin-bouwcomplex (22).

Geslaagde of veelbelovende voorbeelden van elders maken aanne-melijk dat de duurzame economische ontwikkeling van een stad of regio gebaat is met een samenwerking tussen bedrijfsleven, kenniscentra en plaatselijke overheid. Een samenwerking die de gemeente- of regiogrens kan overschrijden, voor zover er bij de drie partijen afzonderlijk (gezamenlijk) behoefte bestaat aan inputs van buiten. Dit om, selectief, kansrijke lokale potenties beter te kunnen benutten.

Twee voorbeelden dichter bij huis kunnen helpen dit te verdui-delijken: de Internationale Schelde Faculteit (ISF), een Zeeuws-Vlaams samenwerkingsverband en het ISP IV van Noord-Nederland, met name de programmacommissie stedelijke com-plexen. Bij beide ben ik actief betrokken, te weten als mede-initiatiefnemer en voorzitter van de wetenschappelijke raad in het geval van de ISF en als lid van de genoemde programmacom-missie (in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken). De Internationale SChelde Faculteit (23) is een samenwerkings-verband van instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, opleidingsinstituten, R&D in de publieke en private sector en kennistransferpunten: in het gebied van de Euregio Scheldemond

(Zeeland, Oost- en West-Vlaanderen). Zie ook figuur 4. Figuur 4: Kennisinfrastructuur rSF B = bedrijven 0= overheid W = wetenschap • = onderwijs

.

o

(30)

Dit samenwerkingsverband werd opgericht in 1989. Verwacht wordt dat deze kennis infrastructuur als katalysator zal werken voor het innovatiemilieu in het Scheldebekken. De organen van de ISF zijn zodanig opgezet dat de drie hoofdrolspelers aan bod komen: de vraagzijde of het bedrijfsleven in de Raad van Advies, de aanbodzijde of de kenniscentra in de Wetenschappe-lijk Raad en de politiek in het Comité van Aanbeveling. In het bestuur zijn alle drie de partijen vertegenwoordigd. Het werk van de ISF is gericht op zes thema's (tevens vakgroepen) of speerpunten die verband houden met specifieke potenties van het Schelde-estuarium: haventechnologie, milieubeheer, aquacultuur, industrieel beheer, management en bestuur,

recreatief toeristisch produkt. Voor details zie tabel 2.

Tabel 2:

Haventechnologie:

- Logistiek rond de Maritime Industrial - Development Areas

- Telematica en EDI - Transport Technology Milieubeheer:

- Preventieve schone proces-geïntegreerde technologie

- Integrale duurzame ontwikkeling Aquacultuur:

- Viskweek, larvi-cultures - Seafood technology

- Marine cultures Industrieel beheer:

- Total Quality Management - Maintenance and safety Management en bestuur:

- Grensoverschrijdend interregionaal bestuur Recreatief toeristisch produkt:

20

- Inzet van computer aided Geografische Informatie Systemen

(31)

De Internationale Schelde Faculteit is georiënteerd op de buitenwereld. Dit blijkt niet alleen uit het grensoverschrij-dend karakter van de kennisinfrastructuur. De Faculteit parti-cipeert in het UETP Vlaanderen en wordt deels gesubsidieerd in het kader van het COMETT II-programma (het UETP is een regio-naal samenwerkingsverband tussen universiteit en onderneming inzake opleiding op het gebied van de technologie). Voorts maakt de ISF deel uit van een Europese club van estuarium-regio's (waaronder voorlopig de Loire, Taag, Clyde en Schel-de).

Het ISP nieuwe stijl (24) zal zich in de periode 1991 tot en met 1994 richten op vijf clusters van bedrijvigheid die voor Noord-Nederland kansen bieden. Dat zijn:

agro-business,

havenverbonden activiteiten, toerisme en recreatie,

stedelijke complexen,

structuur midden- en kleinbedrijf.

Deze clusters worden opgevat als netwerken van elkaar aanvul-lende bedrijvigheid die aantrekkingskracht kunnen uitoefenen op nieuwe of vervolgactiviteiten. Hierbij zijn van betekenis kennisinfrastructuur, toeleveringsmogelijkheden, arbeidsmarkt-potenties en transport- en distributievoorzieningen.

Het prograaaa stedelijke coaplexen heeft betrekking op de drie

belangrijkste stedelijke concentraties in Noord-Nederland:

Groningen, Leeuwarden en Emmen. De nadruk ligt op "kennis

maken, kennis halen en kennis toepassen". In 1991 heeft vooral Groningen, d. w. z. Groningen Kennis Centrum goed gescoord met een groot aantal gehonoreerde kennisprojecten met name in de sfeer van biotechnologie, medische technologie en informatie-technologie. Dit overeenkomstig het gekozen thema "Versterken van Groningen als kenniscentrum" waarvoor ruim 10 miljoen werd uitgetrokken (25). In 1992 en in de komende jaren zal de aandacht uitgaan naar het materialen-onderzoek en de milieu-technologie. Bovendien zal de aandacht verschuiven van Gronin-gen naar Leeuwarden met als thema "Vernieuwende dienstverle-ning" (en projecten met betrekking op het zogenaamde

nutri-business complex) alsook naar Emmen ("Versterken van het

(32)

Tenslotte nog een waarschuwing omtrent het hanteren van ge-slaagde of veelbelovende voorbeelden van elders. "Bijvoor-beeld" is nog geen bewijs, zelfs dan niet, als het om inheemse voorbeelden gaat. Er zou een kritische evaluatie moeten worden uitgevoerd van een case binnen zijn eigen context. En als deze evaluatie positief is uitgevallen, dan zou moeten worden geanalyseerd of de elders opgedane ervaringen kunnen worden "getransplanteerd" naar een andere context of kunnen worden aangepast aan deze nieuwe context (26). Blauwdrukken van innovatiemilieus en netwerken bestaan niet. De ingrediënten zijn stad- of regiospecifiek. Dit geldt voor de in paragraaf 1 genoemde kenmerken van de lokale milieus alsook voor de lokale potenties of speerpunten. Deze ki jk op ervaringen van elders verschilt nogal van de "succesverhalen" - benadering van bijv. de "Club des Technopoles". Het is meer de aanpak van netwerken zoals Transinnova (een EuropeesjNoordamerikaans netwerk), gedemonstreerd op een aantal internationale colloquia (paris-SudjOrsay, BlacksburgjVirginia, Grenoble) (30). Dezelfde denkwijze ligt ook ten grondslag aan de eerder in paragraaf 2 genoemde aanpak van FRADEjDATAR (28). Er wordt op dit moment gewerkt aan de voorbereiding van een nieuw internationaal colloquium in Gent in het kader van de expo van Flanders Technology International 1993 (waar o.a. ook de ervaringen met de SPRINT-netwerken ANETTE en UNITE aan de orde kunnen worden gesteld) .

Terug in Delft-Westland, op weg naar een innovatiemilieu, zal men in elk geval op zoek moeten gaan naar typische, lokale of regionale ingrediënten.

4. Een innovatiemilieu in Delft-Westland. hoe verder?

De ontwikkeling van de concurrentiekracht van Nederland is,

zoals reeds vermeld, ongunstig. Dat komt, omdat nieuwe techno-logieën in onvoldoende mate worden toegepast en vertaald in nieuwe produkten. Dit geldt met name voor het midden- en kleinbedrijf (29). Het zijn juist de kleine bedrijven (minder dan 50 werkzame personen) en de middelgrote bedrijven (50-499 w.p.) die in de Delftse economie overheersen. Hun aandeel in het aantal vestigingen bedraagt respectievelijk 96% en 3,5%, hun aandeel in het aantal werkzame personen 34% en 43% (30).

(33)

Ook de startende ondernemingen beginnen klein. Neem bijv. het aantal nieuwe high-tech bedrijven in Delft-Westland dat tussen 1983 en 1989 sterk is toegenomen. In totaal zijn dat op jaar-basis 97 starters met een werkgelegenheidseffect van 117 personen (31).

De vraag is hoe het concurrerend vermogen van (met name, maar niet uitsluitend) het mkb kan worden versterkt. Naast de strategische samenwerking van bedrijven in het binnen- en buitenland, gaat het hierbij in het bijzonder om onderzoek en ontwikkeling en de samenwerking bij R&D.

Over netwerken van ondernemingen in Delft-Westland is weinig bekend, vergeleken bi jv . met de Kanaalzone Gent-Terneuzen of Noord-Nederland (32). Een uitzondering hierop vormt het West-landse glastuinbouwcomplex dat zelfs als een innovatiemilieu "avant-la-lettre" kan worden beschouwd. Enkele van Nederlands meest competitieve sectoren zijn nauw verbonden met "het Westland", vooral snijbloemen, planten/bollen en verse toma-ten. Er zijn trouwens weinig sectoren met een regionaal pro-duktienetwerk, te weten sni jbloemen, cacao en kopieerappara-ten. De overige (competitieve) sectoren hebben een produktie-netwerk op de schaal van Nederland, Noordwest-Europa of de wereld (33). Maar zoals uit onderzoek is gebleken, zal het vernieuwend vermogen van de bi j het Westlandse glastuinbouw-complex betrokkenen behoorlijk op de proef worden gesteld. Dit om het hoofd te kunnen bieden aan de vele bedreigingen: verza-diging van markten, technologische verandering, negatieve externe effecten (congestie, veroudering en vervuiling) opko-mende concurrerende complexen, interne uitholling (34).

Over de determinanten van onderzoek en ontwikkeling is een en ander bekend, niet specifiek voor Delft-Westland, maar lande-lijk representatief (35). Voor Nederland geldt dat kleine bedrijven (indien zij iets aan R&D doen) R&D-intensiever zijn dan grote. Dit geldt sterker voor bedrijven in de dienstverle-ning dan voor bedri jven in de industrie. De kans ~ een bedrijf iets aan onderzoek en ontwikkeling doet, is echter afhankelijk van het aantal werknemers van een bedrijf (de kans is groter onder grote industriële bedri jven dan onder grote dienstenbedri jven). Voor een versterking van het innoverend vermogen bestaan verschillende vormen van samenwerking bij

(34)

R&D: met bedrijven of R&D-instellingen, binnenlands of buiten-lands. In het totaal werken 54,3% van alle industriële bedrij-ven (met R&D-activiteiten) in Delft en Westland op de een of andere manier samen (tegenover 33,4% in de Nederlandse indus-trie als geheel). Bi j de dienstenbedri jven bedraagt het per-centage zelfs 92,3% (vergeleken met een dienstentotaal van 35,8%). Tabel 3 geeft een landeli jk representatief overzicht over factoren die van invloed zijn op de samenwerking met bedri jven alsook instellingen (3a) en factoren die de keuze bepalen van een specifieke vorm van samenwerking (3b en 3c) (36) • De factoren zi jn getoetst met een logi t-analyse. De bedrijfsgrootte (het aantal werknemers) is één van de factoren

die de samenwerking met R&D-instellingen - in het algemeen

-positief beïnvloeden (de bedrijfsgrootte moet echter in ver-band worden beschouwd met de overige determinanten zoals het beschikken over een eigen R&D-afdeling).

Wij hebben al eerder gewezen op de aanwezigheid in Delft-Westland van een unieke concentratie van kennis (TNO, TUD en het beroepsonderwijs).

Daarom verdient voor de bedrijven in deze regio ook de

samen-werking met publieke (of semi-publieke) R&D-instellingen

speciale aandacht. Deze instellingen kunnen belangrijke part-ners zijn voor bedrijven als het bijv. gaat om het bijscholen van hun medewerkers, het recruteren van hoog gekwalificeerd personeel en het benutten van geavanceerde apparatuur waarover deze instellingen beschikken. Publieke R&D-instellingen ver-richten niet alleen langlopend fundamenteel onderzoek, maar kunnen tevens scholings- en opleidingsmogelijkheden aanbieden voor technisch personeel uit bedrijven. Bovendien kunnen zij

als een soort kennis-intensieve "wegenwacht" fungeren die

incidenteel technologische hulp kan bieden (aldus Kleinknecht e.a. geparafraseerd). R&D-instellingen lijken vooralsnog meer op "natuurlijke partners" van grote multinationale ("high-tech") ondernemingen, terwijl de kans op samenwerking met deze R&D-instellingen zeker niet geringer is bij meer traditionele low- en mediwn- tech-bedri jven of bi j bedri jven met een lage R&D-intensiteit.

Hoe kan het innovatiemilieu in Delft-Westland verder worden ontwikkeld? Met de business meeting van 24 september 1990

(35)

Tabel 3: Samenwerking bij R&O

3a. Factoren van invloed op samenwerking zowel met bedri jven als met instellingen.

aanwezigheid R&D-afdeling onderdeel van concern export intensiteit 1)

aanschaf geavanceerde apparatuur1) aankoop licenties 1)

gebruik PBTS2)

gebruik TNO-stimuleringsregeling activiteiten op gebied van biotechnologie in bank- en verzekeringssec!or2)

1) factor die specifiek van invloed is op buitenlandse samenwertting ongeacht of dit met een bedri~ of een R&D-instelling is

2) factor die specifiek van invloed is op binnenlandse samenwertting ongeacht of dit met een bedrijf of een R&D-instelling is

3b. Factoren alleen van invloed op samenwerking met onderne-mingen

samenwerking met Nederlandse en buitenlandse ondernemingen

serviceverlening als vernieuwingsactiviteit - Steun Internationale

Samenwertting

samenwerking met alleen Nederlandse ondememingen

octrooi(en) aangevraagd - geld als knelpunt bij het

innovatieproces - in sector "papier, grafisch,

drukkerij"

samenwertting met alleen buitenlandse ondernemingen

- aantrekken beter personeel - activiteiten op

technologie-gebied "nieuwe materialen"

3c. Factoren alleen van invloed op samenwerking met R&D-in-stellingen

samenwertting met Nederlandse en buitenl. R&D-instellingen

aantal werttnemers - gebruik TOK

- design als vernieuwings-activiteit

- aansluiting op extern computernetwertt - uitbestede R&D

- in sector "overige niet-comm. dienstverlening"

samenwerking met alleen Nederlandse R&D-inst.

- scholingsintensiteit gebruik INSTIR

gebruik andere maatregelen - activiteiten op andere

technologiegebieden 1) - in sector "overige industrie" - in sector "openbaar nut"

sa:nenwertting met alleen buitenlandse R&D-inst.

percentage proces-gerichte R&D - R&D-intensiteit

(36)

alsook het ronde tafelgesprek van 9 januari 1991 lijkt een begin gemaakt met een netwerk van ondernemingen, kenniscentra en plaatseli jke overheid (37). De zogenaamde "ontbi jtclub" kan, althans embryonaal, de nodige informele ondersteuning bieden. Maar het innovatiemilieu heeft nieuwe, krachtige impulsen nodig, gericht op het tot stand brengen van een

kennis infrastructuur. Te denken valt aan de oprichting van een "Kenniscentrum DelftWestland". Het Groningen Kennis Centrum -opgericht in 1990- is in eerste instantie een samenwerkings-verband van kenniscentra en plaatsel i jke overheden ( 38) dat nog een relatie moet opbouwen met het bedrijfsleven. Het verdient echter aanbeveling het bedrijfsleven meteen bij het kenniscentrum te betrekken (zoals in het geval van de Interna-tionale Schelde Faculteit). Een kennis infrastructuur , dat betekent ook een versterking van de samenwerking tussen ken-niscentra, bijv. tussen TNO en TUD, zoals trouwens beoogd door het Ministerie van Onderwi js en Wetenschappen. Als een be-proefd voorbeeld kan hier de Technisch Physische Dienst van TNO-TU Delft worden genoemd. Interessante mogelijkheden bieden tevens de reeds genoemde internationale netwerken van TNO, te weten EUROTECH, en TUD (UNITE plus ANETTE). Voor zover de buitenlandse partners deel uitmaken van een innovatiemilieu (dit is uiteraard een onderzoeksvraag) zou de samenwerking tussen kenniscentra kunnen uitgroeien tot een samenwerking tussen lokale innovatiemilieus . Ook al lijken internationale netwerken van steden ( 39) vooralsnog eerder toekomstdromen, behalve misschien in grensregio's.

Een van de eerste taken van het "Kenniscentrum Delft-Westland" is het selecteren van een niet te klein, maar ook niet te groot aantal kansrijke speerpunten in samenspraak tussen vraag en aanbod. Daarna zou er een portfolio van strategische pro-jecten moeten worden opgesteld met het doel de gekozen spreek-punten nader u i t t e werken (40). Een kritische selectie van speerpunten is nodig: wetenschappel i jk ( door internationale commissies à la KNAW), bedrijfsmatig (à la British Technology Group, eventueel volgens het principe no cure, no pay) en ruimteli jk of regionaal (à la FRADE/DATAR). Zie paragraaf 2. Wat vooral in Nederland ontbreekt, is een regionaal beleid nieuwe stijl, bijv. geïnspireerd door de genoemde Franse 26

(37)

aanpak, maar misschien ook door het ISP nieuwe stijl. Maar dan gericht op het aanjagen van innovaties in kansrijke economi-sche clusters in pUbliek-private samenwerking: waar dan ook in Nederland. Dus niet alleen in het Noorden, maar ook in Delft-Westland of Zeeland (om maar twee voorbeelden te noemen). Op weg naar een "economie zonder aardgasbaten", kunnen belangrij-ke economisch-technologische potenties in bepaalde steden of regio's niet onbenut blijven. De huidige top-10 van Nederlands meest competitieve sectoren alléén, biedt onvoldoende toe-komstperspectieven (tabel 4) (41).

Tabel 4: Nederlands tOP-10 landbouw/industrie naar exportpres tatie. in procenten van de wereldexportmarkt en van de Nederlandse export 1988

Wereld T.o.v. % Ned.

Cluster Sector (plaats '86, '78) 1988 1986 expo 1. pers. zaken snijbloemen (I, 2) 65,3 +1,4 1,58 2. idem planten/bollen (4, 3) 57,6 +1.2 1.56 3. voeding vogeleieren in schaal (2, 7) 55,7 -;,4 0.42 4. idem levende varkens (3, 8) 52,1 -4,5 0,45 5. idem verse tomaten (7, 6) 47,8 +4.4 0,62 6. idem cacaopoeder (6, 4) 44,4 -4,2 0,13 7. idem melkroom (5, 5) 44,2 -8,9 0,37

8. idem ov. vogeleieren (I6, 2 I) 32,4 +2,; 0,05 9. idem aardappelen (9, 13) 31,9 -3,6 0,32 10. idem cacaoboter 00, 12) 30,5 -1.9 0,34

Onzeker is of de wereld staat aan de vooravond van een nieuwe opgaande fase van de Kondratieffcyclus, maar onzeker is even-zeer of hierdoor een nieuwe groeiperiode zou worden ingeleid in Nederland of in de Randstad (42). In het licht van deze onzekerheid, lijkt het niet onverstandig om in de kennisinfra-structuur te investeren. Slechts in de vorm van innovatiemi-lieus en netwerken zal deze nieuwe, immateriële infrastructuur inderdaad de economische ontwikkeling ondersteunen (vergelijk-baar met de infrastructuur in haar gangbare betekenis van materiële technische onderbouw van het economisch leven).

(38)

2<

~Benko,

G., 1991, Géographie des technopêles, Masson, paris e.a., p. 121.

2. Metze, M., 1989, corporate planning in de jaren '90, Intermagazine, 10, nummer 12, p. 49.

3. Aris, B.J. e.a., 1987, Innovatie is geen toeval. de praktijk van innovatiemanagement bij negen middelgrote bedrijven, Kluwer/KlvI, Deventer.

4. Camagni, R., 1991, Local 'milieu', uncertainty and inno-vation networks: towards a new dynamic theory of economie space, in deze (red.), Innovation networks, Belhaven Press, Londen en New York, p. 128.

5. Op. cit., p.133.

6. Commandeur, H.R. en G.J. den Hartog, 1991, Voor- en nadelen van strategische samenwerking, Economisch Statis-tische Berichten, 76, pp. 773-775.

7. Jacobs, D. en A. de Vos, 1992, Nederlands meest concur-rende sectoren, Economisch statistische Berichten, 77 , pp.148-151.

8. Jacobs, D. e. a., 1990 De economische kracht van

Neder-~, SMO, Den Haag; Porter, M.E., 1990, The competitive advantage of nations, Free Press, New York.

9. Bijv. Lubbers, E. e.a., 1991, De aantrekkingskracht van de Randstad in internationaal perspectief: markt- en concurrentie-analyse, Buck Consul tants International, Nijmegen;

Drewe, P., 1991, Randstad Internationaal. op zoek naar een 'internationaal concurrerend grootstedelijk vesti-gingsmilieu' , Faculteit Bouwkunde, TU Delft, en Bureau Micropolis, Middelburg.

10. provincie zuid-HOlland, 1991, Zuidvleugel Randstad. economische potenties en ruimtelijke voorwaarden. ontwik-kelingsschets, Den Haag.

11. Jacobs, D. e.a., 1991, Rotterdam Kennisregio. drie regio-nale sectoranalyses . rapportage tweede fase, Studiecen-trum voor Technologie en Beleid TNO, Apeldoorn.

12. Drewe, P., 1991, Delft en de regio. sociaal-economiSChe perspectieven. Faculteit Bouwkunde, TU Delft.

13. Van der Knaap, G.A. en P.J. Louter 1988, Technologische ontwikkeling en ruimtelijke specialisatie in de Randstad, K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XXII, nr. 1, pp. 3-14. 14. Machielse, C. en P.A. de Ruijter, 1988,

Economisch-tech-nologische vernieuwing en ruimtelijke organisatie, Insti-tuut voor Ruimteli jke Organisatie TNO, Delft; De Jong, M.W. e.a., 1990, Producer services and flexible networks in the Netherlands, Instituut voor Ruimtelijke organisa-tie TNO, Delft.

15. samenwerkingsorgaan Westland, 1989, Advies van de stuur-groep toekomstverkenniOg naar aanleiding van het rapport

'Het Westland in de jaren 1950-2025', Naaldwijk; met name samenvatting inleiding P. winsemius (bijlage 4).

16. Zie bijv. Ten Hoorn, L.A. en W.M. Oppedijk van Veen (red.), 1990, Telematica in het Westland, Delftse Univer-si taire Pers; of de zogenaamde COSMOS-projecten van de Stuurgroep Veilen.

17. Kleinknecht, A.H. e.a., 1990, Innovatie in de Nederlandse industrie en dienstverlening. een enquête-onderzoek. SEO,

(39)

18. 19. 20. 21-22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32.

Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam; Kleinknecht, A.H. en A.P. Poot, 1990, ~

regionale dimensie van innovatie in de Nederlandse indus-trie en dienstverlening, SEO, Amsterdam.

Commissie van de Europese Gemeenschappen, 1988, voorstel hoofdfase van het strategisch programma op het gebied van innovatie en overdracht van technologie. SPRINT

1989-l i n , Brussel.

Aydalot, P. (red.), 1985, Milieux innovateurs en Europe, Gremi, Paris; Aydalot, P. en D. Keeble (red.), 1988, High

technology industry and innovative environments; the European experience, Routledge, London.

Maillat, D. en J.-C. Perrin (red.), Entreprises innova-trices et réseaux locaux. ERESA-Economica, paris (in voorbereiding).

Camagni (red.), op.cit.; zie noot 4.

Kamann, D.-J. en D. strijker, 1991, The network approach: concept and application, in Camagni (red.), op.cit. pp. 145-173.

Europoortkringen, 1991, pe Internationale Schelde

Facul-~, 30, no.19, pp.58-59;

Drewe, P., Op weg naar een grensoverschrijdende kennisin-frastructuur in Zeeland, Vlaanderen en (weIl icht) Nord-Pas de Calais , De Franse Nederlanden-Les Pays-Bas

Fran-~ (in voorbereiding).

NOM, 1991, ISP-IV 1991-1994, Groningen.

NOM, 1992, Jaarverslag ISP-IV 1991, pp. 27-34.

Drewe, P., 1989, Science and technology cities for what?j

In P. Perulli (red.), città delle scienza e della techno-l2gia, Arsenale Editrice, venezia, pp. 13-27.

Le Duc, J.M. e.a. (red.), 1990, L'interface entreprise-université: recherche. formation. création, Transinnova, Bihorel en Université de Paris-Sud, Orsay.

Chastenet, D. e.a. (red.), 1990, Les interfaces univer-sités-entreprises. guide du professionnel, CREATECH, Carrières sur Seine.

Noot 7.

Gemeente Delft, 1990, Jaarboek bestuursinformatie, Afde-ling Onderzoek & statistiek, pp.118-119.

Zie Van der stappen, J., 1989, High tech in pelft. een onderzoek naar opbouw en eigenschappen van de technologi-sch geavanceerde bedrijvigheid in pelft, verslagen van leeronderzoek G&P, Geografisch Instituut Rijksuniversi-teit Utrecht; Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Delft en omstreken, 1989, High tech in Delft.

Allaert, G. e.a., 1991, Een economische inventarisatie van de Kanaalzone Gent-Terneuzen. een aanzet tot grens-overschrijdende samenwerking op economiSCh gebied. Semi-narie voor Survey en Ruimtelijke Planning, Rijksuniversi-teit Gent; Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zeeuwsch-Vlaanderen, Kamer van Koophandel en Ni jverheid van het Gewest Gent;

B.J.L.Tortike, 1991, Uitbestedingsnetwerken in Noord-Nederland, Nouvelles Spatiales, 3, nr. 2, pp. 16-18. Machielse, C. e.a., 1990, Relatiepatronen van bedrijven

in het Noorden. een empirisch onderzoek naar netwerkyor-ming van de industrie. het transport. de groothandel en de zakelijke diensten in het Noorden, Instituut voor

(40)

Ruimtelijke Organisatie TNO, Delft.

33. Jacobs, D. en W. Zegveld, 1991, Worden de diamanten te duur betaald?, Economisch statistische Berichten. 76, pp. 105-106.

34. Zie noot 22. 35. Noot 17~

Kleinknecht, A.H. e.a., 1991, samenwerking bij RiD. literatuuroverz icht en empirisch onderzoek, SEO, Amster-dam.

36. Kleinknecht e.a., 1991, op.cit. pp.46-47.

37. Gemeente Delft, 1991, Zicht op pelft Kennisstad, Afdeling EconomisChe Zaken~ Knight, R.V. en J. van der Veer, 1990, pelft Kennisstad , Instituut voor Ruimteli jke organisatie TNO, Delft.

38. Rijksuniversiteit Groningen, Academisch ziekenhuis Gro-ningen, Hanzehogeschool GroGro-ningen, Prof.H.C. van Hall Instituut, Zernike Science Park, provincie Groningen, Gemeente Groningen, Rijkshogeschool Groningen.

39. cappellin, R. 1991, International networks of cities, in Camagni (red.), op.cit., pp. 230-244.

40. Vergelijk voor aanknopingspunten Drewe, op.cit., noot 12; Gemeente Delft, op.cit., noot 37.

Kamer van Koophandel Delft, 1990, pelflaod. Agropool en Technopooli keuzes en consegyenties.

41. Noot 7, p. 150.

42. Grübler, A. en H. Nowotny, 1990, Towards the fifth Kon-dratiev upswingi elements of an emerging growth phase and possible deve10pment trajectories, International Journal of Technolggy Management, 5, no.4, pp. 431-471~ Van Dui jn, J. J . , 1992, Honderd jaar Kondratieff, EconomisCh

statistische Berichten. 77, p.123.

(41)

Speerp~%1 tO%1d.erzoek a.&.%1 d.e T U D e l f t

Ir. A. Boesveld

Lid voortgangscommissie voor de onderzoeksprofilering en de

stimuleringsruimte van de TU Delft, tevens hoofd Technisch Relaties en Normalisatie bij

(42)
(43)

Speerpuntonderzoek aan de TU Delft

Ir. A. Boesveld, Lid Voortgangscommissie voor de Onderzoeks-profilering en de Stimuleringsruimte van de TU Delft/

hoofd Technische Relaties en Normalisatie bij Koninklijke PTT Nederland NV

I. Inleiding

Hoewel de term "speerpuntonderzoek" opgevat kan worden als een onderwerp uit de defensietechnologie van lang vervlogen tij-den, zal ik in deze inleiding me beperken tot de overdrachte-lijke betekenis: wetenschappelijk vernieuwend onderzoek.

Speerpuntonderzoek ontstaat uit nieuwe uitdagingen en oncon-ventionele ideëen, welke op zich weer geboren worden wanneer tot dan toe gescheiden expertises bijeen worden gebracht.

De maatschappelijke behoefte en de nieuwe technologische mogelijkheden vormen hierbij de essentiële trek- en duwkracht. Door vele niet-onderzoekers wordt over de aanleiding tot re-search geschreven in termen als "technology push" en "market pull", die dan ook nog tegengesteld zouden werken. Daarbij is "technology push" zoiets als het werk van professor sickbock uit de O.B. Bommel-strip van Marten Toonder: Het ontwikkelen van nieuwe techniek simpel omdat men daartoe de mogelijkheden ziet en vooral ten eigen bate van de ontwikkelaars, meestal ook nog aangeduid als "militair-industrieel-complex".

Onder "markt pull" verstaan we dan dat speurwerk en ontwikke-ling rechtstreeks zijn gericht op applicaties waarop de koop-krachtige gebruikers zitten te wachten.

Beide begrippen zijn vals en ook de tegenstelling bestaat niet. Technologische Research is altijd een combinatie van het opbouwen van wetenschappelijke kennis gericht op nuttige toepassing daarvan. Over "markt pull" kan voor vernieuwend onderzoek niet worden gesproken: Alleen als aanbieders en afnemers van research-resultaten beiden weten waarover ze pra-ten, kan van marktvorming sprake zijn. Maar vernieuwend onder-zoek is per definitie inhoudelijk bij anderen onbekend!

De tegenstelling tussen "technology push" en "market pull" bestaat niet. Een belangrijke succesfactor voor researchpro-jecten is juist dat de onderzoeker beseft dat de "markt" op zijn resultaten zit te wachten. Bovendien is moderne research steeds meer een zaak van samenwerken van een aantal specialis-ten van verschillende huize in een research team.

II. Besturing en onderzoek

Research is niet direct bestuurbaar. Een baas van een labora-torium kan zijn medewerkers niet opdragen om 's ochtends half negen te beginnen met denken en gedurende de dag een paar uitvindingen te doen.

Maar het omgekeerde is zeker ook niet waar: Research is niet onbestuurbaar.

(44)

De beste mogelijkheid is nog om te werken aan de motivatie van de researchers zelf, door hen in contact te brengen met afne-mers van mogelijke resultaten, door hen zich te laten meten met andere research-groepen, door hen aan te zetten tot publi-caties en het zichzelf zichtbaar maken in vakconferenties en wetenschappelijke symposia. Vooral de morele ondersteuning door hun bazen tot op het hoogste niveau zet researchers tot prestatie aan.

Ook het samenwerken met anderen in gezamenlijke projecten kan leiden tot een zeer verhoogde prestatie.

En tenslotte is er natuurlijk ook nog de besturing door middel van de geldstroom, een methodiek die zowel in universiteit als bedrijfsleven steeds sterker wordt gevolgd. De fixatie op geld als stuurmiddel kan overigens betekenen dat aan de andere beïnvloedingsmogelijkheden nauwelijks of geen aandacht wordt besteed. En dat kan er toe leiden dat de beste bedelaars worden beloond. Het risico van het puur hanteren van financi-ële stimulansen is dan dat wetenschappelijke instellingen en universiteiten bedelaars (of anders genoemd: subsidiologen) gaan afleveren!

111. Hoe regelt de TU Delft het onderzoek

Tot de taak van de Universiteiten behoort - naast het geven van onderwijs - in ieder geval de beoefening van wetenschap en de overdracht van de daarmee verworven kennis ten behoeve van de maatschappij.

De organisatie van een universiteit nodigt niet uit tot samen-werking, maar voert gemakkelijk tot onderlinge competitie van kleine groepj es die elk een eigen wetenschapsterrein beakke-ren. De planning van activiteiten wordt dan de som van wensen en ideëen van deze groepjes, m.a.w. een autonome vraag naar steeds meer middelen.

Daartegenover is bij de industriële laboratoria steeds meer sprake van samenwerking van soms zeer verschillende specialis-men in grote onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. De stimu-lans die hiervan uitgaat, blijkt vaak zeer positief te werken op het wetenschappelijk peil van de bijdragende specialisten. In de technische universiteiten zijn echter de vakgroepen veel te klein om onderzoek van vergelijkbaar niveau zelfs maar te benaderen.

Om toch onderzoek op voldoende wetenschappelijk niveau in stand te houden moeten andere wegen worden ingeslagen:

a. Opdrachten uit het bedrijfsleven, c.q. nationale en internationale samenwerkingsprojecten (ook bekend als "derde geldstroom")

b. Geïnstitutionaliseerde samenwerking met externe onderzoeks-instellingen (goed voorbeeld: TPD)

c. Interne samenwerkingsprojecten over vakgroeps- en faculteitsgrenzen heen.

(45)

Om aan de Technische Universiteit Delft gestalte te geven aan onderzoeksbeïnvloeding werd in 1985 besloten tot het instellen van een "adviescommissie voor onderzoeksprofilering en stimu-leringsruimte" , kortweg Commissie Beek, die een aantal verte-genwoordigers uit het bedrijfsleven omvatte. Die commissie toog snel aan het werk met het inventariseren van de situatie aan de TU Delft op het gebied van het onderzoek, en gaf daarna een tussenrapport dat er niet om loog: weinig samenhang, nauwelijks planning, soms malaise, verkeerde richtingskeuzen, gebrek aan initiatieven, versnippering, beperkte of zelfs ontbrekende contacten met de buitenwereld. Natuurlijk leidde zo'n uitdagend rapport tot het nodige commentaar, maar niette-min bleven de hoofdzaken van de conclusies overeind.

In het eindrapport werd voorgesteld om te beginnen in 1988 jaarlijks 5% van het totale budget vrij te maken en te beste-den aan stimulerende onderzoeksprojecten, bij voorkeur de grenzen van vakgroepen en faculteiten overschrijdend.

Besloten werd om op deze wijze voort te gaan, en in een aantal jaarlijkse rondes werden projectvoorstellen ingediend en beoordeeld door de Commissie Beek, inmiddels omgedoopt tot "voortgangscommissie".

Het is een unieke prestatie geweest van de Delftse Universi-teitsgemeenschap dat zij via de kaasschaafmethode eigen midde-len heeft vrijgemaakt om daarmee te kunnen komen tot gerichte onderzoeksstimulering als middel voor gewenste wetenschapspro-filering . En dat in de adviescommissie voor de besteding van de middelen ook een aantal leden uit de ingenieurswereld buiten de wetenschapsgemeenschap werden opgenomen geeft aan dat de TU Delft zich goed bewust was van de noodzaak om aan te sluiten op de behoefte uit de maatschappij.

Met deze procedure hebben we nu dan een aantal jaren ervaring opgedaan. De Commissie Beek nodigt periodiek uit tot het doen van onderzoeksvoorstellen en geeft daarbij een aantal onder-zoekszwaartepunten aan voor de komende ronde. Daarbij worden goede voorstellen uit andere gebieden uitdrukkelijk niet uitgesloten. De aktiviteiten op het gebied van onderzoekspro-filering en stimulering in het kader van de Commissie Beek zijn aanvullend op de eigen ontwikkelingsplannen van de be-trokken faculteiten. De Commissie Beek is adviserend en neemt niet de verantwoordelijkheid voor het onderzoeksprogramma van de Technische Universiteit over van de daartoe bestaande organen.

Bij de beoordeling van de ontvangen voorstellen hanteert de Commissie Beek de volgende criteria:

BEOORDELINGSCRITERIA VOOR DE INGEDIENDE ONDERZOEKSVOORSTELLEN

1. Valt het voorstel binnen de aanbevelingen van de Commissie?

2. Is er sprake van een vernieuwend/uitdagend gebied van onderzoek?

(46)

3. Valt het voorstel binnen het wetenschapsbeleid van de betrokken faculteit(en)?

4. Omvat het voorstel samenwerking tussen verschil-lende faculteiten c.q. vakgroepen? (Zijn de deelnemende groepen en werkgroepleiders en de hun toebedachte rol goed identificeerbaar in het voorstel?)

5. Is er goede afstemming/coördinatie zichtbaar en te verwachten? (Is er een projectcoördinator aangewezen?)

6. Is de financiering en evt. medefinanciering duidelijk? (Zijn de middelen in overeenstemming met het doel?)

7. Is de onderzoekskwaliteit van de betrokken groep goed?

Toegewezen projecten worden in beginsel voor 4 jaar gecontinu-eerd, en de daarvoor benodigde financiële ruimte wordt dan ook voor zo'n periode gereserveerd. Deze verplichtingen uit voor-gaande jaren beperken de budgetruimte voor een lopend jaar. Voor de jaren '89 t/m '92 was bovendien uit het stimulerings-budget een bijdrage van 625 kF/jaar nodig voor de implementa-tie van een door de drie Nederlandse Technische Universiteiten overeengekomen samenwerkingsprogramma.

Er was dus overal in het begin (1988) weinig ruimte beschik-baar, en daarom werd begonnen met een gerichte stimulering van enkele onderzoeksthema's en grensoverschrijdende disciplines. In eerste instantie streefde de Commissie Beek stimulering na van de volgende integratieve onderzoeksthema's:

- Integraal waterbeheer (drinkwatervoorziening; grondwater-vervuiling; rioleringssystemen; ondergrondse constructies in samenhang met waterkeringen; rivierbodemverontreiniging en kustbeheer in samenhang met scheepvaart en visserij;

integratie van vervoer, overslag, logistiek met land- en luchtverkeer)

- Proceskunde - Veiligheidskunde

- Elektromechanisch ontwerpen en construeren.

Ook werden de volgende faculteitsoverschrijdende vakdisci-plines aanbevolen:

- stromingsleer Materialen

Mechanica van niet-ideale stoffen Biotechnologie

Computational Modelling

Technische beheersprocessen, systeembouw.

In 1988 werden 6 proj ecten toegewezen op de gebieden stro-mingsleer, integraal waterbeheer en computational mechanics.

(47)

Op 15 juli 1988 riep de Commissie Beek op tot het doen van onderzoeksvoorstellen, waarbij met name aandacht werd gevraagd voor:

- integraal waterbeheer

- netwerken voor telecommunicatie en het kennisgestuurd ontwerpen daarvan

- stromingsleer en de mechanica van niet-ideale stoffen.

Er werden toen rond 100 projectvoorstellen ingediend tot een totaal jaarbudget van 32 Mf, terwijl slechts 6 Mf beschikbaar was. Dat betekende dus dat er aanzienlijk gesneden moest worden. Doordat veel voorstellen aanzienlijk boven de door de Commissie Beek gehanteerde kwaliteitsdrempels uitstegen, werd toen besloten 34 projecten voor de begrotingsrondes 1988 en 1989 toe te wijzen en voor de begrotingsronde 1990 geen alge-mene uitnodiging te openen maar vooral gebruik te maken van de nog liggende voorstellen, met eventueel een actualisatie. Op 30 juli 1991 werd een beperkte volgende oproep voor onder-zoeksvoorstllen gedaan, met als zwaartepunten:

- (bio) proceskunde katalyse

procesgebonden milieukunde

- (bestuurskundige) beheersprocessen: verkeer en vervoer integraal waterbeheer veiligheidskunde gebouwde omgeving - toegepaste geofysica en aardgericht ruimte-onderzoek.

Er werden 43 voorstellen ontvangen, waarvan er 12 werden gehonoreerd. Voor 1992 was hiermee 2238 kf gemoeid, en er bleef nog een bedrag van 1902 kf ter beschikking.

Daarom werd 20 december 1991 een volgende oproep gedaan, nu speciaal gericht op vakgebieden voor potentiële onderzoeks-scholen:

- materialen

- meet- en regeltechniek - bouw

- computational and experimental mechanics.

Nu werden 59 voorstellen ontvangen tot een totaal bedrag van 9 Mf. Er is voor 1992 nog maar 1500 kf ter beschikking; het zal duidelijk zijn dat slechts een zeer spaarzame toewij zing voor 1992 kan geschieden. De beoordeling van de projecten vindt juist in deze periode plaats. Het zal naar mijn inschat-ting wel betekenen dat een aantal goede projecten wordt door-geschoven naar het jaar 1993.

Cytaty

Powiązane dokumenty

I jeden z młodych krytyków, który i teraz jest dość znaną postacią, stwierdził — a wtedy Doktor Żywago to było coś takiego, za co trzeba człowieka rozstrzelać —

Discussed model explains the rates of immigration and integration (1) by the relative wages of the minority compared with the wage of the majority (2) and by the relative wage of

However, we notice that all essential features for these samples, such as small magnitude of the effect, sinusoidal phase depen- dence, positive sign, and the long high

Pierwszym i podstawowym powołaniem kobiety jest powołanie „do uczest­ nictwa w wewnętrznym życiu 'Boga samego&#34;. Powołanie to spełnia kobieta przez unikanie tego,

Publikację m ożna by uznać za poradnik, który nie służy tylko jednorazowem u przeczytaniu, ale po który się sięga gdy jest to konieczne.. Konkretne przepisy czy to

Op grond van in [8] gedane conclusies is bij het bepalen van de ge- ,middelde snelheid aan het principe van het volume-gemiddelde de - voorkeur gegeven.. Schroef no 926 is ontworpen

Dc onderstelling, dat het materiaalverbruik geringer wordt naarmate er meer statisch onbepaalden zijn verdwenen bij bezwijken, dus naarmate er meer plastische

Voor de berekening von de invloed von het krimpen dient,zoals reeds vermeld, slechts die krimp, die na de binding optreedt, te worden beschouwd. In het hiernavolgende zal dan