• Nie Znaleziono Wyników

Realistisch lasonderzoek door toepassing van vermoeiing onder buiging bij lage temperatuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Realistisch lasonderzoek door toepassing van vermoeiing onder buiging bij lage temperatuur"

Copied!
12
0
0

Pełen tekst

(1)

Samenva tt ing

De resultaten van COD-tests zijn in sterke mate afhankelijk van de. locale structuur en eigenschap-pen van het materiaal in de onmiddellijke omgeving van de kerftip. Het lijdt dan ook geen twijfel dat de COD-proef niet het meest ideale is voor cstructies die aan wisselende belasting worden on-derworpen en die lassen bevatten met eensterk heterogene structuur.

'Mede vanuit deze overwegingen wordt her "vennoeien bij lage temperatuur" opnieuw gemntroduceerd en toegelicht aan de hand van ES-gelaste .proefsrukkén. Daarnaast wordt ingegaan op de moeilijkheden van deze en elke andere proefmethode - met name het probleem van de realistische proefomstandigheden -met behulp van O.P.-gelaste proefstukken, welke ernstige lasdefecten bezitten.

1. Inleiding '

De op zich handzame COD-proef heeft als nadeel dat in werkelijkheid slechts een zeer klein deel van het proefstukmateriaal wordt beproefd en wel de enkele kubieke millimeters aan de kerftip. De pre-cieze ligging van de kerftip en van het scheurfront is dan ook sterk bepalend voor de resultaten (en de grote spreiding) bij het beproeven van warmte-bemnvloede zones en van lassen die .üit meerdere lagen zijn opgebouwd. Een enigszins betrouwbare vaststelling van de breuktaaiheid vereist dan ook een nogal groot aantal proefstukken. Voor een deel kan dit bezwaar worden ondervangen door de slecht-ste plaatsen in de las te localiseren met behuip van hardheidsmetingen en microscopische analyse. Voor dikkere platen is dit echter niet meer toe-reikend omdat alleen de buitenkant van de las kan worden bekeken. Afgezien hiervan kleven er aan de COD-proef nog diverse procedure-bezwaren die zijn besc1reven in de appendix.

Een mogelijkheid orn de effectiviteit van een COD-proef te vergroten kan worden gevonden door de proef te beginnen met een niet al te diepe kerf van ca. 10 mm en het proefstuk te belasten tot een COD-waarde van bijvoorbeeld 0,2 imu. Daarna kan de

scheurdiepte onder vermoeiingsbelasting een milli-meter of drie worden vergroot, waarna opnieuw een COD-proef (tot 0,2 mm) wordt uitgevoerd. Als ook nu geen breuk optreedt kan de proef worden voort-gezet door beurtelings. de scheurlengte onder ver-moeiing ca. 3 mm te vergroten en het uitvoeren van een volgende COD-proef. Hoewel nog niet ideaal wordt op deze manier de betrouwbaarheid van de COD-proef al wezenlijk verbeterd en het aantal proefstukken verminderd.

Een logisch gevoig van het voorgaande is vermoeien bij lage temperatuur, zoals al eerder door de eerste auteur is geintroduceerd /1/, /2/, /3/, /4/. Sinds 1969 is deze methode van materiaal beproeven meerdere malen door het Laboratorium voor Scheeps-constructies toegepast orn de geschiktheid voor het gebruiksdoel ("fitness for purpose") te bepalen ten behoeve van de industrie. Het belangrijkste voordeel van deze. methode is dat de scheur zich tijdens het vermoeien voortplant door de versehil-lende zoñes van de las, waarbij de las over het

SSL 257

REALISTISCH LASONDERZOEK DOOR TOEPASSING VAN VERMOEIING ONDER BUlGING

BIJLAGETEMPERATUUR

. . . .

Prof. Ir. J.J. W. Nibberingezi Ir. H.G. Sc/:olte

Laboratorium voor Scheepsconstructies, T.H., Deift

gehele scheurtraject wordt beproefd. (Men zou bij wijze van spreken kunnen stellen dat elkebelas-tingswisseling waarbij het scheurfront voort-schrijdt beschouwd kan worden als een statische COD-proef in het elastischegebied). Een bijko-mend voordeel is dat aan de hand van de gevonden kritische scheurlengte en de toegepaste belasting een Kic_waarde kan worden bepaald. COD-metingen zijn daarbij niet nodig. Bovendien is een onregel-matig scheurfront tengevolge van residuele span-fingen niet verwerpelijk. Wanneerde maximaal toe-laatbare scheurlengte is bereikt (ongeveer 1/3 van

d proefstukhoogte) zonder dat er een brosse breuk is ontstaan, dan kan de beproeving desgewenst wor-den afgesibten met cen statische COD-proef.

Het ugt voor de hand dat voor het simuleren van praktijkomstandigheden een hoge vernioeiingsbelas-ting noodzakelijk is. Dit heeft tevens als voor-deel dat de beproevingstijd beperkt biijft en dat een brosse breuk minder sriel wordt gestopt door een eventuele afvalvan de belasting. Aïs zich toch brosse stapjes voordoen ligt dat aan de grote heterogeniteit van het materiaal en/of aan de steviging aan de kerftip als gevoig van het ver-rnoeien. De aanwezigheid van brosse stapjes is een

bewijs dat ondanks de aanwezigheid van kleine brosse plekken (hard spots), de gemiddelde kwali-teit voldoende is.

De proefstukhoogte dient bij voorkeur groter te zijn dan zoals normaliter gehanteerd voor COD-proeven. Aanbevolen wordt een hoogte van tenminste 90 sim, doch niet kleiner dan 2X de plaatdikte. Voor 3-punts buiging moet de proefstuklengte ten-minste gelijk zijnaan 4x de hoogte. De initile kerf moet tenminste 10 mm diep zijn. Deze

kerf-diepte is bruikbaar voor elke plaatdikte. Voor de netto buigspanning kan worden uitgegaan van ouveer de halve vloeigrens. De proef kan worden ge-stopt als een scheuriengte is bereikt ter grootte van ongeveer een derde van de hoogte. ßij bet begin van de proef kan een be'lasting worden geno-men van ca. 2/3 van de vloeigrens orn op die manier

de scheurinitiatie te versnellen. Wanneer de scheurlengte dan is toegenomen tot ±20 mm, kan de netto spanning worden teruggebracht naar ongeveer

y

Deze waarden zijn overigens niet zo kritisch. Ze dienen primair orn de beproevingstijd zo kort mogelijk te houden. Daarnaast zal niemand behoef te eraan hebben om de belasting onnodig hoog te maken omdat dit door dedaarbij optredende grote cycli-sche plasticycli-sche vervormingen en de daarmee gepaard gaande versteviging zal leiden tot conservatieve

resultaten. .

De hiergenoemde proefmethode beef t jarenlang nauwelijks aandacht gekregen, met name omdat de stap van de Charpy-proef naar de statische C0D-proef al groot genoeg bleek te zijn voor

inspec-tielichamen en de industrie. Men zal dan ook niet onverdeeld gelukkig zijn wanneer thans opnieuw een soortgeiijke verbetering van afnameproeven wordt doorgevoerd. Tochbestaat hieraan al geruime tijd behoefte, met name voor de in meerdere lagen

(2)

constructies. De tekortkomingen en problemen met

betrekking tot uitvoering en interpretatie van

COD-proeven mogen genoegzaam bekend worden geacht,

hoewel het Laboratorium voor Scheepsconstructies

op:dit punt toch ook niet al te pessimistisch vil

zijn /1/, /8/, (zie appendix). Ininiddeis zijn maar

aanleiding van recente moeilijkheden'met de

COD-beproeving van heterogene netaalconstructies van

Ni-gelegeerd staal ook Japanse onderzoekers hun

aandacht gaan richten 'op vermoeiing bij lage

tern-peratuur. Hei

lijkt dan ook raadzaam orn vermoeien

onder buiging bij lage temperatuur opnieuw onder de

aandacht te brengen als een zeer realistische me-r

thode van beproeven. Een en ander zal verder worden

toegelicht aan de hand van zowel oude als recente

beproevingsresultaten.

2. Oorsprong van de beproeving en karakteristieke

resultaten

Het idee van vermoeien bij lage temperatuur stamt

voor hei laboratorium uit 1968.In die periode

werden wide plate proefstukken van resp. 34 en 46

mm dikte voorzien van Electrogas-gelaste of

Elec-troslak-gelaste dwarsnaden, 'beproefd. Er waren

ker-ven aangebracht die praktisch eker-venwijdig aan de

smeltlijn liepen, op afstanden hiervan van I,

2 en

3 mm. De proefstukken werden vennoeid bij lage

tern-peratuur totdat een brosse breuk een einde maakte

aan de proef. Tijdens de beproeving werden

ver-schillende brosse stapjes (pop-ins) gesignaleerd

alvorens een proefstuk op een van de

vermoeiings-kerven voliedig bros doorscheurde. Er werd daarop

besloten de grote schaal proeven te smmuleren niet

kleinere proefstukken van dezelfde dikte, die

wer-den vervaardigd uit E.G.- en E.S.-gelaste platen.

In figuur I, vaarin tevens de voordelen van deze

beproevingsrnethode worden opgesomd, wordt hei

breukopperviak getoond voor hei materiaal in de

varmtebenvloede zone (HAZ) op ca. 2 mm afstand

van de smeltlijn. De brosse "stappen" werden in

eerste instantie toegeschreven aan de heterogene

structuur van de HAZ. Uit proeven met

plaatproef-stukken die een warmtebehandeling hadden

ondergaan,-kwam echter naar voren dat de grootte van de brosse

stappen tamelijk goed overeenkwam met de afmetingen

van de onder vermoeiingsbelasting cyclisch

pias-tiscÑ verstevigde zone. Iliermee blijkt ook

duide-lijk dat vermoejingsproeven essentieel zijn voor

constructies die in de praktijk blootgesteld zijn

aan wisselende belasting zoals b.v. schepen en

booreilanden.

Sotnmige van de resultaten zijn gegeven in f iguur 2.

De proefstukken waren van Niobiunihoudend

genorina-liseerd staal Fe 510 Nb /5/. Verwarining tot

1300 C

en langzaarnkoelen resulteerde in sterke

korrel-vergroting en eenCharpy 28 J overgangstemperatuur

van +20 C. In figuur 2 valt te zien dat de eerste

kleine brosse stapjes zieh ontwikkelden nadat de

vermoeiingsscheur een lengte had bereikt van

onge-veer de halve proefstukhoogte. Op dat moment is de

netto-doorsnede zodanig kleiner geworden dat er

inmiddels sprake zal zijn van cyclisch piastische

vervorming en de daarmee gepaard gaande

verstevi-ging. Desondanks was bet materiaai in staat orn nog

een tweetal brosse stappen te verwerken alvorens

definitief te bezwijken.

Bij -20°C wordt een tweetal brosse stappen

gecon-stateerd bij een beduidend lagere netto-spanning

en een veel kleinere scheúrlengte.

De wide plate proeven onder wisselende belasting

resulteerden in een "veilige" temperatuur van

on-geveer -10°C, ofschoon er bij -4°C tijdens hei

verrnoeien nog partile breukjes voorkwamen.

42

Wanneer alle relevante resultaten van de

veruioei-ings-buigproeven in ogenschouw worden genomen

(5 gelaste en 4 warmte-behandelde proefstukken),

blijkt zonder meer een goede overeenstemming met

de wide plate proeven. Dit in tegenstelling tot

de Charpy-résuitaten die een nogal pessimistisch

beeld vertoo8den met een (overveilige)

tempera-tuur van +20 C.

Hei is aardig orn in f iguur 2 het goede "scheidend

vermogen" van deze bepròevingsmethode op te

mer-ken. Hei gloelen op 750 C van cen tot

1300°C

ver-wand proefstuk resuiteerde in een opmerkeiijke

verbetering die geschat kan worden equivalent te

zijn aan een verschuiving van bijna

30 C

in

over-gangstemperatuur (4 proefstukken). De

Charpy-resultaten laten een yerbetering zien van 50 C

en de wide plate proeven 25°C. Ook hier blijkt

dus een goede overeenstemming tussen de resultaten

van de grote en kleinere proefstukken onder

ver-moeiingsbe lasting.

3. Onderzoek van O.P.-lassen met lasfouten

Zeer recent is een onderzoek gedaan aan onder

poederdek gelaste X-naden, waarbij over de gehele

laslengte sprake is van een onvoldoende

doonlas-sing (figuur

3).

De plaatdikte was 22 mm. Er zijn

vier statische wide plate proeven uitgevoerd.

Elke plaat had twee 0.P.-lassen in dwarsrichting

en

n E.G.-las in lengterichting (figuur 4).

De lasvolgorde van de FL-proefstukken was:

O.P.-lassen

i

aanbrengen van kerven

E.G.-lassen

I

na hei lassen (N.A.W.)

aanbrengen van kervenj

Hei eerste proefstuk (IFL) werd beproefd bij

-39 C. Dit resulteerde in een breuk vanuit de

kerftipK3. Na reparatie werd de proef voortgezet

bij -64 C, resulterend in een breuk vanuit

KO.

Hei tweede proefstuk wera beproefd bij -59 C en

brak bij K3.

Zoals te zien in f iguur 4 waren de kerf tippen

aan-gebracht op verschillende afstanden van de

centra-le E.G.-las. Deze afstanden waren zodanig gekozen

dat bij hei leggen van de E.C.-las ter plaatse

van de kerf tippen

maximum temperatuen werden

bereikt van ongeveer 1000 C

(KO)

en 150 C (K3).

Een temperatuur van 1000 C had kennelijk een

gun-stige invloed op hei materiaal aangezien breuk

hei eerst optrad vanuit de kerftip

K3.

De kerven

waren aan de tip 0,2

mm

breed en daarmee

uiter-aard minder scherp dan de vermoeiingsscheuren in

de COD-proefstukken. Bovendien is hei materiaal

aan de tip van een mechanische kerf taaièr door

hei onttrekken van vermoeiingsversteviging.

Hetwerd daarom juist geacht orn in tabel I en in

figuur 5 ook resultaten te vermelden van proeven

waarbij de mechanische kerf was aangebracht

v66r-dai de E.C.-las werd gelegd.

De fabricagevolgorde was bij deze proeven:

O.P.-las

i

i

aanbrengen kerf voor

aanbrengen mechanische kerf ?

hei lassen

N.B.W.

E.G. - las

Door het lassen wordt hei materiaal aan de

kerf-tip verbrost. Uiteraard gebeurt dit op een heel

andere wijze dan onder wisselendebelasting. Wel

echter wordt met deze "Wells"-manier van wide

plate proeven een ongünstige toestand geschapen,

die zieh ook in de praktijk aal kunnen voordoen.

Zoals steeds hei geval is, wanneer mechanische

kerven worden aangebracht voor het lassen, werden

ook nu al bij lage belastingen partiale breuken

(3)

rens

in f iguur 5 opgenomen

De scheurgroei tengevolge van de partile breuken

was steeds erg gering, waardoor de kerftip dan -ook

min of meer binnen de O.P.-las bleef. De kerf

tip-pen waren nu wel zeer scherp geworden en daardoor

vergelijkbaar met de kerftip van een

verluoeiings-scheur. Toch moeten we ons met betrekking tot

figuur 5 realiseren dat in deze figuur een aantal

resultaten is samengebracht dat strikt genomen niet

met elkaar vergeleken mag worden. Alleen IFL, K3

en 2FL, K3 hebben hetzelfde karakter. Voor ons

doel ishet evenwel van belanghet slechtste punt

te vinden en dat is heel duidelijk 1CL, KO bij een

teulperatuur van

-26°C.

Kijken we vervolgens naar de

vermoeiingsbuigproe-ven bij lage temperatuur dan vinden we voor drie

proefstukken het resultaat in de vorm van het

breukuiterlijk, weergegeven in figuur 3. In tabel

II is een overzicht gegeven van alle bij

sonder-heden. Hoewel in alle proefstukken brosse stappen

zijn gevonden, heeft alleen de proef bij de laagste

temperatuur van -54 C tot een complete brosse breuk

geleid. De overige proeven zijn beindigd met een

statische COD-test. Het enige verschil met een

standaard COD-proef is geweest dat de proef is

uitgevoerd met een onregelmatig scheurfront zoals

gevormd tijdens het voorafgaande gedeelte van de

proef onder vermoeiing. Toch wordt ervan uitgegaan

dat de resultaten voldoende aanwijzingen geven

over wat verwacht had mogen worden in het geval

van standaard COD-proeven. Een aantal standaard

COD-proeven is in voorbereiding. Wie ver-

-trouwd is met de breukvlakken verkregen bij

ge-standaardiseerde COD-proeven zal op grond van

figuur 3 en de figuùr in tabel 5 misschien wat

teleurgesteld zijn- over het nogal onregelmatige

scheurfront. Maar men inoet wel bedenken dat we

hier te doen hebben met scheurfronten zoals die

zich ook in de praktijk voordoen. In een standaard

COD-proef worden die onderdrukt.

De resultaten van bovengenoemde proeven zijn in

f iguur 6 nog eens grafisch weergegeven, terwiji

f iguur 7 de Charpy-resultaten laat zien. In f iguur

7 is de meest rechtse kromme gebascerd op

resulta-ten van proefstukken uit de niet-gebroken delen

van de wide plate proefstukken. Het grote verschil

in overgangstemperatuur is wel verontrus-tend.

4. Discussie

Ret zal onmiddellijk worden beaarnd dat voor een

verkelijk goede en waterdichte vergelijking van

alle resultaten van de verschillende proefrnethoden

meer proefstukken r1odig zijn. Aan de andere kant

mag er toch ook van worden uitgegaan dat met -4

vide plate proeven, die elk

2

resp. 3 dwarslassen

bezitten met kerven op verschillende afstanden van

de centrale las in lengterichting, een redelijke

schatting van de veilige temperatuur voor de

be-treffende constructies in de praktijk mogelijk

moet zijn. Evenzo is ook het aantal van 4

COD-proefstukken en 4 vermoeiingsbuigproeven niet

uit-zonderlijk klein te noemen wanneer we dit

verge-lijken met wat in. de praktijk gebruikelijk is.

Het aantal Charpy-proefstukken was zelfs aan de

hoge kant.

Bet zal in de praktijk niet vaak voorkoinen dat

zo'n uitgebreide proevenserie wordt opgezet voor

het simpele geval van een O.P.-las in een viakke

plaatconstructie. Toch zullen selfs de deskundigen

moeite hebben orn duidelijke en

6nduidige

conclu-sies te trekken uit bet totaal aan verkregen

re-sultaten. Vandaar dat de meest essentfdle

resulta-ten zijn samengebracht in tabel III. Maar ook dan

b'lijft de interpretatie hachelijk.

.

Dit is Voor een deel te verklaren uit het feit dat

de resultaten betrekking hebben op verschillende

materiaaleigenschappen, zoals weerstand tegen

schok, statisch

trekken en vermoeien voor al of

niet verouderd (hot-strain embrittled) materiaal.

Een eerste vraag bij het uitvoeren van

afname-proeVen zal dan ook moeten zijn: "Voor wat voor

soort constructie wordt een indicatie over de

veilige ternperatuur verlangd; een drùkvat, een

brug, een kraan, een schip, etc.?"

Hoewel er bij ons duideli.jk behoefte bestaat oie

dit aspect nadrukkelijk te onderstrepen, kan er

in dit bestek niet verder op worden ingegaan.

De meest voor de hand liggende vergelijking van

de resultaten zoals sainengevat in Label III is

die tussen de COD-waarde uit de wide plate proeven

en de waarden van de COD-proéven, hoewel het

ver-schil tussen beide aanzienlijk is. De wide plates

mimera hadden

0,2

mm brede zaagsneden en de

COD-proefstukken haarscherpe vermoeiingsscheuren.

Hiermeé kan dan gedeeltelijk het grote verschil

in CTOD-waarden tot breuk worden verklaard. Voor

deverbroste wide plate proefstukken (NB) zijn

de resultaten duidelijk zo'n

20 C

tot 40 C

slch-ter dan de resultaten uit de COD-proeven (ondanks

de minder scherpe kerftips).

Wanneer ervan uit wordt gegaan dat een

Charpy-waarde van 28 J ongeveer gelijkwaardig meet zijn

(overeen moet komen) met

0,2

mm CTOD dan worden

dezelfde discrepanties gevonden. Daartegenover

staat dan wel dat de "voorbelaste" Charpy-waarden

een stuk slechter zijn. Dit versterkt het

ver-trouwen in de Charpy-proef bepaald niet.

Hoewel duidelijk verschillend van de statisch

uitgevoerde wide plate proeven bevat de

verinoei-ingsbuigproef bij lage temperatuur toch ook een

tweetal min of meer vergelijkbare aspecten, n.l.:

(koude) rekversteviging en (wat) veroudering;

het zoeken naar de slechtste plaats in een las,

(lO verschillende locaties in de wide plate

proeven, zie f iguur 4).

Er zijn twee verschillende breuktypen:

partiale breuk:

- vermoeiingsbuigproef

' -.15°C

redelijke

- wide plate proef (NBW) >

-25°CJ

overeenkomst

complete breuk:

- vermoeiingsbuigproef

:

-60C

-

wide plate proef (NBW):

-20 C

(geschat)

(NAW): -IU (

"

)

- Charpy-proef

:

-55 C

- COD-proef

:

-50°C.

Van de verschillende onderzoekmethoden is de

ver-tnoeiingsbuigproef bij lage temperatuur de enige

(aithans in het hier beschouwde geval) waarmee

een aanwijzing is verkregen over het vermogen van

het materiaal omkorte scheuren (brosse stappen,

pop-ins) te doen stoppen en over het risico van

complee scheuren in wide plates (NBW). Met

be-trekking tot dit laatste aspect worden groLe

bros-se stappen in de buigproefstukken vergelijkbaar

geacht met complete breuken in de wide plate

proefstukken. Het argument voor deze opvatting is

dat een snellopende scheur vanuit de kerf tip in

een buigproefstuk zou kunnen stoppen in het

laag-belaste gebied nabij de neutrale as, terwiji zo'n

gebied in een. wide plate proefstùk niet voorkomt.

De resultaten van de COD-, de Charpy- en de

ver-moeiingsbuigproeven (complete breuk) stemmen

ta-rnelijk goed overeen met de resultaten van de wide

plate proeven (NAW).

De in deze discussie besproken gegevens en

con-clusies sullen waarschijnlijk niet tot ieders

(4)

volle tevredenheid leiden, maar dat ugt nu eenmaal

besloten.in de aard der zaken. Er is zo zor.gvuldig

mogelijk onderzoek verricht aan O.P.-lassen met

kunstmatig aangebrachte defecten (NBW, NAW,

varia-tie van afs:tand kerf tot las) alsook met ems tige

in de praktijk niogelijk voorkomende lasfouten, en

res iduele spanningen.

Daarnaast is in §2 gefliustreerd welke "mooie

re-sultaten" worden bereikt wanneer schone homogene

lassen zonder defecten worden beproefd, zowel in

wide plate tests alsook in buigproeven.

Tot slot wordt een opmerking over het onregelmatig

scheurfront op zijn plaats geacht. De enige

prak-tische manier orn een goed beeld te krijgen van de

effectieve scheurlengte zowel Lijdens als aan bet

eind van de proef, is het gebruik van

COD-record-ing. Een COD-meting is immers altild orn te rekenen

-

in een gemiddel-de scheurlengte.

Conciusies

- -

-I. Het lijdt geen- twijfel dat de COD-proef niet

-bijzondcr geschikt is voor constructies met

heterogene lasstructuren, die aan

wisselbelas-ting worden blootgesteld. Uiteraard geidt wel

dat net als voor andere methoden de

betrouw-baarheid van de resultaten toenecmt met het

-

aantal proeven.

2. Lasonderzoek door middel van

Charpy-proefstuk-ken vergroot de kans dat de-hard spots in het

uiteindelijke resultaatzichtbaar worden. Wel.

komt dan onmiddellijk de vraag naar voren welk

belang moet worden toegekend aan-bijv.

n

-enkele lage Charpy-waarde in een totaal van

20 resultaten, waarvan 19 voldoen aan de eisen.

In feue vornde dit probleem de aanleiding orn

over te gaan tot bet beproeven van complete

-

lasverbindingen.

3. Veriuoeiingsbuiging is de ineest realistische

manier van beproeven met kleine proefstukl-en

(klein in de zin van vergelijking met wide

plate proeven en onderzòek aan

constructiede-len).

De vermoeiingsbuiging bevat alle belangrijke

conditione-le elementen als

belastingsomstandig-heden, aanwezigheid van defecten, res-iduele

spanningen en hard spots.

-4. In het voorliggende rapport komt duidelijk tot

uiting dat vennoeiingsbuiging bij lage

tempe-ratuur resulteert in duidelijke en hanteerbare

resultaten in de gevallen van "eenvoudige"

homogene lassen, zoals E.C.- en E.S.-lassen.

Bij meervoudige las-lagen kunnen er echter in-

-terpretatieproblemen ontstaan door bet optreden

van onregelmatige brosse stappen (pop-ins)

tijdens het verinoeien.

-5. Vanzelfsprekend kan de aanwezi-gheid van een

oni'ege-lrnatig scheurfront grotendeél-s worden

onderdrukt op soortgelijke wijze -als bij de

-

statische COD-proef. Eerder /6/ is er echter al

op gewezen dal het daarmee elimineren van

gun-stige drukspanningen in de wortel van de X-naden

kan leiden tot al te ongunstige ("over-severe")

resultaten. Los daarvan is bet vermijden van

interpretatieproblernen, door de proef dan maar

minder realistisch uit te voeren,

struisvogel-politiek.

6. Ofschoon de resultaten van de verschillende

proeven met grole en kleinschalige proefstukken

in dit rapport op de eerste pl-aats ziju

aange-haald 1Er illustratie van heI gehele

probleem-gebied, is het vel duidelijk dat bet vergeiijken

44

van resultaten van-:

wide plate proeven NBW;

" - " " NAW;

Charpy-proeven;

4)- COD-proeven;

-5) vermoeiingsbúigproeven

ongeveer hetzelfde is als bet verge-lijken Van

appel-en, peren, pruirnen en kersen.

Soortgelijke ver-schillen bestaan- tussen de

constructies die er zoal in de praktijk worden

-gebouwd (drukvaten, bruggen, schepen) en de

belastingen die crop- werken. Discussies over

afnàrneproeven zullen dan ook nooit tot

bruikbare afspraken en eisen leiden wanneer met

-deze- ver-s-chillen geen rekening wordt gehouden.

Dit betekent dat voor verschillende

construc-ties en situaconstruc-ties verschillende afnameproeven

relevant zijn.

- -

-Zo kornen bijv. de Wells wide plate situaties

aanzienlijk meer voor in grote constructies

zoals bruggen met duizenden lasnaadkruisingen,

dan i-n kranen of drukvaten. Aan de andere kant

bes-taat heI vermoeden dat het Wells effect

aanzienlijk gemakkelijker wordt gerealiseerd

in een laboratorium dan toevallig in de

prak-tijk. Dit maakt een zorgvuldig statistisch

onderzoek naar de k-ans op Wells situaties in

de praktijk dringend gewenst.

In multi-run lassen in dikke plaat is

hot-strain embrittlement zeifs "normaal". De

in-vloed ervan op het gedrag in de praktijk is

echter moeilijk te beoordelen. Vermoeien bi]

lage ternperatuur is hiervoor bet aangewezen

hulpmiddel.

7. In /7/ worden door Tanaka, Sato en Ishikawa

resültaten gegeven van vermociingsbuiging bi]

lage temperatuur op gelaste proefstukken met

varrnte-benvloede zones waarin sterke

korrel-vergroting is opgetreden. Zij geven de

voor-keur aan sprongbelasting met een R-waarde van

0,5 in plaats van 0,1. Met een dcrgelijk grole

R-waarde is hei rnogelijk orn de CTOD te meten

op het moment van de brosse breuk. Onzerzijds

wordt er echter van uitgegaan da' een

COD-meting helemaal niet nodig is ja bet geval van

verinoeiingsbuiging onder lage ternperatuur

(behalve dan als controle op de scheurlengte).

Uit de proef komt immers een kritische

scheur-lengte voor de betreffende

breukbelastingte-voorschijn. Met behuip van de breukmechanica

kan vervolgens de kritische scheurlengte

wor-den bepaald voor andere belastingen en voor

andEre configuraties en locaties van fouten.

Tenslotte is bet zo dat de beproevingstijd

aanzienlijk wordt vergroot wanneer een hoge

R-waarde wordt -genomen.

Referenties

-/1/ J-.J.W. Nibbering:

-Some observations on COD-testing.

11W-doc. X-957-80.

/2/ J.J.W. Nibbering en A.W. Lalleman:

-Low cycle fatigue tests at low temperature

with E.G.-welded -plates.

IIW-doc..X-593-70.

/3/ Idem:

Low cycle fatigue problems in shipbuilding

-crack propagation in coarse grained zones.

Paper 16 Fatigue of Welded Structures Conf.,

Brighton 1970.

/4/ J.J.W. Nibberi-ng e.a.:

-Final report of 11W Working Group-2912

-1

1

(5)

C-rjtt1e fracture tests for weld metal'. 11W-doc. X-754-74; Welding in the World, Vol. 13, No. 7/8, 1975.

/5/ J.J.W. Nibbering e.a.:

Brittle fracture in the H.A.Z. of E.S.-welded plates subjected to Ïow cycle fatigue.

11W-doc. X-670-72. /6/ J.J.W. Nibbering:

Design against fatigue and fracture for marine structures.

In: Procs. mt. Symp. on Advances in Marine Technology, Trondheim, juni 1979.

TABEL III. Samenvatting van resultaten voor 0.P.-lassen

Wide plate proeven Niet verbrost (NAW)

Ceen parti'éle breuk.

Karakteristieke volledige breuk: 1 mm C.T.O,D. bij -60°C;

o

= 0,88

a

nom y

Verbrost (NBW)

Meerdere parti'1e breuken van geringe diepte: slechtste resultaat 4,2 mm scheurdiepte bij -25 C;

o

=0380.

nom y

Volledige breuk:

slechtste resultaat 0,14 mm C.T.0.D. bij -25°C;

a

=0,410.

nom y

C.0.D.-proeven

Slechtste resultaat 0,17 mm C.T.0.D. bij -55°C. Charpy-proeven

Onbelast inateriaal (inoedermateriaal)

28 J bij -55°C.

Voorbelast inateriaal

28 J bij +15°C. Buigvermoeiing

Partiale breuk onder -15°C (geschat).

Volledige breuk bij 28 mmscheurdiepte: -55 C. /7/ K. Tanaka e.a.:

Fatigue COD and short crack arrest tests. Paper 18, mt. Conf, on Fracture Toughness Testing, London, juni 1982, The Welding Inst. /8/ J.D. Harrison:

The state-of-the-art in crack tip opening dis-placement (CTOD) testing and analysis.

Metal Construction 1980, 12 (9), 415-222, (10) 524-529, (II) 600-605.

(6)

APPENDIX '

Kritische. opmerkingen met betrekking tot de COD-proef en mogelijke verbeteringen

COD-beroevinsprocedurê

De min of meer gevestigde. COD-beproevingsmethode is die waarbij proefstukken voorzien van een scher-pe kerf statisch worden gebogen bij de vereiste

temperatuur. Men registreert de COD intermitterend of continu, afhankelijk van de beschikbare

meet-appara tuur.

-In het Laboratorium 'voor Scheepsconstructies wordt in plaats van een meetklokj-e de veel handïger

tapse-pen-k-lok gebruikt (f iguur AI).

Er is' een British Standard wáarin proefs-tukvormen, proefprocedures en verwerking van de proefresul-taten zijn vastgelegd.

In figuur A2 is de meest geschikte vañ de in de Standard aanbevolen proefstukvormen te zien. Overigens is dit type zeker niet ideaal zoals el-ders-zal worden verklaard. Zoals uit de fi-guur blijkt moet de staaf voorzien worden van een ver-rnoeiingsscheur. De daarton benodigde .belasting wordt 'in de Standard op een nogal irigewikkelde manier aangegeven. Voor het getekende proefstuk komt het eenvoudig hierop neer dat de buigspanning in de kerfdoorsnede nt onder de.vioeigrens inoet blijven (van het materiaal daar ter plaatse), dus:

-M < 14 X G 1/6 B (1/2 W)2G = 1/6 B3G

-- netto y

- y y

- Wat zijn nu de bezwaren tegen dit p-roef-s-tuktype?

De kerfdiepte is groter naarmate de -plaatdikte groter is. Men zou dit kunnen verdedigen door

te zeggen dat hoe dikker een plaat (las) is, dés te groter de kans dat fouten van een be-paalde grootte niet worden gevonden b-ij het N.D.-onderzoek. Maar dan doet men tekort aan bet wezen van de COD-proef. De bedoeling is

- joiners dat de gevonden COD-waarde gebruikt wordt

- voor het berekenen van ktitische defect-lengten in constructies onder bedrijfsomsrandigheden.

- Voor dikwandige constructies zou men dan een

zwaardere eis kunnen stellen dan voor dunwan-dige, bijv. door grotere -kritische

defect-lengten te- kiezen, of relatief lagere bedrijfs-belastingen toe te staan, of een kortere levens-duur te- aanvaarden.

-Hoe dieper een kerf is ten opzichte van de breedte W in een buigproefstuk, des -te moeilij-ker kan het materiaal aan de moeilij-kerftip vervormen. Dit komt doordat de tip van een diepe kerf

-- dichter ugt bij het materiaaI dat op druk wordt

belast, dan de tip van een ondiepe kerf (figuur A3: S1 < S2). -Met op druk belaste materiaal is-. dikker dan oorspronkelijk en zal daardoor de neiging tot dunner worden van hat gerekte mate-riaal aan de kerftip tegenwerken. Hoe kleiner de afs-tand s is, des te groter is de tegenwer-king. In dat geval spreekt men van sterke dwars-contractieverhindering. Dit geef t aanleiding tot een extreem triaxiale trekspanningstoestand aan. de tip met bijbehorende grote vermindering van de rek (dus van de taaiheid). Het zal dui-

-delijk zijn dat bij trek- in plaats van buig--belastingen de dwarscontractieverhinder-ing veel

minder sterk is en dat figuur A3.b de werkelijk-heid dan beter weerspiegelt.

c Een probleem bi] COD-proeven is, dat de CODt (CTOD) moeilijk direct kan worden gemeten. Men meet op enige afs-tand van de tip en rekent die

-

-vaarde orn. Oorspronkeli]k gebeurde dit met

behu-ip- van de veronderstelling dat de-

kerf

-wanden ti]dens belasten draaien orn een punt dat op 1/3 van de kortste afstand tussen kerf-tip en-belaste wand ugt (figuur A4).

- De auteur--heef.t dit vaak verded'igd met hat

argument datais iedereen hat op die manier -als het ware gestandaardiseerd - doet, niemand

-door de fout erin wordt benadeeld. De voorwaar-de hierbi]-is wel, dat nd-iepe kerven worden

toegepast-. Dit wordt toegelicht -in figuur AS. Al's gemeten wordt aan het oppervlak (vat

-meestal bet geva-1 is, maar best kan worden vermeden-, zie figùur Al) geeft bij een diepe

kerf een kleine fout in de l-iggi-ng van- R een

- grote fout in 5. Bi] een ondiepe kerf als in

figuur A5.b is iS minder gevoelig voor fouten in de ligging-van R.

Tegenwoordig werkt men in de offshore-wereld

- met dermate--lage kritische COD-waarden dat een

hogere nauwkeurigheid bi] bet omrekenen van de

-gemeten - naar S . gewenst is. Voor

COD-rand tip

waarden kleiner danO,2 mm is r/(W-a) =

1/5

-een betere benadering dan r/(W-a) = 1/3. I-n de British Standard wordt de plaats van R op een theoretisch juiste maar wel wat orn-slachtige manier berekend. Er wordt onderscheid-gemaakt tUssen -de plaats van R- in hat zuiver-

-elastische geval en in de volledig plastische toestand-. De werkeli]ke situatie ugt hier meestal tussenin en voigt uit het geregistreer-de verloop van geregistreer-de COD met geregistreer-de be-lasting. Een methode, die voor stalen van matige sterktê even nauwkeurig is, maar wel veal eenvoud-iger, is die van Hollsteiú, Blavel en Ulrich. In plaats van r/(W-a-) = 1/3 geven zij r/(W-a-) = = 0,4816 . .

- rip

-Figuur A6 toont resultaten van proeven in het Lab. voor Scheepsconstructies met staven voor-zien van ondiepe kerven.

-De COD -waarden (6 . ) zijn berekend uit

ge-tip tip

gevens van metingen op twee plaatsen vanaf de kerftip, door rechtlijnige extrapolatie naar de tip.

-d. Earn volgend probleem bi] COD-proeven koint voor bi] gelaste proefstukken die niet spanningsarm gegloeid zij-n. Men kan zich hierbi] hat bes-t een X-naad voor-stellen waarvan de lagen afwis-seiend aan de-ene en de andere kant gelegd zijn. Op daze wi]ze ontstaan residuele trek-spanningen aaú de buitenzijden van de las en

-drukspanningen in het hart van de naad-. Wanneer een aldus van een dwarslas voorzien COD-proefs-tuk met kerf in de las verrnoeid wordt, ontstaat een vermoeiingsscheur die aan de piaatopperv-l-akken veel dieper is dan in het hart. Dit zou een te gunstig COD-resui-taat

-kunen geven. Tevens is de uit de metingen be-rekende COD . -waarde onbet-rouwbaar. De British

tip

-Standard geef t de maximale onregelmatigheid- van het scheurfront op. Orn daarbinnen te blijven is her meestal nodig de lasspanningen uit het proefstuk te verwijderen.

De bekendste methode hiervoor is het in de dikterichting van het proefstuk pletten van het materiaal in de omgeving van de kerf. Een diktereductie van 1% is voldoende. Hat kan ge-schieden vó6rdat de kerf wordt aangebracht, maar meestal gebeurt bet erna. Een bezwaar van deze werkwi]ze is dat de vervorming het mate-riaal doet verstevigen en/of verouderen, waar-door de kerftaaiheid vermindert. In f iguur A7

(7)

rdt getoond' welk effect het pletten had op Electroslak-gelaste platen van 50 nun dikte.

(Dit- soort lassen heef-t mees'ta-1 geen

pletbehan-deling nod-ig. Daardoor konden de resultaten van wel- en niet-behandelde proefstukken worden vergeleken.). De invloed is niet groot - ca. 15°C in overgangs-temperatuur - maar kan toch van be-lang zijn voor offshore-constructies-.

Bij -X- en V-lassen loopt men de kans dat het

-. pletten vooral vervormingen veroorzaakt t.p.v.

het hart van de X of de vont van de V. De ach-tergrond is dat lasmetaal dikwij is harder i-s en een hogere vloeigrens heeft dan het omringende plaatmateriaal. In het Lab. voor Scheepscon-structies is daarom gekeken of door iniddel van voorbuigen van de gekerf de staaf, waardoor de kerf enigszins open f dicht komt te staan-, de

--- lasspann-ingen ook verwijderd kunnen worden.

Openbuigen heeft als nad'eel dat de verinoeiings-sterkte drastisch verbeterd wordt. Het v66rver-mocien kost daardoor veei tijd. Tegenbuigen geef t juist een verkorting van de-

voorvermoei-tijd. Een tweede voordeel is, -dat de staaf niet eerst naar een aparte pletbank hoeft. Pletten, -vermoeien en COD-proef kunnen op n machine geschieden.

-

-- Overigens is bij het onderzoek gebi-eken dat de

kerf.taaiheid door tegenbuigen ongeveer evenveel achteruitgaat ais door pletten. Dit was tegen

de verwachting in.

-e. Bij COD-proeven op lassen treedt veel spreiding op. Dit geeft in de praktijk nogal aanleiding tot onbehagen. Sorno lijkt het of men de ene

- keer met wat geluk wl aan de eisen kan voldoen

en een andere keer door- pech niet. Voor een deel i-s dit -terug te voeren op de verschillende be-zwaren die in de voorgaande punten zijn-opge-sornd. Maar anderzijds is het zo dat een las nu eenniaal heterogeen is in velerleiopzicht en spreiding er van nature bijhoort.

-Een andere oorzaak van spreiding is dat bij dik-ke platen de gebruidik-kelijdik-ke minimum vereiste COD-waarden bereikt worden-in het overgangsge-bied van de vlakvervortnings- naar- dé vlakspan-nings-toestand. Kleine verschillen in de vloei-

-grens van de proefstukken kunnen dan grote ver-schulen i-n COD-resultaten geven. lets

derlijks ziet men- bij Charpy-resultaten in het ge-bied van -de overgangstemperatuur. Dit alles is voor sonniigen aanleiding orn terug te keren tot de "oude, vertrouwde" Charpy-proef. Oud is hij wel, maar voor dikke, heterogene lasverbindin-gen zeker niet betrouwbaar. Men strooit zich op die manier zand in de ogen. In

offshore-con--structies met -hun vele tientallen kilometers lasnaden is de kans dat er een siechte iras aan-wezig is honderden ma-l-en groter dan de kans dat men een even siechte las in een COD-proefstuk

-aantref t. He.t enige waar men voor moet zorgen is, dat de proefconditie niet veel -strenger is dan de situatie waarin de l-as in de praktijk

-komt -te verkeren. Dus g&n diepgekerfde proef-stukken met hun extreme contractieverhindering (punt b) en geen pietten (als het even kan).

-f. Een proef waarin vele nadelen van de COD-proef afwezig -zijn is bet, door de auteurs voorge-stelde, verinoeien bij lage temperatuur.

(8)

48

.1

8

75

L

Tabel. II Resultaten van O.P.-lassen onder

buigingsver-moeiing en (.0.0.-proeven bij tage temperaiuur.

Betasling reductie Brosse slap D,hle: plaal 22mm las : 26mo

111

p1 13p 325 88208

Proefstukken FL: niet verbrost (gekerfd na het leosen).

Ptoefstukhen CL: verbrost (gekerfd voor het lassen).

labeL. I

Resultafen van de WIDE-PLATE proeven.

it'

2 1120e VOORDELEN: REALISTISCHE BELASTING,KERF(SCHEUR) EN VERBROSTE ZÔNE.

MOGEL'JKHEID VAN DYNAMISCHE "POP-INS' (BROSSE STAPPEN)

PROEF LEVERT DIRECT EEN CRITISCHE SCHEURLENGTE VOOR EEN BEPAALDE NOMINALE SPANNING WAARUIT

Kcr = C'nomVllcr

IS TE BEREKENEN.

TUDENS SCHEURGROEI WORDT GROOT DEEL VAN PROEFSECTIE "AFGETAST".

88201

DE BROSSE BREUKJES DIE ONTSTAAN IN DE VER-BROSIE PLASTISCHE ZONE EN B'J HEI VERLATEN VAN OIE ZONE STOPPEN, GEVEN EEN COEDE

INDI-CATIE VAN DE N.D.T. (NIL-DUCTILITY-TEMPERATURE.). GEEN C.O.D. METINCEN NODIG NOCH CORRECTIES

I.V.M. ONZEKERHEID T.A.V. 0E PLAATS VAN HEI DRAAIPUNT.

Fig.1

Vermoeiïng bij Lage femperatuur.

Vermoeiingsbuigbelasting: 2-12,5 ton MaIeriaat: 5(52-Nb. Dikte: 46mm u-al--i- ... -20 °C F.) 1300°C Iuur/750°C

Fig. 2

Brosse stappen ¡n ongetaste proefstukken.

PARTIELE BREIJKEN COMPLETE BREUKEN

ca. w ci'o

a'-c-u E E

-E E

-E

.' -

,.,.- '-a

"E

a.o,

cm c-a -2IE E E E Sn

_

Z 1 FL 1e proet -39°C K0 1000° 20.2 1

' Been partuete breuk

J 20.2 >345 >0,83 1.29 K0 ((3 150° 19.9 19.9 345 0,83 1.291<3 * 1FL 2 proef -64°C

1000° 20.2 Bean partiete breuk 20,2 609 1.- 3,05 KO *

K3 Reparatie na breuk in de 1e proef

2 FL

-59°C

K0 1000° 20.4 1

I. Been partiele breuk J

20.4 >363 >0,88 1,39 1<o

1<3 150° 19.5 19.5 363 Q88 1,- K3 *

PARTIE LE BREUKEN COMPLETE BREUKEN

1 CL leproef - 25°C K0 1000° 17.8 158 0,38 0,08 0.08 18.4 6,2 22,- 168 0,41 0,14 KO * 1(1 600° 19,6 19,6 >168 >0,61 0,06 Kl 1(3 250° 19.2 19,- >168 >0,41 0,35 1<3 1CL 2° proef -25°C 1<

Ï1

600° 19,6 Reparatie na breuk in de le proef19,6 360 0,82 1.66 1<1 *

((3 250° 19.2 19,2 >340 ..° 0,82 1,41 K3 2(1 -32°C 1< 1000° l96 327 0,79 0.45 0.45 61,5 418 1,01 4,- 3e K1 600° 19 327 0,79 0,15 0,16 15,6 1,6 2Q6 >418 >1,01 >4,- Ki K3 250° 10 327 0,79 0,30 0,30 38,3 0,6 20,6 >418 >1,01 >4,- K

Proefstub Vermneiin9 Statische (0.0.

8lip mml tir. T ¿'(I ru103 t'man IhN) aqem, (mm) Brosse slap scheut opperul. 1mm2) DIO -70' 0 57.5 55 70,7 71,5 07.0 91 91 9'76 76 76/58 58 77 IO 20.5 22.6 25 29.2 36.2 36.2 3 0,51 04 -30' 0 40 S3 56.3 62,6 63 63.2 65 91 97 97 97/ 76 76 76 76 58 58 78 IO 14 16.1 22,5 23.5 26 38S 386 38.6 5 43 13 221 0,09 Dli -84' 0 12 12,1. 12,5 70.6 21.6 fl,2 82 44.5 97 97 97 97/76 76 76 76/58 58 58 63 tO 17.5 17.8 21.6 25.2 27 20,8 32.3 38.6 38,6 7 36 12 23 80 0.46 0.5 -58° 0 35 97 76 10 28 romplete baeuh 06 .20° -55' 0 88.4 62 IO 41 41 0,17

+20t

-20°C 0.1 0.3 1300°C 1300 t C.O.D. IC1 NIBLINK

duzenden initiatie

én initiatie punt

punten.

(scheur "vindt" zwakste ptaats).

0.10. -20 C

0.13

-40 C 0.4

(9)

Plaat materiaaL:

G,314 N/mm2

0.P.-Las .

0=413 N/mm2

(voor staat-L) Chemische anaLyse:

Fig 6a Proefstukken FL - 2 proefstukken (gekerfd na het lassen).

Fig.3

O.P.-[assen na buigingsvermoeiïng bij

[age temperafuur.

Proefstukken: FL (niet-verbroste kerf in het midden van de las).

CL I verbroste kerf in hef midden van de Las).

Gbreuk 450 N/mm2 E 31,5 %

breuk 501 N/mm2 E :r23,2%

kerf confiquratie

Fig.4

WIDE-PLATE proefstukken

Fig.4b Proefstukken CL-2proefstukken

(gekerfd voor het Lassen).

Staat- L C. Mn. Si. P S. Cu. Ni. Cr. AL. Sn. Mo. Nb.

0,100 0,56 0.178 0,006 0,0 28 0,21+0 0,165 0,075 0,030 0,026 0.012

-Kerf Piektemperatuur Afstand tot E.G.-Las

K0 1000°C 15mm

K1 600°C 30mm

1<3 250°C 85mm

Kerf Piektemperaiuur Afstand tot E.G-Las

K 1000°C 15mm

1<3 150 °C 85mm

0.10 04 D.13

(10)

12

50

4 3 0,50 E o.

0

O K0 (taaie breuk)'\ 1FL 1,25

¡

0.75 0,25 I I t -60° -50° -1.0° -30° -20° -10° 0° Test temperature ('C)

Fig.6 ResuLtaten van C.0.D.-proeven op O.P-Lassen

na buigingsvermoeiïng bij Lage temperatuur.

0 75

o

1CL Ko K3 1FL 2FL OK0 0,6nimQK3 1CL 1,6 mmGK1 6,2inm o i i i i -70° -60° -50° -40° -30° -20° -10° Beproevings temperatuur (°C)

Fig.5 Resultaten van WIDE-PLATE proeven.

i000 c K0 proefstuhken: FL proefstukken CL

Fig. Al

0e COO-meting.

160 20 E z Proefstuhken uit onbetast moeder-materiaal. -120° -100° -60° -60° -40° -20° 0° .20° .60° .60° .80° Beproevings temperatuur 1°C)

-Fig.7

Lharpy-V resuttaten van staal-L en O.P-Lassen.

Proefstukken uit gebroken

WIDE- PL AT E

proefstuklcen.

Partiële breuk Deen breuk aan

einde proef

Breuk

NA.W. (niet verbrosfl FL

Q

NB.W. (verbrost) CL

O

!c

'5 88206 2CL

/

K3 (1taaie breuk)

(11)

Fig. A2

Standaard C.O.O.-proefstuk.

Fig.A3a Fig.A3b

kerf onrvormdf

a Vg

C.0. D.gemeten

II

U,kerf

'I-1

vervormd

I I I

'

Ir(W-a)

t'

I R Fig.A5a Vg

Fig.A4

Verouderde methode van omrekenen van

8gemeten naar öt.

(12)

52

75 0,6 thickness: 15mm 1-3mm fatigue crack 0, ' 10mm sawcut average of 5 and 6 prcompressed 0,4 360

Electroslag consumable nozzle weLd

Length of welds = 500 mm 0,3

C.0.D. 0,65 * (cLipgauge value)

(verified by additional measurements)

0

9 -16° -12°

-8°

-4

Location of notches A A d rection of welding not pre-corn pres-sed

.

s

. ---

r=Y3(w-a)

.

s o

:

O

..-

.

5

/4'..

/

/

/

oo

o.?ìo

o.o

o.o

(mm)

Fig.A6 Experimenteel gevonden Yw-.a waarden vergeleken met voorgestelde benaderingen.

(De grote spreidirig is te wijten aan afwijkingen van het gewensfe scheurfront).

0,2 0,1 direction of welding

s

.

+ o pré- com- pres-sed o

.

jot prcompressed

notch tips reverse to weld direction A //prdcompressed

ey' } notch tips

in weld direction

8

/

q

*

2

4

Gy360 N/mm 2 Test temperature (°C)

è

/

+80 +120

16°

200 +24° +28° +320 Sequence of treatment

1. ALL specimens heate to 625 °C (coated ¡n quiet air).

2.Pre'cornpression of 6 specimens, (5 specimens not précompressed).

3. All specimens notched and fatigue-loaded up to 3mm cracklength.

(Pmin./FPmax.r o ; et section o 0/+220 N/mm2 ).

essed).

3. All specimens notched and fatigue-loaded up to 3mm cracklength.

(Pmin./FPmax.r o ; et section o 0/+220 N/mm2 ). 'fr B8215 B8215 Base metal Weld metal C 0,19 0,16 Mn. 1,35 1,24 Si. 0,34 0,46 P 0,006 0,0 12 S 0,0 19 0,022 Nb. 0,024 0,011 0.2-

0.1-/

o

.S

10 11 12

a

r

-a

HOLL STEI N

r =0.48

BL AV EL

ULRICH

I

q

u

Ï

Cytaty

Powiązane dokumenty

Kolejny referat obrazujący dzieje adwokatury Izby opolskiej wygło­ sił dziekan Rady adw.. Przekazał on z okazji Jubileuszu od Ministra Sprawiedliwości prof. dra

Tym samym Sąd Najwyższy „przeciął” namiętną polemikę, która w omawianej materii toczyła się na łamach tzw. Dobrze się stało, że praktykę będzie

W drugiej kwestii Sąd Najwyższy rozważył, że opinia rady izby notarialnej jest wprawdzie istotnym elementem decyzji Ministra Spra­ wiedliwości o powołaniu na

Wykaz

Bardzo prawdopodobne, że akta partyjne tych i sześciu poprzednich osób wysłano do nadrzędnych instancji w związku z toczącymi się postępowaniami dyscyplinarnymi, z których

To ostatnie jest też zasadniczym niebezpieczeństwem grożącym Rze­ czypospolitej „od wewnątrz” , a mianowicie od króla dążącego do monar­ chii. Drugim

Szacunkowa wartość zużycia ważniejszych surowców nieenergetycznych Dane na temat wartości krajowej produkcji oraz obrotów surowcami mineralnymi w Pol- sce, publikowane cyklicznie

To adapt to difficult hydrogeological and geological conditions, a new form of a bucket foun- dation was proposed [6]. As shown in Fig. 3 the new type of foundation is a