• Nie Znaleziono Wyników

Ergonomische studie betreffende de brug van Nederlandse koopvaardijschepen. Deel I: Ergonomische uitgangspunten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ergonomische studie betreffende de brug van Nederlandse koopvaardijschepen. Deel I: Ergonomische uitgangspunten"

Copied!
36
0
0

Pełen tekst

(1)

NEDERLANDS SCHEEPSSTUDIECENTRUM TNO

NETHERLANDS SHIP RESEARCH CENTRE TNO

SHIPBUILDING DEPARTMENT LEEGHWATERSTRAAT 5, DELFT

ERGONOMISCHE STUDIE BETREFFENDE

DE BRUG VAN NEDERLANDSE KOOPVAARDIJSCHEPEN

DEEL I: ERGONOMISCHE UITGANGSPUNTEN

(BRIDGE DESIGN ON DUTCH MERCHANT VESSELS; AN ERGONOMIC STUDY)

(PART I A SUMMARY OF ERGONOMIC POINTS OF VIEW)

door A. LAZET H. SCHUFTEL

j. MOkAAL

H. j LEEBEEK

H. VAN DAM

(iiistituut vow Zintuigfysiologie TNO)

(2)

The results of the first phase of this study are

surn-marized in three communications, e.g.:

34 S Part I: A SUMMARY OF ERGONOMIC POINTS OF VIEW (DUTCH) (ERGONOMISCHE UITGANGS-PUNTEN)

A. LAZET, H. J..SCHUFFEL, J. MORAAL, II. J. LEEBEEK and H. VAN DAM 35 S Part II: FIRST RESULTS OF A

QUESTIONNAIRE COMPLETED BY CAPTAINS, NAVIGATING OFFICERS AND PILOTS

J. MORAAL, H. SCHLTFFEL and A. LAZET 36 S Part III: OBSERVATIONS AND

PRELIMINARY

RECOMMENDA-TIONS

A. LAZET, H. SCHUFFEL and J. MORAAL

(3)

Efficiency en veiligheid vormen de kempunten van het moderne scheepvaartverkeer, dat in toenemende mate wordt gekonfron-teerd. met ontwikkelingen, welke in meerdere of mindere mate de taak van de met scheepsnavigatie belaste personen verzwaren. Als voorbedd van deze ontwikkelingen kunnen worden genoemd:

Het toenemend verschil in manoeuvreerbaarheid tussen de scheepstypen onderling, als gevolg van verschil in o.a. hoofd-afmetingen en sfielheid.

De steeds grotere verkeersdichtheid.

Een beperkter vaargebied als gevolg van toegenoineir scheeps-hoofdafmetingen.

De toenemende exploitatie van de zeebodem in het bijzonder van de kontinentale plateaus.

Een en ander heeft tot gevolg dat vrij komplexe intemationale en nationale regels worden ingevoerd. Bovendien heeft het groeiend milieubesef tot gevolg dat steeds hogere eisen wor-den gesteld aan de veiligheidi en hiermede .aan de nauwgezet-heid waarmee navigatie wordt bedreven.

Hiertegenover staat de wens, om in verband met de sterk stijgende personeeLskosten, het bemanningsaantal tot een minimum terug te brengen.

Teneinde de taak van de met de navigatie belaste offibieren zoveel mogelijk te verlichten is het van belang de relevante inforrnatie optimaal te presenteren en bedieningsmiddelen op-timaal te groeperen en in te richten.

Te dien einde is in 1972 een onderzoek aangevangen, in eerste instantie gericht op drie scheepstypen, nl.: grote tankers, con-tainerschepen en Modeme vrachtschepen.

De. eerste fase van het onderzoek heeft tot doel een patroon van normen op te stellen voor het ontwerp van een scheeps-brug voor de genoemde scheepstypen. OM de aanvang van het onderzoek niet te zed- te vertragen is hierbij uitgegaan van de huidige situatie m.b.t. navigatie apparatuur. Toekornstige ont-wikkelingen zullen in een later stadium zeker bij het onderz6ek moeten worden betrokken.

Dit rapport, deel I, van een serie van 3, is een verzameling van ergonomische uitgangspunten, welke kan dienen als naslagwerk bij het ontwerpen van een scheepsbrug.

In de tweede fase van het onderzoek zal een statische

Mock-up dus zonder gebruik te rnaken van een buitenbeeld - worden vervaardigd. Hiermede kunnen proeven worden genomen met medewerlcing van groepen officieren en loodsen om de eerder genoemde normen en aanbevelingen te toetsen.

In de derde fase van het onderzoek wordt gedacht aan een dynamische mock-up waarin een groot aantal in- en exteme faktoren welke van betekenis zijn voor het navigatie gebeuren, kunnen worden nagebootst.

De vruchtbare samenwerkiitg bij de uitvoering van het onder-zoek en de totstandkonting van dit rapport, met afgevaardigden van de Koninklijke Neclerlandse Redersvereniging en met de auteurs, verenigd in de stuurgroep navigatie", wordt hierbij met dank vermeld.

HET NEDERLANDS SCHEEPSSTUDIECENTRUM 'TNO

Efficiency and safety are navigational topics, shipping being confronted with developments hampering the task of navigating

officers to a greater or lesser extent. As examples of these

developments can be mentioned:

The increasing difference in manoeuvring characteristics be-tween different ship-types as a result of increasing discrepancy in principal dimensions and ship speeds.

The increasing density of shipping traffic.

The reduced dimensions of sealanes as a result of increased principal dimensions.

The increased exploration and exploitation activities on the continental shelves.

All this resulted in complex international and national naviga-tional rules. Moreover, the increased environmental awareness, resulted in severe requirements with regard to safety and with this, to the conscientiousness of practical navigation. On the other hand, due to the increased personal costs, the tendency exists to reduce the number of complement. In order to simplify the task of officers charged with navigation as much as possible, it is of paramount importance to present the relevant information in an optimal way and to group the operational aids in an optimal sense. To this end an investiga-tion has been started in 1972, in the first instance brought to bear upon three ship-types viz, big tankers, container vessels and modern cargo ships.

The first phase of the investigation aims at the draw-up of a standard for the design of a bridge for the ship-types mentioned above. In order not to delay the beginning of the research too

much, the present day situation with regard to navigation

apparatus has been used as a starting Point. In a later phase future developments in this field will need to be incorporated in this research.

This report, part one of a series of three reports, is a sum-mary of ergonomic starting points and intended as a book of reference for the bridge design. It is the result of a soft study", based on litterature available and on existing know-how and experience of the Institute TNO for Perception.

Part three of the series, giving a standard and recommenda-tions for bridge design, leans on the data summarized in this report and on part two giving the results of a questionnaire completed by navigating officers and pilots.

In the second phase of the study a static mock-up will be built. With this mock-up experiments will be carried out in co-opera-tion with groups of navigating officers and pilots, in order to put the recommendations mentioned earlier to the test.

In the third phase of the research a dynamic mock-up will be constructed. Here a great number of in- and external factors of

importance for practical navigation will be simulated dynamically.

The fruitful co-operation in the carrying-out of this study and the composing of this report, with the authors and the delegates of the Royal Dutch Shipowners Association in the Steering Committee Navigation", is gratefully mentioned here.

(4)

Inleiding Visuele waarneming . 5 1.1 Akkommodatie 6 1.2 Adaptatie 6 1.3 Geziehtsscherpte 7 1.4 Gezichtsveld 9 1.5 Kleurenzien 9 1.6 Radarwaarneming 9 1.7 Verlichting 10 2 Auditieve waarneming 10

2.1 Het meten van geluid 10

2.2 Toelaatbaar stoorlawaai 10

2.3 Enkele akoestische aspekten . 11

3 Trillingen 12

3.1 Trillingen welke schade toebrengen aan het menselijk lichaam 12 3.2 De invloed van trillingen op het komfort 12

3.3 De invlaed van trillingen op het uitvoeren van taken 12

3.4 De invloed Van trillingen in het zedr lage frekWentiegebied . 12

3.5 Kombinatie van trillingen en geluid 13

3.6 Maatregelen ter beperking van trilliagshinder 13

Klimaat . . .

..

. .

..

. . . 14

4.1 Klittaatmetingen 14

4.2 Normen voor een behaaglijk kliinaat 15

5 Ruimte indeling en worn] van panelen en komponenten . 15

5.1 Indeling van de ruimte met meer panelen 15

5.2 Vorm van panelen en komponenten 16

5.2.1 Paneelindeling 16

5.2.2 Het aanbieden van informatie . 18

5.2.3 Bedieningsorganen 21

6 Mens-machine systemen 23

6.1 Inleiding 23

6.2 Definitie van mens-machine systeem 24

6.3 *Mens en machine: een vergelijlcing 24

6.4 Systeerakriteria 25

6.5 De mens als systeemkomponent 25

6.6 Systeembetcouwbaarheid 26

6.7 Enkele fundamentele gegevens over menselijk funktioneren 27

6.7.1 Informatieverwerking 27

6.7.2 Kanaalkapaciteit 30

633 Waalczaamheicl 31

6.7.4 Simultane taken 32

6.7.5 Effekten van slaapstoomissen 32

63.6 Effekten van bewegingsziekte (zeeziekte). . . 33

6.7.7 Sturen en manoeuvreren 33

(5)

ERGONOMISCHE STU DIE BETREFFENDE

DE BRUG VAN NEDERLANDSE KOOPVAARDIJSCHEPEN

DEEL I: ERGONOMISCHE UITGANGSPUNTEN VOOR BRUGONTWERPEN

door

A. LAZET, H. SCHUFFEL, J. MORAAL, H. J. LEEBEEK en H. VAN DAM

Samen vatting

Verschillende faktoren, zoals toenemende scheepvaartintensiteit, verschillen in manoeuvreerbaarheid per scheepstype, milieu-verontreiniging en rentabiliteit, benadrtildcen de mens/roachine relatie van het systeem schip.

De brug van een schip neernt hierbij een belangrijke plants in, omdat daar aan de mens/machine relatie vorm" wordt gegeven in de breedste betekenis.

Voor de studie is daarom vanuit de ergonomie naar een optirnale" oplossing van het brugontwerp gestreefd, waartnee zowel het individuele welzijn als de effektiviteit en de veiligheid van het schip gemoeid zijn.

Summary

Several factors like increasing shiptraffic density, differences of manoeuvrability of each type of ship and environmental pollution make the man/machine relationship More important.

The wheelhouse takes an important place in this approach, because the man/machine relationship is shaped there.

We fried to find in this study the "optirrium" solution for the bridge- and wheelhouse design from an ergonomic point of view, concerning the well-being of the individual and the effectiveness and safety of the ship.

Inleiding

Het onderzoek, in opdracht van het Nederlands

Scheepsstudie Centrum TNO, diende zich te richten op

de indeling van het navigatiekomplex" van

koop-vaardijschepen, gepreciseerd naar tankschepen, vracht-schepen en containervracht-schepen. Vooropgesteld werd dat

de reeds verworven kennis van het IZF op dit gebied

toegepast zou worden na een inventarisatie van de

brugindelingen van bestaande schepen.

Omdat het analyseren van bruggen van talloze

schepen te ver zou voeren in de tijd, is dit aantal be-perkt en is de verdere informatie over clit onderwerp

verkregen door middel van enquetes.

Benadrukt dient te worden dat dit onderzoek is

ge-richt op het rationaliseren van het bnigkornplex op

basis van de bestaande situatie, d.w.z. gebruik makend

van de bestaande apparatuur, de huidige opleiding

van de bemanning, etc.

VERWE RK EN

B ES LISS E N

ME INS

WAARNEMEN " HAN DELEN

EFFECTUEREN

I LE DEMATEN

De cyclus waamemen, verwerken, beslissen en handelen. Het effelct van het handelen wordt kenbaar gemaakt door de signalen uit het proces, welke na waarnernen weer worden verwerkt.

De rapportage over dit onderzoek is in delen ge-splitst. Het onderhavige rapport bevat een Zo kon-kreet mogelijke omschrijving van uit ergonomisch

oogpunt belangrijke onderwerpen ten behoeve van het ontwerp van een scheepsbnig.

De omSchrijving van het begrip ergonomie" luidt:

aanpassing van de werksituatie aan de menselijke

mogelijkheden en lyeperkingen, zowel in fysieke als in

psychologische zin. Daarbij wordt gestreefd naar

ver-hoging van de effektiviteit van het arbeidssysteem (een

waardevermeerdering van de systeem output to.v. de

systeem input) en het welzijn van de mens. Disciplines die bijdragen leveren aan de ergonomie zijn de psycho-logie, de medische wetenschap en de technische weten-schappen. In di t deel worden die onderwerpen vermeld

die betrelcking hebben op de brug van een schip,

vol-gens de cyclus waarnemen, vetwerken, beslisseia,

handelen, waarnemen. Van deze cyclus is voor de relatie zintuig-Signalen de paragtaaf visuele waar-neming en auditieve waarwaar-neming opgenomen. De

relatie handelen komt in hoofdstuk 5 ter sprake. Tenslotte is getracht in hoofdstuk 6 de

karakteris-tieken van het mens-machine systeem al's geheel weer te geven. Eisen, welke aan de omgeving gesteld worden,

koMen bij klirnaat en trillingen aan de orde.

1 Visuele Waarneming

Een groot deel van de informatie voor de man op een scheepsbrug heeft een visueel karalcter. Aanpassing

(6)

van de brug aan de rnogelijkheden van het viSuele

waarnemingssysteem is derhalve een eis.

Voor de overzichtelijkheid is het nuttig enkele min of meer theoretisChe deelaspekten te onderscheiden:

akkommodatie adaptatie gezichtsscherpte gezichtsveld kleurenzien

Vervolgens worden dan nog enkele praktische

uit-werkingen en aanbevelingen gegeven met betrekking tot:

radarwaarneming

Verlichting.

1.1 Akkommodatie

Het menselijk oog heeft de mogelijkheid van scherp-stelling van het beeld op het netvlies, waar de

licht-gevoelige receptoren of zenuwuiteinden zich bevinden.

De ooglens wordt daartoe boiler of platter gemaakt.

Tervvijl kinderen een enorm bereik hebbeh van

sterkte-aanpassing van de ooglens, neemt door het minder

elastisch worden der oogspieren de

akkommoclatie-breedte van het oog bij het ouder worden af. Men

mag globaal stellen dat het normaal is, wanneer men

op veertigjarige leeftijd een leesbril nodig heeft.

Bij het inrichten van een brug zou men. er

dienten-gevolge van uit mogen gaan, dat deze oudere personen

ook werkelijk een bril dragen. Helaas wordt dit uit

een zekere gene vaak nagelaten. Het gevolg is, dat in

vele gevallen door de oudere mensen op de brug meer licht wordt gebruikt dan gewenst is (zie § 1.2 en § 1.3).

Bij het vaststellen van de grootte van symbolen,

wijzers, e.d. op instrumenten en bedieningsmiddelen

moet men dan ook rekening houden met deze leesbril-missende" mensen.

Het gebruik van rood licht heeft vooral voor de

oudete mensen nog het nadeel, dat op leesafstand de "gezichtsscherpte nog jets slechter is clan bij wit licht (ca. 0,5 dipotrie). Dientengevolge moet ook hiermee

nog rekening worden gehouden. .

1.2 Adaptatie

Het oog heeft de mogelijkheid van aanpassing aan een

zeer grote range van luminanties (helderheden). De laagst waameembare luminantie ligt in de buurt van

6 x10-6 cd/m2. Absolute verblinding begint op te

treden bij ongeveer 105cd/m2. Het gehele bereik omvat

dus ongeveer een faktor 1011.

Er dient rekening mee te worden gehouden, dat bij overgang van de ene naar de andere luminantie het oog enige tijd nodig heeft om aan de nieuwe situatie

te wennen. Het aanpassen van de ooggevoeligheid aan

Cd/m2 uJ 7-z 0-2 102 0 5 70 15 20 25 30 min

TIJD IN NET DONKER

Fig_ 1.1. Het verloop van de donkeradaptatie gemeten bij een groep van 110 personen. De getrokken lijnen zijh de uitersten, de gestippelde zone bevat de meetpuhten van 80% van de groep. De v66r-aciaptatie bedroeg ca. 15000 lux (Hecht en Mandelba.um, (15j).

een nieuwe luminantie noemt men adaptatie. In het algemeen kost donker-adaptatie meer tijd dan

licht-adaptatie. Het waarnemen van de nachtelijke

luminan-ties stelt zeer hoge eisen aan het oog, en

donker-adaptatie aan deze niveaus kost dan ook zeer veel, tijd (zie fig. 1.1). Bij overgang van een goed verlichte

ruimte naar een nachtelijke orngeving zal het ca. 30

minuten duren, voordat het oog deze luminantiesprong heeft overwonnen.

Het waarnemen van zulke lage luminanties geschiedt

met de z.g. staafjes-receptoren in het netvlies, dit in tegenstelling tot het waarnemen van hogere niveaus

dat met de kegeltjes-receptoren plaats vindt.

In fig. 1.2 is aangegeven de relatieve gevoeligheid van

de beide soorten receptoren voor de verschillende

golflengten van het licht. De figuur laat zien, dat voor

Violet Blauw Grcien Geel Oronje Rood LEESGRENS

--VOLLE MAAN

ONBEWOLKT

BEWOLKT

Fig. 1.2. De spektrale gevoeligheid van staaljes Ter vergelijking is de gevoeligheid in

beide lcrommen gelijk gesteld.

z

< 0 41 I Relatieve gevoeligheid

/

/ / 1 1 I STAAFJES / i , 11 1 I KEGELTJES _ /

.4.

/ , / /

I

EN MEI

NJ

1 Golfle_ngte 700 nm en lcegehjes. de top voor 1.0 0.8 06 0.4 400 500 600

(7)

rood licht de kegeltjes Wel, maar de staafjds Met ge-voelig zijn. Deze eigenschap kan gebruikt worden om het proces van de donker-adaptatie te versnellen.

Om 's nachts direkt zo goed mogelijk te kunnen

waarnemen, na verblijf in een verlichte omgeving, zou

men eerst minstens een half uur in het donker moeten voorgeadapteerd hebben. Doordat echter de staafjes waarmee men gaat kijken, veel minder gevoelig zijn

voor rood licht kan men het volledige donker gedurende

de vooradaptatie vervangen door een rood verlichte omgeving. Het kan ook zijn, dat men reeds zolang in het donker is, dat de donker-adaptatie al heeft plaats gevonden. Men zal nu echter op de brug toch

waar-nemingen moeten doen, bijv. kaartlezen, enz. De

vraag kan gesteld worden: Hoe Lang duurt het voor-dat men daarna weer volledig donker-geadapteerd is. Fig. 1.3 geeft hiervoor de veiligheidsgrens aan. Uit metingen en literatuurgegevens bleek een eenvoudige

rechte lijn voor vuistregelgebruik geschikt.

Uit fig. 1.1 blijkt, dat het niet altijd nodig is om ge-heel donker-geadapteerd te zijn, zodat in een aantal

gevallen ook fig. 1:4 gebruikt mag worden. Deze figuur

geeft namelijk niet aan (zoals fig. 1.3) hoe lang het duurt voor men geheel is donker-geadapteerd, doch welke hersteltijd nodig is voor het bereiken van een

niveau dat nog een factor 3 boven het absolute drempel-niveau ligt. Met behulp van deze gegevens is het

moge-lijk een schatting te wagen van de hersteltijd na bloot-stelling van het oog aart licht tijdens het navigeren op de brug des nachts.

Een voorbeeld kan dit verduidelijken: In fig. 1.1

vindt men bij welke luminantie de leesgrens ligt voor normaal drukwerk, namelijk ca. 3 cd/m2, d.w.z. bij ca. 10 lux verlichtingssterkte. Wanneer dus tijdens het nachtelijk navigeren de lcaart gelezen moet worden,

is een niveau van minstens 10 lux vereist. Stel, dat men

dit 1 minuut doet en daama het licht dooft. De

be-lichting voor het oog bedroeg 10 lux.minuten. Uit fig. 1.3 lezen we af dat het 6 minuten zal duren vciordat weer de volledige donker-adaptatie is teruggekeerd, terwijl fig. 1.4 leert, dat na 1,5 minuut de waarde is bereikt die 3 x zo hoog ligt als de absolute

drempel-waarde.

Zoals eerder werd opgemerkt verdient het gebruik van rood licht de voorkeur: men mag dan de

belich-ting in lux.minuten van de figuren 1.3 en 1.4 eerst

delen door 8 a 10.

In dit voorbeeld van daarnet betekent dit: Bij ge-bruik van rood licht een hersteltijd van ca 3 minuten, resp. 0,8 minu.ten voor het bereiken van de absolute, resp. de 3 x zo hoge drempelwaarde.

De praktische konsekwenties zijn voor de verlichting

op de brug:

a. de niveaus zo laag mogelijk

de gebrinktijd zo kort mogelijk

rood licht verdient aanbeveling (d.w.z. dominerende golflengte 625 a 635 Jim; de bijdrage van de straling

met een golflengte van 600 nm mag niet meer dan 10% van de totale straling bedragen).

In § 1.7 wordt nader ingegaan op de radarwaarneming.

Voorlopig zij er slechts op gewezen dat bij de

radar-waarneming overdag ook adaptatieproblemen

op-treden.

1.3 Gezichtsscherpte

De gezichtsscherpte of visus is een getal dat aangeeft hoe fijn de kleinste details zijn, die iemand nog net

kan waarnemen. De oo-garts meet iemands visus meestal met behulp van leeskaarten, waarop bijv.

letters, haken, zgn. Landoltse rihgen, enz. staan. De aldus verkregen getallen kunnen wel een faktor 2

ver-schillen, d.w.z. met de ene methode kan iemand visus 1

halen en met de andere bijv. 2. .Dit komt doordat de

waarnerning van details sterk afhankelijk is van allerlei

invloeden, zoals de luminantie van het objekt, de luminantie van de omgeving, het contrast van het

object t.o.v. de achtergrond, storende aanwezigheid van andere objecten, enz. De keusingsvoorschriften zorgen ervoor dat de allerslechtste" mensen met een

visus van minder dan 0,5 niet op de brug zullen

vocir-komen. Gegeven echter de spreiding vanwege de niet duidelijk gespecificeerde testmethodieken moet men op de brug rekening houden met een vergroting van

een faktor 3 voor het kleinste detail dat nog gezien

kan worden.

Men kan hieruit praktische konklusies trekken: het

Icleinste waarneembare detail is globaal 1 boogminuut

of wel 1 mm op 3 m waarnemingsafstand voor een zeer goede waamemer. Voor de toegelaten slechtste waarnemer echter 3 boogminuten: 1 mm op 1 m. Men

mag dus geen kleinere waar te nemen details

aan-brengen dan die voor de slechtste: 3 boogminuten of

1 mm op 1 m.

Een schaalverdeling op een instrument mag

dien-tengevolge nooit kleinere details vertonen dan 3

boog-minuten. Ook voor letters en cijfers kunnen we nu

aangeven de relatie tussen de waamemingsafstand en

di symboolhoogte. Voor redelijk goed ontworpen

letters en cijfers is de afstand waarop het symbool nog herkend kan worden 100 x de hoogte van het symbool. Wil men bijvoorbeeld op de brugvleugel op 5 m afstand

een cijfer of letter nog kunnen lezen, dan moet de

symboolhoogte (1/100) x 5 m= 5 cm bedragen.

Een andere praktische vuistregel is, dat men voor

het lezen van normaal drukwerk een verlichtingssterkte van 10 lux moet hebben voor mensen met een reclelijke

(8)

100 5 5 2 10 2 5 2 0.1 1 2 5 10000 2 5 100000

VERLICHTINGSSTERKTE X LICHTADAPTATIE IN LUX.MINUTEN

Fig. 1.3. De hersteltijel die nodig is, corn, na een bepaalde blootstellthg van het oog aan licht, weer de allerhoogste gevoeligheid te bereiken.

10 2 5 100 2 5 1000 2 5 10000 2 100600

VERLICFITINGSSTERKTE X LICHTADAPTATIE4 IN LUX.MINUTEN

---

.1

Fig. 1.4. De hersteltijd, die nodig is om, na een bepaalde blootstelling van het oog aan licht, een 3X zo slechte als de allerhoogste gevoeligheid te bereiken.

10

(9)

goedgekeurde visus-range zitten, zullen al gauw 2 x zoveel licht nodig hebben. Aileen al hierdoor blijkt, dat de verlichting op bijv. de kaartentafel instelbaar moet zijn, zodat ieder zijn eigen minimum sterkte kan

instellen.

Tenslotte zij nog verwezen naar de opmerking aan het eind van § 1.1 over verMinderde gezichtsscherpte

bij rode verlichting.

1.4 Gezichtsveld

Het gezichtsveld, dat de mens ter beschilcicing staat is

groot. Slechts een klein centraal deel echter van het totale gezichtsveld, de fovea, is geschikt om er details mee te onderscheiden. Dit kan bovendien alleen bij

verlichtingskondities zoals ze overdag vOcirkomen. Bij

het zoeken naar objekten des nachts, in het bijna

donker dus, zullen de herkenbare details veel grover zijn en beter worden waargenomen met de periferie

van het gezichtsveld. De periferie van het gezichtsveld

is tevens erg gevoelig voor veranderingen en

be-wegingen.

Zo moet men oppassen bij het eventueel plaatsen van een TV scherm in de displays op een brug. Een TV beeld dat niet op de fovea van het netvlies wordt

afgebeeld, maar meer in de periferie, zal sterk flikkeren.

Het flikkeren verdwijnt, zodra men er weer met de fovea naar kijkt. Aanbevolen wordt derhalve TV

schermen zoveel mogelijk centraal in het gezichtsveld

te plaatsen en/of te zorgen voor een afscherming, die

voorkomt dat deze videobeelden in de periferie van het gezichtsveld zichtbaar zijn.

1.5 Kleurenzien

De gekleurde objelcten die de man op de scheepsbrug moet waarnernen liggen voor een groot deel buiten

het schip, namelijk de lichten, bakens, enz. Aan ldeur-gegevens op de brug zelf is niet zo heel veel aanwezig. Enige voorbeelden van kleurgegevens op de brug zijn:

de decca plaatsbepalingsapparatuur werkt met 3 kleuren: rood, purper, groen

de zeekaarten bevatten de gekleurde deccagegevens, alsmede andere kleurcoderingen

de bedieningsapparatuur zal hier en daar gelcleurde signaallampjes hebben.

Vooropgesteld zij nog, dat door de keuringen van het gezichtsorgaan sterke ldeurenzienafwijkingen bij de mensen op de brug worden weggeselekteerd. Lichte

afwijkingen z,ijn wel toegestaan.

De kleurgegevens op de brug zijn nauwelijks

essen-tieel: de decca instrumenten hebben de ldeurcodering

slechts als extra: de plaats van de meters geeft

vol-doende aanwijzing. De signaallampjes, waarvan de

plaatsing overigens zoveel mogelijk moet worden

voor-komen, kunnen oolc uitgevoerd worden met vorm- of

opschriftcodering in plaats van met kleurcodering.

Oolc de gekleurde gegevens op de zeekaarten zouden

best vervangen kunnen worden door een andersoortige ;

voorlopig echter moet men er van uitgaan, dat

kaart-gebruik kleurherkenning vereist.

Zoals in § 1.2 werd betoogd, is het aan te bevelen

des ,nachts van rode verlichting gebruik te maken. Ook

voor de instrumenten, signaallampen op de panelen

moet gekozen worden voor (zo weinig mogelijk) rood

licht.. Dit wil zeggen: rood verlichte markeringen,

wijzers, cijfers, enz. op een volkomen donkere

achter-grond, Het valt te bezien Of de decca instrumenten geheel aan deze aanbevelingen zullen worden aange-past. Liefst zou men voor de kaartentafel oolc rode

verlichting kieZen, ware het nit, dat de gekleurde

coderingen op de kaarten minstens een rose of zo men wil witachtig rode verlichting eisen.

Nu zijn er protanomalen; dat zijn mensen met een

bepaald soort kleurenziendefekt, waardoor ze rood

licht ca. 3 a 5 maal minder lichtsterlc vinden als mensen

met normaal kleurenzienverrnogen. Zij worden door

het gebruik van rood licht zeer gehandicapt. Omdat ze ook rode lichten 3 A 5 maal zo slecht zien, zou het

wel-licht aanbeveling verdienen de protanomalen af te

keuren voor het werk op de brug. 1.6 Radarwaarneming

De bij radarwaarneming optredende moeilijkheden zijn het gevolg van de lage luminanties van de op het schenn waar te nemen echo's. De grootste moeilijk-heden treden overdag op bij slecht zicht. Het kan dan buiten zeer helder zijn, doch om de radarinformatie te kunnen zien, mott men in het donker of bijna-don.ker werken. Het probleem heeft 3 aspekten. In de eerste

plaats is er de adaptatie moeilijkheid: men heeft

buitenwaarnemingen gedaan en wil daama het radar-scherm bekijken. Door de lage luminantie ervan duurt het enige tijd vOordat het oog daaraan is geadapteerd.

In de tweede plaats wordt de radarwaarneming

be-moeilijkt, soms zelfs verhinderd, doordat zoveel om-gevingslicht op het schen:ft valt dat de radarecho's er in verdrinken. Tenslotte kunnen in de schennopper-vlaklcen heldere partijen van de omgeving hinderlijk

gespiegeld gezien worden.

In de pralctijk wordt vaak een trechtervormige af-scherming om het scherm geplaatst om te voorkomen dat het vele omgevingslicht de echo's overspoelt. Het nadeel is dan, dat maar den man kan waarnemen. Het bezwaar van de benodigde tijd voor donkeradaptatie

blijft echter bestaan. Een mogelijlcheid ter verbetering

is, dat de radarschermen worden opgesteld in een

aparte kabine op de brug. Wanneer in de

(10)

ge-maakt, waarin diverse grijsfilters als wegschuifbare ruiten worden gebruikt, kan een beter effelct worden

bereilct. De vanuit de kabine zichtbare

buitenluminan-ties worden door de grijsfilters teruggebracht tot waarden, die veel dichter bij die van de schermecho's liggen, zodat de donkeradaptatietijd kleiner of zelfs te

verwaarlozen klein wordt. Bovendien kan de

hoeveel-heid storend omgevingslicht in de cabine daarmee

beperkt worden. Het enige, dat nog zorg vereist, is dan

de spiegeling in het schermoppervlak, doch door een geschikte opstelling kan ook dit bezwaar nog worden

ondervangen.

Tenslotte moet er nogmaals op gewezen worden dat

een verhoging van de schermluminanties tot bijvoor-beeld de niveau's van een TV-scheKm vele

moeilijk-heden ondervangt. Het wachten is nu op het tijdstip dat heldere radarschermen gefabriceerd kunnen worden.

1.7 Verlichting

Op de brug moet een verlichting van minstens 250 lux

geInstalleerd zijn, waarbij werkzaamheden als onder-houd, reparatie, schoonmaken, e.d. verricht kunnen worden. Als aanvulling hierop is een verplaatsbare verlichting, bijv. looplamp, aan te bevelen waarmee

plaatselijk hogere niveau's lcunnen worden gerealiseerd.

Bij het varen in het donker moet deze verlichting uit-geschakeld zijn. Voor zover er bij het varen 's nachts enige verlichting nodig is op de navigatiebrug, dient

deze rood te zijn.

Boven schrijfvlalcicen moet daa.rtoe gloeilampver-lichting aangebracht worden die uitsluitend rood licht

uitstraalt op uitsluitend het te verlichten werlcvlak. De

kaartenta.fel moet voorzien zijn van een speciale, met

enig wit licht gemengde, rode verlichting, teneinde de

gekleurde kaartgegevens te kunnen waarnemen. In-strumenten en meters dienen voorzien te zijn van een inwendige rode verlichting, die slechts de essentiele gegevens mag vertonen. D.w.z. alleen

schaalver-delingen, markeringen, wijzers, e.d. moeten rood

op-lichten tegen een donkere achtergrond. Wanneer enige

orientatieverlichting noodzakelijk is bij de toegangen tot de brug, moet ook deze rood zijn.

Alle verlichting moet, voor zover nodig, apart dim-baar, maar in elk geval dimbaar zijn. De

kaartentafel-verlichting moet in zijn geheel, dus rode en witte

lichtbronnen samen, op den dimmer worden aange-sloten. Alle armaturen, die in het plafond van de brug

zijn aangebracht mogen naar opzij Oen licht uitstralen. Ten eerste zouden zich an te hoge lurninanties in het gezichtsveld bevinden, ten tweede heeft een goea

ont-worpen brag schuingeplaatste

ruiten, waarin het

plafond gespiegeld gezien zou kunnen worden. Al het licht dat vanaf het plafond in de ruiten gespiegeld ge-zien zou kunnen worden, levert een verstoring of

wel-licht zelfs verhindering op van het waarnemen van de

buitenwereld. Dit houdt tevens in dat plafonds nit voorzien mogen worden van een sterk reflekterend materiaal. Boven de kaartentafel dient het plafond

donker, niet reflekterend te worden afgewerIct.

2 Auditieve waarneming

De volgende auditieve aspekten zijn van belang voor

werlczaamheden op de brug: eventueel aanwezig stoorlawaai van apparatuur, ventilatie, uitlaatgassen-systeem enz, dient binnen zodanige grenzen te blijven

dat langdurig gekoncentreerd werk mogelijk is, spra.ak

goed verstaanbaar is zowel van-man-tot-man als via de telefoon en signalen (denk aan misthooms)

waar-neembaar zijn. Deze voorwaarden zullen in enige

eenvoudige akoestische eisen worden vertaald". 2.1 Het meten van geluid

De eisen die gesteld worden m.b.t. toelaatbaar

stoor-lawaai hebben betreklcing op het geluidspektriun.

Volgens de thans geldende normen wordt daartoe de

geluidsterkte in een aantal opeenvolgende oktaaffilters

bepaald met middenfrekwenties van 31, 63, 125, 250, 500, 1000, 2000, 4000 en 8000 Hz. Het

geluiddruk-niveau binnen elke oktaafband wordt uitgedrukt in

decibel (dB) volgens de volgende definitie:

-201°log Po

waarin pn de effektieve geluiddruk is, gewogen volgens het betreffende oktaaffilter, en waarin po de

referentie-druk is (2.10-5 N/m2). Het oktaafbandspektrum vol-gens bovenstaande definitie kan worden gemeten met

een geluidsterktemeter die voldoet aan de specifikaties

in publikatie no. 179 van de CIE (Commission

Inter-nationale de l'Eclairage).

2.2 Toelaatbaar stoorlawaai

De lcriteria voor toelaatbaar stoorlawaai op de brag

zijn gesteld als grenzen waaraan het

oktaafband-spelctrum dient te voldoen.

- m.b.t. langdurig gekoncentreerd werk:

Voor elke oktaafband met middenfrekwenties van 31 Hz tot 8000 Hz geldt dat het geluiddrukniveau een limiet niet mag overschrijden (zie ook Buiten,

[5]). Deze limiet, de bovengrens van toelaatbare

oktaafbandspektra, is als lcurve weergegeven in fig.

2.1. De vorm van de kurve weerspiegelt duidelijk

dat hoog frekwent lawaai als hinderlijker wordt

ondervonden dan laag frekwent lawaai. - m.b.t. spraalcverstaanbaarheid:

(11)

Hier zijn twee aspekten van belang: het gebruik van

de telefoon en de direkte spraakkommunikatie.

Met betrekking tot het eerste geldt dat, indien aan het hierboven gestelde kriteriurn is voldaan, het

ge-bruik van telefoon geen hinder ondervindt. De

mogelijkheid tot direkte spraakkommunikatie wordt

mede bepaald door de afstand tussen spreker en

luisteraar. Wanneer gesteld wordt dat over een af-stand van enkele meters een gesprek zonder moeite

mogelijk dient te zijn, dan resulteert daaruit de

volgende vOorwaarde voor het stoorlawaai: het

ge-middelde van de geluiddrukniveaus in de drie

oktaaf-banden met middenfrekwentie van 500, 1000 en

2000 Hz dient 55 dB niet te overschrijden. In fig. 2.1

is deze linnet als stippellijn in het betreffende

fre-kwentiegebied aangegeven. 120 110

° 100

csi 90 A B

--31 63

125 250 500 1K 2K 4K 8K

MI DDE N FREKW. OKTAAF (Hz))

Fig. 2A. A. langdurig gekoncentreerd werk: deze kurve dient in geen der oktaafbanden te worden overschreden, spraalckomrnunikatie: het gerniddelde binnen deze drie oktaafbanden dient deze waarde niet te

over-schrijden,

bij mist: voor minstens een van de vier oktaaf-banden client deze waarde niet te worden

over-schreden. .

m.b.t. het waarnemen van signalen:

Op de brug zowel als op de brugvleugel is de moge-1Wcheid tot het waarnemen van rnisthoorns een be-langrijke falctor [5]. Vele ongrijpbare" aspekten,

zoals het geluidspektrum van het signaal, de afstand, de atm.osferische omstandigheden, spelen hierbij een rol. Als eerste benadering wordt ervan uitgegaan dat

het oktaafbandspektrum bij de bron vlak is. Er zijn twee redenen om het gebied boven 1000 Hz buiten

beschouwing te laten:

door absorptie in de lucht neemt, over grotere af-standen, de sterkte in dat gebied relatief snel af; de richtingwaarneming, een belangrijk aspekt bij mistsignalen, is optimaal voor lagere frekwenties.

Voor detectie is van belang dat in ten minste een

oktaafband (125 tot 1000 Hz) het stoorlawaai minder

sterk is dan het signaal. Indien de in fig. 2.1

aan-gegeven grens door het stoorlawaai in tenrainste een

van de vier oktaafbanden niet wordt Overschreden

is de detectie-afstand, voor een niet overmatig sterke

misthoom, enkele kilometers of meer. Hierbij dient de waarnerner zich voor een geopend'venster of op

de brugvleugel te bevinden.

2.3 Enkele akoestische aspekten

Lawaaibronnen die van belang zijn voor de situatie op

de brug zijn:

lawaai van het uitlaatgassensysteem ventilatieruis

lawaai veroorzaakt door de aanwezige apparatuur.

Storing veroorzaakt door 2 en 3 is in het algemeen

met betrelckelijk eenvoudige middelen te beteugelen (absorPtiemateriaal in ventilatiekanaal, wijziging van

uitstroomarrnatunr, verende opstelling apparatuur,

e.d.). Aanbevelenswaardig is tevens het aanbrengen van enig geluidabsorberend inateriaal, b.v. aan

pla-fond en een of twee van de wanden; dit geeft de ruimte

bovendien een aangenamer, prettiger aanspreekbaar"

karakter.

Het uitlaatgassensysteern als lawaaibron is uiterst

moeilijk te bestrijden, voornamelijk door het sterk laag frekwent karakter, waardoor eventueel

nood-zakelijke korrekties achteraf nauwelijks te bereiken zijn door het aanbrengen van enig geluidabsorberend

of -isolerend materiaal. Bij het ontwerp dient met

deze lawaaibron terdege rekening gehouden te worden, waarbij de overdracht van trillingen via de konstruktie

zowel als via de lucht (denk ook aan instraling" via de daklconstruktie en de wanden) in aanmerking

ge-nomen dienen te worden.

Het is van belang op te merken dat het strenge

lcriterium m.b.t. de waameming van mistsignalen (fig.

2.1) een situatie betreft waarbij nagenoeg geen vaart

wordt gernaakt en het uitla.atgassensysteem als lawaai-bron sterk is afgenomen.

Tenslotte is het interessant te vermelden, los van

technische realiseerbaarheid en geldende voorschriften,

0

ce 70 60 ILI

Z 50

uJ 40 30

(12)

dat de waarneembaarheid van de richting van een

mistsignaal belangrijk zou verbeteren indien het signaal

niet in lange, ononderbroken stoten werd gegeven,

doch met periodieke onderbrekingen (enige malen per sekonde).

3 Trillingen

Onder deze titel worden alle mechanische trillingen van

objekten en mensen verstaan. De beinvloeding van de mens door trillingen is het hevigst bij frekwenties, die

tussen 0 en 30 Hz liggen, daarboven is de beinvloeding

bij hoge trillingsintensiteiten hoofdzakelijk van

fysio-logische aard of manifesteert zich als geluidhinder. Het

onderzoek naar de invloed van trillingen op de mens

is in vele gevallen beperkt tot enkelvoudige

sinus-vormige trillingen in vertikale richting. Weinig

onder-zoekers hebben gemeten aan niet sinusvormige

tril-lingen en slechts enkele studies zijn gewijd aan

horizon-tale en in verschillende richtingen gekombineerde

trillingen (Grether, [13]). Van de invloed van trillingen op de mens is het zinvol de volgende indeling te maken:

3.1 Trillingen welke schade aan het menselijk lichaam toebrengen.

3.2 De invloed van trillingen op het comfort. Hier wordt de subjektieve grens van trillingen

aangegeven welke de mens kan en wil doorstaan.

3.3 De invloed van trillingen op het uitvoeren van

taken.

3.4 De invloed van trillingen op de mens in het zeer

lage frekwentiegebied en dientengevolge gerekend worden tot de bewegingsziekten.

Ad 3.1 Trillingen welke schade toebrengen aan het menselijk lichaam

Hierbij wordt zowel aan blijvende, als aan tijdelijke

ademhaling (tekort) ademhaling (moe4ijk) ademhaling (persen) pijn in borstkas

samentrekking Van spieren EZZZZ (willekeurig) CM1115=ZZa

I2zzza

tzArzZzrzizzzzth

a=ans

izzzzzrrzzzzzza Pazz222z:

EzzPmmi

2212ma

kaakresonantie buikpijn spi-erspanning rugpijn hoofdpijn keelpijn spraakbeihvloeding rectale prikkeling blaas prilckeling aigemeen onbehagen

schade (hoofdpijn, spierpijn, vermoeidheid) gedacht. In figuur 3.1 wordt een illustratie gegeven van de in-vloed van trillingen op verschillende lichaamsdelen

als functie van de frekwenties.

Wat betreft het gezichtsvermogen geven O'Briant en

Ohlbaum [22] aan, dat gaande van 25 naar 5 Hz de

gezichtsscherpte progressief afneemt voor kijkafstan-den korter dan 1 m.

Mede op grond van de onderzoeken van Irving [14] is te verwachten dat in de zeer lage frekwentie voor de gezichtsscherpte en visuele zoektaken geen ban-vloeding optreedt als het gaat om voorwerpen veraf.

Is de afstand klein dan zullen de prestaties negatief

beinvloed worden (het afiezen van meters).

Ad 3.2 De invloed van trillingen op het komfort De mate van de trillingshinder die het menselblc orga-nisme kan verdragen, ligt hoger dan die welke de mens

bereid is te accepteren. Komfortgrenzen zijn derhalve

altijd subjektieve grenzen.

In de Guide for the evaluation of human exposure to whole-body vibration", ISO-DIS 2631, 1972,

wor-den normen gegeven waarin voor willekeurige trillingen

en verschillende trillingsrichtingen aanbevelingen ge-geven worcien voor de duur en frequentie waaraan de mens kan worden blootgesteld. Een voorbeeld wordt

in fig. 3.2 gegeven.

Ad 3.3 De invloed van trillingen op het uitvoeren van taken

Hieronder worden in het bijzonder de stuurtaken

ver-staan ; de trillingen kunnen invloed hebben op de deel-taken zoals gezichtsvermogen, reaktietijd, aard van het bedieningsmiddel en de psychomotorische koOrdinatie. Vaak is de invloed van trillingen positief gekorreleerd

met de amplitude; de grootste invloed treedt dan op

bij de laagste frekwenties, als de effektieve versnelling konstant gehouden wordt. Enkele resultaten die bekend

zijn van experimenten die in de horizontale trillings-richtingen gedaan zijn geven aan (Homick, [16]) dat naast de invloed op stuurprestaties van trillingen in vertikale richting, de horizontale trillingen in het hoge

frekwentiegebied een grote rol kunnen spelen.

Ad 3.4 De invioed van trillingen in het zeer lage frekwentiegebied

Het zijn de grote versnellingen in het lage

frelcwentie-gebied welke een slechte komfortwaardering geven

(fig. 3.2). Naast deze versnellingen spelen echter andere

faktoren, zoals de visuele indrukken van de omgeving op de mens, ook een rol bij bewegingsziekte". Pralc-tische mogelijkheden om versnellingen aan boord van schepen in zeegang te reduceren bestaan uit

slinger-EZZZ21 matige invloed 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

grote invloed Hz

Fig. 3.1. Het gebied,waarin de reconantiefrekwenties van ver-schilleride lichaainsdelen liggen, bij vertikale trillingen in zithouding (Elliott, 1937).

(13)

'80 6 3 5.0 4.0 3.15 25 16 4-4 1.15 0:63 0.50 0.4 0.31 0.25 0 16 OU

dempingsinstallaties (anti-slingertank en anti-slinger-vinfien) en andere type schepen (semi-submersibles).

Voor cut laatste type schip werd een onderzoek verricht

(Lacey, [19]) of een schip als rustig platform een

ver-betering zou kunnen betekenen t.o.v. een konventioneel

bewegend schip voor de uitoefening van taken door operators. De konklusies waren dat operators

enigs-zins" tot veel" gehinderd worden in de uitoefening

van hun taalc. Deze omgeving had echter weinig

nega-tieve invloed op de wens aan boord van een schip een

betreldcing te hebben.

3.5 Kombinatie van trillingen en gelaid

Door Janssen [17] zijn praktische voorstellen uitge-werlct om tot een kombinatie van een kriterium voor trilling en geluid te komen. De aanleiding tot dit

ge-kombineerde Icriteriurn werd gevormd door de ervaring dat geluids- en trillingshinder moeilijk te onderscheiden

zijn waar deze gelijktijdig optreden.

De trillingshinder wordt hierbij voorgesteld in de

vorm van VR-getallen, gebasedrd op de VDI7K-waar,

den. Met de NR-waarden wordt een NVR getal

afge-Centre frequency of third-octave band Hz

Fig. 3.2. Maximale tijdsduur van blootstelling aan vertikaie trillingen, als funktie van frekwentie.

leid, dat een maat voorstelt van zowel geluid- als

trillingshinder.

3.6 Maatregelen ter beperking van trillingshinder

De beste maatregel is uiteraard demping van de

tril-lingen. Dit geldt speciaal voor de middenband van

2-20 Hz. Uitfilteren kan bijvoorbeeld geschieden door gebruik van schokbrekers en verende zittingen. Bij het ontwerpen moet vooral gelet worden op het vermijden van een hinderlijke eigen frekwentie van het mens-stoel

systeern; een grote rol speelt hierin het eigen gewicht

van de mens en de inclividuele variatie daarin.

De aanwezige trillingen, die niet door technische

ingrepen gedempt kunnen worden, vornaen een hinder,

die op verschillende wijzen verlicht kan worden: Aanspannen der spieren van bijvoorbeeld nek en schouders. Hierdoor verandert de karalcteristielc

van het systeem, waardoor in sOnunige gevallen de ergste resonanties ondervangen lcunrien worden.

Staan met ietwat doorgezakte knieen; de benen

given dan een vrijwel volmaakte demping.

Indien op het verloop van (trage) trillingen

geanti-1.0

111111111111111 -gn-P'IAIIIIIIIIRMIM

_ .

,

I

E

zg-

i

0.63 111

rird .PAMPAIIIMIM

MOM

NM1

1/111.11111 MEN

0.4

411111111111.1..

WREN ..M NM

.

MECUM

i mi

EMNINIIIIRIIIIM

3.025

NMI

1111111Wile

Ni

MillelIVAIII

IIIMINIMI

I

0.16 El I.

NMI

MIIIIEN I

NHS

.

1 h

Illind

F41 0 .1 .

1112111MS IIIIINM

RI

WENN

'5 1:1

-02

Eir

. 4 h-

r 1111

%

111111111

0.04

-NI

To obtain . _

II

8 h

i

ltiplay acce = e:!Eei.evci:;ii:b iluncrarcyl-hcilTZ'-0.25 acceleration values by 3.15 (10 cl; lo -r . 160.4 0 5 0.63 0.8 1.0 1 25 1 6 2.0 3.15 4 0 5 0 6.3 8.0 10 12 5 16 20 25315 40 50 63 80

(14)

warmte aan het lichaam onttrokken. In normale otn-standigheden bedraagt de uitwisseling door convectie

ongeveer 25 tot 30% van de totale warmte uitwisseling.

Verdamping

Onder normale omstandigheden verdampt een mens

ongeveer 1 liter water per dag, d.w.z. de dagelijkse

warmte-afgifte langs deze weg gedraagt 600 Kcal,

het-geen ongeveer een vierde van de totale warmte-afgifte

is. Bij een sterke stijging van de buitentemperatuur treden er reflexen in werking, die aanleiding gevenItot

een grotere zweetproduktie. Het is begrijpelijk, dat de werkende mens tengevolge van zijn verhoogde stof-wisseling meer warmte afgeeft dan de rustende mens.

Straling

De warmtestraling is een uitwisseling van warmte

tussen het menselijk lichaam en de omgevende

voor-werpen zoals wanden e.d., welke zowel warmte kunnen

uitstralen als absorberen. Het eerste vindt plaats als het objekt warmer, het tweede als het objekt kouder is dan zijn omgeving. Doordat in ons klimaat de

tern-peratuur van de omgevingsvoorwerpen in het algemeen lager is dan die van de huid, geeft het menselijk lichaam

dagelijks een bepaalde hoeveelheid warmte af door

straling. Onder normale omstandigheden geeft het

menselijk lichaam door straling ongeveer 40 tot 60%

van de totale hoeveelheid warmte af.

4.1 Klirizaatmetingen

Het behaaglijlcheidsgevoel van de mens is o.a.

af-hankelijk van de luchttemperatuur, luchtsnelheid,

luchtvochtigheid en stralingstemperatuur. .Deze fak-toren kunnen met verschillende instrumenten gemeten

worden (Erkelens, [10]).

Luchttemperatuur: deze kan worden gemeten met een Bargeboerthermometer. Dit is een thermometer met een klein. vloeistofreservoir, diameter 2 a 3 mm;

deze deze is weinig stralingsgevoelig en reageert snel.

Luchtsnelheid: voor het beoordelen van luchtSnel-heden, kleiner dan 1 m/selc, is men aangewezen op

hittedraadanemometers.

Luchtvochtigheid: deze wordt doorgaans bepaald door het meten van droge en natte luchttemperatuten,

waarna uit een diagram of tabel grootheden (zowel

absolute als relatieve vochtigheid) kunnen worden. af-gelezen. Voor een snelle en redelijk goede bepalin,g is

de Bargeboerpsychrometer geschikt. Deze bestaat uit twee Bargeboerthermometers, waarvan ein vochtig wordt gehouden met behulp van nat filterpapier.

Stralingstemperatuur: deze is op eenvoudige manier af te leiden uit een meting met een globethermometer,

een in- en uitwendig zwarte bol met een diameter van

15 cm, waarin-een thermo-element is aangebracht.

cipeerd kan worden, ligt de tolerantielimiet

ge-woonlijk hoger.

Vastzetten van lichaamsdelen (bijv. hoofd, onder-arm) zodat een vaste verbinding wordt verkregen met de waar te nemen objekten, c.q. de te

manipu-leren objekten.

Knoppen e.d. dicht bij het lichaam plaatsen, zodat

de reikwijdte zo klein mogelijk wordt.

Draaiende knoppen verdienen de voorkeur boven

handles en joystickkontrole.

Taken dienen bij voorkeur van het vrije-tempo te

zijn (self-paced). Het is dan nl. mogelijk de

hande-lingen te verrichten op een gunstig moment (in

fase meebewegen of op omkeerpunt van beweging).

Wijzerindikatie (globale aanduiding) verdient de voorkeur boven vensterindikatie, i.v.m. aantasting

van de gezichtsscherpte door vibratie.

Informatie uit te zetten in een richting loodrecht op de voornaamste trillingsrichting. Boyen 2 Hz is het namelijk mogelijk om een van de twee beel-den, die in de omkeerpunten ontstaan te fixeren, en een goede aflezing te verrichten. Tussen 2 en

1 Hz is het aflezen van trillende meters vrijwel

on-mogelijk.

4 Klimaat

Er is een voortdurende wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving. In het algeni.een zal een behaaglijk klimaat nauwelijks opgemerlct worden, daarentegen wordt een onbehaaglijk klimaat direkt ervaren. Het

menselijk lichaam zal steeds trachten een bepaald

warmte-evenwicht in te stellen. Bij behaaglijke tein-peratuur kan dit evenwicht gemakkelijk bereikt wor-den, maar bij extreme warmte of koude moeilijk - of

in het geheel Met. De warmte-uitwisseling kan. op ver-schillende manieren plaats vinden:

Geleiding

De warmtegeleiding wordt ,bepaald door het

geleidings-vennogen van bepaalde stoffen, waarmede de huid in aanraking komt. Bijv. een tegelvlber is in een koude

omgeving minder geschilct; door zijn grote

geleidings-vermogen w.ordt er veel warmte aanehet lichaam

ont-trokken. Een houten vloer heeft een veel kleiner

gelei-dingsvermogen, vooral als deze vloer bekleed is met

bijv. linoleum e.d. Om deze reden dienen ook metalen gereedschappen geisoleerd te zijn.

Convectie

De warmte-uitwisseling wordt iii belangrijke mate

be-paald door het temperatuurverschil tussen de huid

en de lucht. De beweging van de lucht is ook van in-vloed, bij sterke beweging van de lucht wordt er meer

(15)

4.2 Normen voor een behaaglijk klimaat

In de gehele bewoonde zone van een ruimte moet

worden gestreefd naar een behaaglijke, gelijkmatige situatie, waarbij aan de volgende voorwaarden dient te zijn voldaan:

a. De relatieve vochtigheid ligt tussen de 30 en 70%.

b. De luchtsnelheid is niet groter dan 25 cm/sek, ligt

echter bij voorkeur tussen 10 en 20 cm/sek.

c. 1. Het verschil tussen stralings- en

luchttempera-tuur mag niet te groot zijn. Bij de gebruikelijke

uitvoering van gebouwen en

verwarmings-systemen zal in de praktijk het verschil tussen

t, en I's doorgaans hoogstens 2 a 3°C bedragen. Len vloertemperatuur tussen 14 en 26°C. Plafondtemperatuur niet hoger dan een waarde

afhankelijk van de hoogte van de ruimte, zie

de onderstaande tabel.

d. Vertilcaal verval van de luchttemperatuur is maxi-maal 2.5° C/m; bij voorkeur nit rneer dan 1.5° C/m.

Bij te grote vertikale temperatuurverschillen is er

kans op een te warm hoofd" of koude voeten". Wanneer aan de voorgaande punten a t/m d woidt

voldaan, wordt de toestand voomamelijk bepaald door

de lucht- en stralingstemperatuur en kan de verlangde

toestand redelijk door een gemiddelde van t, en ts

worden aangegeven.

Het gewenste temperatuumiveau hanit samen met de zwaarte van de lichamelijke arbeid. Onderstaande

tabel geeft enige algemene richtlijnen voor verschillende

soorten arbeid, bij een relatieve vochtigheid van 50%.

soort arbeid temperatuur

hoofdarbeid, zittend licht werk, zittend licht werk, staand zwaar werk, staand zeer zwaar werk

20 tot 21°C 19°C 18°C

17°C

15 tot.16°C

5 Ithimte indeling en vorm van panelen en komponenten

5.1 Indeling van de ruimte met meer panelen

In ruimten met meer panelen, meer apparatuur, meer waarnemers en/of bedienend personeel is een goed

verlopende kommunikatie tussen alle betrolcken

scha-kels een noodzakelijke voorwaarde voor een goed

funktioneren van het geheeL De veelsoortigheid van

de kommunikatie en de veelheid der verbindingen

maken een indelingsschema welhaast tot iets

onont-beerlijks (Barnes, [1]). Eerst moet daartoe een lijst van alle verbindingen (schakels) worden samengesteld.

Deze lijst baseert zich op de volgende gegevens:

het aantal betrokken personen en instrumenten,

de frekwentie der verbindingen, de importantie der verbindingen.

Er zijn drie soorten verbindingen: machine-machine,

machine-rnens en mens-mens. De wijze van informatie-overdracht gaat vrijwel hand in hand met deze indeling; hoofdzakelijk geschiedt deze resp. langs automatische, langs visuele en langs auditieve weg. Het is nu mogelijk

de waarde van elke schakel nit te druldcen in twee

cijfers, een voor frekwentie en een voor importantie. Bijv. 3 voor hoge frelcwentie, 2 voor middelmatige frekwentie, 1 voor geringe frekwentie. Eenzelfde pro-cede met betrekking tot de importantie.

In de praktijk is het vaak doelmatiger met een cijfer te werken, nl. het produkt van beide waarden; in het voorbeeld betekent dit, dat de schakelwaarde kan

uit-eenlopen van 1-9. Eventueel kan men ter

vefeenvoudi-ging schakelwaarden beneden een bepaald minimum schrappen, om in de lijst slechts die schakels over te, houden die er het meest op aan komen.

Fig. 5.1 is een voorbeeld van een schakellijst voor vier waarnemers en vier machines met paneel. Deze

Automatische verb.

--- Visuele verb.

---

Auditieve verb.

Fig. 5.1. Schakellijst voor automatische, visuele- en auditieve verbindingen, waarbij 4 waamemers en 4 machines met paneel zijn betrokken.

I NSTRUMEN TEN PER SONE EL

totaal I 2

34

-J Li.,

z

o

If) IX 11.1 a. . 6 .-. - ... 6 .36 .. --- j 3 .... --- 6' 24 4 9 .-...-... 30

Z

LL1

1--Z

1.1.1

x

D cc F-in K A

9-9

42 B

-9

7.1 C 9 33 D

----927

.. ... 9

hoogte van vertrek max. temp. plafond

2.40m 28°C

2.70 m 30°C

3.00 m 33°C

(16)

gegevens zouden wiskundig te verwerken zijn, maar om tot een indelingsschema te komen kan men eenvoudiger grafisch te werk gaan.

In het algemeen verdient het aanbeveling bij het

tekenen van een indelingsschema uit te gaan van de waarnemer met de meeste verbindingen, evenzo van

de machine met de meeste verbindingen. Fig. 5.2 geeft

het indelingsschema van de schakellijst uit fig. 5.3. Hierbij is ervan uitgegaan, dat de -machines aan de

Fig. 5.2. Indelingsschema van de schakellijst uit fig. 2.5.1.

Hierbij is ervan uitgegaan dat de machines aan de Wand geplaatst zijn (Woodson, 1954).

PERSONEEL

INSTRUMENTEN

Fig. 5.3. Indelingsschema van de schakellijst uit fig. 2.5.1.

Hierbij is ervan uitgegaan dat de machines in het midden van het vertrek geplaatst moesten worden.

wand geplaatst moeten worden. Daarentegen zijn in

fig. 5.3 de machines in het midden van het vertrek

geplaatst.

Voor een goede ruimte-indeling is het tekenen op

schaal aanbevelenswaardig.

5.2 Vorm van panelen en komponenten

5.2.1

Paneelindeling

Het indelen van een paneel is de kunst van het vinden van het juiste kompromis. Dit kompromis behelst de eisen gesteld door de mogelijkheden en eisen van de OnenSleijke) operator, de funlctie van het paneel, de technische eisen en mogelijlcheden van displays en

bediening en de beschikbare ruiinte.

Voor het ontwerpen van een paneel, dienen vanuit een goede funktiebesChrijving van het paneel en een

goecle taakbeschrijving van de operator(s) de

antwoor-den op de volgende vragen aanwezig te zijn:

Hoeveel operators zijn gelijktijdig aanwezigi in

Icontinue

of onderbroken dienst, zittend en/of staand en in hoeverre hebben zij overlappende taken;

Wat zijn de te- verwachten gebruilcsomstandigheden zoals verlichting, lawaai, ternperatuur, vibratie,letc.;

Draagt de operator speciale kleding, handschOenen etc. en wat is de hieruit voortvloeiende beperking

van mogelijlcheden voor displays en bedieningeh ; Welke visuele displays zijn nodig;

Hoe frelcwent worden zij gebruikt;

Welke zijn voor de operator van geen of.onderge-schikt belang (voor onderhoud of afregelen);

Welke bedieningsorganen zijh nodig; Hoe frekwent worden zij gebriiikt;

Welke zijn voor de operator van geen of

onderge-schikt belang;

Welke wijze(n) van kommunikatie is (zijn) nodig;

Welke auditieve hulpmiddelen zijn nodig;

Wat is de volgorde van belangrijkheid van displays

en bedieningsorganen;

Zijn er vaste aflees- en bedieningsvolgordes, van dis-plays en bedieningsorganen;

Welke funIctionele en volgorde groeperingen zijn

mogelijk of gewenst;

Welke onderhoucismogelijkheden moeten aanwezig

zijn gedurende het in bedrijf zijn en daarbuiten; Wat zijn de uiterste technische en financiele Moge-lijkheden zoals door specifikatie resp. beschikbare

middelen bepaald:

In fig. 5.8 wordt een principe aanduiding gegeven van

een paneelindeling naar belangrijkheid en

gebruiks-frekwentie van displays en bedieningsorganen.

Voor de zittende operator geldt: Het gunstigste

(17)

MATEN in ,r71

Fig. 5.4. Richtlijneh zitruimte.

Schri'ven.e-10* Bedienings_. &gone n. 10-20 Werkhoogte 72-75(M) Beenruirnte Noot: 65(10)betekent 65 cm Week breed te 60 Max 100

voor mcinniiiike aberotOrs.

( Laag model)

5-20

72(M)

MATEN in crn

0

Ondertin e cif stand zittende

13(M)

Altijd overheen te zien

130

Geen zicht OpbOven,kant

Max. 135

Fig. 5.6a. Zittend of staand bediende consoles aan het front-schot van de brag.

MATEN In cm

Fig. 5.6b. Kaartentafel met panelen voor positie indikators.

(60'131000 breed)

1

120

Max 130 105

(18)

Fig. 5.8. Paneelindeling.

hoogte (boven de vloer), tot maximaal 1 m breedte en

van 40 tot 60 cm vanaf de rugleuning.

Het gunstigste gebied voor displays: van 95 tot 125

cm hoogte (boven de vloer), tot maximaal 40 cm breedte op 60 cm vanaf de rugleuning (zie fig. 5.4 t/m 5.7).

Voor een zittende operator dienen alle

bedienings-organen zich altijd binnen handbereik vanuit de

zittende positie te bevinden. Het gebruilc van draai- en

rijstoelen mag alleen voor niet frekwent gevraagde

handelingen noodzakelijk zijn.

Voor de staande operator geldt: Het gunstigste ge-bied voor bedieningsorganen is: van 115 tot 145 cm hoogte (boven de vloer) en 125 cm breedte.

Het gunstigste gebied voor displays: van 135 tot

165 cm hoogte (boven de vloer)-en.tot maximaal 50

cm breedte.

Indien het gebruik van een bedieningsmiddel samen-gaat met het (nauwkeurig) afiezen van een display, dan

dient het bedieningsorgaan dicht onder of naast het display geplaatst te worden. Rechts naast voor rechts-handige bediening en links naast voor linksrechts-handige bediening. Er onder is goed voor beiden.

Displays en bedieningsorganen dienen zo geplaatst te worden dat hun stand visueel gemakkelijk waarge-nomen kan worclen. (Vermijd dus spiegelingen in het

glas van een meter, dode hoeken ten gevolge van ,

er-zonken opstellingen etc.).

De benodigde ruimte rond een bedieningsorgaan is

afhankelijk van:

de eisen betreffende gelijktijdige bediening van

naast-,

liggende bedieningsorganen;

de gevolgen van een onopzettelijk bedienen;

de eisen betreffende blindbedienbaarheid; (de

orcler-scheidbaarheid naar plaats);

het type bedieningsorgaan;

de afmetingen van het bedieningsorgaan;

de bedieningsbeweging en bedieningsrichting.

Voor aanbevelingen zie bedieningsorga.nen fig. 5.11

t/m 5.14.

Het groeperen van displays en bedieningsorganen kan gebeuren op grond van:

overeenkomstige funktie;

gezamenlijk nodig voor bepaalde taak;

betrokken zijn op hetzelfde apparaat of systeern; een plaats hebben in een vaste

afiees/bedienings-procedure.

Groepering kan aangegeven worden door:

ruimte tussen groepen;

kaders om groepen, zwart: niet kritisch rood: kritische funkties,

noodmaatregelen kleurcodering van: displays en bedieningsorganen

paneelvlakken.

Bij volgorde groepering dient de hoofdrichting

hori-zontaal van links naar rechts te zijn. VertikaaI van

boven _naar beneden is nog acceptabel.

Worden meerdere wijzermeters na elkaar

contro-lerend afgelezen, dan dienen de gewenste, acceptabele

wijzerstanden gelijk georienteerd te zijn; bij een

hori-zontale groepering op de 9 uur positie, bij een vertikale

groepering op de 12 uur positie.

De groepering van displays en van daarmee overeen-komende bedieningsorganen dient gelijkvormig te zijn. Indien meerdere operators eenzelfde systeem geheel of gedeeltelijk overlappend bewaken of beciienen; dient

bij voorkeur elke operator een eigen set van primaire displays en bedieningsorganen te hebben.

5.2.2

Het aanbieden van informatie

De aangeboden informatie dient zowel in kwaliteit als in kwantiteit voldoende te zijn om de operator de hem gestelde taak doelmatig te laten vervullen, maar dient

ook niet meer te omvatten clan daarvoor nodig is. (Dus bijv. slechts schaalverdeling fijner dan 1 Volt

toepassen indien de waarde nauwkeuriger dan 'tot op

1 Volt gevraagd word.t)

Van de aangeboden informatie dient duidelijk te

zijn waar deze betrekking op heeft en wat het is. Het niet naar behoren funktioneren van een display

A a De belangrijkste en meest gebr,uikte meters en

bedieningsorganen in dit gebied.

De minder belangrijke meters en bedienings-organen in dit gebied.

C De meters en bedieningsorganen,die weinig

aandacht vragen of .zeer weinig gebruikt

warden, n dit gebied.

Bedieningsorganen

(19)

dient bij voorkeur eenduidig konstateerbaar te zijn.

Storingen in een display clienen geen invloed te

hebben op de werking van het nog funktionerende ge-deelte van het bijbehorende systeem.

1. De aangeboden informatie is te onclerscheiden in

de volgende niveau's:

A. kwalitatieve informatie:

aanuit

te laaggoedte hoog etc.

B. lcwantitatieve informatie:

220V

50 Hz etc.

C. komplexe informatie.

2. Voorts kan een onclerscheid worden gemaakt tussen:

a. Visuele informatie:

om een rnomentane toestand of waarde aan te geven, niveau Al of Bl.

voor niveau Al :

opschrift bij bedieningsorganen;

indikatie lampjes, te coderen middels kleur, knipperen;

een samenstel van alfantunerieke indikatoren; van achteren,of rond verlichte displays; projectie display;

kathode straalbuisdisplay;

matrix display;

voor niveau A2:

wijzerinstrumenten met gebiedscoring zonder waarde aanduiciing;

voor niveau B1 :

klokopschrift bij bedieningsorgaan; thechanische telsystemen;

(een samenstel van) alfanumerieke

indilca-toren ;

van achteren- en rand-verlichte displays; projektie displays;

neon cijfer buisje display;

kathode straalbuis display; matrix display;

schrijvers en printers van meetsystemen;

voor niveau B2:

wijzerinstrumenten met schaal-waarde

aan-duidingen ;

kathode straalbuis display; voor niveau C:

TV-beelden;

radar-beelden;

kathode straalbuis disi3lay; plot-beelden.

b. Auditieve informatie

Auditieve informatie is olwel kwalitatief van aard of

kornplex. Echt kwantitatieve auditieve informatie

komt niet voor.

Kwalitatieve auditieve informatie kan gebruikt

wor-den voor alle soorten oproep-, waarschuwings- en

alarmsignalen en in afregelprocedures zoals bijv.:

geen signaal komt overeen met optimale instelling.

Alle andere vormen van auditieve signalen zijn

kom-plex te noemen. Deze vergen een gekompliceerdere interpretatie door de luisteraar en zijn gevoelig voor

storing door omgevingslawaai. c. Andere informatie methoden

Andere methoden om informatie aan te bieden zoals

met behulp van tactiele en kinaestetische perceptie

worden vanwege hun beperkte en ook nog onbekende

mogelijlcheden en eigenschappen alleen maar vermeld.

Daar waar deze methoden benut worden (bijv. het

op de tast onderscheiden van bedieningsorganen) wordt dit zonder nadere vermelding in de

aanbe-velingen verwerkt. Letters en cijfers:

Het gebruikte letter- en cijfertype dient overeenkomstig

normblad MN25 (= LAN25), standaard letters en

cijfers voor opschriften, uitgevoerd te zijn. Het Nobel en Gill lettertype geeft voor drulcwerk etc de beste benadering van het standaardtype. Voor lichte letters op een donkere achtergrond client de stokdilcte te

zijn van de stokdikte van donkere letters op lichte

achtergrond. De afmetingen van de standaard letters dienen zo te worden gekozen dat de letterhoogte (van

het bovenkasttype) in millimeters gelijk is aan minstens 3 maal het aantal meters leesafstand (zie paragraaf 1.3). De hoogte van de kaders is dan in millimeters 7,5 maal het aantal meters leesafstand. Voor paneelopschriften,

meterschalen, e.d. te lezen .vanaf 50-60 cm afstand

geldt een minimum letterhoogte yan 2 min en een

maximum van 6 mm. (met eventuele tussenmaten van

3 en 4,5 mm)

Indikatorlampjes e.d.:

Bij gebruik van indikatorlampjes etc geldt de volgende kleurcodering:

groen kontinu: in orde, overeenkomend met

ge-wenste toestand, in bedrijf;

geel kontinu: waarschuwing, attentie geboden,

aan de grens van toegestane

tOe-stand ;

rood kontinu: niet in orde, niet overeenkomend

met gewenste toestand, niet

funktio-nerend;

wit kontinu: ingeschakeld, gekozen, geeft

neu-trale informatie;

blauw kontinu: alleen als vijfde kleur noodzakelijk

is, heeft geen specifieke associaties;

rood knipperend: onmiddellijk gevaar, directe aktie

geboden; wit knipperend: oproep signaal.

(20)

Voor de juiste kleuren van signaallichten worclt

ver-wezen naar de aanbevelingen van de CIE (Commission Internationale de l'Eclairage).

De intensiteit van signaallichten, verlichte

opschrif-ten, schaalverlichtingen etc. dient bij voorkeur regel-baar te zijn. Indien tijdens bedrijf meerdere verlich-tingsniveau's mogelijk zijn, dient de intensiteit altijd

regelbaar te zijn.

Het kontrast tussen opschrift, signaallicht etc. en

de achtergrond dient onder alle voorkomende

verlich-tingstoestanden goed, doch met te sterk te zijn.

Voor Met kritische informatie mag de mogelijkheid

bestaan het aanbieden van deze informatie te

onder-drukken.

Gekleurde verlichting maalct kleurcodering van

op-schriften grotendeels onmogelijk. Bij gekleurde

ver-lichting blijft kleurcodering van inwendig verlichte op-schriften, signaallichten etc. wel mogelijk.

Opschriften op apparatuur gebruikt in donkere

ruimten dienen uitgevoerd te zijn als lichte letters op

een donkere achtergrond.

De tekst van verlichte opschriften in het bijzonder dient kemachtig te zijn zonder de begrijpelijkheid te

schaden.

Het gebruik van sytnbolen, mits bekend of begrijpe-lijk, kan voordelen bieden.

Meters:

Voor meters geld.t:

Bewegende schalen dienen alleen gebruikt te worden voor momentane lcwantitatieve informatie (kat. B1);

In dat geval geeft een schaal met afleesvenster de beste resultaten. Er dienen altijd 2 waarde-aandui-dingen in het venster zichtbaar te zijn.

Voor meters-met.stlstaande schalen geldt de

vol-gende rangschikking naar afnemende voorkeur:

ronde, halfronde, horizontale en vertikale schalen.

Aanbevolen diameters van ronde en halfronde

meters voor aflezen op normale afstand (50-60 cm)

zijn:

minimaal 3 cm voor globale kontrole aflezingen

5-10 cm voor doorsnee instel/afleeswerk

10-15 cm Voor fijn instel/afleeswerk; voor een grotere afleesafstand moet de schaal evenredig

vergroot worden.

Schalen met meer dan den wijzer dienen vermeden te worden, een telwerk onder in de schaal verdient

verre de voorkeur.

Schaalverdelingen:

Van een schaalverdeling is sprake indien de aangegeven variabele grootheid kontinu variabel is.

Voor schaalverdelingen gelden de volgende

aan-bevelingen:

Schaalverdelingen dienen overeenkomstig fig. 5.

uitgevoerd te zijn. De bijbehorende opschriften e

waarde-aanduidingen dienen overeenkomstig MN25 te zijn uitgevoerd;

Schaalwaarden dienen met de klolc mee, van naar rechts of van beneden naar boven op te lopen;

Schaalverdelingen dienen niet fijner verdeeld te zijn

dan noothakelijk is voor adequate aflezing; Schaalverdelingen dienen, indien toepasselijk, me

nul te beginnen;

Bij schaalverd.elingen die symmetrisch. om de nul liggen, dient de nul op de 12 uur of 9 uur positie te staan;

Niet gehele getallen dienen niet bij een

schaal-verdeling gebruikt te worden;

Op vaste schalen dienen alle cijfers vertikaal te staan. Op bewegende schalen dienen alle cijfers in de af'H. leespositie vertikaal te staan;

De aanduiding van tolerantie"-gebieden kan met

kleur- of vormcodering gebeuren.

Voor de kleurcodering geldt het reeds eerd.er

stelde m.b.t. indikatorlampjes. Geldeurde verlichting

maakt kleurcodering nagenoeg onmogelijk. In fig.

5.10 worden enkele voorbeelden gegeven.

Wijzers:

Wijzers dienen de schaalwaarde-aanduidingen nooit te bedekken, tenzij een kombinatie van ruimtegebreic en schaalverdelingseisen het noodzakelijk maakt dat de waarden binnen de schaalverdeling geplaatst

wor-den. Wijzers dienen in het algemeen de strepen van de

schaalverdeling net niet te raken (uitzondering bijV.

wijzers op spiegelmeters

Wijierpunten dienen even smal te zijn als de fijnste

verdeelstreep. Wijzers dienen qua vorm een duidelijke

wijsrichting te hebben, en dienen strak van vorm te

zijn en dezelfde kleur te hebben als de schaalverdeling.

Voor rechte schalen dient de wijzer onder of rechts naast de schaal geplaatst te zijn bij horizontale resp.

vertikale schalen.

Tellerwaarden dienen te verspringen. De bij en

cylindrische teller af te lezen tellerwaarden dienen voOr een getal van 4 cijfers met sneller dan twee per sekonde aangeboden te worden.

Waarschuwing en alarm:

Essentieel voor waarschuwingssystemen is dat het

aan-geboden (alarm) signaal-geluid-licht voldoende kon-trasteert met de nonnale omgeving.

I3ij alarmindikaties dient een rood lcnipperlicht te gaan branden. In zeer kritieke situaties of wanneer de operator het knipperlicht niet altijd kan zien, moet dit van een geluidsignaal vergezeld gaan. De operator

Cytaty

Powiązane dokumenty

Dit onderzoek zal volgens Veraart elk bijzonder verschijnsel in het verzorgingsproces haar plaats trachten aan te wijzen in de *) Men leze daartoe zijn Rectorale Rede „De

(INSTYTUT NAUK HISTORYCZNYCH UKSW, 18.XI. 2013) Pierwsza z cyklu konferencji „W kręgu cywilizacji śródziemnomorskiej” poświecona za- gadnieniu religii w świecie

‘Building with nature’: the new Dutch approach to coastal and river works de Vriend, van Koningsveld and

Czy cena akcji jest związana z wewnętrzną wartością spółki akcyjnej i tym samym, czy istnieją podstawy do przyjęcia bądź odrzucenia hipotezy o półsilnej efektywności

W tym okresie, zwłaszcza w IX–XI w., skarby zyskały specyficzną formę — zazwyczaj tym terminem ozna- cza się gromadne znalezisko przede wszystkim srebrnych, rzadko

After that, the Dutch case is introduced; the case study is separated in four subsections: (1) restrictive land-use plans to contain greenhouse growth, (2) economic instruments

Figuur 11.7 Snelheidsprofielen gemeten door Nikuradse; gladde wandstroming (figuur ontleend aan

Reading Rilke (1999) Williama Howarda Gassa i Rilke poetów polskich (2004) autorstwa Katarzyny Kuczyńskiej-Koschany są obecnie postrzegane jako fi lary literatury krytycznej