• Nie Znaleziono Wyników

Wijken en Wegen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wijken en Wegen"

Copied!
168
0
0

Pełen tekst

(1)

WIJKEN

EN

(2)

WIJKEN EN WEGEN

004

Leesnavigator

008 Veel bereikt, maar nog niet klaar. De oprichters over de oogst van

Platform Corpovenista

014 SOCIALE STIJGING IN DE STAD

016 Met bescheiden stapjes vooruit. Sociale stijging tussen droom en daad 020 De vakgemeenschap Sociale Stijging 023 Student in de buurt. Kansrijk medicijn,

maar lees wel de bijsluiter!

029 ‘Sociale en fysieke werelden verbinden.’ Micha de Winter over de jeugd in de wijk

BEELDESSAY PHILPSDORP, EINDHOVEN FEMKE REIJERMAN

034 LEEFSTIJLEN IN HET WOONDOMEIN

036 Leefstijlen: beter zien of beeldvorming? 041 Leefstijlbenadering en branding.

Het gebied is een product

045 ‘Ons Soort Mensen’: geen waarde of meerwaarde? Leefstijl en woonruimteverdeling

(3)

050 DE ONTWIKKELING VAN BUURTEN EN WIJKEN 052 De gemiddelde buurt bestaat niet.

Buurten hebben een eigen dynamiek en functie in de stad 057 Het discours in de stad.

Beleidsvisies en de stedelijke dynamiek

061 ‘Het toelaten van toeval biedt meer zekerheid op succes.’ Piet Hein Eek over het nut van het niet organiseren

066 SCHUIVEN MET MENSEN EN STENEN

068 Schuiven met mensen en stenen. De bijwerkingen van herstructurering

BEELDESSAY OVERSCHIE, ROTTERDAM MAARTEN LAUPMAN

074 Gevolgen Europese regels voor de wijken. EU-Effect: meer diversiteit, meer segregatie 079 ‘Het is belangrijk dat we van elkaar leren – aan beide kanten van de oceaan.’

John Mollenkopf over stedelijke vernieuwing in Nederland en de Verenigde Staten

084 AANPAK VAN DE WIJK: GEBIEDSGERICHT WERKEN

086 Dicht bij jezelf blijven in de wijk. Gebiedsgerichte aanpak als persoonlijke opgave 090 Op weg met de gebiedsnavigator. Betere samenwerking door juiste vragen te stellen 094 Benodigd: een lenige organisatie. Zo werkt een corporatie gebiedsgericht

100 Van bewonerscommissie tot vuurkorfbijeenkomst. Bewonersparticipatie wordt steeds informeler 102 Kerntaak als maatwerk. Debat over de toekomst van corporaties

107 ‘De professionals snel de wijk uit en de bewoners achter het stuur, daar gaat het om.’ Mary Fiers over de rol van bewoners in stedelijke vernieuwing

112 ONTWIKKELEN DELEN EN LEREN

114 Elkaar beter leren verstaan. Gemeenschappelijke wijktaal brengt effecten interventies in beeld 120 Op zoek naar het effect. Drie methoden voor interventie-effect-analyse naast elkaar

BEELDESSAY LEWENBORG, GRONINGEN HARRY COCK

127 De omslag. Hoe zeven woningcorporaties de aanpak van hun stedelijke vernieuwing door de crisis ingrijpend moesten wijzigen (en vier juist helemaal niet)

134 De next generation aan het woord. Vijf jonge corporatiemedewerkers over de erfenis van Platform Corpovenista

(4)

We beginnen met een interview met de initiatiefnemers van Platform Corpovenista. Zij kijken terug en vooruit. Tevredenheid overheerst over de inhoudelijke oogst, die ieder voor zich nooit had kunnen binnenhalen. Ook is de actieve ontsluiting van kennis sterk verbeterd, al blijft het verbinden met de ‘werkvloer’ nog steeds een aandachtspunt. ‘Intervisie’ wordt genoemd als werkwij-ze. Zij zijn enthousiast om een nieuwe ronde in te gaan, waarbij de veranderende omgeving en de corporatie van de toekomst zeker op de agenda moeten. Ook de eindpresentatie van al die resultaten is

toe-gankelijk en gericht op de praktijk: in dit boek vind je compacte essays, artikelen over de resultaten van het onderzoek en interviews met betrokken corporatieme-dewerkers. De veertien deelnemende woningcorpora-ties laten in één bladzijde iets zien over hun wijkaanpak en er zijn beeldessays opgenomen over drie wijken. Ook reflecteren vier ‘buitenstaanders’ op onze praktijk. Dit levert een kleurrijk en gelaagd boek op, dat je naar wens kan lezen: van voor naar achter, selectief zoe-kend, als opiniebron, of als informatief naslagwerk.

Leesnavigator

004 WIJKEN EN WEGEN

Een scala aan onderzoeks- en kennisactiviteiten over de wijkaanpak. Dat is

wat er de afgelopen vier jaar door Platform Corpovenista is georganiseerd.

We wilden meer kennis vergaren en delen over sociale stijging en de

bevol-kingsopbouw van wijken. Over leefstijlen en doelgroepen, de gevolgen van

EU-regels en de (waterbed)effecten van herstructurering. Maar ook over

de veranderende strategieën in tijden van crisis, over doelen en ambities

met wijken en de organisatie van de gebiedsaanpak.

We wilden die kennis vooral ook heel toegankelijk en bruikbaar maken

door praktijkgericht onderzoek te doen, door het organiseren van

OIRRMWYMX[MWWIPMRKIRVI¾IGXMIZMEHIPIIVKERKTVIWIRXEXMIWGSRJIVIRXMIW

en wijk/themabijeenkomsten.

(5)

Het eerste thema dat in het boek wordt uitgediept is sociale stijging. Conclusie uit het onderzoek is dat corporaties best een zinvolle bijdrage kunnen leveren, maar we krijgen wèl aanwijzingen. Omschrijf duidelijker wat je onder sociale stij-ging verstaat, maak dat concreet en meet ook je resultaten. Die resultaten worden voornamelijk op individueel niveau behaald en de effecten op wijkniveau zijn (nog) gering. Het zal om kleine stapjes vooruit gaan die reële verwachtingen en een lange adem vergen. Naar aanleiding van die uitkom-sten is een aantal corporaties de ‘Vakgemeenschap sociale stijging’ begonnen. Zij zoeken daarin verder naar antwoor-den in dit werkgebied, leggen uit hoe ze dat doen en nodigen anderen uit om deel te nemen. En op welke manier kunnen studenten een bijdrage leveren aan het leefklimaat van de wijk? We krijgen interessante suggesties en praktische tips mee. Het brengt je als vanzelf op de gedachte dat dit ook met andere doelgroepen zou kunnen.

Branding en leefstijlen in de wijk vormt het tweede thema. Als eerste een essay waarin de toepassing van en de discussie over die methoden kritisch tegen het licht worden gehouden. De resultaten van toepassing van die methoden in gebiedsontwikkeling en woonruimteverdeling en beheer leren dat ze een bijdrage kunnen leveren maar niet het enige antwoord zijn op leefbaarheidsproblemen. Daarvoor kun je beter inzetten op het bewaken van de ondergrens schoon, heel en veilig. Corporaties reageren welke meerwaarde zij zien.

Het derde thema over de ontwikkeling van buurten en wijken stelt de vraag op scherp welke doelen we voor de bevolkingssamenstelling van wijken voor ogen hebben. De vloer wordt aangeveegd met het denken in statistische gemiddelden. De gemiddelde buurt bestaat niet en de relatie tussen inkomen en waardering (van vastgoed en leefklimaat) is verre van eenduidig. Kijk dus maar beter naar de dynamiek van verbetering of verslechtering en naar de functie die zo’n wijk in de stad heeft is het advies. Deze conclusies gaan nog verstrekkende gevolgen krijgen in ons denken over herstructurering.

Het vierde thema, schuiven met mensen en stenen, sluit daar mooi op aan. Onderzoek naar de waterbedeffecten van herstructurering maakt duidelijk dat die er niet zijn zolang de instroom in specifieke wijken maar niet te extreem is. Waar je wèl waterbedeffect ziet komt dat door het in/ verplaatsen van ‘probleem’-bewoners die overlast geven. Interessante conclusie is ook dat in het werken met ‘sloop-urgentie’ een sleutel ligt om concentratie te helpen vermij-den. Een andere belangrijke constatering uit het onderzoek is dat in sommige gemeenten te weinig sociale voorraad voor herhuisvesting beschikbaar lijkt te zijn. Is daar teveel gesloopt? Of te weinig teruggebouwd? Het onderzoek naar de effecten van de EU-toewijzingsregels leert dat de mogelijk negatieve effecten met creatieve oplossingen als verkoop, prijsbeleid en opwaardering van de bestaande voorraad grotendeels kunnen worden ondervangen.

(6)

006 WIJKEN EN WEGEN

Het vijfde thema gaat over de organisatie en aanpak van wijk- en gebiedsgericht werken. Complexe situaties en ver-houdingen vragen om nieuwe antwoorden. Dat maakt de ge-biedsgerichte aanpak bijna tot een persoonlijke opgave. Om die opgave te vertalen is een nieuwe methodiek ontwikkeld: de gebiedsnavigator. Die biedt een praktisch handvat om samen doelmatiger en effectiever te zijn. In het artikel over ‘de lenige organisatie’ lees je over betekenis en noodzake-lijke opwaardering van vormen van projectmatig werken en projectorganisatie als aanvullende organisatiemechanismen. En ook de rol van bewoners komt aan bod: hoe kunnen we de leefwereld van de wijk en onze systeemwereld beter verbin-den, en hoe gaan we om met formele en informele vormen van participatie en netwerken?

Het laatste thema gaat over ontwikkelen, delen en leren. Allereerst lees je over de theorie van effectmeting van interventies en over de opzet van de open kennisbank ‘Wat werkt in de wijk’. Het reikt een taal en een methode aan om de effecten van wijkinterventies te beschrijven, te (laten) beoordelen en te delen. Corporatiemedewerkers vertellen over hun eerste ervaringen. De ambitie is dat dit de stan-daard wordt binnen corporatieland, waaraan bovendien ook andere partijen gaan deelnemen. De tijd zal het leren. Het prikkelende essay ‘De omslag’ vormt de afsluiting. Het stelt wezenlijke en kritische vragen over onze doelen en strategie in de wijkaanpak en het ontbreken daarvan. Het trekt pittige conclusies omdat in beeld wordt gebracht welke grote invloed de crisis – die vrijwel parallel loopt met de afgelopen Platform Corpovenista-periode – daarop had en heeft. Grootschalige fysieke herstructurering is voorbij. Opnieuw worden kritische kanttekeningen gezet bij het streven naar gemengde of gemiddelde wijken en bij aanbod-differentiatie, maar ook worden alternatieven genoemd. Ingrediënten voor de agenda van de toekomst.

We eindigen het boek met ‘de next generation’, ‘jonge’ corporatiemedewerkers die terugkijken op wat vier jaar Platform Corpovenista hen heeft geleerd. Zij leggen een nog grotere nadruk op het beter gebruiken en voortbouwen op onderzoeksmateriaal dat er al ligt. Onderlinge uitwisseling en reflectie wordt toegejuicht. En wat staat er op hun wen-senlijstje? Wat meer oog voor regionale verschillen en het richten van de aandacht op de thema’s voor de toekomst: maatschappelijk vastgoed, maar ook hoe we als corpora-tiemedewerkers bewoners op weg naar zelfredzaamheid moeten gaan ‘loslaten’.

Door het boek heen staan vier interviews met (relatieve) buitenstaanders die reflecteren op de huidige praktijk van de wijkaanpak. Micha de Winter reageert vanuit het veld van de opvoedingsvraagstukken, Piet Hein Eek kijkt als ondernemer die een rol wil spelen in de stedelijke transformatie. John Mollenkopf geeft zijn reactie vanuit New York en Mary Fiers als wethouder en counterpart van woningcorporaties. In al die interviews komen opmerkingen aan de orde die aanslui-ten bij de uitkomsaanslui-ten uit de andere artikelen, bij de omslag in het denken over wijken en de aanpak. Ze leveren daarmee een bijdrage aan het scherper stellen van de agenda voor de toekomst van de wijkaanpak en van Platform Corpovenista. Uiteraard is dit boek slechts een samenvatting van hetgeen het platform in de afgelopen jaren gedaan heeft. De volle-dige onderzoeksverslagen vind je op www.corpovenista.nl.

(7)

Woonbron denkt van buiten naar binnen. We halen onze agenda op bij bewoners en maatschappelijke partners. We beginnen bij het bestaande sociale fundament. De aanwezige waarden en cultuur, die zitten verankerd in bewoners die vooruit willen, zich er thuis voelen en die willen blijven. Wij hebben oog voor talent en gaan uit van de kracht van mensen. Want we richten ons liever op wat iemand wél kan.

Door bewonersbetrokkenheid te koppelen aan duidelijk beheer van de wijk wordt de aanpak een succes. Het draait hier om kennis van ‘wat werkt’. En dat vertaalt zich naar een sociaal sterke wijk en waardestijging van het vastgoed.

Thuis

in de wijk

Woonbron

Bondgenootschap

Bewoners aan het stuur

Samenwerken

(8)

008 WIJKEN EN WEGEN

De oprichters

over de oogst

van Platform

Corpovenista

Veel

bereikt

maar nog

niet

klaar

Tekst: Kees de Graaf

(9)

De tweede periode van vier jaar zit erop. Het is een

tijdspanne die de oprichters van Platform Corpovenista

blijkbaar goed bevalt. Na de eerste ‘academische’ periode

(2004-2008) volgde de tweede periode, waarin de veertien

deelnemende corporaties, samen met Aedes, zelf aan de

onderzoeksknoppen plaatsnamen (2008-2012). Hoogste

tijd dus voor een terug- en vooruitblik. De redactie van deze

slotpublicatie nodigde de ouders uit die de geboorte van

het Platform Corpovenista van dichtbij meemaakten. André

Ouwehand (Onderzoeksinstituut OTB, TU Delft) begeleidde

de pasgeborene vier jaar lang en leidt nu het gesprek. Waar

komt het Platform vandaan, wat zijn de belangrijkste

resul-taten en wat levert de blik op de toekomst op?

Hoog boven Amsterdam verheven – op de zevende verdieping van het kantoor van Ymere, voor ons de stad en achter ons een cruiseschip afge-meerd aan de Oostelijke Handelskade – maken zes betrokkenen van het eerste uur zich op voor een evaluatiegesprek. Niet het eigen functioneren of dat van de eigen organisatie staat centraal, maar het wedervaren van de gezamenlijke onderneming: Platform Corpovenista. Aan tafel Judith van El (Haag Wonen), Adriaan Hoogvliet (de Alliantie), Jan Kraak (Ymere), Wouter Rohde (Woonbron), Paul Tholenaars (Woonbedrijf) en Erik Wilke (Aedes). Hoe kijken zij terug op vier jaar samenwerking binnen het platform? Welke opgaven speelden er bij de start, welke resultaten zijn behaald, waar liggen nog ‘witte vlekken’ voor de toekomst? En is er über-haupt een toekomst voor Platform Corpovenista, in deze roerige tijden?

De opgave

bij de start

In 2007 leggen enkele corporaties die betrokken waren bij onderzoeksprogramma Corpovenista de basis voor Platform Corpovenista dat in 2008 start. Dat najaar zou Lehmann Brothers omvallen. Op de overgang naar de ‘nieuwe realiteit’, die pas veel later in Nederland gevoeld wordt, besluiten veertien corporaties samen te gaan werken rond de kennis-ontwikkeling van de wijkenaanpak.

Wat speelde er toen?

Erik Wilke trapt af met de constatering dat de doelstelling helder was: effectiever en efficiënter opereren in de stedelijke vernieuwing. ‘Bestaande theoretische kaders wilden we tegen het licht houden. Zoals slopen en nieuw bouwen; is dat altijd beter? En zijn er inderdaad waterbedeffecten die optreden bij herstructurering? Dergelijke vanzelf-sprekendheden wilden we toetsen.

De kennis die er al lag – mede door Corpovenista I – wilden we beter benutten. Maar er was meer nodig dan alleen onderzoek. We wilden elkaar inspireren.’ Volgens Adriaan Hoogvliet was er ook een heel basale grond: ‘Corpovenista I liep af, dan ga je bij elkaar zitten. Net zoals we nu doen. Die eerste fase smaakte naar meer. We vonden het jammer dat het voorbij was en hadden nog veel energie. En er waren nog een paar witte vlekken die ingevuld moesten worden. We wilden verder komen en inderdaad beter gebruik maken van de kennis die reeds was vergaard.’

Daarmee werd een lacune gevuld in de markt, zo geeft Wouter Rohde aan: ‘Een platform als dit bestond nog niet. Bij Corpovenista stonden de onderzoekers in het midden, nu moest het een initiatief van onszelf worden.’ Wilke: ‘De corporaties kwamen zelf aan het stuur.’

De bundeling van krachten wordt door Jan Kraak als pluspunt genoemd: ‘Als individuele corporatie ben je te klein om dit soort onderzoek zelf te gaan trekken.’ Dat was ook het punt waar Paul Thole-naars destijds op aanhaakte, zo geeft hij nu aan: ‘Dit was niet gelijk een belangenbehartigingsclub; kennis stond centraal, dat maakte het interessant.

(10)

010 WIJKEN EN WEGEN

Je had ook niet direct het gevoel “in welk kamp kom ik nu weer terecht?”

Ouwehand geeft aan dat de eerste periode van Platform Corpovenista nodig was om uit te zoe-ken welke vragen er lagen. ‘Dat heeft best een tijd geduurd. Hoe kijken jullie daar nu op terug? Dat was het moment waarop Judith van El aan-haakte: ‘We hebben toen zorgvuldig gesproken over wat we wilden onderzoeken. Het is de kracht van het platform om dat in een breder verband te kunnen doen. Als je dat zelf zou doen, kijk je toch eenzijdig naar je eigen opgave.’ Het was frustrerend dat deze fase langer duurde, maar het leverde ook veel op, aldus Wilke: ‘Wat zou ik moeten willen weten – die vraag moest goed beantwoord worden. Omdat we dat toen goed gedaan hebben, is er nu een rijke oogst. Veel rijker ook dan we in 2010 dachten, toen we de tussenbalans opmaakten. Het duurt een tijd voor zaken tot waskom komen.’

Er werd duidelijk voor de wijken gekozen en daarbinnen voor de sociale aanpak. Thema’s als duurzaamheid en energie werden aan een parallel lopend initiatief, WK 2020, gelaten. Ouwe-hand vraagt of dat de goede keuze was, Kraak vindt van wel: ‘We hadden toen net zelf een Task-force Wijkaanpak opgericht.’ Ook Rohde kan zich er nog steeds in vinden: ‘Voor ons programma was een niet al te brede focus prima. Er was een-zelfde inhoudelijke drive bij alle betrokkenen.’ Het programma bood ook voldoende flexibiliteit, aldus Tholenaars: ‘Per thema stapten er corporaties naar voren. Er hing weliswaar één paraplu boven, maar je hoefde het niet overal over eens te zijn.’ Van El: ‘Maar die brede paraplu zorgde wel voor de goede reflectie.’ Wilke: ‘Bij de eerste fase van Corpovenista kon men de zaken nog passief vol-gen, hier moesten de corporaties zelf meedoen.’ Over dat laatste punt laat Ouwehand een relative-rend geluid horen: ‘Met alle respect: het waar-maken van die organiserende rol door de betref-fende trekkers vanuit de corporaties was best lastig. Het maakte het initiatief ook kwetsbaar. In de kerngroepjes die de onderzoeken begeleidden, daar draaide het meestal wel. Maar het erbij hou-den van de grote groep van platformdeelnemers en de doorvertaling naar de achterbannen, bleek een lastige opgave.’ Volgens Wilke weegt het

voordeel van de grotere betrokkenheid op tegen dat nadeel. ‘Bij I konden we zeggen: zij – de onderzoekers – doen het niet goed. Nu bij II moest de hand in eigen boezem als er iets niet goed ging.’

De resultaten

van het platform

Vier jaar zijn om, wat hebben de onderzoeken die onder de regie van de Platform Corpovenista-corporaties zijn uitgevoerd opgeleverd?

Wilke wappert met twee A4-tjes vol en ook de anderen zijn enthousiast over de uitkomsten. Kraak: ‘We hebben vooral geleerd kritisch te denken over de effecten van de acties die we ondernemen. De betekenis van wat we doen, daar gaat het om. Niets is vanzelfsprekend, ook succes niet. Soms bereik je op een ongeplande manier toch de effecten die je beoogt, maar soms ook niet. Daar is meer zicht op ontstaan.’ Volgens Wilke is het platform erin geslaagd – zoals ook de bedoeling was – om een aantal van-zelfsprekendheden te ‘demystificeren’: ‘Waterbedeffecten: die treden niet op. Effecten van de EU-regels: vallen mee, in ieder geval op korte termijn. Sociale stijging: daar veranderen we de wereld niet mee en dat vergt echt een lange adem voor effecten zichtbaar worden. En ook op de stelling in veel corporatiehoofden dat slopen altijd beter is, is wel enige nuance aangebracht.’ Daarnaast zijn de sessies in de wijken van grote waarde ge-weest, aldus Wilke: ‘De kritische reflectie die dat opleverde is heel belang-rijk. Misschien nog wel belangrijker dan al die onderzoeken.’

Tholenaars vindt het echter lastig om op zo’n manier allerlei verdiensten bij elkaar op te tellen: ‘De ervaringen waren zó verschillend, dan is het moeilijk om te zeggen: dit heeft het opgeleverd. Kijk ik naar mijn eigen onderzoek (veranderende wijken, veranderende huishoudens, red.), waar ik trekker was vanuit het platform, dan heeft dat een nieuwe kijk op het

Er is

enthousiasme

om door te gaan.

Stof voor

interes-sante thema’s is er

meer dan

voldoen-de. De corporatie

van de toekomst,

daar zal het

over gaan.

(11)

functioneren van de stad opgeleverd. Daarnaast vond ik het leerzaam om bij anderen in de keuken te kijken, bijvoorbeeld rond het gebiedsge-richt werken. Je ziet dan de grote verschillen tussen organisaties.’ Ook Rohde vindt het niet eenvoudig een accolade achter de resultaten te schrijven: ‘Wij hebben ook dat betere begrip gekregen hoe anderen werken. Voor ons was dat aspect erg leuk. Over de stapel rapporten die de afgelopen vier jaar hebben opgeleverd zegt hij: ‘De opbrengst is groot, hoewel niet alles voor ons direct van belang is. Met de databank ‘Wat werkt in de wijk’ ben ik heel content; daar alleen al had ik onze financiële bijdrage wel voor over gehad. Ten slotte over de sfeer binnen het plat-form: de sfeer is heel open. Niemand doet meer geheim over waar hij mee bezig is, dat moeten we vasthouden.’ Volgens Hoogvliet heeft die open-heid ook te maken met de aansturing van het platform door inhoudelijk betrokken beleidsmensen. ‘Mede daardoor konden er bijvoorbeeld tijdens onze conferenties verrassende dingen gebeuren. Zo’n Pecha Kucha-sessie in 2011 bijvoorbeeld, meesterlijk! Ook dat was mogelijk omdat we zelf meer aan de knoppen zaten.’ Tholenaars: ‘Ook buitenstaanders die onze bijeen-komsten bezochten waren verrast over de openheid.’

Wilke relativeert de betekenis van onderzoek: ‘Natuurlijk, het kan veel inzichten opleveren. Maar veel is afhankelijk van je eigen rol en missie als corporatie. De wetenschap reikt geen pasklare oplossingen aan, dat moet je zelf doen. Het platform helpt om die professionaliseringsslag te maken.’ Anderen benadrukken ook het belang van de inhoudelijke oogst. Hoog-vliet: ‘Wat werkt in de wijk’ is echt WikiPedia geworden. En ook de ge-biedsnavigator is een bruikbaar nieuw instrument.’ Kraak: ‘De kennisdeling is indrukwekkend, het materiaal is goed ontsloten.’ Van El vindt, al terug-kijkend, de hoe-vraag het meest imponerend: ‘We hebben een inspirerende sessie over de gebiedsnavigator georganiseerd, waar vragen werden gesteld: “In welke ring zit jij tijdens gesprekken over de wijk?” Dan vragen deelnemers zich daarna af: zit ik op de goede plek en stel ik wel de goede vragen? Van leergangdeelnemers kwam dat geluid ook terug: de grote focus op “hoe doe jij het in jouw praktijk?”. Daar zit de meeste eagerness, om van elkaar te leren. Als ik nu het rapport over sociale stijging lees denk ik: een mooi overzicht, maar doen we weinig mee in ons dagelijks werk. Maar de energie komt nu wel weer los in de vakgemeenschap die daarover gaat.’

Het bewijst volgens Ouwehand dat het niet per se over ‘nieuwe’ kennis hoeft te gaan, om als corporatie toch vooruit te komen. ‘Kijk naar de work-shop over bewonersparticipatie. Dat is een gebied waar toch echt al het nodige over is geschreven. Maar toch zeggen veel corporaties: we worstelen ermee. Dan kan het gesprek erover dingen in beweging bren-gen. Het platform als kristallisatiepunt voor de eigen praktijk.’ Op zijn vraag of er ook zaken minder goed gelukt zijn, heeft Rohde het meest scherpe antwoord: ‘De ontwikkeling van de omgeving om ons heen, daar hebben we te weinig bij stilgestaan. We zitten als kikkers in een pan met water, maar hebben we wel door dat het vuur wordt opgestookt? Tussen 2008 en 2012 is heel veel gaan schuiven, daar is het programma niet fundamenteel op aangepast.’

De relatie met

de eigen

organisatie

Slagen de corporaties erin om de resulta-ten te laresulta-ten landen op de werkvloer? Door de positieve ervaringen van deelnemers aan de Platform Corpovenista-activiteiten is het imago gaandeweg gekanteld, aldus Kraak: ‘Onbekend maakt nu eenmaal onbemind. In het begin was het echt zoeken naar mensen die naar de leergang wilden. Later ging dat beter. Corpovenista II ging landen in de organisatie. En de rapporten zijn een stuk leesbaarder dan die dissertaties uit fase I.’ De factor tijd speelt daarbij wel een belangrijke rol, zo maakt Van El duidelijk: ‘Het maakte wel uit of onderzoeken kort of langer liepen. Eén van mijn medewerkers moest in korte tijd drie keer het waterbed-onderzoek van 250 pagina’s doorploegen. Dat viel niet mee.’ Rohde: ‘Soms was de spanningsboog wat lang. Dan kwam er na vier maanden een aangepast rapport, moest je er weer opnieuw induiken.’ Alom wordt gecon-cludeerd dat de kortlopende onderzoeken naar vijf ‘actualiteiten’ goed hebben gewerkt. Wilke: ‘In een vervolg moeten we daarvan leren. Doe ook kortlopende dingen, die snel resultaat opleveren.’ Over het verder brengen van de kennis in de eigen organisatie zegt Hoogvliet dat dit lastig is, maar beter lukt dan een paar jaar geleden: ‘Met de nieuwe media die we nu hebben is er meer mogelijk. Idealiter draaien we de situatie om. In het begin moesten we de kennis erdoor “duwen”, nu komt men het zelf halen, omdat men weet waar het te halen is. We zijn daar meer ontspan-nen in geworden.’ Anderen geven aan dat ook de presentaties van de onderzoekers veel hebben gedaan voor de kennisdeling binnen de aangeslo-ten corporaties. Tholenaars vindt het niettemin een hele opgave: ‘Corporaties zijn heel erg uit-voeringsorganisaties. Twintig jaar geleden liep er nog geen beleidsmedewerker rond bij corporaties. Dat is nu beter, maar het is nog ingewikkeld om

(12)

012 WIJKEN EN WEGEN

onderzoek goed aan te laten sluiten op de dage-lijkse taken van de organisatie. Het begint in ieder geval bij een open houding bij onze medewerkers om er kennis van te willen nemen.’

Wanneer Ouwehand Tholenaars vraagt of het platform een functie heeft gehad in het orga-niseren van reflectie op het eigen handelen, luidt het antwoord volmondig ‘ja’: ‘Dat is juist de meerwaarde! Iedereen heeft het druk en beleid is leuk, mits het direct toepasbaar is. Als je dan een Corpovenista-bijeenkomst hebt, dan ga je erheen, vind je de tijd, collega’s en informatie voor reflec-tie op het eigen werk.’

Rohde is eveneens overtuigd van deze werking van het platform: ‘Zelf lukt het ons niet om zoiets in eigen huis te organiseren. We hebben wel even geprobeerd een eigen leergang op te zetten, maar daar kwam niet veel van terecht. Het is gewoon slimmer om anderen voor je te laten werken.’ Wilke: ‘Fysiek kennis uitwisselen werkt veel beter dan rapporten lezen. Als iemand bij een corporatie een rapport van meer dan 25 pagina’s zit te lezen, roepen ze al snel op de gang: die heeft zeker niets te doen.’ Van El: ‘Het was duidelijk meer concreet en operationeel, de afge-lopen vier jaar. En heel erg gekoppeld aan: wat kun en doe je ermee in de eigen organisatie. Het klopt wat Rohde zegt, zelf doe je dat niet zo snel. Je onderzoekt iets omdat je het heel gericht inzet voor je eigen beleid of wanneer je een concrete vraag krijgt vanuit de bestuurder.’

Voor de Alliantie was de kennisdeling evenwel niet de hoofdreden om mee te doen met het platform, zo geeft Hoogvliet aan: ‘Kennis wordt sowieso goed gedeeld binnen onze organisatie. We hebben bijvoorbeeld een eigen academie. Als het platform er niet zou zijn, organiseren we het op een andere manier.’

Volgens Tholenaars hangt het succes van de kennisdeling ook af van de medewerkers die participeren: ‘Ik onderscheid twee soorten: zij die iets tot stand willen brengen en zij die nieuws-gierig zijn. Bij de eerste categorie is de eerder genoemde spanningsboog korter. Als de vraag waar het om gaat niet in korte tijd wordt beant-woord, haakt men af. Medewerkers die nieuws-gierig blijven, houden het langer vol en zijn ook meer actief.’

De blik vooruit: is er

leven na Platform

Corpovenista

Komt er een vervolg en zo ja: hoe moet dat eruit zien?

De constatering van Wouter Rohde dat de omgeving van de corporaties volop in beweging is, wordt door de anderen beaamd. Wilke: ‘Dat is een belangrijke actie voor de volgende ronde: die snel veranderende context in beeld brengen.’ Dat is echter makkelijker gezegd dan gedaan, aldus Van El: ‘Er zijn zoveel factoren die ons functioneren beïnvloeden. Lastig om daar greep op te krijgen.’ Maar toch is dat de weg voorwaarts, aldus Wilke: ‘Het strategisch denken bij corporaties moet echt op een hoger plan getrokken worden. Wat zijn scenario’s en mogelijke strategieën, wat zijn de funda-mentele keuzes? De thema’s die wat mij betreft aan bod mogen komen in een vervolg zijn daarvan afgeleid: maatwerk leveren, interventies doen die effectief zijn maar minder kosten, afzien van automatische sloopreflexen, ophouden over “gemiddelde” wijken. En een bezinning op de eigen rol: hoe breed of smal ben je als corporatie? Ga je als een stofzuiger door de stad door complexen aan te kopen, te verbeteren en weer te verkopen – of leg je je vast op bepaalde buurten en wijken?’

Hoogvliet is het eens met de sense of urgency die hier uit spreekt: ‘Laten we niet doen alsof er in corporatieland niets aan de hand is. Dit jaar, 2012, wordt heel bepalend. Wat doet het nieuwe kabinet, wat levert de parlementaire enquête op, hoe kijkt de buitenwereld naar ons?’ Van El: ‘Het wordt overleven op bepaalde vlakken.’ Kraak: ‘Tegelijkertijd groeit in de samenleving de scheiding van arm en rijk.’ Van El: ‘De groep die wij huisvesten wordt gemarginaliseerd. Er spelen steeds meer problemen en deze groep stelt steeds ingewikkelder vragen. We moeten steeds meer maatwerk leveren.’ Tholenaars: ‘Eén op de drie kinderen heeft passend onderwijs nodig, die hebben straks onze bijzondere aandacht nodig.’ Waar de maatschappelijke behoefte onverkort aanwezig is en zelfs groeit, nemen de beschikbare middelen af – zo stelt Wilke. Niet alleen bij de corporaties zelf – de verkoopprogramma’s lopen over de hele linie terug – maar ook bij de huurders. Rohde hierover: ‘Ik maak me zorgen over de vraaguitval. Huishoudens die simpelweg zeggen: die huur kunnen we niet meer betalen, ik kan niet meer missen dan 250 euro per maand.’ Wilke wijst in dat verband op de dreigende verpaupering van de koopsector: ‘De druk op de huursector neemt alleen maar toe. Mensen kunnen straks de hypotheek en het onderhoud niet meer betalen. Dan kijkt men toch weer onze kant op.’

Volgens Tholenaars is het zaak om niet alleen achteruit te kijken: ‘De jeugd van nu gaat straks misschien wel heel andere keuzes maken.

(13)

Ik sta nog verheugd voor een volle cd-kast thuis, maar jongeren halen gewoon alle muziek van Spotify. Zijn zij straks nog wel geïnteresseerd in het kopen van een huis? Misschien gaan ze wel reizen in plaats van wonen.’ Het is dat buiten-de-gebaande-paden denken dat Rohde wel aanspreekt: ‘We zitten nog heel erg vast aan “wij verhuren huizen aan huishoudens”.

Maar waarom bieden we bijvoorbeeld geen kamergewijze verhuur aan? Waarom zien we de komst van arbeidsmigranten uit Oost- en Midden-Europa al weer snel als een probleem?’

Aan tafel lijkt er consensus te bestaan om op niet al te lange termijn met Corpovenista III door te gaan. Een vervolg dat exploratief moet zijn, maar ook een sterk intervisie-element (bij elkaar in de keuken) moet hebben, zo peilt Ouwehand de stemming. Van El: ‘Met een grote nadruk op de hoe-vraag, wat mij betreft. Kreten als “het hangt af van de samen-werking”: interessant, maar hoe geef je die dan vorm. Of deze: “we gaan ontwikkelend beheren”. Heel hip in het discours, maar ik wil weten hoe dat concreet uitpakt.’

Kraak pleit ervoor een vervolg goed af te stemmen op wat er de komende tijd in corporatieland gaat gebeuren: ‘Reorganisaties zijn op komst, gemid-deld moet twintig procent van de medewerkers eruit. Er gaat nogal wat gebeuren. Mensen vragen zich af: zit ik straks nog wel bij dit bedrijf?’ Daar zit volgens Wilke een positieve keerzijde aan: ‘Medewerkers moeten flexi-beler inzetbaar worden. Ze zoeken dan ook eerder de samenwerking met anderen.’ Rohde vindt de barre tijden juist een reden om nu door te pak-ken: ‘Ik ben erg voorstander van R&D: samen verkennend onderzoek doen naar onze taken in de toekomst. Om vervolgens de vraag te beantwoorden hoe we het anders moeten doen. Het een kan niet zonder het ander.’

Judith van El, Haag Wonen Adriaan Hoogvliet, de Alliantie Jan Kraak, Ymere André Ouwehand,

Onderzoeksinstituut OTB – TU Delft Wouter Rohde Woonbron Paul Tholenaars, Woonbedrijf Erik Wilke Aedes

Inhoudelijke oogst

van onderzoeken

is groot. Belangrijk

punt van aandacht

blijft hoe al die

informatie door de

‘werkvloer’ kan

worden omgezet in

toepasbare kennis.

(14)

014 WIJKEN EN WEGEN

SOCIALE

STIJGING

IN DE

STAD

(15)
(16)

De talenten en ambities van de wijkbewoners

als uitgangspunt nemen bij stedelijke

vernieu-wing. Daar pleitte de VROM-raad in 2006

voor met het advies ‘Stad en stijging’.

De corporaties pikten dit massaal op.

Resultaat: een enorme hoeveelheid projecten

in alle soorten en maten. Wat hebben die

inspanningen nu eigenlijk opgeleverd? Deze

vraag blijkt niet eenvoudig te beantwoorden,

ook niet na onderzoek naar de effecten

van zestien concrete projecten. Toch zijn er

indicaties dat de inspanningen hebben

bijge-dragen aan de sociale stijging van

individu-ele bewoners en daarmee wellicht ook hun

directe woonomgeving. De aanbeveling aan

corporaties is om ermee door te gaan, maar

wel vanuit duidelijk omschreven en

realisti-sche doelen. Want pas dan valt er ook met

zekerheid iets te zeggen over de mate waarin

die doelen bereikt zijn. Een klassieke

evalua-tiemethode is daarvoor niet geschikt,

praktijk-gestuurd effectenonderzoek wel.

Met

bescheiden

stapjes

vooruit

Wat is sociale stijging? Welnu: ‘Een individueel ontwikke-lingsproces, waarin mensen onder invloed van persoonlijke kenmerken en de toegankelijkheid van bestaansbronnen zeggenschap en controle over het leven vergroten. Uitkomst is een objectieve of ervaren verbeterde sociaaleconomi-sche positie.’ Het is duidelijk: onderzoek naar de resultaten van projecten op dit gebied is vaak abstract. Een ‘ervaren verbetering van de sociaaleconomische positie’ is lastig te meten en uit te drukken in harde parameters. Daar komt bij dat sociale-stijgingsprojecten zelden een concrete doelstel-ling kennen. De projecten ontstaan vaak bottom-up, vanuit een al dan niet spontaan idee. Het is dan al snel een kwestie van ‘doen’ en niet van ‘doel’. Hoe dan toch achter de resul-taten te komen? De oplossing is simpel: in gesprek gaan met degenen die bij de projecten betrokken waren.

Sociale stijging: tussen droom en daad

(17)

Talentontwikkeling en sport

Een vergrootglas op zestien sociale-stijgingsprojecten maakt duidelijk dat deze ‘interventies’ vooral voor de individuele deelnemers zinvol zijn geweest. Een goed voorbeeld is BOOT, een project in de Amsterdamse wijk De Baarsjes. Dit richtte zich op talentontwikkeling door onder meer huiswerkbegeleiding, in een op dat moment leegstaand pand. Ymere, de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam brachten het hoger onderwijs de buurt in. 125 studenten (vaak zelf uit de wijk afkomstig) kregen in ruil voor studiepunten een rol. Ze ondersteunden 83 buurtkinde-ren bij het maken van hun huiswerk, maar bemensten onder meer ook een juridisch loket, een ondernemersbalie en een jongerenservicepunt. Het aantal kinderen dat in BOOT over de vloer kwam, de samenwerking met buurtorganisaties en de positieve reacties uit de wijk vormen duidelijke signalen dat dit project resultaat heeft gehad.

Een ander voorbeeld: de aanleg van Cruyff Courts. Het ouderwetse trapveldje in de buurt, maar dan in een modern jasje en ondersteund door de Johan Cruyff Foundation. In Den Haag bekostigde Haag Wonen een deel van het court, in Deventer nam Rentree de volledige finan-ciering op zich. Bewoners kunnen zo informeel, gratis en in de eigen omgeving sporten. Er is dus een gezondheidseffect, maar de courts vormen ook een plek waar mensen elkaar ontmoeten en eerder tot een gesprek komen. Jongeren die normaal lastig te bereiken zijn, komen nu in beeld. Bovendien ontlenen zij trots aan het gebruik van het veldje. Bewoners, politie en andere partijen menen ook dat er een positieve werking van uitgaat.

Lange adem

Sociale stijgingsprojecten moeten de positie van mensen in minder kansrijke situaties verbeteren. Individuele deel-nemers ervaren vaak enige vorm van vooruitgang. Ze doen zelfvertrouwen, sociale vaardigheden en werkervaring op, ze krijgen perspectief en arbeidsritme, ze worden zelfred-zaam en verwerven basiscompetenties. Door de positieve aandacht vanuit de projecten krijgen ze het gevoel dat ze een stap voorwaarts kunnen zetten.

Ook op portiek- en straatniveau kunnen projecten zinvol zijn en bijdragen aan de vitaliteit. Ze leggen daarnaast een basis voor verdere samenwerking tussen bewoners en professio-nals. Projecten met een persoonsgerichte benadering voor-komen onrust, overlast en huisuitzettingen. In de huidige economische conjunctuur, met zijn inkomensachteruitgang

en oplopende werkeloosheid, is dit zeer relevant. Behalve het stimuleren van sociale stijging vormt nu ook het tegen-gaan van sociale daling een opgave.

Duidelijk doel

Uit alle bevindingen blijkt dat sociale-stijgingsprojecten in de meeste gevallen iets opleveren. Dat ‘iets’ is alleen moei-lijk in cijfers uit te drukken. Minder moeimoei-lijk zou dat zijn als projecten vooraf voorzien worden van een duidelijk doel. In het geval van de Cruyff Courts bijvoorbeeld: ‘Minstens honderd buurtjongeren moeten er gebruik van maken.’ Met een vorm van simpel, praktijkgestuurd effectenonderzoek kan gemeten worden of het doel bereikt wordt. Een student die in twee verschillende periodes drie middagen achtereen turft, kan in dat geval een even doeltreffende als goedkope meetmethode zijn.

De conclusie: corporaties kunnen sociale-stijgingsprojecten als deel van hun opgave zien. Ze moeten wel vooraf de relatie tussen idealen (droom) en uitvoering (daad) goed analyseren en van daaruit realistische en toetsbare doelen formuleren. Dat alles vanuit een besef dat sociale stijging een kwestie is van bescheiden stapjes, die ook nog eens een lange adem vergen.

Meer informatie

Dit artikel is gebaseerd op het onderzoeksrapport ‘Sociale stijging: tussen droom en daad’ van DSP Groep, opgesteld door Joost Groenendijk, Marieke de Groot en Martin van der Gugten. Het rapport is te vinden op de website van Platform Corpovenista: www.corpovenista.nl > Onderzoeksthema’s Platform Corpovenista > Sociaal investeren > Onderzoek 1.1: Projecten sociale stijging in beeld.

Naast sociale

stijging is anno 2012

ook het tegengaan

van sociale daling

(18)

‘DIT IS IETS VAN

DE LANGE ADEM’

Nathalie Boerebach, Aedes

Adviseur Maatschappelijke functie

‘Het onderzoek pleit ervoor dat corporaties doorgaan met hun projecten ten behoeve van sociale stijging. Daar ben ik wel een voorstander van. Het is namelijk datgene waarmee zij zich onderscheiden van projectontwikkelaars. De sociale taak vormt naar mijn overtuiging ook een wezenlijke kant van wat corporaties zijn: vastgoedondernemingen met een maatschappelijke doelstelling. Zij huisvesten kwetsbare groepen. Het ligt voor de hand dat je dan ook een verdere verantwoordelijkheid neemt voor die bewoners.’

‘Natuurlijk moet dat wel op een verstandige manier gebeu-ren. Corporaties zijn niet altijd even kritisch en selectief bij het aangaan van samenwerking met partijen die met een projectvoorstel komen. Ze stappen enthousiast in, maar kij-ken niet naar wat dat kost aan geld en inzet en hebben veelal geen exitstrategie. Terwijl dat toch heel gebruikelijk is. Als een organisatie voor een initiatief geld krijgt via welk fonds dan ook, moeten ze ook een doelstelling overleggen en ver-antwoording afleggen. Ik denk dat corporaties prima in staat zijn om heldere doelstellingen en resultaatmetingen aan sociale-stijgingsprojecten te hangen. Dat moeten ze ook ze-ker doen. Kies één heldere lijn. Maak duidelijk wat voor soort projecten je wel aanpakt en welke niet. Zo zorg je ervoor dat je niet gezien wordt als een “wandelende portemonnee”. Dat is ook prettiger voor de partijen die projecten van de grond proberen te tillen en op zoek zijn naar ondersteuning. Die weten op die manier eerder waar ze aan toe zijn.’

‘Ik zou het jammer vinden als corporaties onder druk van de economische crisis minder aan sociale stijging gaan doen. Door politieke keuzes, zoals decentralisatie van de AWBZ en Jeugdzorg, zullen juist meer kwesties op lokaal niveau gaan spelen. Bovendien is sociale stijging iets van de lange adem. De resultaten zie je pas op termijn. Je moet er dus niet te snel mee stoppen. Als geld daarbij een probleem is, kunnen projecten ook ondersteund worden met het faciliteren van een ontmoetingsruimte of met kennis en kunde.’

‘CONFRONTEREND,

MAAR ZEER NUTTIG’

Boukje Dingemans, De Alliantie

Beleidsadviseur

‘De resultaten van het onderzoek waren nogal confronte-rend, maar zeer nuttig. We vroegen een onderzoeksbureau om sociale-stijgingsprojecten te evalueren, en toen bleek dat niet goed te kunnen omdat bij de meeste projecten de doel-stelling niet of niet goed omschreven was. Dat wil overigens niet zeggen dat die projecten slecht zijn. Mensen die in de wijk werken, weten vaak goed wat ze doen. Maar de consta-tering uit het onderzoek vormt een stevig argument om er voortaan voor te zorgen dat we doelen wel benoemen; zowel de resultaten op korte termijn, als de “maatschappe-lijke effecten” waarvoor we het eigenlijk allemaal doen. Voor bijvoorbeeld een huiswerkklas kan het kortetermijndoel zijn: kinderen stimuleren om hun huiswerk te maken. Het langetermijndoel is dan dat die kinderen niet zonder diploma van school gaan.’

‘Binnen De Alliantie proberen we doelen van projecten nu zoveel mogelijk te omschrijven. Ook zijn we bezig met inzicht verkrijgen in “het maatschappelijk rendement” van wat wij doen in de wijken. We gebruiken daarbij instrumenten zoals de “effectenarena” en “Wat werkt in de wijk”. Dat dwingt je tot nadenken: wat hoop je met een bepaald project nou echt te bereiken? Het is eigenlijk gewoon logisch dat je dat doet. Het vormt een relatief kleine tijdsinvestering. Die misstaat niet op het moment dat je op het punt staat om geld, en soms veel geld, uit te geven aan een project.’

‘Het meten van de resultaten van sociale-stijgingsprojecten hoeft niet ingewikkeld of duur te zijn. Meten kan ook door het aantal deelnemers te turven. Of door foto’s te nemen. Project portieken opruimen? Neem een foto voor en een foto na. Dan kun je gewoon zien of er meer of minder rom-mel ligt. En jongeren die naar huiswerkbegeleiding komen, kun je een jaar later ook nog eens bellen om te vragen hoe het nu gaat op school. Hoe dan ook, als corporatie willen we méér doen dan woningen verhuren. En dan bij voorkeur met projecten waarmee je met zo min mogelijk middelen zoveel mogelijk effect bereikt. Sociale stijging vormt een deel van de opgave van corporaties. Maar wel samen met andere partijen èn bewoners.’

(19)

‘INZETTEN OP INDIVIDU

EN BUURTEFFECTEN’

Guus Haest, Portaal

Adviseur wonen en maatschappelijke ontwikkeling

‘Wat behelst sociale stijging precies, hoe maak je dat concreet en hoe meet je de resultaten? Die vragen heeft het onderzoek scherp in beeld gebracht. Met terecht als kritische conclusie dat afdoende antwoorden in de praktijk te vaak uitblijven. Een andere interessante conclusie is dat sociale-stijgingsprojecten vooral lijken bij te dragen aan het beter functioneren van mensen op individueel niveau. Het is dus goed om daar op in te zetten. Maar dan moet het wel gaan om meer dan één of twee deelnemers. Anders bereik je te weinig mensen om voor een buurt het verschil te maken.’ ‘Zulke projecten zijn nodig en mogelijk, ook in de huidige tijd en met nieuwe sociale wetgeving op komst. Zo heeft Portaal als ambitie vastgelegd dat het zelf negentig stage- en re-integratieplekken wil bieden. Soortgelijke afspraken maken we met onze opdrachtnemers. Als ook andere partijen meedoen, kan dat opgeteld interessante volumes opleveren. Vervolgens is het zaak om te volgen of de gestelde doelen behaald worden. In ons voorbeeld zijn de vragen dan: hebben we die negentig plekken daadwerkelijk kunnen vullen, hebben de stagiaires een diploma gehaald en de re-integratiekandidaten een volgende stap kunnen zetten? En wat kunnen we doen als dat niet zo is?’

‘Een andere belangrijke vraag is hoe resultaten op individueel niveau ook meer direct betekenis kunnen hebben voor het leefklimaat op buurtniveau. Een bruikbaar perspectief is om projecten inhoudelijk te richten op zaken die direct met de leefbaarheid van de buurt te maken hebben. Dat kan op veel manieren. Een voorbeeld uit het Waterkwartier in Nijmegen: mensen uit de wijk volgen een praktijkzorgopleiding bij een zorginstelling (en ROC), die ook zorg levert in de wijk. Zo profiteren individuen èn de buurt. Ook hier kunnen we kijken naar wat het resultaat voor de buurt is. Al moeten we niet te krampachtig zijn met die buurtgrenzen. Dus behalve tellen hoeveel mensen een stage of (leer-)werkplek vinden, ook in beeld brengen hoeveel mensen op die manier welke zorg en diensten aangeboden krijgen. Dat is niet zo lastig om te doen, en maakt ook het gesprek over kosten en baten een stuk concreter.’

(20)

Waarom een vakgemeenschap

Sociale Stijging?

Kranenburg: ‘Sociale stijging gaat over het vergroten van de kansen van mensen die te maken hebben met een opeen-stapeling van problemen, zoals een huurschuld, een onder-wijsachterstand en een taalprobleem. Als corporatie heb je daar een raakvlak mee. Maar welke taken vallen binnen ons domein? Wat doe je wel en wat doe je niet? En als je iets doet, hoe doe je dat dan? Het leek ons zinvol om daar op een structurele manier met praktijkmensen over te praten, in een vakgemeenschap.’

Van Gelderen: ‘Domein van corporaties is de route van stij-ging via het wonen. Hoe kunnen we de treden op die ladder verkleinen en een wooncarrière mogelijk maken? In de wijk is voor bewoners perspectief op die andere routes ook van belang. En bijdragen aan een goede woonomgeving rekenen wij ook tot onze taak. Corporaties in het hele land werken samen met partners aan het vergroten van kansen voor kwetsbare bewoners. In veel gevallen vertonen deze projec-ten gelijkenis. Het is dan zonde om steeds opnieuw het wiel uit te vinden. Positief geformuleerd: we kunnen elkaar hel-pen door de do’s and dont’s en de tips and tricks met elkaar te delen. Natuurlijk zou dat kunnen door informatie schrifte-lijk uit te wisselen. Maar als je van iemand persoonschrifte-lijk hoort hoe iets moet, of juist niet moet, blijft dat beter hangen. Vandaar de periodieke ontmoetingen van de vakgemeen-schap, met een vaste kern mensen die er steeds bij is. Zij maken de opgedane kennis vervolgens toegankelijk binnen de eigen organisatie.’

De

vakgemeenschap

Sociale

Stijging

020 WIJKEN EN WEGEN

Naar sociale stijging werd binnen Corpovenista

niet alleen onderzoek gedaan, er is ook een

vakgemeenschap voor opgericht. Doel:

het bevorderen van de effectiviteit en

professi-onaliteit van corporaties bij het vooruit helpen

van wijkbewoners. In 2012 vindt een aantal

bijeenkomsten plaats over de ‘stijgingsroutes’

onderwijs, werk, vrije tijd en wonen.

Marion Kranenburg (senior adviseur Strategie

bij Eigen Haard) en Marlies van Gelderen

(projectleider Wijkaanpak bij Ymere) vertellen

over hun ervaringen met de vakgemeenschap.

BETAALD WERK

BETAALD WERK MET ONDERSTEUNING

ONBETAALD WERK

DEELNAME GEORGANISEERDE ACTIVITEITEN

SOCIALE CONTACTEN BUITENSHUIS

GEÏSOLEERD RE-INTEGRATIE LADDER VOOR PARTICIPATIE EN SOCIALE STIJGING 6 5 4 3 2 1

(21)

Wat hebben de eerste twee

bijeenkomsten opgeleverd?

Kranenburg: ‘De eerste bijeenkomst had een inleidend karak-ter met presentaties over sociale mobiliteit en actuele ont-wikkelingen rond de Wet Werken naar Vermogen, de AWBZ en de WMO. De consequenties van veranderingen in andere sectoren, vaak gedreven door bezuinigingen, zullen veel van onze huurders raken. Sociale daling dreigt en dat raakt aan de kwaliteit van wonen in wijken met veel corporatiewonin-gen. Denk maar aan de zorg. Mensen krijgen meer zorg voor eigen rekening en verantwoordelijkheid. Dat brengt proble-men met zich mee, zoals eenzaamheid, financiële ellende, en overlast. Niet alleen familie en buren, maar ook corporaties als verhuurder gaan dat voelen. In hoeverre zijn corporaties bereid om individuele bewoners vooruit te helpen? Met wie en hoe? Ook corporaties zelf moeten kosten besparen. Dat leidt tot oneliners als “het kan wel wat minder”. Maar dat vind ik te gemakkelijk. We moeten het kind niet met het bad-water weggooien. De uitdaging is dan om smoel te geven aan wat je wel wil en kan doen en hoe dat dan kan mèt bewoners zelf èn met andere partijen. Het is constructief om daar met elkaar over te praten. Dat geeft energie en levert een schat aan kennis op.’

Van Gelderen: ‘De tweede bijeenkomst stond in het teken van onderwijs, als middel om tot sociale stijging te komen. Als het gaat om “perspectief in de wijk brengen” is onder-wijs belangrijk: de school als ontmoetingsplek en bron van talentenontwikkeling. Vandaar dat corporaties in wijken waar zij veel bezit hebben, vaak als partner betrokken zijn en soms als aanjager of ontwikkelaar. Daar bleek dat ook op dit specifieke vlak de tijden zijn veranderd. Woonbron en Vestia vertelden over hun ervaring met het ontwikkelen van scholen en een campus. Daar kwam uit naar voren dat je in een vroeg stadium afspraken moet maken over verantwoor-delijkheden en de risico’s, en ook moet kijken in hoeverre het ambitieniveau qua investering èn programma past. Daarna zaten we met elkaar in kleine koppels aan tafel om een bepaalde casus en bepaalde dilemma’s door te spreken. Dat was inspirerend en leerzaam. Je spreekt dan één op één met collega’s uit andere regio’s en mensen uit andere secto-ren, met allemaal verschillende expertise en ervaringen.’

Op welke wijze kunnen

corporaties hun voordeel doen

met de inzichten die binnen de

vakgemeenschap ontstaan?

Kranenburg: ‘De les tot nu toe is dat er een trend zichtbaar wordt. We gaan toe naar kleinschaliger projecten, op lokaal niveau, in samenwerking met andere partijen en met relatief weinig middelen. Binnen de vakgemeenschap zullen we ken-nis uitwisselen over wat je binnen dat kader doet en hoe je dat het beste kunt doen. Daarnaast zijn er nog vele andere, concrete punten die zeker hun waarde hebben. Doordat ook mensen uit andere sectoren meedoen, wordt duidelijk dat de kennis over wat wij doen bij de andere partijen vaak niet optimaal is. We moeten elkaar beter leren kennen, om vervolgens beter te kunnen samenwerken. Dat zal leiden tot waar het allemaal om te doen is: meer perspectief voor wijkbewoners.’

Van Gelderen: ‘De structurele aanpak van de vakgemeen-schap zorgt ervoor dat je meekrijgt wat de mechanismen zijn waar je aan moet denken als je aan sociale stijging van be-woners werkt en waar we ons “ambacht” kunnen verbeteren. Om een even simpel als veel voorkomend aspect te noemen: wat is precies de ambitie? Zet je in op het vergroten van de leefbaarheid van de wijk, of meer direct op de stijging van individuele bewoners? Hoe hangen die twee samen? Je ziet vaak dat doelen algemeen geformuleerd blijven. Maar wan-neer ben je nou tevreden? Er is behoefte aan evaluaties en monitoring, maar we kunnen best kritisch zijn op wat dat nu oplevert. Soms worden dure bureaus voor een evaluatie in de arm genomen, terwijl we vooraf geen duidelijke doelen en resultaten geformuleerd hebben. En bij projecten die klein-schalig zijn, moet je ook kritisch de kosten en baten afwegen van een evaluatie. Vanuit Corpovenista is inmiddels “Wat werkt in de wijk” ontwikkeld. Een handzaam instrument dat mensen uit de praktijk helpt bij het scherp formuleren van wat je verwacht en de doelgroep en om achteraf resultaten te meten. Maar het allergrootste winstpunt van de vakge-meenschap is misschien toch wel het netwerk dat hiermee ontstaat. Vele professionals leren elkaar kennen en profite-ren van elkaars praktijkkennis en ervaring.

Dat krijgt niet alleen vorm in de bijeenkomsten, maar ook via een eigen groep op LinkedIn. Langs die weg kunnen we informatie blijven delen en elkaar snel vinden. Ook als de bijeenkomstencyclus beëindigd is.’

(22)

022 WIJKEN EN WEGEN

De Alliantie legt prioriteit bij wijken waarin veel moet gebeuren. Waar de huizen verouderd zijn, mensen langs elkaar heen leven en zich onveilig voelen. In deze wijken investeert de Alliantie veel geld en ener-gie. Voorwaarde is wel dat zij er veel woningen bezit, want dan kan zij het verschil maken. Zonodig versterkt de Alliantie haar positie door woningen aan te kopen. Dit beleid is tien jaar geleden ingezet en werpt nu zijn vruchten af. De leefbaarheid in de prioriteitswijken neemt toe. Dat blijkt uit allerlei onderzoeken en uit de verhalen van huurders, kopers en ondernemers.

De Alliantie heeft

hart voor de wijk

(23)

De corporaties van Corpovenista hebben hun werkgebied in (middel)grote steden. Dat zijn ook de steden waar hogeronderwijsinstellingen zijn gevestigd en studenten dus op afkomen om hun opleiding te volgen en te gaan wonen. Maar bij de relatie tussen student en stad gaat het om meer dan het vinden van een dak boven het hoofd. Studenten kunnen een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van buurten en de ‘sociale stijging’ van bewoners. Zij worden daar-om steeds vaker ingezet in de wijkaanpak. De motieven daarvoor zijn divers: het verbeteren van de bewonerssamenstelling (meer differenti-atie), het laten verrichten van werkzaamheden door de studenten voor de buurt en het opnemen van praktijkonderdelen in de curricula van onder-wijsinstellingen (‘learning on the job’). Ten slotte zijn er ook projecten die door studenten zelf worden gestart, vanuit eigen initiatief om iets te betekenen voor de stad waarin zij studeren of om het imago van de student te verbeteren. Kortom: de diversiteit aan bedoelingen en pro-jectvormen is groot.

Reden voor Corpovenista om een inventariserend onderzoek te laten doen door Atrivé. Centrale vraagstelling: welke rollen vervullen studenten in de buurt, tot welke projecten heeft dat geleid en wat zijn de effecten? Ruim veertig projecten zijn onderzocht die de afgelopen tijd in diverse steden zijn ontwikkeld. Elf representatieve projecten zijn nader geëvalueerd; daaruit zijn aanbevelingen en succesvoorwaarden voor de toepassing van het ‘medicijn’ studenten gedestilleerd. Partijen in de praktijk kunnen nu aan de slag met een medicijn-wijzer, vijf basisrecepten en niet te vergeten de uitgebreide bijsluiter. Daarmee neemt de kans op een geslaagd project toe.

Student

in de

buurt

Kansrijk

medicijn,

maar lees wel

de bijsluiter!

Studenten en stadsbuurten: het zijn geen onbekenden

van elkaar. Een beetje student wil het liefst in het centrum

wonen, in een omgeving waar het nodige te doen is.

Tegelijkertijd moet een student ook op het geld letten,

zeker in een tijd waarin de studiefinanciering steeds meer

wordt afgebouwd. Dan kan het interessant zijn om een deel

van de vrije tijd in te zetten voor de buurt, om zo

goedko-per te kunnen wonen. De student die klust en

medebewo-ners helpt: het is één van de ‘recepten’ om buurten beter

te laten draaien. Maar werkt het ook? Of is het voor de

student vooral een noodgreep om aan een kamer te

komen en merkt de buurt er uiteindelijk maar weinig van?

Corpovenista heeft een grote hoeveelheid projecten

onder-zocht en vijf basisrecepten ontwikkeld. Studenten in een

buurt zijn niet per definitie dé panacee, maar ze kunnen

wel degelijk een substantiële bijdrage leveren aan het

ver-beteren van de buurt. Voordat wordt begonnen, moet de

bijsluiter bij dit recept goed gelezen worden!

(24)

024 WIJKEN EN WEGEN

Bezint eer gij begint. Dat geldt ook voor de inzet van studenten in een buurt. Wat wil je bereiken? Daarvoor is de medicijnwijzer ontwikkeld. Met de medicijnwijzer wordt een betere diagnose van de buurt of wijk gemaakt: hij helpt om scherper te krijgen wat er aan de hand is en wat het pro-bleem is dat opgelost moet worden. In eerste instantie wordt bepaald of de inzet van studenten voor de hand ligt om de problemen in een buurt aan te pakken. Wordt deze vraag met ‘ja’ beant-woord, dan helpt de medicijnwijzer vervolgens bij de keuze voor het ‘basisrecept’ dat het meest voor de hand ligt. Voor de medicijnwijzer is een stroomschema ontwikkeld dat partijen die iets willen met studenten in een buurt of wijk behulp-zaam kan zijn. De eerste keuze in het schema is het bepalen van het hoofddoel: de buurt verbete-ren, studenten in de wijk aan het werk zetten of studenten huisvesten? Hierbij gaat het dus om de manier waarop een bepaalde buurt wordt aange-vlogen: wat is het doel dat bereikt moet worden? Vervolgens worden nadere keuzes gemaakt – bijvoorbeeld over de vraag wie de regie voert, de studenten zelf of de professionals – en komt men uiteindelijk uit bij één van de vijf basisrecepten. Deze basisrecepten zijn afgeleid van geslaagde projecten in de praktijk. Om de behandeling com-pleet te maken is er een ‘bijsluiter, die is te vinden op de website van Platform Corpovensita: www.corpovenista.nl

DE VIJF BASISRECEPTEN

Uit de veertig onderzochte en elf geëvalueerde projecten zijn vijf basisrecepten gedestilleerd:

1. VEEL STUDENTEN WONEN IN DE BUURT

Dit middel zet je in om de instroom van zelfredzame bewoners te vergroten en/of het draagvlak voor voorzieningen te vergroten. Een substantieel aantal van de woningen in de buurt wordt ‘gelabeld’ voor studenten. Dit wordt vaak gecombineerd met een incentive voor activiteiten van studenten in de vorm van een huurkorting. De inzet van studenten is voornamelijk gericht op persoonlijke ondersteuning voor volwassenen en kinderen en op groepsactiviteiten.

Voorbeeldprojecten: Amsterdam Slotermeer Eindhoven Woensel-West Rotterdam Tarwewijk

2. SOCIALE ACUPUNCTUUR

Dit recept is geschikt om extra capaciteit te krijgen voor

maatschappelijke programma’s. Studenten zetten zich op verschillende locaties in voor bewoners. Zij kunnen zelf ook in het gebied (gaan) wonen, maar dat is niet per se noodzakelijk. Ook hier gaat het om ondersteuning van volwassenen en kinderen en groepsactiviteiten.

Voorbeeldprojecten: Amsterdam Osdorp Amsterdam Transvaalbuurt Den Haag Zuidwest Groningen De Hoogte

De medicijnwijzer:

stel de goede

(25)

3. DE WOONCAMPUS

Door de realisatie van grootschalige studentenhuisvesting wordt het aandeel zelfredzame bewoners in de buurt vergroot. Het draagvlak voor voorzieningen neemt toe. Studenten kunnen ook in de buurt actief zijn, maar in deze omvang zorgt de woonachtigheid van de studenten in of grenzend aan de buurt alleen al voor positieve impulsen.

Voorbeeld:

Amsterdam Houthavens

4. MAATSCHAPPELIJKE STAGE

Studenten doen ervaring op met inzet voor bewoners. Dat gebeurt door deelname aan activiteiten in de wijk met name in scholen en buurthuizen. Dit kan bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding betekenen voor kinderen op school, maar ook rechtshulp aan bewoners of het assisteren bij wijkevenementen. Voor de studenten zijn de activiteiten waardevol, omdat ze praktijkervaring aan hun opleiding toevoegen. De studenten krijgen studiepunten of de activiteit telt als stage. Voorbeeld:

Amsterdam De Baarsjes (BOOT) Arnhem Presikhaaf

5. EIGEN STUDENTENINITIATIEF

Bij dit recept is de regie vanuit professionals het kleinst. Studenten nemen zelf het initiatief voor een project en voeren de regie over de activiteiten.

Voorbeeld: Utrecht Hoograven

VOORWAARDEN

VOOR SUCCES

WAT KUNNEN STUDENTEN WEL EN NIET? Let op: studenten hebben zeker bepaalde vaar-digheden, maar zijn geen wonderdokters. Door hun jeugdige leeftijd, en het feit dat ze nog in opleiding zijn, hebben ze begeleiding nodig van docenten of wijkprofessionals. Ze hebben wel een duidelijke meerwaarde door hun frisse blik, creativiteit en hun benaderbaarheid. Sommige bewoners mijden het contact met officiële instan-ties, maar willen wel praten met studenten annex medebewoners. Houd rekening met leeftijd en onervarenheid van studenten. Gecompliceerde of meervoudige problematiek van bewoners moet aan professionals worden overgelaten. OVER WELK GEBIED HEBBEN WE HET? EN WELKE EFFECTEN STREVEN WE NA? De inzet van studenten kan op verschillende niveaus effecten hebben. Er zijn effecten voor de buurt, voor de individuele wijkbewoner en voor de student zelf. Om een effect op buurtniveau te bereiken (de hele buurt gaat erop vooruit) is een behoorlijk grootschalige inzet van studenten noodzakelijk. Daarentegen kunnen effecten voor individuele bewoners al met een bescheiden inzet worden bereikt, denk bijvoorbeeld aan huis-werkbegeleiding of een ‘maatjes’-project. Het is van groot belang om hierover van tevoren na te denken. Dat geldt ook voor de effecten voor de studenten zelf. Wordt er louter gemikt op het op-doen van ervaring in het kader van de studie, dan voldoet elk type opdracht. Is er een andere doel-stelling – bijvoorbeeld studenten langdurig aan een wijk binden door ze er ook te laten wonen – dan moet de opdracht daarop worden aangepast. DE INZET VAN STUDENTEN IS NIET GRATIS! De inzet van de studenten kost weinig, let erop dat de noodzakelijke kosten voor organisatie en begeleiding een project alsnog duur kunnen maken. Dit maakt aandacht voor schaalgrootte, doorlooptijd, organisatie en continuïteit van groot belang.

(26)

026 WIJKEN EN WEGEN

BOOT is de Buurtwinkel voor Onderwijs, Onderzoek en Talentontwikkeling. In drie krachtwijken van Amsterdam werken wekelijks zevenhonderd studenten aan projecten in de wijk, aangestuurd vanuit de BOOT-buurtwinkels. Projecten ontstaan op verzoek van bewoners of één van de partner-organisaties (zoals Ymere in stadsdeel De Baarsjes). Kenmerkend voor het aanbod van BOOT is dat het programma aanvullend of ondersteunend is op het bestaande aanbod van diensten en activiteiten in de wijk. Het vaste programma bestaat uit de volgende diensten: schoolwerkondersteuning voor kinderen, juridisch spreekuur, maatschap-pelijk spreekuur, atelier Stedelijke Ver-nieuwing. Daarnaast komen er ook veel losse vragen vanuit de wijk binnen bij de BOOT-locaties waar studenten mee aan de slag gaan. De studenten verdienen studiepunten met hun werkzaamheden.

TIPS VOOR EEN SUCCESVOLLE

INZET VAN STUDENTEN

- Analyseer het probleem (diagnose) en bepaal het doel (wat wil je bereiken); - onderzoek welke behoefte er is onder

bewoners en sluit hierbij aan;

- maak de afweging of je studenten inzet en waar hun meerwaarde ligt;

- maak tijdig duidelijk wat je van de studenten verwacht en wat zij kunnen verwachten; - bepaal vooraf of studenten na het project of

na hun studie kunnen blijven wonen; - ga na of studenten gemotiveerd èn capabel

zijn om de beoogde taken uit te voeren; - selecteer studenten en medewerkers op

motivatie, capaciteiten en enthousiasme; - zorg voor voldoende begeleiding, maar houd

de organisatie overzichtelijk;

- maak strakke afspraken over de tijdbesteding voor de wijk en controleer dit ook;

- ga ook bewust om met (de beloning van) huidige bewoners die zich vrijwillig inzetten; - passie bij alle betrokkenen is de belangrijkste

drive voor succes;

- maak kosten en baten inzichtelijk, dit verhoogt draagvlak en is goed voor continuïteit.

Eindhoven,

Woensel-West:

grootschalige inplaatsing

Al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw wordt Woensel-West gezien als een wijk met problemen, die op diverse manieren zijn bestreden. Het project met ‘ingeplaatsten’ is één van de sociale interventies in de wijkaanpak. Corporatie Trudo verhuurt in Woensel-West geen woningen meer op de ‘normale’ manier, maar alleen nog via ‘inplaatsing’. Om de instroom van probleemhuurders een halt toe te roepen worden nieuwe huurders geselecteerd. Woningen die vrijkomen, worden toegewezen aan huurders die op één of andere manier een maatschappelijke bijdrage willen leveren aan de wijk, waaronder studenten. In speciale huurovereenkomsten is vastgelegd dat de bewoners in ruil voor huurkorting deelnemen aan een zinvolle activiteit voor de wijk.

Amsterdam,

De Baarsjes:

buurtwinkel

(27)

Meer informatie en verder lezen

Dit artikel is gebaseerd op het onderzoek ‘Student en stadsbuurt, samen sterker’ van Atrivé, uitgevoerd door Sera Koolmees en Fokke de Jong.

Op de website van Corpovenista staat het complete onderzoeks dossier van ‘Studenten en Stadsbuurt’. Daarnaast ligt er een verband met een Corpovenista-onderzoek: de kennis-bank ‘Wat werkt in de wijk’ (WWidW). Inzet van WWidW is om vooraf betere keuzes te maken in de interventies die op een bepaalde wijk worden losgelaten. De medicijn-wijzer en de basisrecepten sluiten hier naadloos op aan. Op de website van ‘Wat werkt in de wijk’ zijn twee ‘archetypes’ voor de inzet van studenten uitgewerkt.

(28)

‘BEZINT EER

GE BEGINT’

Victor Dreissen, Woonbron

Senior adviseur Markt en Beleid

‘Studenten bewust inzetten voor het ver-sterken van wijken is voor veel corporaties een actueel onderwerp. Wij merkten dat er in het land steeds meer initiatieven ontstonden en besloten als Platform Corpovenista een goede inventarisatie te maken. Verschillende partijen tonen nu interesse in ons onderzoek zoals bijvoorbeeld de landelijke koepel van stu-dentenhuisvesters, KENCES. Zij gaan ook met dit thema aan de slag en wij brengen als plat-form graag onze kennis in.’

‘Samen met Atrivé heeft onze werkgroep de “Medicijnwijzer” gemaakt. We hebben vooral ge-probeerd een praktisch hulpmiddel te maken om mensen, die in hun praktijk overwegen studen-ten in te zetstuden-ten, vooraf een goede afweging te kunnen laten maken. Uit de onderzochte projec-ten destilleerden wij een aantal “basisrecepprojec-ten” met aanbevelingen hoe je als corporatie studen-ten in kunt zetstuden-ten. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is wat mij betreft “bezint eer ge begint”. Dat is op zich niets nieuws, maar voor dit thema wel uitermate relevant.’ ‘Rotterdam heeft de ambitie om jonge hoge-ropgeleiden langer te binden aan de stad. Ons Te Woon-concept, in combinatie met het ver-loten van woningen, maakt ons woningbezit al goed toegankelijk voor een brede doelgroep. In bepaalde gebieden overwegen we nu extra in te zetten om (ex-)studenten aan te trek-ken. Bijvoorbeeld op Coolhaveneiland in het Rotterdamse Delfshaven willen we panden die voorheen ingezet werden voor maatschappelijke opvang bestemmen voor studentenhuisvesting. We kijken dan op een gestructureerde manier wat de betekenis voor de omliggende buurt kan zijn. Dit onderzoek en de “Medicijnwijzer” helpen Woonbron hierbij.’

‘MEER HALEN UIT SYNERGIE

TUSSEN STAD EN STUDENTEN’

Noek Pouw, Stichting DUWO

Manager Bestuurszaken, Communicatie en Innovatie

‘Als studentenhuisvester wordt DUWO regelmatig met de verwachting geconfronteerd dat wij als verhuurder “onze studenten” ook nog wel even stimuleren om de buurt vooruit te helpen. Zo nodig geholpen door een financiële prikkel van onze kant, zoals een huurkorting. DUWO is daar terughoudend in en vindt dat studenten vooral moeten studeren en genieten van het studentenleven. De student is, als inwoner sec van die stad, ook al een grote aanwinst.’

‘Buurtwerk mag geen voorwaarde zijn om een kamer te kunnen bemach-tigen en voor werk moeten studenten gewoon betaald worden. Want dat geld kunnen ze goed gebruiken. Voor een woning echter – zo vindt DUWO – moeten ze, net als ieder ander, betalen wat het kost.’

‘Omdat natuurlijk onverkort voor alle studentenprojecten geldt dat het sympathieke en goed bedoelde initiatieven zijn, wekt DUWO met deze kritische houding ook onbegrip op. Bij DUWO nam de behoefte toe om nut en noodzaak van studentenprojecten beter in beeld te krijgen en zijn wij één van de initiatiefnemers geweest voor dit onderzoek. Met de “Medicijnwijzer” hebben we nu een realistisch en bruikbaar kader in han-den voor stuhan-dentprojecten. DUWO verwacht dat met dit instrument de kwaliteit en het succes van studentenprojecten toeneemt. Zo kan er nog meer gehaald worden uit de synergie tussen de stad en haar studenten.’ 028 WIJKEN EN WEGEN

(29)

‘Sociale

en fysieke

werelden

weer

verbinden’

Micha de Winter over de jeugd in de wijk

Tekst: Kees de Graaf Beeld: Maarten Corbijn

Hoogleraar maatschappelijke

opvoe-dingsvraagstukken Micha de Winter

werkt niet direct voor corporaties.

Daar zou toch maar eens

veran-dering in moeten komen, want hij

begeeft zich wel voor een belangrijk

deel in hetzelfde werkveld: buurten

en wijken. Hoe de jeugd van

tegen-woordig daar opgroeit heeft zijn

bij-zondere belangstelling. En De Winter

heeft ook een mening over hoe het

fysieke en het sociale domein zich

beter tot elkaar kunnen verhouden:

woningcorporaties kunnen in de

verbindende schakel vormen.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Różnice obserwowane na po­ czątku wegetacji na korzyść radioaktywnego strontu utrzymywały się przez cały okres wegetacji, choć zacierają się na skutek

[r]

Wydaje siê, ¿e coraz bli¿si jesteœmy zrozumienia wzajemnych powi¹zañ pomiêdzy doœwiadczeniami wczesnodzieciêcymi, w tym przede wszystkim rodzajem przywi¹zania, predyspozycjami

Wpływ wysiłku fi zycznego na wybrane aspekty koordynacji. ruchowej –

Źródło: opracowano na podstawie: J.A. Polakowski, Zarządzanie kosztami działań, WIG-Press, Warszawa 2000, s. Przewaga rachunku kosztów działań nad tradycyjnymi systemami rachunku

"Communicative behavior and.

Aby zwi%kszy# skuteczno!# wykrywania k amstwa, warto, "eby przes uchanie by o prowadzone przez jedn$ osob%, podczas gdy druga osoba powinna to przes ucha- nie obejrze# bez

2 ustawy o zapobieganiu oraz zwal- czaniu zakażeń oraz chorób zakaźnych u ludzi podejrzanym o chorobę zakaźną jest osoba, u której występują objawy kliniczne lub odchylenia