Opgesteld
door i r . P. Aanen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 Situatie ìrîfiltratieproef
Hoogteligging bodem t . p . v . infiltratievak Overzicht meetpunten
Mee t p u n t en i
n
f i 1tra
t
i eva kIJ kresu 1 t a ten waterspann i ngsmeters Metingen t . p . v . meetpunt 3
Metingen
t , p , v ,
meetring 2 Metingen t . p . v . meetring 1Waterverbrui k ìnf i 1 trat i
eva k
Waterverbruik meetringen Stijghoogten in boorgaten Overzicht waterspanningenVerhang1 i jnen horizontal e afstroming Inf i 1 tratieproef
t
. p ,v.
meetring 2 Infiltratieproef t . p . v . meetring 1 Labor
a tor ium-me t
in gen
Overzicht k-waarden Fotobijlage i n f i l tratieproef 2Z/76.302 A4/76.303 32/76.304 3Z/76.305 B3/76.306 A2/76.307 A2/76,308 A2/76.309 A3/76.31O A3/76.311 A3/76.312 B3/76.313 A4/76.314 A3/76.315 A3/76.316 B3/76.317 A4/76.318 A4/76.319
2. Infiltratieproef op grote schaal 2.1. Plaats en tijd
2.2. Inrichting van de proef 2.3. Beschrijving van de proef
2.4. Beschouwing meetgegevens waterspanningen 2.5. Enkele globale berekeningen
2.6. Samenvatting resultaten
3. De "normale" infiltratieproef 3.1. Beschrijving van de proef 3.2. De meetresul taten
3.3 Concl usies resultaten
4. Doorlatendheidsmetingen aan grondmonsters
5. Vergel ijking resultaten infi 1 tratieproeven/laboratorjummetingen
2 2 3 4 6
a
13 14 14 15 16 17 18.I n f i l tratieproef i n een uiterwaard
1. I nl ei d i n g
De weerstand van doorstromen
v a n water
door d e kleilagen van een ui terwaardnaar
de eronder gel egen zandondergrond i s mede bepalend voor de grondwaterpotentialen b i j de d i j k . Aangezien de grond- waterspanning a l s hetware
de"be1asting" van de d i j k is,zal dez i j n op de eventueel u i t t e voeren dijkverbeteringen.
Het
is dus van belang dedoorlatendheid
en
de d i k t e van deze lagen,vast t e s t e l l e n . weerstand tegen doorstromenvEin deze
kleilagen van invloedweerstand, of met andere woorden de
Doorgaans worden voor de bepaling van de door-
latendheid van kl ei ongeroerde grondmonsters in het
laboratorium beproefd. Deze methode zal echter voor sommige kleilagen geen goede recul taten kunnen opleveren. De afmetingen
van
demonsters
z i j nzo
klein, d a t b i j verweerde of door or- ganismen "geperforeerde" klei 1 agen d e toeval 1 igeinvloed
van
scheuren, gaten e.d. i n de klei een overheersende rol zull en spel en. Dit kan gedeel t e l i j k worden ondervangen door monstersvan
grotere afmetingen t e beproeven i n het la- boratorium. Ook i s het mogelijk de doorlatendheid van de klei- lagen i n het t e r r e i n t e bepalen. Onder somnige omstandigheden kan d i t met eenvrij
eenvoudige proefopstell ing,waarbij water vanaf het maaiveld
wordt
geqnfiltreerd. Deze methode is opeen
aantal plaatsen met succes toegepast.Bij één van de projecten werd het echter om verschillende re-
denen wensel i j k geacht
een
i n f i l tratieproef op aanmerkel i j k grotere schaal u i t t e voeren, mede t e r controlevan
de met de "nor-maTe" i n f i l tratieproeven verkregen resultaten.
In d i t verslag zullen de proef op grote schaal
met
de daarbij verkregen resultatenen
de op deze1 fde plaats verrichte "normal e" infiltratieproevenworden
besproken. Tevens zal t e r vergel ijkinghet r e s u l t a a t van een aantal i n het laboratorium uitgevoerde door- 1 atendheidsproeven worden gepresenteerd.
2. Inf i 1 t r a t i eproef op grote schaal
2.1. Plaats
en
t i j dDe i n f i l tratieproef op grote schaal heeft plaatsgevonden i n de uiterwaard
“De
Rijswaard”.Deze uiterwaard b e v i n d t zich
voor
de b a n d i j k van het polder- d i s t r i c t Tielerwaardt e
Waardenburg.De proef
werd
i n april 1976 uitgevoerd.Voor
de juistesituering
wordt verwezennaar
bijlage 1.De
plaatsvan
het i n f i l t r a t i e v a k in de uiterwaard werd mede bepaald door de v e r e i s t e vlakheid v a n het t e r r e i n .Het
verschil i n hoogteliggingvan
het gedeelte dat uitein- d e l i j k a l s bestewerd
gekozen i s echter nog aanzienlijk.De
hoogteliggingvan
het t e r r e i n i s aangegeven op bijlage 2.2.2. Inrichting van de proef
De proef werd uitgevoerd i n
een
v a kvan
20,lOm
x 20,lOm.
De wanden
bestonden u i t stalen strippen d i e over ca. 0,lOm
i n de grond waren gedreven.
Binnen d i t i n f i l t r a t i e v a k werden twee meetringen diameter 1,00 m aangebracht: één i n het h a r t en één op ca. 3,50
m
afstand v a n de westel i j ke ba kwand.
Binnen beide meetringen z i j n d r i e T.P. D.-electrische water- spanningsmeters geplaatst, waarmee de waterspanningen i n de klei werden gemeten. Naast de ringen werd een open peilbuis geplaatst,
waarvan het
f i l t e rt o t
in de zandondergrond reikte. Tevens werd een s e r i e van drie waterspanningsmeters en een open peilbuis op ca. 2,OOm
afstandvan
d e oostelijke bakwand aangebracht.Bovendien z i j n nabij meetring I twee peilbuizen geplaatst met het f i l t e r in de k l e i .
Voor
de s i t u a t i e , f i l t e r d i e p t e n e.d. van de waterspanningsmeters en peilbuizen wordt verwezen naar bijlagen 3 en 4 .De waterspanningsmeters
en
peilbuizen z i j n geplaatst door het L . G . M . .De
meters en peilbuizen z i j n weggedrukt vanuit een auto,z o d a t geen veran.kering van de a p p a r a t u u r behoefde t e worden toegepast.
De
waterspanningsmeters z i j n voor het plaatsen en nahet
trekken inhet
laboratorium g e i j k t , De ijkresultaten z i j naangegeven op b i j l a g e 5.
Het benodigde water is
met
pompen u i t de nabij gelegen strang"De
K i 1 I' aangevoerd. De hoeveel heden z i j n met t e l werken vas t-gelegd. Het gebruikte water was helder en schoon.
Tijdens de uitvoering
v a n
de proef z i j n buiten het i n f i l t r a t i e - vak op verschillende plaatsen gaten i n d e klei geboord, waarin de stijghoogte kon worden opgemeten.De
plaats van deze boor- gaten is eveneens op bijlage 3 aangegeven.2.3. Beschrijving van de proef
Enige t i j d
voor
het plaatsen van de waterspanningsmeters werd begonnen met het infiltreren van water om t e voorkomen d a t de meters na h e t plaatsen in een niet voldoende verzadigde grond- laag zouden terecht komen;het binnendringen van lucht in de meter kan bezwaarlijk zijn voor de nauwkeurigheid van de waar- nemingen. Op 21 aprilt e
15.00uur
werden de eerste metingen verricht. Daarna werden elkuur
de waterspanningen en s t i j g - hoogte afgelezen, teneinde het verloopvan
de water-spanning t e kennen
.
Hierdoor kon een indruk worden verkregen v a n de matevan
aanpassing, .die de meters op een bepaald t i j d s t i p haddenbereikt. Steeds werd voldoende water toegevoerd
om
hetl'droog- v a l l e n " van de meterst e
voorkomen. Een enkele maal werd t i j d e l i j k de watertoevoer gestoptom
de reactiesnelheid van de waterspan- ningsmetersen
de peilbuizen t e testen.Op 23 april t e 7.30
uur
werd een aanvang gemaakt met de ei- genlijke infiltratieproef.Vanaf d a t t i j d s t i p werd het waterniveau in de bak zo constant mogel i j k gehouden
.
Zowel de t o t a l e hoeveelheid toegevoerd water, a l s de hoeveel heden die benodigdwaren voor
de beide meetringen, werden gemeten.Tevens werden de aanwijzingen
van
de waterspanningsmeters en des t i j g h o o g t e i n d e peilbuizen frequent opgenomen.
Om ca. 10.45
uur
werd de toevoer van water gestopt en t e ca. 11.30uur werd het water u i t het infiltratievak afgevoerd.
Dereactie
van
de waterspanningsmeters en de wijziging van de stijghoogte in de open peilbuizen i s gevolgd t o t ca. 14.30uur.
De volgende d a g , 24 a p r i l , zijn t e ca 10 uur nog enkele metingen verricht evenals op 26 a p r i l .De verkregen af1 ezingen van de waterspanningsmeters en peil buizen zijn verzameld op bijlagen 6 t / m 8. De hoeveelheden toege-
voerd water zijn op de bijlagen 9
en
10 aangegeven.Zoals in de vorige paragraaf werd vermeld zijn tijdens de
uitvoering
van
de proef een a a n t a l boorgaten gemaakt buiten het i n f i l tratievak.Het
was namel i j k gebl eken d a t de aan de noordel i j ke en oostelijke zijdevan
het infiltratievak gelegen greppels waterafvoerden. Dit moest het gevolg zijn van een min o f meer horizontale afstroming op een zeker niveau in de kleilaag; de bodem van de greppels
l a g duidelijk hoger dan het niveau waarop het diepe zand werd aange- troffen
Teneinde
n u
enig inzicht t e verkrijgen in deze horizontale afstroming zijn genoemde boorgaten aangebracht en i s de stijghoogte v a n het water daarin opgemeten.De
meetgegevens zijn verzameld op bijlage 11.Tijdens het
boren van
de gaten deed zich de volgende bijzonderheid voor. Het boorgat bleef aanvankelijk b i j het boren droog t o t een zeker niveau. Was d i t echter bereikt dan vulde het boorgat zich zeer snel (doorgaans binnen 1 minuut) over soms meer dan een halve meter hoogte. Het niveau, waarop het boorgat zich vulde, i s aangegeven OP bijlage 13.2.4. Beschouwing meetgegevens waterspanningen
Op bijlage 1 2 z i j n de waterdrukken in de "vertikalen" t e r plaatse
van
de meetringen 1 en 2en ter
plaatsevan
de 3waterspanningsmeters
no.
1t / m
3 (meetpunt 3) aangegeven '),Op het niveau van het hart van het f i l t e r z i j n de gemeten waterspan- ningen uitgezet. Hierbij z i j n n i e t de u i t de ijkingen
voort-
vloeiende correcties toegepast op de aflezingen van de water- spanningsmeters.
De
stapgrootte
van de ijking van 0,íO m water-kolom en verschillen in de ijkingen voor het plaatsen en na het trekken, waarin de tendens van een meetpuntsverschuiving i s t e onderkennen, bemoei1 ijkten het vaststellen van de j u i s t e waar- den zeer. Op bijlage 12 i s wel het t r a j e c t aangegeven waartussen
b i j toepassing van de ijkingen de werkelijke stijghoogte
zou
moeten 1 i ggen.Uit het verloop van de gemeten stijghoogten kunnen de volgende globale conclusies worden afgeleid:
a ) De weerstand van het bovenste deel van het kleipakket i s veel geringer dan
van
het onderste deel. De r e l a t i e f zeer slecht doorlatende laag l i g t waarschijnlijk beneden het niveau N.A.P. t 2,5û à 2,60m.
b ) Van het r e l a t i e f goed doorlatende bovenste deel van het klei- pakket b l i j k t t e r plaatse v a n de beide meetringen het bovenste gedeel
t e
weer
minder door1 atend dan het daaronder gel egen gedeelte. Ter plaatsevan
meetpunt 3 is d i t n i e t het geval; daar l i j k t de doorlatendheidvan
het bovenste deel ongeveer even g r o o t a l s van het middelste.c ) Zowel
ter
plaatsevan
meetring 1 als b i j meetring 2 geven de aflezingenvan
de waterspanningsmeters de i n d r u k d a t in het middelste gedeelte van het kleipakket een meer dan hydro-statische toename
van
de waterspanning aanwezig i s .Dit
zou
betekenen d a t t e r plaatse in de klei een grondwater- stroming optreedt d i eeen naar
boven gerichte component heeft. K ) De getrokken lijnen vormen de verbindingslijnen van de ge-meten waterspanningen. Z i j geven dus n i e t het werkelijke wa- terspanningsverloop aan.
d)
De waarnemingen aan waterspanningsmeter 9 geven een nagenoeg ge-
lijke stijghoogte te zien als
in
peilbuis
12.Dit wijst erop dat
beneden het niveau van het filter van waterspanningsmeter 9 zich
geen weerstand van enige betekenis bevindt. Dit is in overeen-
stemming met de gegevens van de boring ter plaatse.
e) Er is een duidelijk verschil
in
de waarnemingen aan de water-
spanningsmeters 7 en
8en de
opca
1,50m
afstand daarvan ge-
plaatste open peilbuizen 13 en
14.Dit verschil kan slechts wor-
den verklaard
doorinhomogeniteiten
in
de kleilaag.
f) Het waterspanningsverloop, zoals dat volgt uit de metingen
in
de peilbuizen 13 en 14 is nagenoeg hydrostatisch.
g)
Degemeten stijghoogten in de peilbuizen
10 t / m13 duiden
opeen vrij homogeen doorlatende zandondergrond.
Tijdens de infiltratieproef is de stijghoogte tot ca.
N.A.P.+
2,06m
opgelopen.
Bijhet begin van de proef was deze ca
N.A.P. f1,80
m.
2.5. Enkele globale berekeningen
Een aantal berekeningen z i j n uitgevoerd om d e . 7
orde
van
grootte van d e doorlatendheid van de klei t e bepalen.Er
i s volstaan met globale berekeningen omdat de nauwkeurigheid van en de spreiding in de meetwaarden en de onbekendheid van het stromingspatrooneen
nauwkeurige berekening weinig zinvol maken. De vertikale doorlatendheid van de klei kon a l s volgt worden ge- schat:-
hetbovenste
gedeelte van d e kleilaag.Zoals eerder opgemerkt bestaat de indruk d a t het bovenste deel van d e kleilaag wat minder doorlatend i s dan
het eronder gelegen deel. Als de dikte van deze l a a g wordt ge- schat o p ca 0,50
m kunnen voor
de vertikale doorlatendheids- coëff icienten de volgende waarden worden berekend,Meetring 1:
Diameter meetring, d = 1,OO m. Oppervlak F = 0,785 m 2
.
I n f i l t r a t i e debiet q = 2,57.10 -6m
3 / s Gemeten verhang i, = 0,27 e_ 0,51 Doorlatendheidkl
= g = 2,57.10-6 0,51 = 6,2.10m6 m/s F i v 0,785.
0,27 Meetring 2: I n f i l t r a t i e debiet q = 2,31.10-6 m3/sDiameter meetring D = 1,OO m Oppervlak F = 0,785 m 2 Gemeten verhang i, = 0,39
0,48
-
Doorlatendheid
k2
= 3,7.ln-6 m/s. Gehel e inf i1 tratievak:Oppervlak vlak = 404
m
2I n f i l t r a t i e debiet = 5,5.10 -3
m
3 / sGemeten gemiddeld verhang
iV
= 0,27+
0,39 t O , i 2I_
-
- - -
0,53 (geschat)
-
3Bij een gemiddeld verhang i, = 1
doorlatendheid k3 = 1,3.10-5 m/s bedragen. zou de
Concluderend kan worden gesteld dat de orde van grootte van de doorlatend- heidscoëfficiënt
van
het gehele i n f i l t r a t i e v a k op kleiner dan cak = 1 à 5.1Ow5
m/s
kan worden gesteld.-
het middelste gedeelte van de kleilaagBerekening
van
de vertikale doorlatendheidvan
het zeer goed door- latende middelste deel van het kleipakket u i t de waarnemingen aan de waterspanningsmetersi s
n i e t mogelijk.I n d i t gebied zal de stroming ten gevolge van inhomogeniteitenmin of meer willekeurig gericht z i j n , zoals wordt geillustreerd door het water-
spanningsverloop ter plaat,se van de beide meetringen.
-
Het onderste deel van de kleilaagDe vertikale doorlatendheid van het onderste deel van de kleilaag i s t e schatten u i t een globale berekening van d e kwelhoeveelheid d i e naar de zandondergrond afstroomt. Deze kwel hoeveelheid kan worden geschat u i t de verhoging van de potentiaal i n het diepe z a n d 9 d i e tijdens de uitvoering van de proef werd gemeten.
De minimale hoeveelheid water d i e i n de zandondergrond indringt kan worden bepaald onder de aanname d a t e r i n de zandondergrond geen z i j - del ingse afstroming plaats vindt. De gemeten potentdaal verhoging be- draagt gemiddeld 0,25 in 40 uren.
Het
h i e r u i t t e berekenen kweldebiet i s s t e r k afhankelijk van de bergingscapaciteit i n de zandondergrond. B i j7 3 2
10% bgrging kan het kweldebiet op ca. 1,7.10-
m
/ s perm
worden ge- 2 steld. Bij 1% berging bedraagt d i t nog slechts ca. 1,7.10m8 m3/s per m.
Het e f f e c t van de zijdelings afvoer kan worden geschat door een axiaal- symmetrische afstroming in het zand t e veronderstellen.Blijkens de gemeten zijdelingse verhangen i n de boven het onderste deel van de kleilaag gelegen beter doorlatende klei ( z i e bijlage 13) kan het gebied waarover de zandondergrond wordt gevuld een straal van ongeveer 60
m
hebben. De hoeveelheden d i e naar de zandondergrond i n -f i l t r e r e n , zullen vanzelfsprekend afnemen naarmate het potentiaalver- schil over de onderste kleilaag geringer wordt.
Voor
de berekening van het kweldebiet naar het zand i s niettemin toch gebruik gemaaktvan
de formule h 2 = I_N(R2
-
r 2 )
Deze formule i s j u i s t voor de berekening
van
de verhoging van de freatische 1 i j ndoor
''neerslag" op een cirkelvormig eiland met straal R. De "neerslag" op de zandondergrond kannu
worden berekendu i t N = ( h 2
-
H2) 2kz.kZ = 2.10-4 m/s v o l g t N = 3.10' 6
m /s.per
3 in2. De t o t a l e hoeveelheid "neerslag" o p het"ei1and" met R = 60 m i s dan echter ca 3.10m2 m3/s.Dit i s aanmerkelijk meer dan de t o t a l e hoeveelheid in het vak gein- fil-treerde, water.0ok b i j andere schattingen
van
R komt men t o t een-ze1 fde resul t a a t .
Blijkbaar i s de keuze
van
H en/of kz, die werd gebaseerd o p onderzoek aan het nabijgelegen dijkvak, niet representatief voor de toestand t e r plaatsevan
het i n f i l t r a t i e v a k .Een voldoend betrouwbare schatting
van
de doorlatendheid van de siecht doorlatende kleilaag i s in f e i t e u i t deze beschouwing nie t t e ver-krijgen.
Onder invoering van R = 60
m,
H = 50m
enR2
Een
andere benadering i s de volgende.In de boorgaten op 10 à 20
m
afstand van het i nf il t r at i e va k werd nog een duidel i j k verhang, dus een horizontale afstroming geconstateerd. Dit betekent d a t op die afstand nog een deel van het geinfiltreerde water nietnaar
de zandondergrond i s afgestroomd.Stel
nu
d a t de horizontale afvoer t e verwaarlozen i s op een afstand van 60m
(Deze a f s t a n d i s zeer waarschijnlijk nog groter).De doorlatendheid is dan b i j i v = 1 à 3 t e schatten ( b i j het t o t a l e geinfiltreerde debiet Q = 5,5 10-3 m3/s) op k = 2 2 5.10'7 m/s.
Concluderend kan dus worden gesteld d a t de doorlatendheidscoëfficient
van
het onderste gedeelte van de kleilaag minder i s dan rondOok kan
n u
b i j zeer globale benadering de horizontale doorvan
het middelste deelvan
de kleilaag worden bepaald. Ter de boorgaten kannu
het horizontale debiet worden geschat.. - A
atendhe plaatse
Bij een schatte "lek"
door
de onderliggende kleivan
5.10'7m'/s
perm2
isd
van ge- het t o t a l e debiet
van
5,5.10'3 m3/s op een 15m
afstand van het i n f i l t r a t i e - vak ongeveer verminderd met 10m3 m3/s.Onder de veronderstelling d a t de gemiddelde k-waarden in de vier meetraaien aan elkaar g e l i j k z i j n , kan b i j een geschatte d i k t e van 0,50 m de hori- zontale
doorlatendheidccoëfficient
worden bepaald op kh = 5.10'3 m/s.Wel
moet
h i e r b i jworden
opgemerkt d a t een vergrotingvan
de doorlatend- heid van de s l e c h t doorlatende klei een r e l a t i e f grote invloed heeft op de berekende k h waarde. B i j een vervi jfvoudigingvan
de doorlatend heid Gezien de liggingvan
de gemeten stijghoogten van de raaien I t / m 111( r a a i IV wordt beinvloed door de n a b i j gelegen greppel) i s het echter niet aannemel i j k dat het grootste deel van het horizontaal afstromende water binnen 15
m
vanaf het i n f i l t r a t i e v a k door de s l e c h t doorlatende kleilaag naar de zandondergrond i s afgestroomd.Een
kleinere doorlatendheid van de onderste kleilaag dan 2 4 5 . N 7 m/s heeft weinig e f f e c t op de kh-waarde van de goed doorlatende kleilaag; de doorlatendheidscoëfficient kan maximaal nog slechts 20% ,groter worden dan5.1û'3 m/c.
wordt k h = 5.10m4 m / S .
Een i n d r u k van de doorlatendheid van deze laag kan ook worden verkregen
u i t de snelheid
waarmee
het boorgat z i c h vuPde.Doorgaans
steeg het water- niveau, na "aanprikken" v a n de goed doorlatende kleilaag ruim binnende minuut
over
een hoogte van ca. 0,50 m.De doorlatendheld van de bodem i s geschat door gebruik t e maken van de formule q = 2~
k
H
A$Deze formule geeft de r e l a t i e tussen de waterafvoer in het hart
van
een cirkelvormig zandpakket met s t r a a l R d a t tussen twee ondoorlatende lagen i s opgesloten.De
s t r a a l van het boorgat i srb
genoemd. I n R/rbBij een geschatte dikte
van
het goed doorlatend midden gedeelte vand e kleilaag H = 0,50 m en een stijgsnelheid van het water in het boorgat
tussen
de grenzenv
= 0,Olen
0 , l m/s, wat overeen komt met heidscoëfficient t e berekenen op k h = Z.10-4 à Z.10'3 m/s. Dezewaarden 1 iggen enigszins lager dan de hiervoor berekende kh-waarde. Dit kan mogel i j k
voor
een deel worden veroorzaakt door een ver-smering van de wand
van
het boorgaten
de beperkte lengte, waarover het boorgat in de goed doorlatende laag was aangebracht.Resumerend kan
worden
gesteld d a t het middelste deel van het klei- pakket een horizontale doorlatendheid heeftvan
kh = 5.1Om3 à 5.1Om4m/s.
2 . 6 , Samenvatting resultaten
De u i t de infiltratieproef op grote schaal verkregen resultaten kun-
nen
a l s v o l g tworden
samengevat.De kleilaag i n de uiterwaard kan g l o b a a l in drie lagen met een ver- schil lende doorlatendheid worden onderverdeeld.
De vertikale doorlatendheid van het bovenste gedeelte t e r dikte van ca 0,50
m
l i g t rond kv = 1 ä 5.10m5 m/s.De middelste laag
van
eveneens ongeveereen
0,50m
dikte heeft een grote verti ka1 e doorlatendheid.De
horizontal e door1 atendheid be- d r a a g t ongeveer kh = 5.10m3 à 5.iOm4 m/s.Het
onderste gedeelte van de kleilaag heeft een geringere vertikale doorlatendheid dank, < 5.10’7
m/s.
De
geconstateerde lagenopbouw in de klei i s waarschijnlijk het gevolgvan
de werking van organismen en van invloeden vanaf het maaiveld. Het onderste gedeel t e van het kleigakket 1 i g t waarschijnlijk een g r o o t gedeelte van de t i j d beneden de freatische l i j n .De gemeten l i j n lag b i j d e relatief lage rivierstand tijdens de uitvoering van de proef ongeveer op de overgang tussen klei en zand.
In de zone daarboven
wordt
door de werkingvan
organismen de klei geperforeerd. Vooral in het onderste gedeelte van diezone
zullen de eenmaal gevormde gangen voor een groot deel kunnen blijven bestaan. In het bovenste gedeelte daarentegen zullen degaten
door invloedenvanaf het maaiveld (neerslag, uitdroging, verdichting, vegetatie) veel snel 1 er worden verstoord.
3. De "normale" infiltratieproef
V66r het uitvoeren van de infiltratieproef op
grote
schaal i s op de p l a a t s van de meetringen 1 en 2 een "normale infiltratieproef uitge- voerd. De uitkomsten van deze aroeven zul1 en hieronder worden gegeven-Eerst zal echter de uitgevoerde proef beknopt worden beschreven. 3.1. Beschrijving v a n de proef
De
"normale" infiltratieproef wordt uitgevoerd in een stalen ring met een diametervan
D = 1,OO m. In hethart van
deze ring i s eenkleinere meetring geplaatst, waarvan de diameter d = 0,15
m
bedraagt. Het waterniveau in de grote ring wordt b i j h e t infiltreren gelijkgehouden aan het niveau in de kleine ring. Hiermee wordt getracht de invloed
van
randeffecten o p de waarnemingen aan de meetringzoveel mogelijk
t e
beperken. De infiltratieproef bestaat u i t het me- tenvan
de hoeveelheid geinfiltreerd water b i j twee of meer water- niveaus in de ringen. Doorgaans worden daarbij geen waterspanningen gemeten. Soms wordt een peilbuis op enige afstand van de grote ring geplaatst. Uit de voor de meetring bepaalde infiltratiedebieten kun- nen onder aanname van een homogeen doorlatende kleilaag, de door-latendheid k en de dikte d daarvan worden bepaald.
Bij een waterhoogte boven maaiveld h l i s hetverval over de klej-
laag iv = h l t d . Hierbij wordtdus verondersteld d a t de freatische l i j n beneden de overgang tussen de kleilaag en het zand l i g t , hetgeen
met b.v. een boring kan worden vastgesteld, Als het bijbehorende infiltratiedebiet gelijk i s aan v l m3/s per eenheid van ppper- v l a k , gelat de vergelijking: v l = k . ( h l t d ) .
-a--
Bij een waterhoogte h 2 geldt:
v2
= k ( h z t d ) .7
Uit deze twee vergelijkingen zijn de doorlatendheidscoefficient k en de dikte d op t e lossen.
Doorgaans
wordt
ook d e doorlatendheidvan
de bodem g l o b a a l berekendu i t de hoeveelheid door de grote ring geinfiltreerde water.
Hierbij wordt dan verondersteld d a t het vertikale verhang b i j ge- ringe h 1 gelijk gesteld kan worden aan i, = 1.
3.2.
De meetresul taten
Op bijlage 14
zijnde meetresultaten van de infiltratieproef ter
plaatse van meetring
2gegeven. Bijlage 15 geeft de meetresul-
taten ter plaatse van meetring 1 aan.
Ter plaatse van meetring
2worden uit de gegevens van de kleine
meetring (d
= 0,15m) worden de doorlatendheid van de kleilaag
en de dikte berekend op
kv
=1,2. 10m6 m/s en d
= 0,37m.
Uit dit infiltratiedebiet van de grote ring
( D = 1,00m) wordt
onder aanname i,=
1 de
doorlatendheidscoefficientberekend
opk
=5,3
m/s.
Ter plaatse van meetring
1wordt voor de kleine meetring berekend:
kv
= 5,3.
10-5
m/s
en d
0,21m.
Voor de grote meetring wordt aevonden
3 . 3 . Conclusies resultaten
Bij vergelijking van de resultaten van de "normale" i n f i l t r a t i e - proef
met
de u i t de i n f i l t r a t i e p r o e f op grote schaal berekende door- latendheidscoëfficienten kunnen de volgende conclusies worden ge- trokken.-
de b i j de kleine i n f i l t r a t i e p r o e f gevonden doorlatendheid heeft alleen betrekking op het bovenste gedeel t evan
het kleipakket. Ook de geringe dikte v a n de kleilaag, d i e u i t de waarnemingen be- rekend werd w i j s t daarop.-
de v a r i a t i e i n de doorlatendheidscoëfficient, die met de kleine meetring wordt gevonden, i s r e l a t i e f groot.Blijkbaar i s een meetring met een diameter
van
0,15 m t e klein om de inhomogeniteiten i n de kleilaag voldoende t e overbruggen.-
de u i t de kleine meetring bepaalde doorlatendheidscoëfficienten liggen echter wel zodanig t . o . v . de k-waarden u i t de meetringen 1 en 2 ( b i j de proef op grote schaal) d a t verwacht mag worden d a tde gemiddelden van een grotere proevenserie rede1 i j k met el kaar overeenstemmen.
-
de "doorlatendheid" van de bodem,zoals berekend voor de grote ring b i j de normale i n f i l t r a t i e p r o e f , i s aanmerkelijk hoger dan u i tde metingen tijdens de proef op grote schaal volgt.
Dit betekent i n f e i t e d a t de randeffecten aanzienlijk z i j n . Voor een enigszins betrouwbare meting zal het nodig z i j n rond de eigen- l i j k e meetring een bufferzone t e hebben, waarin de randeffecten goeddeel s worden opgevangen.
-
De overeenstemmingtussen
d e "k-waarde" van de grote ringen b i j de kleine proef en d i e van de gehele bak b i j de proef o p grote schaal i s groot.x) In januari ' 7 6 z i j n in de uiterwaard een zestal "normale i n f i l - tratieproeven uitgevoerd. De gemiddelde doorlatendscoëfficient bleek kv = 1.10-5 m/s t e bedragen.
4. Doorlatendheids metingen aan grondmonsters
Op enige a f s t a n d (ruim 100
m )
van het i n f i l t r a t i e v a k z i j n door het L.G.M. een d r i e t a l continueboringen uitgevoerd.Uit deze boringen z i j n een aantal monsters genomen waarvan de door- latendheid i n het laboratorium i s bepaald.
De resultaten
van
deze proeven z i j n opgenomen i n tabel 1 ( z i ebl z 19 )
.
De
doorl atendhei ds-coëff i c ienten,
behorend b i j de middel s t e belasting waaronder de doorlatendheid werdlbepaald.,zijn uitgezet op bijlage 16.Op die bijlage z i j n ook de boorstaten ingetekend.
Bij het open leggen van de boringen bleek d a t de grond op enige decimeters beneden het maaiveld een zodanige "cake"-struktuur had d a t
het onmogel i j k was doorl atendheidsproeven u i t t e voeren op monsters u i t d a t gedeelte. Dit i s de reden waarom over dat gedeelte
van
de boringen geen of nagenoeg geen doorl atendheidsgegevens z i j n vermeld op bijlage 16. Op ruim een meter beneden het maaiveld werd dekl e i veel homogener.
De tendenten i n het verloop van de doorlatendheid over de hoogte, z o a l s d i e volgt u i t de doorlatendheidsproeven was i n f e i t e t e voorspellen u i t het geconstateerde verloop i n de struktuur van de klei.
5. Vergel ijking resultaten i n f i l tratieproeven/laborator.jummetingen
-
Voor een vergel ijking van de doorlatendheidscoëfficienten, die be- paald z i j n met de infiltratieproeven en met doorlatend-heidsproeven op
grondmonsters,
z i jn de diverse gegevens op bijlage 17 verzameld. Er b l i j k t een duidelijk verschil t e bestaantussen
de i n het laboratorium bepaalde waardenen
die uit het terrein; de u i t de doorlatendheidsproeven bepaalde door1 atendheidscoëff icienten z i j n een orde kleiner.Dit i s verklaarbaar voor de proeven die z i j n uitgevoerd op mon- s t e r s u i t het bovenste deel van het kleipakket; hiervoor worden de gaafste monsters (zonder scheuren, gaten, e.d.) gekozen. Het l i g t dus voor de hand d a t de gemiddelde k-waarde
van
deze monsters kleiner bl i j k t t e z i j n dan de doorlatendheidscoëff icient van het to t al e pakket.Waardoor
de grote verschillen in de k-waardeo n t s t a a n ,
d i e gecon- stateerdworden
voor het onderste
deelvan
de kleilaag, i s niet geheel duidelijk. Mogelijk spelen zowel de onzekerheden .in de i n f i l t r a t i e - proef (.Met name het i n f i l t r a t i e d e b i e t ) , a l s afwijkingen ten aanzien van het verhang overdeze
laag b i j d e i nfi l t ra t i e pr oe f en over de mon- s t e r s in het laboratorium een rol.boring monster P 1
K
P2 K P3 Knr. nr. kg/cm2 cm/ sec kg/cm2 cm/sec kg/cm2 cm/s ec
1 110A
o,
O20 5,O74.1Oe6 0,040 2,873. 10-6 O, 060 3,988. 10-6l l O B O, 037 1,799.10-4 0,051 1
,
382. 10m4 O, 088 4,438. 10-5 l l 0 C '0,132 4,732. 10-6 0,198 2,520. 10-6 O , 264 3,286.10e6 3,819. 10-8 0,336 3,281. 10-8 l l O D O, 168 5,352. 10e8 0,252 1 1 1 A O , 223 2,430. 10-6 0,335 5,323. 10-7 0,446 1,310. 10-6 2 112A O ,035 2,324.1C1-~ 0,070 6,792.10-6 0,105 3,988. 10m6 2,793.10-7 0,228 9,126. 10e8 112B O. 076 3,197.10m7 0,152 112c O ,085 5,000.10-8 0,170 5,922. 10m8 O , 255 4,923. 10-8 112D 0,142 2,424. 10-8 0,213 2,245.1 Om8 O,
284 113B O, 262 6,437. 10-8 0,393 5,629. 10-8 O , 524 5,173.10-8 3 114A 0,037 1,823. lO-' 0,072 8,294.10 O, 107 4,919.10 u 114B 0,062 1,851.10-5 0,122 3,480. 10e6 O , 182 5,475.10-6 114C O ,167 1,070.10-7 0,247 6,000. 10-8 0,327 4,034. 10-8 115A O, 194 1,627.10-7 0,294 1,236.10-7 0,394 9,829. 10m8 115B O ,268 2,655. 1Ö7 0,398 2,273. 1Ö7 O, 528 1,919. 1Ö7 1 P 2,045. 10-8 W113A O ,206 1 ,3 29
.
1 O- O , 309 7,
222. 10e6 0,412 2,203. 10e6 128 2€ 3 Z 4 I C 1B 1lA I I b.075 - t0.056 - 0.051 -10.006 _ _ - - 0.114 0.1 75 ,~ - - - 0.211
i \
i / I+-
0.176/A
I I I .~ - 0.05( l i\
I A74-
0.165 1-0.204 -0.198 3 A 31 B 3 c I , -1 /N.o. 21 m 0.000 tC- a l l e hoogtent.o.v. punt 1 (N.O.) 0.1 36
\.O,
C E X T R U M K D R ONDERZOEK
OVERZICHT
k-
WAARDEN
WAAL-
WAARDENBURG 4 g e m g e t g e z V. D. L. . ____ CENTRUM VOOR ONDERZOEK -W A T E R K ER1 N G E N 6 - 7 6
BIJLAGE
17
S C H A A L