• Nie Znaleziono Wyników

Van wieg tot wooneenheid: Een inventariserend onderzoek naar de woonsituatie van kinderen en jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van wieg tot wooneenheid: Een inventariserend onderzoek naar de woonsituatie van kinderen en jongeren"

Copied!
95
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)

VAN WIEG TOT

WOONEENHEID

Bibliotheek TU Delft

1111111111111

C 1713871

(3)

VOLKSHUISVESTING

(4)

VAN WIEG TOT

WOONEENHEID

Een inventariserend onderzoek naar de

woonsituatie van kinderen en jongeren

Sandra Adrianow

(5)

De serie 'Volkshuisvesting in theorie en praktijk' wordt uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628 CN Delft

telefoon: (015) 783254

Druk: Planeta BV, Haarlem

CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Adrianow, Sandra

Van wieg tot wooneenheid / Sandra Adrianow. - Delft: Delftse

Universitaire Pers. - 111., tab. - (Volkshuisvesting in theorie en praktijk; dl. 22)

ISBN 90-6275-557-7

Copyright © 1989 by Delft UniversityPress, The Netherlands

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher: Delft University Press, Delft, The Netherlands.

(6)

INHOUD

Voorwoord i

1 Inleiding 1

DEEL I: JEUGDIGEN DIE (NOG) 'l'HDIS 1K»iEIf

2 De huisvestingssituatie van jeugdigen 5

2 . 1 Inleiding 5

2.2 De feitelijke huisvestingssituatie 6 2.2.1 Activiteiten en ruimtegebruik in de woning 6 2.2.2 Activiteiten en ruimtegebruik in de

woonomgeving 9

2.3 De gewenste huisvestingssituatie 10 2.4 Ruimtelijke voorwaarden voor een op jeugdigen

afgestemde omgeving 20

2.5 Kennishiaten 24

3 De feitelijke en gewenste situatie 27

3.1 Inleiding 27

3.2 De feitelijke situatie in relatie tot de gewenste

situatie 27

3.3 De wenselijke situatie 31

DEEL II: JEUGDIGEN DIE OP ZIaIZELF (GAAR) WONEN

4 Op zichzelf wonen: wenselijkheid en mogelijkheden 33

4.1 Inleiding 33

4.2 De wenselijkheid van het op zichzelf wonen 34 4.3 De toegang tot de woonruimtemarkt 36

4.3.1 Het aanbod 36

4.3.2 De vraag 40

4.4 Inkomen en woonlasten 42

4.5 De overheid 45

4.6 Kennishiaten 46

5 De feitelijke huisvestingssitu~tie van jongeren die

op zichzelf wonen 47 5.1 Inleiding 47 5.2 Huisvesting 47 5.3 Persoons- en huishoudenskenmerken 48 5.4 Geografische spreiding 50 5. 5 Soort woonruimte 51 5.6 Kennishiaten 58

6 Verhuisplannen en de gewenste huisvesting van jongeren 59

6.1 Inleiding 59

6.2 Verhuisplannen 59

(7)

7 Conclusies en aanbevelingen 7.1 Conclusies

7.2 Aanbevelingen 8 Samenvatting

Bijlage 1: Begripsomschrijvingen Bijlage 2: Gebruikte literatuur

67 67 70 73 77 81

(8)

VOORWOORD

In de nota Jeugdbeleid (1984) wordt gesteld dat de eerste verant-woordelijkheid voor de ontwikkeling van jeugdigen naar volwassen-heid bij de sociale verbanden ligt, waarin de jeugdigen

opgroei-en. De overheid heeft hierin een voorwaardenscheppende taak.

In het jeugdbeleid geldt huisvesting als een belangrijke factor in de ontwikkeling van jeugdigen. Feitelijke kennis over de actuele huisvestingssituatie van jeugdigen is nodig om te kunnen reageren op voorgestelde maatregelen, waarbij het belang van

jeugdigen in het geding is of kan zijn. Kennis van zaken is

eveneens noodzakelijk voor het signaleren van knelpunten en het aandragen van oplossingen.

Het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde is in 1988 gevraagd in de behoefte aan actuele informatie op het terrein van jeugd en huisvesting te voorzien.

Het rapport bestaat uit twee delen. Het eerste deel behandelt de huisvestingssituatie van jeugdigen die (nog) thuis wonen, terwijl het tweede deel in gaat op de huisvestingssituatie van jeugdigen die op zichzelf (gaan) wonen. Hierbij is gebruik gemaakt van reeds uitgevoerd onderzoek en van gegevens uit het Woningbehoef-tenonderzoek 1985/1986.

In de begeleidingsconunissie van het onderzoek hadden de heren P.J.M. Geijsel (WVC) en E.Y. Yperlaan (WVC) zitting.

Ik dank hen en mijn collega' s van het OTB voor het kritisch doorlezen van de concept-teksten en hun stimulerend commentaar.

Sandra Adrianow Delft, mei 1989.

(9)

1

INLEIDING

In 1988 heeft de Direktie Jeugdbeleid van het Ministerie van

Welzijn, volksgezondheid en CUltuur het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde opdracht tot uitvoering van het onder-zoek 'Van wieg tot wooneenheid' verleend.

In het Nederlandse jeugdbeleid wordt de huisvestingssituatie als een belangrijke factor beschouwd in de ontwikkeling van jeugdigen naar volwassenheid. Kennis van de feitelijke huisvestingssituatie van de jeugdigen alsmede over opvattingen over de gewenste huis-vestingssituatie, is nodig om al of niet gevraagd te kunnen reageren op voorgestelde maatregelen, waarbij de belangen van jeugdigen in het geding zijn of kunnen zijn. Voorbeelden zijn het bezuinigingspakket op de huursubsidie en het voorontwerp bouwbesluit, waarin onder meer de minimum oppervlakte-eisen van woningen worden verlaagd.

Ook voor het signaleren van knelpunten en het doen van voorstel-len om deze knelpunten op te lossen is meer nodig dan het terug-vallen op min of meer impliciete notities of fragmentarische kennis.

De probleemstelling van dit onderzoek valt uiteen in 4 vragen: a hoe is de feitelijke huisvestingssituatie van gezinnen in

Nederland toegesneden op de aspecten die voor de ontwikkeling van jeugdigen naar volwassenheid relevant zijn, en consequen-ties voor de opvoeding hebben;

b wat zijn gangbare, gehanteerde en uit onderzoek afkomstige opvattingen over de gewenste huisvestingssituatie van gez1n-nen, toegespitst op aspecten die voor de ontwikkeling en opvoeding van kinderen van belang zijn;

c hoe is de feitelijke huisvestingssituatie in Nederland van jongeren die zelfstandig wonen, en wat zijn de mogelijkheden van jongeren vanaf 18 jaar om zelfstandig te gaan wonen;

d wat zijn gangbare, gehanteerde en uit onderzoek afkomstige opvattingen over de gewenste huisvestingssituatie voor jonge-ren die zelfstandig willen wonen, alsmede over de vraag in hoeverre het zelfstandig gaan of willen wonen van jongeren op een bepaalde leeftijd gewenst is?

De beantwoording van deze vragen heeft tot doel zowel de feite-lijke huisvestingssituatie als opvattingen over de gewenste huisvestingssituatie van jeugdigen te verkennen. Het onderzoek is niet gericht op het toetsen van theorieën en ook niet op het ontwikkelen van theorieën.

Het onderzoek behelst een beschrijving van de (gewenste) huisves-tingssituatie (woning en woonomgeving) van de Nederlandse jeugd

(personen in de leeftijd van 0 tot 25 jaar), toegesneden op 1

(10)

aspecten die voor de ontwikkeling en opvoeding van kinderen van belang zijn. De beschrijving valt uiteen in twee delen. In bet eerste deel. gaat het om de huisvestingssituatie van gezinnen, aangezien kinderen gewoonlijk een groot deel van hun jeugd in dat verband wonen. Hierbij wordt ingegaan op het gebruik en de bele-ving van de woning en woonomgebele-ving door jeugdigen. Aspecten die aan de orde komen, zijn de ruimtebehoefte van jeugdigen voor spelactiviteiten en andere vrijetijdsbezigheden, eisen en ruimte-lijke voorwaarden die aan woning en woonomgeving gesteld kunnen worden, welke problemen zich in de feitelijke huisvestingssitua-tie voordoen en wat de wenselijke huisvestingssituahuisvestingssitua-tie zou kunnen zijn. In dit deel gaat het om jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 25 jaar, waarbij er 4 leeftijdscategorieën worden onderscheiden: a jeugdigen voor de basisschool (0-4 jaar);

b jeugdigen op de basisschool (4-12 jaar);

c jeugdigen in het voortgezet onderwijs (12-18 jaar); d jeugdigen na het voortgezet onderwijs (18-25 jaar).

In het tweede deel. gaat het om de (gewenste) huisvestingssituatie van jeugdigen die op zichzelf (willen of gaan) wonen. Hierbij gaat het om jongeren in de leeftijd van 18 tot 25 jaar. Wij gaan in op de (gewenste) wijze van huisvesting en kenmerken van de (gewenste) woonruimte. Tevens komen een aantal ontwikkelingen aan de orde die van invloed kunnen zijn op de (gewenste) huisves-tingssituatie.

Voor het ontwerpen van een referentiekader is gebruik gemaakt van de vele reeds uitgevoerde onderzoeken op diverse deelterreinen. Door onderzoeksresultaten en interpretaties van anderen te ver-kennen, analyseren, vergelijken en evalueren, zijn de belang-rijkste uitkomsten beschreven en zijn hiaten in de kennis aan-gegeven. Tevens heeft een (partiële) analyse van gegevens uit het Woningbehoeftenonderzoek 1985/1986 bijgedragen aan de beantwoor-ding van de probleeemstelling.

Een aantal beperkingen die verband houden met het korte tijdsbe-stek voor dit onderzoek en de aard van het statistisch materiaal zijn:

Activiteiten die in relatie kunnen worden gebracht met school, zoals het maken van huiswerk en het naar school gaan, zijn in het onderzoek niet meegenomen. Dergelijke activiteiten stellen echter wel eisen aan de woning en woonomgeving.

Alhoewel sociaal-culturele voorzieningen in de woonomgeving een belangrijke functie vervullen voor de jeugd, komen deze niet of nauwelijks aan de orde. De rol die dergelijke voor-zieningen voor de jeugd kunnen spelen, is een afzonderlijk on-derzoek waard.

Voor zover gebruik is gemaakt van gegevens uit het Woningbe-hoeftenonderzoek 1985/1986, hebben er geen vergelijkingen plaatsgevonden met eerder gehouden Woningbehoeftenonderzoeken, aangezien er sprake is van verschillende indelingen in leef-tijdscategorieën.

Het rapport begint met de beschrijving van de huisvestingssitua-tie, zowel de feitelijke als de gewenste situahuisvestingssitua-tie, van jeugdigen die nog thuis wonen. De ruimte die de jeugdigen in de woning en

(11)

woonomgeving gebruiken of nodig hebben, hangt sterk samen met de activiteiten die ze willen ontplooien. Wil er echter sprake zijn van een op jeugdigen afgestemde huisvestingssituatie, dan is het noodzakelijk dat die ruimte aan een aantal voorwaarden voldoet

(hoofdstuk 2) •

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op een aantal problemen die zich in de feitelijke huisvestingssituatie voordoen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een tweetal suggesties om te komen tot een wense-lijke huisvestingssituatie.

Op de vraag of het wenselijk is dat jongeren op zichzelf gaan wonen en welke mogelijkheden er dan zijn, wordt in hoofdstuk 4 ingegaan. Hierbij valt te denken aan factoren die een rol spelen bij de beslissing om het ouderlijk huis te verlaten en factoren die aanbod en vraag van woonruimte door jongeren beïnvloeden. Met dit hoofdstuk begint tevens het tweede deel van het onder-zoek.

In hoofdstuk 5 komt de feitelijke huisvestingssituatie aan de orde van jongeren die het ouderlijk huis hebben verlaten om een eigen huishouden te gaan voeren. Aspecten die aan een nadere beschouwing worden onderworpen, zijn onder meer de soort woon-ruimte die jongeren bewonen, alsmede een aantal kenmerken van die woonruimte.

De vraag hoe jongeren wensen te wonen, wordt in hoofdstuk 6 beantwoord. Naast cij fers over het aantal reeds op zichzelf wonende jongeren die van woonruimte wensen te veranderen, worden eveneens cij fers gepresenteerd van het aantal nog thuiswonende jongeren die op zichzelf willen gaan wonen. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal kenmerken van de door jongeren gewenste woonruimte.

Het rapport wordt afgesloten met een aantal conclusies en aanbe-velingen (hoofdstuk 7) en een samenvatting (hoofdstuk 8).

In de bijlagen zijn de begrippenlijst en een lijst met de ge-bruikte literatuur opgenomen.

(12)

2

DE HUISVESTINGSSITUATIE VAN JEUGDIGEN

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de feitelijke en gewenste huisvestingssituatie van jeugdigen. Uitgangspunten voor een be-schrijving van de feitelijk situatie (2.2) zijn de activiteiten en het daarmee samenhangende ruimtegebruik van jeugdigen in

woning en woonomgeving. Ditruimtegebruik is eveneens

afhan-kelijk van de leeftijd van het kind. In het vervolg zullen zoveel mogelijk de volgende leeftijdscategorieën gehanteerd worden: al jonge kinderen (0-4 jaar); de kinderen gaan nog niet naar

school en zijn bijna geheel afhankelijk van het primaire opvoedingsmilieu: het gezin of andere samenlevingsverbanden; bl schoolkinderen (4-12 jaar); naast het gezin of andere

samen-levingsverbanden gaat de school als opvoedingsmilieu fungeren en het derde opvoedingsmilieu (vrienden, clubs, sportvereni-gingen e.d.) doet zijn intrede;

cl pubers (12-18 jaar); de overgang naar het voortgezet onderwijs vindt plaats. Het derde opvoedingsmilieu gaat in toenemende mate een plaats innemen;

dl jongeren (18-25 jaar). De opvoeding op school wordt beeindigd

en het derde opvoedingsmilieu gaat een grote rol spelen. Een deel van de jongeren kiest voor de overgang naar het hoger

beroeps- of wetenschappelijk onderwijs. De overige jongeren

kunnen deel gaan uitmaken van de beroepsbevolking.

De officiële volwassenheidsgrens is door het Burgerlijk

Wet-boek bepaald op 18 jaar en op deze leeftijd worden een aantal rechten en plichten verkregen. Een uitzondering hierop is de volwaardige status in het inkomensstelsel; deze wordt op

23-jarige leeftijd bereikt.

De bovenstaande indeling in leeftijdsgroepen is in verschillende

publicaties terug te vinden. Naast leeftijd en activiteiten die jeugdigen ontplooien, spelen ook factoren als sociaal-economische klasse, sociaal-cultureel milieu en sexe een rol bij de ruimtebe-hoefte van jeugdigen in woning en woonomgeving. In het kader van deze studie komen deze factoren niet of slechts terloops aan de orde.

In 2.3 komt de gewenste huisvestingssituatie aan de orde. uit-gaande van de behoeften van het kind wordt nagegaan wat de ruim-tebehoefte in woning en woonomgeving is. Het is van groot belang dat woning en woonomgeving aan de behoeften van jeugdigen tege-moet komen. Er dient een aantal ruimtelijke voorwaarden te worden verwezenlijkt, wil er sprake zijn van een op jeugdigen afgestemd woonmilieu (2.4). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een over-zicht van de belangrijkste kennishiaten (2.5).

5

(13)

2.2 De feitelijke huisvestingssituatie

De huidige huisvestingssituatie wordt benaderd door in te gaan op de feitelijke activiteiten van jeugdigen voor zover deze een rol spelen bij het ruimtegebruik van jeugdigen in woning en woon-omgeving.

Een groot aantal activiteiten van jeugdigen in de directe woonom-geving en thuis heeft een speels karakter. Spel levert bij uit-stek een belangrijke bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van kinderen.

Spel wordt vaak verward met vrijetijdsbesteding en wordt veelal als een kinderlijke activiteit beschouwd. Volwassenen recreëren, joggen, spelen tennis en dergelijke. Ze hebben vaak een bepaalde bedoeling met deze activiteiten; ze zoeken ontspanning, aflei-ding, recreatie en gezelligheid. Spel dient evenwel te worden gezien als een activiteit die in de vrije tijd wordt gedaan, maar die niet de bedoeling heeft die volwassenen in het algemeen hebben met hun vrijetijdsactiviteiten. Dit betekent echter niet dat het spelen van kinderen doelloos is. Het doel ligt in het spelen zelf. Kinderen leven in een eigen wereld die betekenis heeft voor henzelf. De werkelijke wereld wordt tijdelijk vervan-gen door de eivervan-gen wereld van waaruit geleidelijk de werkelijke wereld wordt verkend en ervaren.

De betekenis van het spel voor de ontwikkeling van kinderen kan aangegeven worden door middel van de verschillende aspecten die met betrekking tot spel te onderscheiden zijn, te weten spel als risico, als oefening van sociale vaardigheden, als onderzoek en spel als ordening van de wereld. Spel bevordert de motorische, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Op latere leeftijd maakt de interesse voor de diverse spelvormen plaats voor de vrijetijdsbezigheden van de volwassenen.

2.2.1 Activiteiten en ruimtegebruik in de woning

Het relatief sporadische onderzoek naar het gebruik en de bele-ving van de woning door jeugdigen betreft hoofdzakelijk onderzoek naar het gebruik van de woning. Het wekt enige verwondering dat er zo weinig onderzoek is gedaan, aangezien kinderen in de leef-tijd tot 12 jaar een groot deel van hun vrije leef-tijd binnenshuis doorbrengen, vooral als het slecht weer is of als ze in flats wonen.

Gegevens over het gebruik van de woning door kinderen zijn onder andere verzameld met het doel vragen te kunnen beantwoorden, zoals: wat doen de kinderen, waar verrichten ze deze activiteiten en met wie? De belangrijkste onderzoeksthema' s zijn dan ook de activiteiten van jeugdigen en de ruimten die daarvoor worden gebruikt.

Welke activiteiten ontplooien kinderen binnen? Naast de verplich-te bezigheden (slapen, everplich-ten, huishoudelijke bezigheden e.d.) vallen onder de activiteiten die binnenshuis plaatsvinden, acti-viteiten die betrekking hebben op onderwijs en ontwikkeling, spel en andere vrijetijdsbezigheden.

Cijfers over de vrijetijdsbesteding van de Nederlandse jeugd worden onder meer verzameld door het Centraal Bureau voor de

(14)

1'1

statistiek en het Sociaal en CUltureel Planbureau. In tijdsbe-stedingsonderzoeken (SCP, 1986) worden de vrijetijdsactiviteiten van jeugdigen onderscheiden in 9 categorieën van bezigheden, te weten:

onderhouden huiselijke contacten;

kijken en/of luisteren naar televisie, radio, afspeelappara-tuur;

lezen van kranten, tijdschriften, boeken; uitrusten, ontspannen;

bezig zijn met politiek, levensbeschouwing, vrijwilligerswerk; uitgaan;

recreëren buitenshuis;

beoefenen van hobby's, sport, (kinder) spel;

bezig zijn met planten, dieren, tuin, doe-het-zelf.

Naast vrijetijdsactiviteiten wordt door de jeugdigen tijd besteed aan verplichte bezigheden, zoals arbeid, huishoudelijke en ge-zinstaken, onderwijs en ontwikkeling, en overige activiteiten. In het kader van dit onderzoek worden deze laatstgenoemde ac-tiviteiten niet aan een nadere beschouwing onderworpen. In de publicaties van het Centraal Bureau voor de statistiek en het Sociaal en CUltureel Planbureau worden onder de verplichte bezigheden thuis onder meer de huiswerk- en studieactiviteiten begrepen. Hierdoor is het niet mogelijk na te gaan welk deel van de jeugd thuis huiswerk maakt of studieactiviteiten onderneemt en hoeveel tijd aan dergelijke activiteiten wordt besteed. Doordat de gegevens aan verschillende bronnen zijn ontleend, is het niet altijd mogelijk de onderscheiden leeftijdscategorieën met elkaar te vergelijken.

In de zojuist genoemde publicaties begint de jeugdperiode overi-gens over het algemeen op I3-jarige leeftijd.

uit de beperkte beschikbare cijfers over de vrijetijdsbesteding van

±

6 tot

±

13 jarigen (CBS, 1977) blijkt dat de meest beoefen-de activiteiten in beoefen-de vrije tijd zijn: spelen (77%), televisie kijken (55%), tekenen (47%),lezen (46%) en naar de radio luiste-ren (37%).

De vrijetijdsactiviteiten die de

±

13 tot

±

18 jarigen verrich-ten, zijn: televisie kijken (97%), naar de radio luisteren (95%), naar muziek van piek-up of andere afspeelapparatuur (93%) luiste-ren en lezen (82%). Het spelen van gezelschapsspelen (52%) zijn ook gebruikelijke bezigheden. Zo'n 49% van de ondervraagde jeug-digen verricht creatieve activiteiten, zoals schilderen, weven, tekenen, knutselen of handwerken en 34% heeft een verzamelhobby

(CBS, 1983). Het Sociaal en CUltureel Planbureau geeft voor enkele van deze vrijetijdsbezigheden het aantal uren per week dat daaraan wordt besteed (SCP, 1986).

Tot slot de cij fers voor de

±

18 tot

±

25 jarigen: lezen (96%), televisie kijken (96%), naar de radio luisteren (95%) en naar muziek luisteren van afspeelapparatuur (90%). Voor 75% van de ondervraagden is het doen van gezelschapsspelen een geliefde bezigheid. Creatieve activiteiten worden door 50% van de onder-vraagden verricht, terwijl 53% een hobby heeft, zoals verzamelen, het kweken van planten of sleutelen aan bronuner, motor of auto

(15)

Afb. 2.1: Kinderen breDlJen een deel van hun vrije tijd

binnens-huis door

Voor de 0 tot ± 6 jariqen ontbreken dergelijke cijfers. uit een Zweeds onderzoek (Gaunt, 1980) is bekend geworden dat de binnens-huisactiviteiten van kinderen in de leeftijd van 2 tot 7 jaar voornamelijk een passief en stil karakter hebben. De activiteiten die binnen het meest werden gedaan, zijn het spelen met blokken, lego, auto's, treinen, het tekenen en het bekijken van kinderboe-ken.

Weliswaar mede afhankelijk van de aard van de activiteiten, de leeftijd van het kind en grootte en indeling van de woning, is er sprake van een koppeling tussen de activiteit en de plek in de woning. Zo mag aangenomen worden dat er over het algemeen in de woonkamer naar de televisie gekeken wordt en vinden daar vaak de gezamenlijke gezinsactiviteiten plaats. Zuigelingen en peuters verblijven veelal in de woonkamer, in de directe nabijheid van de verzorger(s), terwijl schoolkinderen graag in de eigen kamer spelen (indien aanwezig). Pubers en jongeren gebruiken de eigen kamer niet zozeer voor het spelen, alswel voor het alleen zijn, de uitoefening van hobby's of voor huiswerk en studieactivitei-ten. In kleine woningen is er in de regel geen speciale speel-plek, maar moeten kinderen het doen met restruimtes (Gaunt, 1980; Pollowy, 1977). De gegevens van het Centraal Bureau voor de statistiek en het Sociaal en CUltureel Planbureau zijn gebaseerd op vrijetijdbezigheden thuis en buitenshuis. Op de vraag waar de activiteiten plaatsvinden binnen de woning wordt helaas geen antwoord gegeven.

(16)

2.2.2 Activiteiten en ruimtegebruik in de WOOllOlDlJeving

Er is relatief veel onderzoek verricht naar het gebruik en de beleving van de woonomgeving door kinderen. Het merendeel van de onderzoeken bestaat uit case-studies van één of meer omgevingen. Onderlinge vergelijkingen worden bemoeilijkt door het gebruik van verschillende indelingen in activiteiten, leeftijdsgroepen en lokaties. Informatie over het gebruik en de beleving van de woonomgeving is verzameld door middel van systematische en/of participerende observaties, interviews met kinderen of

volwas-senen, het laten tekenen van de omgeving of het laten bijhouden van dagboeken door kinderen of een combinatie van genoemde tech-nieken. De belangrijkste onderzoeksvariabelen zijn activiteit, sexe, leeftijd en omgeving. Voor alle vier variabelen geldt echter dat de onderzoeken in hoofdzaak op jeugdigen in de leef-tijd tot 12 jaar betrekking hebben.

In de onderzoeken naar de buitenshuisactiviteiten van de jeugd neemt het spelgedrag een belangrijke plaats in. Ook aspecten als ruimte- en materiaalgebruik tijdens het spelen en de tijdsbeste-ding bij de diverse spel soorten krijgen de aandacht.

Naast theoretisch onderzoek op het gebied van kinderspel, wordt er veel practische aandacht besteed aan de verschillende spelvor-men. Hierbij worden de volgende spelvormen onderscheiden:

Exploratie en bewegingsspel. Activiteiten met de nadruk op het motorisch bezig zijn.

Constructiespel. Hierbij gaat het zowel om manipulatie-activi-teiten als het vormgeven van de eigen omgeving.

Fantasiespel. De eerste sociale relaties worden gelegd door het imiteren van anderen. Daaruit komt zowel het rollenspel voort, waarin het gedrag van anderen meer uitgebreid wordt nagebootst, als het fantasiespel waarbij het kind zijn of haar eigen wereld creëert, alleen of samen met anderen.

Receptief spel. Het betreft hier activiteiten die gekenmerkt worden door relatief grote lichamelijke rust. Het observeren van anderen, rondhangen, luisteren naar, indrukken opdoen, spelen een belangrijke rol.

Afhankelijk van de leeftijd en fase in de ontwikkeling van de kinderen kunnen bepaalde spelvormen overheersen, maar de andere spelvormen blijven daarnaast aanwezig.

Belangrijk is de bevinding dat kinderen de meest intensieve ge-bruikers van de woonomgeving zijn. Niet alleen speciaal aangeleg-de (kinaangeleg-der)speelplaatsen woraangeleg-den door aangeleg-de kinaangeleg-deren gebruikt, maar de gehele woonomgeving, zodra het maar enigszins mogelijk is wat betreft bereikbaarheid en veiligheid: op de stoep, op straat, bij de bouw, onder de bosjes, op de parkeerplaats (Ackermans, 1970; Güttinger, 1974; Zerner, 1977) Alleen in stedelijke woonomgevin-gen, waar dergelijke mogelijkheden veelal ontbreken, worden speelplaatsen intensiever gebruikt dan de rest van de woonom-geving (Bleeker en Mulderij, 1982; Cooper, 1974; Nielander, 1983; Werkgroep Speelplaatsen OUde Stadswijken, 1980). Onderzoek naar verschillende woonmilieus heeft niet kunnen aantonen dat er een verband bestaat tussen bijvoorbeeld het wonen in flats en de ontwikkeling van het kind.

Ongeacht het soort woonomgeving (flatwijk, volkswijk, camping en dergelijke) bedenken kinderen van alles om zich te vermaken

(17)

(Bleeker en Mulderij, 1982; Pinto Masis, 1986). Wel wordt veelal geopperd dat de inrichting van bepaalde woonomgevingen (bijvoor-beeld hoogbouwwijken) extra aandacht behoeft om tegemoet te komen aan de behoeften van de jeugd.

uit onderzoek blijkt dat een aantal plekken in de woonomgeving veel of gevarieerd wordt gebruikt. Dit blijken met name plekken te zijn die aan een aantal voorwaarden voldoen:

a Plekken waar iets te beleven valt, zoals de straat, een kruis-punt of een winkelcentrum, of plekken waar verschillende activiteiten mogelijk zijn, waar een aantal spel soorten naast elkaar plaatsvinden, zoals verstoppertje, fantasiespel, con-structiespel op bijvoorbeeld rommellandjes of geaccidenteerde terreinen (Bleeker en Mulderij, 1978, 1982; Hart, 1979; Jacobs en Jacobs, 1980; Moore, 1980; Zerner, 1977).

b Plaatsen waar anderen zijn, zodat sociale contacten mogelijk zijn (Bleeker en Mulderij, 1978; van Gils, 1984; Güttinger, 1979; Zerner, 1977).

c Plekken met een afwisselende omgeving, verschillende gebruiks-mogelijkheden, gevarieerd uiterlijk (Van Andel, 1985; van Gils, 1984; Güttinger, 1974; Zerner, 1977).

d Plekken waar natuurlijke elementen aanwezig zijn, zoals gras, water, zand, bomen (Ackermans, 1970; Van Andel, 1985; Cooper, 1974; Hart, 1979).

e Spannende en gevaarlijke plekken (Hart, 1979) maar ook veili-ge, intieme, beschutte en verborgen plekken (Bleeker en Mulde-rij, 1982; Zerner, 1977).

2.3 De gewenste huisvestingssituatie

De gewenste huisvestingssituatie wordt benaderd door vanuit de behoeften van het kind de gewenste ruimtebehoefte aan te geven. In pedagogiSChe literatuur (Bleeker en Mulderij, 1978; Pinto Masis, 1986) over kinderen en wonen worden de volgende behoeften van kinderen benadrukt:

behoefte aan geborgenheid en privacy; behoefte aan veiligheid:

behoefte ergens te zijn, ergens thuis te horen: behoefte tot exploratie:

behoefte aan fantasie;

behoefte aan sociale contacten;

behoefte aan betrokkenheid (zegt iets over de relatie tussen kinderen en hun woonomgeving).

Deze behoeften kunnen overigens naar leeftijd en ontwikkelingsfa-se variëren; zo is bijvoorbeeld de behoefte aan sociale contacten bij een peuter minder groot dan bij een puber of jongere.

De ruimtebehoefte in de woning en woonomgeving is echter afhanke-lijk van de ontwikkelingsfase waarin het kind verkeert en de daarmee gepaard gaande activiteiten. Per leeftijdscategorie zal dus worden aangegeven wat de belangrijkste ontwikkelingskenmerken en activiteiten zijn, en wat de daarmee samenhangende ruimtebe-hoefte is (Stichting Ruimte, 1974, 1979; Verwer, 1986; Werkgroep Speelplaatsen OUde Stadswijken, 1980). Voor zover het de ruimte-behoefte in de woonomgeving betreft, is in hoofdzaak gebruik ge-maakt van onderzoeksmateriaal van de Stichting Ruimte. De

(18)

uitga-ven van de stichting Ruimte behoren tot de We1nl.ge Nederlandse publicaties waarin ruimtelijke eisen en aanbevelingen op een overzichtelijke wijze worden gepresenteerd voor overheid, deskun-digen (met name ontwerpers) en betrokken bewoners.

A Jonge kinderen (0-4 jaar)

Jonge kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar kunnen onderschei-den woronderschei-den in baby's en peuters:

Baby's (0-1 jaar)

Baby' s dienen een volstrekt gevoel van veiligheid te hebben in

de woning en de woonomgeving en ze hebben behoefte aan buiten-lucht. Baby's zijn georiënteerd op en afhankelijk van de verzor-ger(s). De verzorger bepaalt zowel binnen als buiten de woning de ruimte die de zuigeling kan waarnemen en verkennen. In deze levensfase vindt de ervaring van het eigen lichaam plaats, is er sprake van een toenemende beheersing van de lichaamsbewegingen en ontwikkelen de zintuigen zich: horen, zien, voelen/tasten.

De ruimtebehoefte in de woning:

Een rustige en veilige babykamer, waar de baby geluid kan produceren zonder dat het storend is voor anderen, terwijl noodkreten wel gehoord kunnen worden.

De woonkamer is het vertrek, waar de baby in wakkere toestand de meeste tijd verblijft. De woonkamer dient daarom tochtvrij en behaaglijk van temperatuur te zijn.

Er kan reeds behoefte zijn aan een eigen besloten plekje voor het eerste spel, in de nabijheid van de verzorger, in of bui ten de box.

In de woonomgeving:

Voor baby's dient de omgeving beschutte plekken voor box en/of kinderwagen te bevatten, bijvoorbeeld op het balkon of in de tuin.

Ook beschutte wandelpaden, zit- en ontmoetingsplaatsen dienen in de directe omgeving aanwezig te zijn.

Peuters (1-4 jaar)

De belangstelling voor de omgeving neemt toe. In deze fase dienen de peuters, afhankelijk van hun individuele ontwikkeling, gelei-delijk aan zelfstandig naar buiten te kunnen gaan om in de nabij-heid van de woning te spelen. De contacten met de huisgenoten zijn uitgebreid. Aan contact met andere kinderen is wel behoefte, maar de peuters spelen eerder naast elkaar dan met elkaar. Met de ontwikkeling tot "loop-kind" neemt de actieradius toe, alhoewel de peuter nog steeds de veilige nabijheid van de verzorger zoekt. Ook de basis voor de ontwikkeling van de taal wordt gelegd en er vindt een begin van socialisatie plaats: zindelijk worden, leren omgaan met en richting geven aan agressie, vernielzucht en vrije expressie. De beweeglijkheid neemt toe en het zogenaamde functie-of bewegingsspel speelt een belangrijke rol in deze levensfase.

De zintuiglijke ervaringen worden uitgebreid en ontwikkeld. Boeiend is het fantasie- of rollenspel, waarbij zaken en gebeur-tenissen een bepaalde betekenis krijgen. Zo fungeert een doos als

(19)

Afb. 2.2: Riet alleen speciaal aangelegde speelplaatsen worden door kinderen gebruikt, ook op de stoep wordt veel gespeeld

Afb. 2.3: Plekken die veel door jeugdigen worden gebruikt, zijn vaak plekken waar anderen zijn

(20)

boot, auto en dergelijke. Van gevormd of ongevormd materiaal, zoals zand en blokken, worden nieuwe vormen gemaakt.

De ruimtebehoefte in de woning:

De babykamer wordt een rustige en veilige peuterkamer.

Voor de peuter is ook een tochtvrije, behaaglijke en veilige woonkamer nodig, want ook het leven van de peuter vol trekt zich voor een groot deel in de woonkamer.

De woonkamer dient het kind verder de gelegenheid te bieden om zich te verbergen en zich terug te trekken. Te weinig ruimte

kan ertoe leiden dat een peuter initiatiefloos is, te weinig gelegenheid krijgt om bepaalde bewegingen te oefenen, die het op latere leeftijd nodig zal hebben om met anderen te kunnen meekomen.

De peuter dient in de woonkamer over een rustige speelhoek te beschikken. Deze speelhoek dient van de opruimwoede van de verzorger te worden gevrijwaard, aangezien het kind hiermee de gelegenheid wordt ontnomen zich aan bepaalde voorwerpen te hechten.

In de woonomgeving:

Een eigen privé-buitenruimte voor peuters en ook kleuters is wenselijk, doordat deze veiligheid en een vertrouwde sfeer biedt. Voorbeelden zijn tuin, balkon en patio.

Voor de binnen-buitenrelatie (woning-woonomgeving) is het van belang dat: - de weg woning-woonomgeving kort is;

- de peuter deze weg zelfstandig kan begaan;

de elementen op weg naar buiten hanteerbaar zijn (deuren, bel en dergelijke);

- het overgangsgebied tussen privé en openbaar ge-bied zich leent voor kinderspel.

Beschutte plekken dienen in de directe omgeving aanwezig te zijn: groenvoorzieningen kunnen hierbij een belangrijke func-tie vervullen.

Peuters voelen zich beter thuis in kleinschalige ruimten, doordat ze de ruimte kunnen overzien.

Peuters spelen graag met zand en water. B Schoolkinderen (4-12 jaar)

Voor de categorie schoolkinderen worden 3 leeftijdsgroepen onder-scheiden, te weten:

kleuters (4-6 jaar);

jonge schoolkinderen (6-9 jaar); oudere schoolkinderen (9-12 jaar). Kleuters (4-6 jaar)

Typerend voor deze fase is algemene rijping en verdere ontwikke-ling van de persoonlijkheid.

Door de toegenomen motorische mogelijkheden en de drang naar verkenning neemt de actieradius van de kinderen toe. Permanent toezicht is niet meer nodig, zodat de actieradius uitgebreid kan worden tot ongeveer 100 meter (straat en woonblok). Kleuters kunnen samenspelen met andere kinderen zonder de aanwezigheid van de verzorger. Ze imiteren gedragingen van anderen en aangeleerd gedrag wordt vastgehouden. Op deze leeftijd zijn kleuters

(21)

gevoe-lig voor opvoeding. Er ontstaat een scheiding tussen de behoeften waarin de woning kan voorzien en die waarvoor de buitenwereld noodzakelijk is. Binnenshuis hebben kleuters behoefte aan een eigen bewaarplaats; ze willen vaak van alles bewaren. Spelen met ongevornd materiaal blij ft boeiend, maar daarnaast komen ook kleurkrijt en potlood in de belangstelling. Constructie- en expressiespelen spelen een rol van grote betekenis.

De ruimtebehoefte in de woning:

Voor de eigen plek in huis wordt langzamerhand een eigen kamer belangrijk, waar het speelgoed bewaard kan worden. Indien het speelgoed in een ander vertrek wordt opgeborgen (buiten bereik van het kind), wordt het kind de spontane gelegenheid tot spe-len ontnomen.

De inrichting van zowel de eigen plek/kamer als de rest van de woning dient op de kleuters te zijn afgestemd en moet vooral veilig zijn.

Afb. 2.4: Beschutte speelruimte

In de woonomgeving:

Ook voor kleuters is de aanwezigheid van beschutte plekken, zand en water en een directe binnen-buitenrelatie van belang. Speelruimte in de nabijheid van de woning is van groot belang voor de kleuters. Binnen de actieradius dienen voldoende speelplekken te zijn, zoals een brede stoep, een grasveld en een plein.

Toegankelijkheid van de woonomgeving. Voor de veiligheid van de kleuters dient het verkeer aan banden te worden gelegd. Ook de samenhang in een variatie aan werelden is een punt van aan-dacht: routes naar open ruimten, meer beschutte plekken, groene plekken, natte plekken en verharde terreinen.

(22)

Gebouwde voorzieningen, zoals een peuterspeelzaal of een clubgebouw. Het betreft hier veelal voorzieningen op buurt- of wijkniveau waar onder meer programma's aangeboden worden voor kleuters. Voorbeelden zijn muzieklessen voor kleuters of activiteiten in groepsverband in het wijkcentrum.

Speelruimte buiten de actieradius:- speeltuin; - bouwspeelplaatsi - kinderboerderij; - speelweide. Janqe sch001k:inderen (6-9 jaar)

De sociale contacten van jonge schoolkinderen z1Jn toegenomen in vergelijking met de vorige fase. Het kind gaat meer in groepsver-band spelen. De speelgroepen bestaan voornamelijk uit kinderen uit de eigen buurt. Het kind ervaart in de groep, waarmee het zich identificeert, een grote mate van veiligheid en geborgen-heid. Er worden sociale vaardigheden geleerd en de kinderen hebben ervaringen te verwerken als vijandigheid, overheersing, aanvaarding of uitoefening van leiderschap, samenwerking of competitie. ongeremde speelsheid en fantasie maken plaats voor belangstelling voor het concrete en practische, en het kind wordt realistisch en weetgierig. Zelfstandigheid en persoonlijkheid ontwikkelen zich. Aan het einde van deze leeftijdsperiode kan het merendeel van de kinderen in grote mate zelfstandig aan het verkeer deelnemen. De actieradius neemt duidelijk toe, mede doordat de school niet altijd in de direkte omgeving van de woning is gelegen en veel kinderen van deze leeftijd over een fiets beschikken. Desondanks is het spelbereik van de kinderen in het algemeen slechts 300 à 400 meter van de woning. Bij deze kinderen is er niet alleen belangstelling voor dieren, ze kunnen ze bovendien zelf verzorgen. Het bewegingsspel van de kinderen krijgt een wild karakter vanwege de sterk toegenomen motoriek. Ze klimmen, springen, hollen, fietsen, rolschaatsen, enzovoort. Fantasiespelen als indiaantje en rovertje spelen zijn favoriet. Er wordt veel met zand gespeeld en hutten bouwen geniet een grote belangstelling.

OUdere schoolkinderen (9-12 jaar)

De ontwikkeling naar zelfstandigheid zet zich voort. Op deze leeftijd is er sprake van grote vitaliteit. Lichamelijke presta-ties van kracht en behendigheid krijgen veel aandacht, vooral van jongens. De sociale omgeving kan zich verder uitbreiden door deelname aan vrijetijdsbesteding in clubverband, zoals sportver-enigingen, padvinderij en buurtwerk. Onder meer in verband met het huiswerk, blijken oudere schoolkinderen veelal niet ver van de ouderlijke woning te spelen (300 à 400 meter), alhoewel hun actieradius door het toegenomen verkeersinzicht enorm is toegeno-men. De activiteiten van jongens en meisjes gaan steeds meer uiteenlopen. Jongens spelen doorgaans meer buiten, gaan verder van huis en spelen vaak ruiger dan meisjes. Ook gaan jongens en meisjes meer gescheiden van elkaar spelen.

In de woning brengen kinderen in de leeftijd van 6-12 jaar hun vrije tijd voornamelijk door met televisie kijken, radio

(23)

De ruimtebehoefte van de schoolkinderen (6-12 jaar) in de woning: Schoolkinderen hebben behoefte aan een eigen zit-, slaap- of speelkamer. Deze eigen kamer wordt voor verschillende vrije-tijdsactiviteiten gebruikt, zoals spelen met vriendjes of vriendinnetjes, lezen, muziek luisteren, uitoefenen van hob-by's, speelkamer, maar ook om zich te kunnen afzonderen.

Voldoende geluidsisolatie voorkomt overlast voor de buren of huisgenoten.

In de woonomgeving:

Kinderen kunnen op een verhard open vlak terrein fietsen, rolschaatsen, met de bal spelen. Op een (onverhard) open vlak terrein kan gevoetbald worden.

Op een (on) verhard terrein met hoogteverschillen kunnen ver-schillende spel soorten naast elkaar voorkomen: klimmen, fiets-crossen, tikkertje spelen, hutten bouwen,en dergelijke.

Schoolkinderen hebben behoefte aan besloten plekken om zich te kunnen onttrekken aan ongewenste blikken van anderen. Hiertoe kunnen onder meer dienen: portieken, ruimten onder balkons en inspringende hoeken.

Voorzieningen met een avontuurlijk karakter vervullen een grote behoefte van de schoolkinderen. Hierbij valt te denken aan een rommellandje, waar onder meer ruimte is om hutten te bouwen. In speeltuinen kan een avontuurlijke omgeving gescha-pen worden door de aanleg en vormgeving van het terrein, de hoeveelheid speelapparatuur en los spelmateriaal.

Schoolspeelplaatsen bieden buiten schooltijd speelruimte. Andere voorzieningen, zoals diverse sportaccommodaties voor veld-, binnen - en watersporten. Of sociaal-culturele voorzie-ningen, zoals buurt- ,clubhuis, wijkgebouw voor allerlei activiteiten in groeps- of clubverband.

C PUbers (12-18 jaar)

PUbers in de leeftijd van 12 tot 18 jaar bevinden zich in de overgang tussen kindzijn en volwassenheid. Er doen zich een aantal belangrijke wijzigingen voor, zowel lichamelijk als gees-telijk. Allereerst de sterke lichamelijke groei en sexuele ont-wikkeling. Zowel door de puber zelf als door de volwassenen worden nu meer eisen gesteld en wordt een zelfstandiger optreden verwacht. De zekerheid van de voorgaande fase maakt plaats voor onzekerheid. Het abstracte denken ontwikkelt zich en pubers gaan nadenken over de eigen situatie, de maatschappij en de toekomst. Dit mondt uit in opstandigheid, idealisme, onzekerheid en beslui-teloosheid. De keuze van vrienden is veel selectiever. Pubers tonen interesse voor nieuwe zaken, afhankelijk van de eigen aanleg en de sociale omgeving waarin ze opgroeien. Steeds meer wordt de vrije tijd buiten de eigen woonomgeving besteed. De onzekerheid van de puberteit vertoont een zekere dualiteit: enerzijds gaat de belangstelling nog uit naar spelvormen uit de voorafgaande periode, anderzijds naar vrijetijdsbezigheden van de volwassenen, zoals lezen, muziek luisteren, dansen, sportbeoefe-ning, hobby's uitoefenen, al of niet in clubverband. Alhoewel pubers een bijkans onbeperkte actieradius hebben voor hun vrije-tijdsactiviteiten, blijven velen bij voorkeur binnen 800 à 1000 meter van de woning. Ze willen in de eigen woonomgeving terecht

(24)

kunnen voor sportieve activiteiten en sociale contacten. In de buurt komen de pubers bijeen op plaatsen waar veel mensen zijn, waar wat te beleven valt en waar een zekere intensiteit van het openbare leven voorkomt: bij winkels, stations, (school) pleinen, trapveldjes, club- of buurthuis en dergelijke.

vrijetijdsbezigheden binnenshuis zijn onder meer radio luisteren, televisie kijken, verzamelingen aanleggen en verzorgende liefheb-berijen.

Afb. 2.5: Ruimte voor sportieve activiteiten

De ruimtebehoefte in de woning:

Voor de activiteiten in de woning, zoals zelfstandig vrienden of vriendinnen ontvangen, lezen, muziek luisteren en huiswerk maken, kan gedacht worden aan een eigen kamer, waar de puber zich kan afzonderen.

In de woonomgeving:

Voorzieningen voor (informele) sportieve activiteiten vervul-len een behoefte van de pubers. Voorbeelden zijn voetbal-, basketbal- en volleybalveldjes. Voor formele sportieve activi-teiten kan gedacht worden aan het lidmaatschap van een sport-vereniging. Deze hoeft niet in de directe woonomgeving aanwe-zig te zijn, maar de bereikbaarheid is wel een punt van aan-dacht.

(25)

PUbers komen bijeen op plaatsen waar iets te beleven valt, plaatsen waar anderen aanwezig zijn, zodat sociale contacten mogelijk zijn, zoals kruispunten en winkelvoorzieningen.

Met het ouder worden van de jeugd, gaan overdekte voorzie-ningen in toenemende mate een behoefte vervullen. Met

betrek-king tot de woonomgeving kan gedacht worden aan buurt- of

clubhuizen of andersoortige voorzieningen voor activiteiten die niet in de woning kunnen plaatsvinden zoals informele ontmoetingen, sport, dansen en jeugd- en groepswerk.

D Jongeren (18-25 jaar)

Voor de jongeren (18-25 jaar) vindt de opvoeding op school en binnen gezinsverband zijn afronding en zij gaan op zoek naar een zelfstandig bestaan. Verzelfstandigingsprocessen kenmerken de overgang van jeugd naar volwassenheid:

Relatievorming.

De meerderheid van de jongeren gaat in deze fase over tot het aangaan van een relatie met een vaste partner. Het huwelijk is in deze levensfase minder populair geworden en daarvoor in de plaats komt het ongehuwd samenwonen. Meisjes hebben op jeug-diger leeftijd relaties dan jongens.

Afsluiting van de periode van onderwijs.

Alhoewel het behalen van een diploma onder de huidige werk-loosheid niet meer vanzelfsprekend het begin van een beroeps-loopbaan inluidt, blijft het behalen van een onderwijsdiploma een belangrijke gebeurtenis voor het verwerven van zelfstan-digheid. Het beëindigen van de onderwijsperiode is een belang-rijke voorwaarde voor het recht op een eigen inkomstenbron. Voor jongeren is het afsluiten van de periode van scholing in psychologisch opzicht belangrijk. Enerzijds zijn er echter jongeren van 18 jaar en ouder die zowel voor het levensonder-houd als voor de huisvesting afhankelijk blijven van hun ver-zorgers. Anderzijds zijn er jongeren die hun opleiding nog niet hebben afgerond, maar wel over een eigen inkomstenbron en huisvesting kunnen beschikken. Onder deze laatste categorie jongeren bevinden zich voornamelijk HBO-ers en universitaire studenten.

Inkomensverwerving en arbeid.

Bij de verwerving van eigen inkomsten is er sprake van een geleidelijke overgang naar zelfstandigheid. Dit begint bij scholieren die in hun vrije tijd een baantje hebben. De zelf-standigheid wordt een feit bij jongeren die over eigen huis-vesting beschikken en de kosten van die huishouding volledig dekken uit eigen inkomsten.

Betrekking van eigen woonruimte.

OOk hier is sprake van een stapsgewijze ontwikkeling naar een steeds grotere mate van zelfstandigheid. Deze begint bij een eigen kamer in de ouderlijke woning en loopt veelal via inwo-ning bij derden uit op een zelfstandig woinwo-ning. Met name het moment waarop de ouderlijke woning wordt verlaten, geldt als een belangrijke stap naar zelfstandigheid, aangezien het ouderlijke toezicht op het doen en laten hiermee grotendeels komt te vervallen. Het in toenemende mate zelfstandig gaan wonen van jongeren wordt bevestigd in rechten die jongeren officieel zijn verleend. Zo kunnen jongeren van 18 jaar en

(26)

ouder zich laten inschrijven voor een huurwoning. In aanslui-ting hierop is ook de aanvangsleeftijd voor individuele huur-subsidie bepaald op 18 jaar.

De spelvormen die in de voorafgaande periodes de belangstelling hadden, hebben plaats gemaakt voor dezelfde vrijetijdsbezigheden als die van volwassenen. De vrijetijdsbesteding van de jongeren heeft een uithuizig karakter. Dit hangt samen met de grote deel-name aan het uitgaansleven en de sportbeoefening. Jongeren hebben de hoogste uitgaansfrequentie. Het uitgaansleven betreft bezoeken aan sportwedstrijden, bioscopen, musea, uitvoeringen, café, disco en sociaal-culturele accommodaties. Het ontstaan van liefdesrela-ties heeft een grote invloed op de besteding van de vrije tijd. In het zoeken naar een partner speelt uitgaan een belangrijke rol. Is de partner gevonden, dan gaan jongeren minder uit. Men bezoekt en ontvangt anderen en is meer thuis. Voor wat de vrije-tijdsactiviteiten binnenshuis betreft, blijken ze actiever in ex-pressieve hobby' s, maar minder geïnteresseerd in het aanleggen van verzamelingen en verzorgende liefhebberijen.

Afhankelijk van de bestaanswij ze of sociale status blijken er belangrijke verschillen voor te komen in zowel de hoeveelheid vrije tijd als in de vulling van die vrije tijd (SCP, 1985). Grote onderlinge verschillen doen zich voor bij het aantal uren televisie kijken, de hoeveelheid vrije tijd die in huiselijke kring wordt doorgebracht, bij het uitgaansgedrag en bij de beoe-fening van hobby's. Wat de meeste jongeren gemeen hebben, is de grote belangstelling voor popmuziek.

De vrijetijdsbesteding van jongeren heeft vooral een uithuizig karakter en vindt veelal buiten de eigen woonwijk plaats (CBS, 1983; SCP, 1985; Verwer, 1986). Er zijn verschillen te con-stateren in de vulling van de vrije tijd door werkende jongeren en scholieren of studenten. Cijfers (SCP, 1985) laten zien dat scholieren en studenten in het algemeen meer tijd besteden aan hobby's, sport, spel en TV, radio enjof afspeelapparatuur, ter-wijl werkende jongeren meer uitgaan.

Voor de jongeren zijn voorzieningen op een drietal niveaus essen-tieel.

Ruimtebehoefte in de woning:

Een eigen kamer voor onder meer de uitoefening van hobby' s, het ontvangen van vrienden, het zich kunnen afzonderen, maar ook voor huiswerk- of studieactiviteiten. Indien een eigen kamer niet tot de mogelijkheden behoort, dient de woning zo ingericht te worden dat er een eigen plek gecreëerd wordt. Voldoende geluidsisolatie als waarborg voor auditieve privacy. De situering van de eigen kamer dient tegemoet te komen aan het voortgaande verzelfstandigingsproces.

In de woonomgeving:

Gelegenheid tot sleutelen aan (brom)fiets en auto. Aanwezigheid van overdekte ontmoetingsplaatsen.

Op stedelijk of stadsdeelniveau:

Sportaccommodaties, zoals een sporthal en zwembad.

Sociaal-culturele accommodaties, zoals musea, bioscopen, theaters, bibl iotheken, j ongerensociëtei ten.

Uitgaansgelegenheden, zoals disco's en café's. 19

(27)

Afb. 2.6: Ont:moetingsrut voor pubers en jongeren

2.4 RuÏJIte1ijke voorwaarden voor een op jeugdigen afqest.emde

c.qevinq

wil er sprake zijn van een op de jeugdigen afgestemde omgeving, dan is het beschikken over ruimte niet voldoende. Er dienen ook een aantal ruimtelijke voorwaarden te worden verwezenlijkt. In deze paraqraaf zal een aantal ruimtelijke voorwaarden uitgewerkt worden die van belang zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Diverse auteurs hebben voor kinderomgevingen richtlijnen opge-steld (Bleeker en Mulderij, 1978; Cohen et al, 1979; Cooper-Marcus en Sarkissian, 1986; Pollowy, 1977; Verwer, 1986).

Veelgenoeude voorwaarden voor zowel woninq als WOODCaJevinq zijn:

1. Betrokkenheid van de bewoners.

2. Gemak en comfort. 3. Veiligheid. 4. Bereikbaarheid. 5. Herbergzaamheid. 6. Herkenbaarheid. 7. Samenhang.

ad 1 Betrokkenheid van de bewoners

Betrokkenheid bij de woning en de woonomgeving houdt in dat de bewoners (jeugdigen en volwassenen) een gevoel van verbondenheid hebben met de bewoners, de gebeurtenissen en de ruimte. Thema's die verband houden met betrokkenheid zijn:

kindvriendelijke vormgeving en inrichting van het interieur van de woning;

participatie van de bewoners (zowel jong als oud); toezicht/sociale controle;

(28)

kindvriendelijke vormgeving en inrichting van de woonomgeving; beheer van de woonomgeving.

Jeugdigen hebben behoefte om zowel betrokken te worden bij de activiteiten van volwassenen (bv. naar werkende mensen te kunnen kijken), als om kleine verantwoordelijkheden op zich te nemen

(bv. zorg voor dieren, planten, jonge kinderen).

Het betrekken van de bewoners bij de woonomgeving en de besluit-vorming daaromtrent vergroot de leefbaarheid in de wijk of buurt. Bewoners blijken heel goed in staat om beheer- en onderhoudstaken te verrichten. Om vervuiling en vernieling van de woonomgeving te voorkomen, is voortdurende (sociale) controle noodzakelijk. Daar-bij is de betrokkenheid van de bewoners essentieel.

ad 2 Gemak en comfort

Gemak en comfort hebben voornamelijk betrekking op de woning.

Daarbij kunnen de volgende aspecten van belang zijn (Pinto Masis, 1986):

de grootte van ruimten zowel in de woning als de woonomgeving; gebruiks- en indelingsmogelijkheden;

bescherming tegen geluidsoverlast; visuele privacy;

goede licht- en luchttoetreding. ad 3 Veiligheid

Kinderen lopen voortdurend het risico dat ze letsel oplopen. Ook voor buiten spelende kinderen dienen deze risico's beneden een maximaal aanvaardbaar niveau te blijven. Met betrekking tot de veiligheid dient naast de woning een drietal aspecten in de woonomgeving aandacht te krijgen, te weten verkeer, water en con-structie/aanleg (stichting Ruimte, 1974).

Woning en veiligheid

De inrichting van de woning, de vormgeving van het interieur en het speelgoed dienen de veiligheid van het kind te waarborgen. Verkeer en veiligheid

De meeste verkeersslachtoffers zijn onder de kinderen te vinden. Het rij- en parkeergedrag in de woonomgeving dient dan ook pri-mair te worden afgestemd op de verblijfsfunctie en niet pripri-mair op de verkeersfunctie.

Water en veiligheid

De aanwezigheid van water in de woonomgeving kan het zelfstandig buiten spelen van kinderen beperken. Vooral jonge kinderen (tot 12 jaar) lopen daarbij het risico te verdrinken. Aspecten die van belang zijn voor de veiligheid van de kinderen, zijn de situe-ring, duidelijkheid en toegankelijkheid van de oevers en voorts het dwarsprofiel.

Constructie/aanleg en veiligheid

Naast aanleg en constructies van speelvoorzieningen, dienen ook de overige elementen in de woonomgeving op het gebruik door kin-deren te worden afgestemd. Een aantal aspecten die aandacht ver-dienen zijn:

hoogte, onderhoud, materiaaltoepassing en vormgeving van speeltoestellen;

de situering van speelplekken ten opzichte van verkeer en water;

de plaatsing van speeltoestellen en andere objecten;

(29)

het vermijden van giftige beplanting of giftige bestrijdings-middelen.

d 4 Bereikbaarheid

Thema's die met name aandacht verdienen:

de relatie woning-woonomgeving/speel plekken; routes (zowel in de woning als woonomgeving).

Afb. 2.7: Bij hoogbouw fungeert de galerij als speelplaats

Jonge kinderen dienen zelfstandig vanuit hun woning buiten te kunnen gaan spelen en ook weer naar binnen te kunnen gaan. De direkte binnen-bui tenrelatie is van groot belang voor met name jonge kinderen. Ze kunnen aan iedere impuls om binnenjbuiten te gaan spelen zoveel mogelijk gevolg geven, zonder daarvoor steeds op de begeleiding door volwassenen een beroep te doen. Vooral bij gestapelde bouw levert dit aspekt problemen op. De af te leggen weg tussen binnen en buiten (waar gespeeld wordt) bevat voor jonge kinderen een aantal barrières, zoals trappenhuizen, zware 1 iftdeuren , een deurbel en intercom die nogal eens te hoog zijn geplaatst, de eigen voordeur die vaak niet meer terug te vinden is. uit onderzoek (Heimessen, 1972; Pollowy, 1977; Verwer, 1986) is gebleken dat kinderen jonger dan 6 jaar die in gestapelde woonvormen gehuisvest zijn, minder vaak buiten spelen, dan leef-tijdgenootjes die in de laagbouw wonen.

(30)

De vormgeving en inrichting van loop- en fietsroutes naar speel-voorzieningen, school, winkels en andere voorzieningen kunnen de bereikbaarheid verbeteren en zo bovendien het gebruik van derge-lijke voorzieningen bevorderen. Vereisten voor een aantrekkederge-lijke route zijn veiligheid en enige beschutting van de routes. Bij de spreiding Van speelvoorzieningen dient rekening gehouden te worden met het aantal straten dat overgestoken moet worden.

ad 5 Herbergzaamheid

Aandachtspunten zijn:- beschutting; - intimiteit.

De aanwezigheid van herbergzame plekken in de woning en de woon-omgeving is zeker voor jonge kinderen essentieel, maar ook voor volwassenen.

Beschutting tegen met name regen en wind is in ons klimaat geen overbodige luxe. De bebouwing en inrichting van het woongebied kunnen beschutting bieden. Groenvoorzieningen hebben ook . een belangrijke functie als beschutting voor zowel ouderen als jonge-ren. Rondom hoogbouw is er veelal sprake van een sterkere wind-turbulentie dan rondom laagbouw.

Intimiteit biedt jeugdigen vertrouwdheid en geborgenheid. Voor jonge kinderen zijn vooral kleine ruimten van belang; ze kunnen de ruimte dan beter overzien, zodat ze zich sneller thuis voelen. Ontwerp en inrichting van de woonomgeving kunnen bijdragen tot een herbergzame omgeving. Naast bebouwing en groenvoorzieningen spelen ook allerlei inrichtingselementen daarbij een belangrijke ro1.

Atb.2.8: Markante elementen dienen als herkenningspunten bij het

(31)

ad 6 Herkenbaarheid

Aspecten die een bijdrage kunnen leveren aan de herkenbaarheid: overzichtelijkheid en duidelijkheid;

afwisseling en levendigheid; uitdagingsmogelijkheden.

Herkenbaarheid is nauw verwant met identiteit; het herkennen van de woning en woonomgeving als geheel en per onderdeel als bekend, vertrouwd, eigen.

Kinderen hebben bij het verkennen van de omgeving herkenningspun-ten nodig. Ruimte kan zijn herkenbaarheid onder meer ontlenen aan activiteiten die daar plaatsvinden of aan de mensen die er komen. Voor jonge kinderen is de herkenbaarheid van de eigen woning vanaf de speelplek heel belangrijk. Oriëntatiepunten kunnen bijvoorbeeld zijn: een winkel, een veldje, een vijver, een boom. Functiemenging en afwisselende materiaaltoepassing dragen bij aan de herkenbaarheid van de omgeving. Teveel variatie in vormgeving en materiaaltoepassing kan weer onduidelijkheid opleveren.

ad 7 Samenhang

Samenhang wijst op de woning en/of woonomgeving als totaliteit, als eenheid. Een goede onderlinge samenhang houdt in dat de verschillende elementen/ruimten in de woning en woonomgeving op elkaar zijn afgestemd:

onderlinge bereikbaarheid van ruimten en functies; een visuele en functionele verwevenheid:

a. zichtbare relaties tussen ruimten/voorzieningen b. multifunctionaliteit van ruimten en elementen evenwichtige spreiding van speelvoorzieningen; rechtstreekse loop- en fietsroutes.

2.5 Kennishiaten

leeftijd en daarmee samenhangend de ontwikkelingsfase waarin jeugdigen zich bevinden, is een belangrijke factor voor ontwerp, inrichting en beheer van de woning en de woonomgeving. Andere factoren, zoals sociaal-cultureel milieu en sociaal-economische klasse worden terloops in onderzoek aangeduid. Onderzoek naar de invloed van deze factoren op ontwerp, inrichting en beheer van de woning en de woonomgeving is nauwelijks voorhanden.

Op het gebied van het gebruik en de beleving van de woonomgeving door jeugdigen is een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek ver-richt. Onderzoek naar gebruik en beleving van de woning door jeugdigen is echter schaars; hoe gedragen kinderen zich binnens-huis, welke aspecten van de woning worden aantrekkelijk bevonden en welk aspecten bevallen niet?

De jongeren in de leeftijd van 18 tot 25 jaar ontbreken in vrij-wel alle leef tij dsindel ingen die in de literatuur over gebruik en beleving van de woning en de woonomgeving worden onderscheiden. Enerzijds worden deze jongeren als volwassenen beschouwd, ander-zijds zijn er op bepaalde terreinen vermoedelijk specifieke voorzieningen nodig voor deze leeftijdscategorie.

(32)

In het merendeel van de onderzoeken naar gebruik en beleving van de woning en de woonomgeving door kinderen wordt de nadruk gelegd op het spel. In slechts weinig gevallen wordt aandacht besteed aan andere activiteiten van jeugdigen, zoals bijvoorbeeld leren en werken.

In weinig gevallen z1Jn er activiteiten als werken en leren van jeugdigen onderzocht. uit de CBS-onderzoeken en de onderzoeken van het SCP is niet te destilleren welk deel van de jeugdigen thuis huiswerk maakt of studie-activiteiten onderneemt en hoeveel tijd hiermee gemoeid is.

In onderzoek naar de vrijetijdsbesteding van de jeugdigen in Nederland wordt onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de vrije-tijdsbesteding van de werkende jeugd en die van de studerende jeugd.

Onderzoek heeft nog in onvoldoende mate uitgewezen of er een verband bestaat tussen het wonen in flats en de ontwikkeling van het kind, zoals de motoriek van kinderen.

Onderzoek heeft ook nog geen duidelijk antwoord kunnen vinden op de vraag of er een verband is tussen het wonen in stedelijke gebieden en de ontwikkeling van het kind, zoals het opdoen van bepaalde vaardigheden. Zo stond er in de Volkskrant (dd

26-05-'88) een berichtje dat als titel had 'Schoolkinderen in Den Haag kunnen niet fietsen'. Volgens leerkrachten van scholen in het centrum van Den Haag missen de kinderen de mogelijkheid om in de drukke stad te leren fietsen. Als ze op latere leeftijd toch op de fiets de stad ingaan, vormen ze een gevaar in het verkeer. Het is overigens zeer de vraag of dergelijke signaleringen op onder-zoek kunnen worden gebaseerd.

(33)
(34)

3

DE FEITELIJKE EN GEWENSTE SITUATIE

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal problemen die zich voordoen als de in hoofdstuk 2 beschreven feitelijke huis-vestingssituatie geconfronteerd wordt met de gewenste huisves-tingssituatie van jeugdigen (3.2). In 3.3 komen vervolgens een tweetal suggesties ter sprake voor een wenselijke situatie. 3.2 De feitelijke situatie in relatie tot de vereiste situatie De woning

In de onderzoeken naar het gebruik van de woning door de kinderen ligt de nadruk op de problemen die zich voordoen als gevolg van de binnenactiviteiten. Deze problemen hebben betrekking op de grootte en indeling van de woning, een specifiek woningtype

(hoogbouw), of de problemen zijn sociaal van aard:

Gebrek aan ruimte om zowel individuele als gezinsactiviteiten gemakkelijk plaats te laten vinden en om de spullen van de kinderen (speelgoed, fietsen e.d.) op te bergen (Chace en Ismael, 1980; Gaunt, 1980; Pollowy, 1977, 1980). Kinderen hebben in huis weinig vrije speelruimte. Zij moeten vaak spe-len in 'restruimtes' (dat wat overblijft als het meubilair een vaste plek heeft gekregen). Ook is er veelal onvoldoende ruimte of gelegenheid om met vriendjes creatieve en expres-sieve activiteiten te ondernemen De keuken is veelal meer dan een ruimte waar maaltijden worden bereid. Als volwassenen daar bezig zijn, spelen peuters en kleuters daar ook graag. Voor oudere kinderen is de keuken meer een ontmoetingsplaats. Gezien het multifunctionele karakter van de keuken, is zij vaak aan de kleine kant.

Beperkte indelingsmogelijkheden van de beschikbare ruimte in relatie tot de veranderende behoeften en activiteiten van de opgroeiende jeugd. De wijze waarop de ruimten zijn ingedeeld en gesitueerd ten opzichte van elkaar, is niet voldoende flexibel. Alternatief gebruik van ruimten is vaak niet moge-lijk (Cooper-Marcus en Hogue, 1977; Gaunt, 1980; Pollowy,

1977, 1980).

Gebrek aan (auditieve en visuele) privacy in huis en ten opzichte van de naastliggende, boven- of benedenwoning. Angst voor geluidsoverlast van de kinderen leidt tot minder spontaan gedrag en een te grote nadruk op passieve bezigheden (Cooper-Marcus en Hogue, 1977; Parke, 1978; Pol I owy, 1977).

De binnen-buitenrelatie in meergezinshuizen geeft problemen. De weg naar buiten/binnen bevat zowel voor de jeugd als de volwassen bewoners tal van obstakels: galerij, tochtdeur, lift, zware voordeur, intercom. De verzorgers vinden dat ze te

(35)

We1n1g toezicht kunnen houden op de activiteiten van de kinde-ren (Pollowy, 1977; stichting Ruimte, 1974, 1979; Verwer,

1986).

In hoogbouw ondervinden de medebewoners veel last van kinder-spel binnen het gebouw. Doordat een gemeenschappelijke speel-ruimte veelal ontbreekt, kan het spelen met andere kinderen alleen plaatsvinden in de circulatieruimten (galerij, hal e.d.) van het woongebouw (Pollowy, 1977).

Kinderen die in flats wonen, zijn vaker binnen en vermaken zich passiever dan kinderen die in eengezinshuizen wonen. Hierdoor is het buitenspel van flatkinderen in de regel minder frequent, korter van duur en minder spontaan dan dat van kinderen uit laagbouwwoningen (Van Andel, 1978; Arendonk,

1980). De probleemsituaties variëren echter per leeftijd;

naarmate kinderen ouder worden en beter in staat zijn tot doen en denken, kunnen zij hun woonomstandigheden beter benut-ten. Flatkinderen kunnen de lift als speel element gebruiken, portieken en de ruimte onder de trap en dergelijke kunnen zich voor verstoppertje lenen. De inventiviteit van kinderen kent geen grenzen, al zullen de volwassenen het niet altijd leuk vinden (Bleeker en Mulderij, 1982).

De belemmeringen tot het spel die kinderen kunnen ervaren bij hoogbouw, zijn vaak sociaal van aard. Wat willen verzorgers en andere volwassenen toestaan: wat is passend spelgedrag (Aren-donk; 1980; Bleeker en Mulderij, 1982; Hart, 1979)?

Wonen in hoogbouw heeft invloed op de soort en kwaliteit van de contacten die het kind heeft met de rest van het gezin, de buren en de kinderen uit de buurt. Hierbij spelen zowel ruimtelijke factoren (bijvoorbeeld indeling van de woning en detaillering van gangen en toegangsruimte) als woningtoewij-zing aan diverse bevolkingscategorieën een rol (Pollowy,

1977) •

Voor zover de problemen betrekking hebben op de grootte en inde-ling van de woning, zijn de oorzaken voor een deel gelegen in de regelgeving voor het ontwerpen van woningen in de sociale huur-sector. Een belangrijk onderdeel van de 'Functionele grondslagen van de woning' wordt gevormd door een onderzoek naar ruimtever-gende woonfuncties, gezinsinventaris en dergelijke (Bouwcentrum,

1958). Deze grondslagen van de woning hebben als basis gediend

voor de 'Voorschriften en wenken voor het ontwerpen van woningen' (V&W 1965). In deze voorschriften en wenken, maar ook nog in de Model Bouwverordening (VNG, 1987), worden gedetailleerde eisen gesteld die het gebruik c.q. de indeling van een woning regelen; er worden bijvoorbeeld minimum oppervlakte eisen gesteld aan de grootte van een keuken. De meest recente landelijke voorschrif-ten, zijn in het Ontwerp-Bouwbesluit (februari 1988) neergelegd. Momenteel bepalen de gemeentelijke bouwverordeningen, veelal gebaseerd op de Model Bouwverordening, de voorschriften ten aan-zien van de woning. De Modelbouwverordening bevat naast artikelen met betrekking tot de inrichting en indeling van woningen, ook voorschriften ten aanzien van de afmetingen van kamers in wonin-gen. Dergeiijke regelgeving gaat echter voorbij aan het multi-functioneel gebruik van verschillende ruimten in de woning (bij-voorbeeld de keuken). OOk het nieuwe Bouwbesluit, uit het oogpunt van vrije indeelbaarheid een verbetering, maar overigens nog niet

Cytaty

Powiązane dokumenty

In het geval van het verstevigen van een bestaande koker, door het aanbrengen van een energie-absorberende constructie tegen een tussenwand, moeten niet alleen

Dokładniej skupiono się jedynie na zapewnieniu prawidłowej obsługi parkingowej (przynajmniej jedno miejsce postojowe na każde rozpoczęte 50 m 2 powierzchni użyt- kowej) oraz

[r]

[r]

Przyjęcie dopuszczalności potrącenia w postępowaniu rewizyjnym jest zgodne z zasadą prawdy, gdyż powoduje, że wyrok sądu rewizyjnego uwzględnia materialnoprawne

W WYPADKU NIEUZASADNIONEGO PRZEBYWANIA ADWOKATÓW ZA

Rozważania programowe Stronnictwa Demokratycznego „Prostokąt”, Stron- nictwa Polskiej Demokracji, Ruchu Młodej Demokracji zostały opublikowane na łamach własnej

W historii administracji wskazuje się, że podstawowym podmiotem wykonują- cym zadania bezpieczeństwa i porządku publicznego w państwie była policja, na- tomiast wraz z rozwojem