• Nie Znaleziono Wyników

Het uitlooggedrag van kunstmatig samengestelde en verontreinigde grond. Deel 2: Uitloging van zink uit de kunstmatig samengestelde en verontreinigde grond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het uitlooggedrag van kunstmatig samengestelde en verontreinigde grond. Deel 2: Uitloging van zink uit de kunstmatig samengestelde en verontreinigde grond"

Copied!
66
0
0

Pełen tekst

(1)

ISSN-01691-6246

November 1990

Het uitlooggedragvan

kunstmatig samengestelde en

verontreinigde grond

Deel 2: uitloging van zink uit de kunstmatig samengestelde en verontreinigde grond Ir.J.J.M .Mooren ~'... ..;.,;

.

...

.' ..-.. .J,i4". (~"'--Y'>:'

(2)

HET UITLOOGGEDRAG VAN

KUNSTMATIG SAMENGESTELDE

EN VERONTREINIGDE GROND

Deel 2: Uitloging van zink uit de kunstmatig samengestelde en verontreinigde grond.

Technische Universlt it

Delft

.

Faculteit CiTG

Biblioth

eek

Civiele Techniek

Stevinweg

1

2ó28 eN

Delft

mededeling nummer 35 Delft, november 1990

ir. J.J.M. Mooren

Technische Universiteit Delft Faculteit der Civiele Techniek

Vakgroep Gezondheidstechniek en Waterbeheersing Sectie Gezondheidstechniek

(3)

SAMENVAITING

Sinds het concept-voorontwerp bouwstoffenhesluit openbaar is, wordt voor meer en meer bouwstoffen een uitloogonderzoek geëist. Om de optredende uitloogprocessen te kunnen interpreteren is kennis van het uitlooggedrag van stoffen onder verschil-lende condities essentieel.

Binnen deze context is een onderzoek opgezet met het doel om het uitlooggedrag van kunstmatig verontreinigde grond met dat van onder natuurlijke omstandigheden verontreinigde grond te vergelijken. Hiertoe zijn 3 grondsoorten (A, B en C) samengesteld. Deze onderscheiden zich van elkaar door een oplopend kJeigehalte. Voor de bepaling van het uitlooggedrag is gebruik gemaakt van de kolomproef uit het ontwerpvoorschrift NVN 2508. Het onderzoek heeft zich gericht op het uitlooggedrag van zink. Over het samenstellen en verontreinigen van de gronden is gerapporteerd in deel I van deze mededeling.

Uitvoeringstechnische aspecten

Volgens NVN 2508 moet de verontreinigde grond droog in de kolommen worden gebracht. Droging bleek echter, in aanwezigheid van zink, in harde klonten te resulteren, die ten behoeve van de kolomproef vermalen zouden moeten worden. Daarom is besloten om, behoudens I proevenserie (Al), de grond als suspensie in de kolom te brengen. Deze suspensie was bereid ten behoeve van het verontreini-gen.

Het bleek niet mogelijk de kolomproef op de referentiegronden (series AI-I en Al-U) uit te voeren. Bij deze gronden spoelde de klei uit en verstopte de filters,

waardoor de kolommen gingen lekken. Bij serie C3-1 trad lekkage van de kolom-men op ten gevolge van het hoge kleigehalte (25%) van deze grond.

Gehaltes in de l!rond

Voor de beoordeling van het uitlooggedrag moet de verontreinigingsgraad van de grond bekend zijn. Deze is op verschillende wijzen bepaald. Enerzijds door de grond te drogen en hiervan, met verschillende methoden, het gehalte te meten.

Anderzijds was het mogelijk, door bemonsteren van de vloeibare fase (supernatant; na het verontreinigen), het evenwichtsgehalte van de grond en de uitloogbare hoeveelheid van de suspensie in de kolommen te berekenen.

In het algemeen kon geconcludeerd worden, dat de verschillende meetmethoden een eenduidig beeld van het verontreinigingsniveau gaven. Deze gehaltes waren echter lager dan de berekende uitloogbare hoeveelheid. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de foute aanname, dat het analysemonster van het supernatant, tijdens het veront-reinigen, representatief is voor het gehele vloeibare fase.

Eveneens is het zinkgehalte van de verschillende series (na drogen), na uitvoering van de kolomproef, bepaald. Deze gehaltes, gerelateerd aan de berekende even-wichtsgehaltes, duiden erop, dat tijdens de kolomproef na uitspoeling van porie-water uitloging van geadsorbeerd zink aangevangen is..

(4)

Uitloogresultaten

Voor het volgen van de kolomproef werden de parameters pH, geleidbaarheid en zinkconcentratie van het eluaat, op gezette tijdstippen, gemeten. Het verloop van de zinkconcentratie is qualitatief vergelijkbaar met grond, welke onder natuurlijke omstandigheden verontreinigd is geraakt. Alleen zijn deze concentraties, door de wijze waarop de gronden verontreinigd werden, quantitatief niet vergelijkbaar.

Voor de berekening van het cumulatief uitloogpercentage tijdens de kolomproef zijn vier verschillende rekentechnieken gebruikt. Deze technieken verschilden van elkaar in de definiëring van de hoeveelheid zink in de kolom. De technieken gaven geen eenduidigbeeld van het verloop van het cumulatief uitloogpercentage. Via het cumulatief uitloogpercentage is het mogelijk het restgehalte aan zink te berekenen. Ook op basis van ditrestgehalte, in vergelijking met het gemeten restgehalte, kon geen duidelijke voorkeur uitgesproken worden voor een bepaalde techniek.

Op basis van de gevoeligheid van de rekentechnieken voor meetfouten gaat de voorkeur uit naar rekentechniek4. Bij deze rekentechniek wordt de hoeveelheid zink in de kolom afgeleid uit de verhouding van de massa in de flessen welke voor het verontreinigen gebruikt zijn en de massa in de kolom.

Bij de series AZ, B3 en C3 was een correlatie aanwezig tussen de geleidbaarheid en de zinkconcentratie in de eluaten.

(5)

SUMMARY

Since the Dutch "prelirninary guidelines for the application of building materials" became public, for more and more building materiais, including soils, a leaching study is demanded. To be able to understand the observed leaching results, knowledge about leaching behaviour of contaminants at different conditions is essentia!. One of the variables is the pollution of the soil, meaning the degree of contamination and contaminant species present. These aspects cannot be controlled wh en using soil from polluted sites. Therefore three types (A, B and C) of soil were composed, containing different fractions of weil defined sand and clay. These soils were polluted artificially with zinco

For the determination of the leaching behaviour the column test of a Dutch preliminary guideline (NVN 2508;Combustion products of solid mineral fuels -Determination of leaching characteristics of coal combustion wastes) was used.

The composition and pollution of the soils are described in number 35, part I, of the series of "Cornrnunications of the Department of Sanitary Engineering and Water Management".

Practical aspects

According to the NVN 2508, the polluted soil should be dried before putting it into the column. Drying in the presence of zinc appeared to render large pieces that required grinding. Therefore itwas decided, the test series Al excluded, to fill the column with the soil suspension, that was created to achieve soil pollution. This suspension was composed of about I kg soil and 1 I of zinc-chloride solution.

It was notpossible the carry out the column experiment on the reference soils (not polluted with zinc). The clay was dragged away with the stream and blocked the filters; the column started leaking. This also happened once in serie C. Here the large clay-content (25 %) was the cause.

Zinc-concentrations

The zinc-concentrations in the soils and liquids were measured by means of the AAS-flame technique. According to the analytical guidelines, the soil samples were dried first. This pretreatment caused a significant increase of the

zinc-concentrations in the freshly polluted soi!. Some figures wilt demonstrate this phenomenon.

The total amount of zinc in the suspension was always about 65,400 mg.

Substracting the measured amount of zinc in the liquid phase rendered a calculated equilibrium zinc concentration in the soi!. These values ranged from

2,600 - 12,000mg/kg, while the measured (apparent) zinc concentrations ranged from about 39,800 - 83,610 mg/kg. As a check, the zinc concentrations were also measured by means of an instrumental neutron activation technique (lNAA), but the results were comparable with those of the AAS-technique.

From the amount of suspension that was put in the column, its composition and the concentrations in the solid and Iiquid phase, a total leachable amount of zinc in the

(6)

Leaching results

During the column experiment the pH, conductivity and the zinc-content of the percolate were measured.

The measurementsinthe percolate showed, thatin a qualitative sense the leaching hehaviour was similar to that of polluted soils that are encountered in practice. Due to the relative amount of zincin the column, the actual values however were higher then should he expectedinpractice.

The zinc concentration in and the conductivity of the percolate decreased more or less exponentially.For most test series, a high correlation (r

>

0.96) between bath parameters was observed. The pH increased inthe early part of the tests, until a stabie value of about 6.5 - 7.5was reached.

The zinc concentrationsin the soils after the leaching had been stopped ranged from 390 - 6,400 mglkg. Comparing these values to the equilibrium concentrations in the soils and the total leachable amounts in the column hefore leaching indicated,

that over 80%of the zinc was removed and desorption of zinc from the soil had started.

From the zinc concentration in the percolate also the cumulative leaching

percentage as a function of time was calculated. lts value at the end of a test allows the calculation of the zinc concentration in the soil. However, although the initial zinc content of the column was defined in 4 different ways, the calculated soil concentrations did not match the measured concentrations. The inaccuracy in the determination of the initial zinc concentration, because of measurement errors, seems to be the main problem.

(7)

VOORWOORD

Dit onderzoek is in de periode april 1989 tot en met april 1990 uitgevoerd in het Laboratorium voor Gezondheidstechniek. Dit onderzoek is een onderdeel van het onderzoeksthema "Bodemverontreiniging", waarvan ir. J. van der Heide de thema-leider is.

Dit rapport is deel 2 van de verslaggeving. Indit deel wordt ingegaan op de bepaling van het uitlooggedrag van de kunstmatig verontreinigde grond. Indeel 1 is ingegaan op het samenstellen en verontreinigen van deze grond.

Gaarne wil ikde personen, die bij dit onderzoek geholpen hebben mijn erkentelijk-heid betuigen. Speciale dank gaat uit naar ing. J. Roukema voor zijn bijdrage aan het vele analysewerk, mw. A.J.G.M.van der Meer van het IRl voor de grondaria-Iyses met behulp van instrumentele neutronenactiveringsanalyse en

ir. E.W.B. de Leer van TNO voor zijn hulp aan de chemische aspecten van dit

onderzoek.

(8)

INHOUDSOPGAVE

INIIOUDSOPGAVE • • • • . . • . • • • . . • . . . • . . • . . . . • • • • . . 1 1 INLEIDING .. • . . • • . . . 2

2 BESCHRIJVING VAN DE PROEVEN

2.1 Inleiding 2.2 Voorbehandeling 2.3 Kolomproef • . . • • • . . • . . . • •.• 4 4 4

5

3 ZINKGEHALTES VOOR EN NA UITLOGING

3. 1Inleiding 3.2 Meet-methodiek

3.3 Gemeten gehaltes in de grond

3.4 Gehaltes volgende uit een balansberekening 3.5 Conclusies . . . .. 8 8 8 9 11 11 4 UITLOOGGEDRAG . . . .. 13 4.1 Inleiding 13 4.2 Samenstelling eluaat 13 4.3 Cumulatief uitloogpercentage 22 4.4 Restgehalte 28 5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN . . . .. 30 6 LITERATlJlJR • • • • • . . • • • • • • • • • • • • • . • • • • • . . • • . . . ••• 32

LUST MET FIGUREN 34

LUST MET TABELLEN . . . .. 35

BULAGEN

A GEHALTE AAN ZINK IN DE VERSCHILLENDE TYPEN GROND

VOOR EN NA UITVOERING VAN DE KOLOMPROEF

B RESULTATEN VAN DE GEVOELIGHEIDSANALYSE

C RESULTATEN VAN DE KOLOMPROEF

D HET GEBRUIK VAN INAA VOOR DE BEPALING VAN

(9)

1

INLEIDING

Volgens het concept-voorontwerp Bouwstoffenbesluit [1989], een uitvloeisel van de Wet Bodembescherming, moeten bouwstoffen alvorens ze mogen worden toegepast veelal worden onderzocht op het gehalte aan verontreinigingen. Bovendien moet in een aantal gevallen een uitloogonderzoek worden uitgevoerd. Eén en ander is ook van toepassing op verontreinigde en gereinigde grond. Om het uitlooggedrag vast te stellen wordt inmiddels op grote schaal gebruik gemaakt van een standaard proce-dure, de zogenaamde SOSUV-test [NVN 2508, 1988], oorspronkelijk ontwikkeld voor kolenreststoffen. Met de uitbreiding van het toepassingsgebied voor deze test zijn 4 werkgroepen onder een SOSUV-stuurgroep [Sloot et al] in het leven geroe-pen, die onder meer als doelstelling hebben het coördineren van de meer funda-mentele kanten van uitloogonderzoek.

Het onderzoek, waarover hier wordt gerapporteerd, heeft betrekking op het uitlooggedrag van met zware metalen verontreinigde grond.Het spitst zich toe op de vraag in hoeverre thermische reiniging van grond bijdraagt aan het beschikbaar komen van deze verontreinigingen voor het milieu. Thermische grondreiniging wordt toegepast om vooral organische verontreinigingen te verwijderen. Metalen worden, afgezien van verdamping, in principe niet verwijderd. Het is echter wel te verwachten dat de thermische behandeling invloed heeft op de vorm waarin ze aanwezig zijn en de binding aan gronddeeltjes en dus op het uitlooggedrag. Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag dient dus zowel ruwe als

gereinigde grond aan uitloogonderzoek te worden onderworpen.

Fundamenteel onderzoek naar uitloogprocessen zal in de toekomst meer inzicht verschaffen in het uitlooggedrag van verschillende verontreinigingen uit verschillen-de stoffen onverschillen-der verschillenverschillen-de condities. Veelal worverschillen-den verschillen-dergelijke onverschillen-derzoeken op praktijkgronden, verontreinigde grond zoals deze werkelijk gevonden wordt, uitgevoerd. Het RIVM heeft in het recente verleden een dergelijk onderzoek [Janssen et al, 1987] uitgevoerd. Kenmerk van deze praktijkgronden is, dat ze in het algemeen slecht gedefinieerd zijn vanwege de veelal wisselende qualiteit en samenstelling. Om dit te voorkomen is een onderzoek gestart, dat gericht is op (mogelijke) alternatieven voor het gebruik van die praktijkgronden. Hierbij zijn de volgende aspecten nader bestudeerd:

1 het kunstmatig samenstellen van verschillende grondsoorten onder goed gedefi-nieerd omstandigheden;

2 het onder kunstmatige omstandigheden reproduceerbaar verontreinigen van deze gronden;

3 de gevolgen van dit verontreinigen op het uitlooggedrag van die gronden. Hierbij moet het mogelijk zijn om de kunstmatig samengestelde grond tot ver boven de C-waarde, volgens de Leidraad Bodemsanering, te verontreinigen. Daarnaast wordt als eis aan de verontreinigde grond gesteld, dat deze een uitloog-gedrag heeft dat overeenkomt met het uitlooguitloog-gedrag val'! onder natuurlijke omstan-digheden verontreinigde grond.

(10)

Inhet onderzoek zijn de volgende onderdelen te onderscheiden: A samenstellen van de kunstmatige grond;

B karakteriseren van dit uitgangsmateriaal; C verontreinigen van dit uitgangsmateriaal;

D bepalen van gehalte aan verontreiniging van het uitgangsmateriaal alsmede van het verontreinigde materiaal;

E bepalen van het uitlooggedrag van het verontreinigde materiaal;

F bepalen van het gehalte aan verontreiniging van het materiaal na uitvoering van de kolomproef.

Indit verslag komen de onderdelen E en F aan bod. De onderdelen A tot en met D, het samenstellen en verontreinigen van de grond, zijn in deel Ivan de rappor-tage aanbodgekomen.

(11)

2

2.1

2.2

BESCHRUVING VAN DE PROEVEN

Inleiding

Voor de bepaling van het uitlooggedrag is een ontwerpvoorschrift fNVN 2S08; "Bepaling van de uitloogkarakteristieken van kolenreststoffen "; 1988] voorhanden. Volgens dit voorschrift moet van het te onderzoeken materiaal, wat betreft de uitloogkarakteristieken,aandacht geschonken worden aan de volgende aspecten:

1 totaal gehalte aan elementen;

2 zure of basische karakter van het materiaal;

3 gedrag in een percolerend systeem;

4 samenstelling van het eerste eluaat en het optreden van de piekuitloging in de tijd (kolomproef);

S uitlooggedrag op middellange en lange termijn (schud- ofwel cascadeproef) ;

6 maximale uitloogbaarheid van de aanwezige elementen (maximale uitloog baar

-heidsproef);

7 gedrag in een systeem, waarbij water wordt gebruikt voor het transport van dit materiaal.

Voor de bepaling van het uitlooggedrag van verontreinigde grond wordt de kolomproef uit NVN 2S08 het meest geschikt geacht [C. Zevenbergen &

J. Keijzer, 1989].Aan de cascade- en de maximale uitloogbaarheidsproef is daarom geen aandacht besteed. In dit onderzoek wordt derhalve aandacht geschon-ken aan de aspecten 1 tot en met 4. Het gedrag in een systeem, waarbij water wordt gebruikt voor het transport van dit materiaal is alleen van belang bij de interpretatie van de uitlooggegevens in praktijksituaties. Voor het fysisch-chemisch gedrag van de gekozen modelverontreiniging zink wordt verwezen naar deel I, paragraaf 3.2.

Voorbehandeling

De voorbehandeling van de verontreinigde grond (minimaal 1 kg) bestaat volgens NVN 2S08 uit de volgende onderdelen:

1 drogen;

Indien het monster vochtig is, dient het voor de uitloogtest te worden gedroogd door het te verhitten tot lOS °C tot constante massa.

2 deeltjesgrootte;

In het analysemonster dienen alle deeltjes kleiner te zijn dan 3mmoHet monster moet worden gezeefd met een zeef met een maaswijdte kleiner dan 3 mm, volgens NEN 2560. Indien het monster deel

ti

es groter dan 3 mm bevat, moeten deze worden verkleind door middel van breken en vervolgens worden gemengd met de deeltjes kleiner dan 3 mmo

Bij de uitvoering van de kolomproeven is,onder andere afhankelijk van de beoogde grondsamenstelling, sprake geweest van een aantal proevenseries (tabel 2.1).

(12)

2.3

Tabel 2.1: Samenstelling van de gronden (gew.-%)

---T---fractiegrenzen : Grond: . I (mm) : A B C

---+---o

0.1 I 2.5 10.0 25.0 I 0.1 0.25 I 52.5 35.0 30.0 I 0.25 0.5 I 35.0 35.0 20.0

I

0.5 1 I 5.0 15.0 15.0 I 1 2 : 5.0 5.0 10.0 ________________ ...L. _

Voor de fractie tot circa 0.1 mm is eOLeLAY A 90 gebruikt, een kleisoort met een Montmorilloniet-gehalte van minimaal 90%. Grond A bestond uit 2 series (Al, nummers I tlm IV en A2, nummers I tlm Il). De gronden B en e zijnin duplo uitgevoerd (B3, nummers I enIl: C3, nummers I en Il).

De 3 types grond zijn verontreinigd met zinkchloride, met uitzondering van serie Al, nummers I en Il. Deze zijn verontreinigd met demiwater, om zodoende over een referentie te beschikken.

Wat de voorbehandeling betreft, kan daar het volgende over worden opgemerkt. Bij serie Al is de verontreinigde grondsuspensie quantitatief overgebracht in

4porseleinen indampschalen. Het filtreren van alleen de vaste fase was niet mogelijk.De inhoud van deze schalen is gedroogd in een droogstoof bij 105 oe. Tijdens dit drogen trad een ontmenging op tussen de zanddelen en de kleideeltjes.

Hierbij klonterde de klei tezamen tot harde stukken. In een mortier (porselein) zijn deze stukken met behulp van een mortierstamper (porselein) weer fijn gestampt. AI het materiaal had na deze behandeling een korreldiameter kleiner dan 2 mmo Bij de series A2, B3 en C3 is deze drogingsstap overgeslagen, om verschil1ende redenen. Drogen van de grond heeft tot gevolg dat de in de vloeistoffase aanwezige zink op de grond precipiteert. Deze manier van verontreinigen zal zich in de praktijk niet voordoen. Het oplossen van geprecipiteerd zink werd inderdaad bij serie Al geconstateerd (kolomproef; verloop van de geleidbaarheid en zeer hoge zinkconcentratie bij aanvang van de kolomproet). Daarnaast wordt door

e. Zevenbergen & J. Keijzer [1989] aanbevolen het uitgangsmateriaal niet te drogen, wegens mogelijke veranderingen van de redox-toestand. De derde reden was de praktische overweging dat het drogen en vervolgens fijn stampen van het gedroogde materiaal arbeidsintensief is, de korrelgrootteverdeling van het materiaal beïnvloedt en daarmee mogelijkerwijs het uitlooggedrag (tevens worden, door de extra processtap, mogelijkerwijs fouten geïntroduceerd).

Bij deze series zijn de kolommen daarom met het natte materiaal direct uit de flessen, welke voor het verontreinigen zijn gebruikt, gevuld. Hierna is ten behoeve van de ontsluiting de resterende hoeveelheid grond in een droogstoof bij 105 oe gedroogd.

Het was niet nodig om het natte materiaal te zeven en de fractie groter dan 3 mm te breken, aangezien het materiaal, ten gevolge van het samenstel1en, al een maximale korreldiameter kleiner dan 2 mm heeft.

Kolomproef

Met de kolomproef, volgens NVN 2508, kan het uitlooggedrag van een aantal anorganische verbindingen en elementen (in dit onderzoek zink) uit een matrix (in

(13)

perspex-kolommen (figuur 2.1) met een binnendiameter van 5.0 cm en een inwendige hoogte van 23 cm. De kolommen zijn aan de onder- en bovenzijde voorzien van een conusvormige in- respectievelijk uitstroomconstructie. Hierdoor is een gelijkmatige aan- en afvoer mogelijk, waardoor de kans op verstopping van de filters (Sartorius, 0.45 /Lm membraanfilters) minimaal is.

voorroodllot

H=4

grond

opvongvot

Figuur 2.1: Schematisch overzicht van de kolomopstelling

De toevoer van het modelwater, tot pH=4 met salpeterzuur aangezuurd demiwater,

uit een polyester vat, werd verzorgd met een peristaltische pomp (DESAGA). De pomp stond ingesteld op een debiet van circa 17mllhr, naar aanleiding van de

onderstaande gegevens:

bekend: D 0.05 m kolomdiameter

h 0.23 m kolomhoogte

aanname: p 2650 kg/rrr' soortelijke massa

n :::::: 0.3 porositeit

f :::::: 50 kg.hr/l constante

formules: V \4.1I".D2 m3 volume in kolom

m (l-n) .p . V kg massa grondin kolom

q rnIf1 mIlhr debiet

Het eluaat werd in verschillende fracties opgevangen in PE-bekerglazen. Om verdamping en verontreiniging van het eluaat te voorkomen, waren de bekerglazen afgedekt met laboratory-film of met aluminiumfolie, indien het grotere bekerglazen betrof.

Van iedere fractie werd volume,pH en geleidbaarheid direct gemeten.Vervolgens werden de fracties aangezuurd tot pH

<

2 met 6.0 M HN 03en opgeslagen in

100 mImonsterflesjes (PE) in de koelkast. Indien voldoende monsters verzameld waren zijn deze, afhankelijk van de te verwachten concentratie geanalyseerd met AAS (vlamtechniek, NEN 6443) of met titratie met EDTA [Vogel, 1961].

Al het 'glaswerk' was voorafgaande aan de proeven uitgebreid gespoeld met demi-water, 1.0 M HN03en wederom met demiwater.

Volgens het voorschrift moeten achtereenvolgens 7 fracties opgevangen worden volgens tabel 2.2 .

(14)

Tabel 2.2: Monsterschema van de kolomproef

---r---r---fractie : fractievolume L : cum. US

(-) : (1) : (1lkg)

---t---;---Ik 0.1 ... S I 0.1 2k 3k 4k

5k

6k 0.4· S

0.5· S

1.0'" S 1.0'" S 2.0· S

0.5

1.0

2.0

3.0

5.0

I 7k 5.0

*

S : 10.0 ________~ ..L. _

Verklaring van gebruikte symbolen:

S is de massa van de grond in de kolom,

in

kg;

LIS is het fractievolume per massa-eenheid grond, in I/kg.

Met de LIS-factor kan de uitloging in de praktijk ten gevolge percolerende neerslag worden vertaald naar een kolomproef,volgens formule 1.

L

S

1000

*

N D

*

p

*

t (1) waarin: N neerslagoverschot, inmij ;

D storthoogte of dikte van het pakket, in m;

p soortelijke massa, in kg/rrr';

t tijd, in j.

De oorspronkelijke kolomproef (0

<

(LIS)

<

la) staat hierbij model voor het uitlooggedrag op de korte

«

5 jaar) en middellange (5 - 50 jaar) termijn. Voor een nauwkeuriger beeld zijn meer en, indien mogelijk, eerder fracties opgevangen, volgens een minder stringent schema (de fractiegroottes zijn met een klein volume begonnen en namen in het algemeen toe gedurende de proef).

(15)

3

3.1

3.2

ZINKGEHALTES VOOR EN NA UITLOGING

Inleiding

Om de mate van uitloging te kunnen vaststellen, dient het zinkgehalte aan het begin van de kolomproef bekend te zijn. Ten einde de tijdens de kolomproeven totale uitgeloogde hoeveelheid te kunnen "controleren", is ook het gehalte na de kolom-proef interessant.

Alleen van de modelverontreiniging, zink,is in de verschillende fasen van het onderzoek het gehalte bepaald.

In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de gevolgde meetmethodiek.

In paragraaf 3.3worden de meetresultaten gepresenteerd.

Als een soort controle op de meting in de verontreinigde grond is dit gehalte in paragraaf 3.4 tevens berekend met behulp van zinkbalansen.Tevens is langs deze weg de totale hoeveelheid zink in het (natte) grondmonster, dat aan de kolomproef werd onderworpen, berekend.

Tot slot worden in paragraaf 3.5 conclusies getrokken over de meetmethodieken het zinkgehalte in de verschillende fasen van het onderzoek.

Meet-methodiek

Zowel van de grond zoals deze voor de kolomproef isgebruikt(na verontreinigen)

als van de grond na uitvoering van de kolomproef is het gehalte aan zink bepaald. Voor de ontsluiting zijn verschillende methoden gebruikt.

Als standaard meetmethode is de AAS-vlamtechniek [NEN 6443, 1977] gebruikt. Indien hoge gehaltes verwacht werden, is getitreerd met EDTA [Vogel, 1961]. De ontsluitingen zijn over het algemeen in drievoud uitgevoerd.Per ontsluiting,is afhankelijk van het te verwachten zinkgehalte, 1 of 2 gram droge grond genomen uit een partij welke maximaal 1000 gram bedroeg. Als voorbehandeling zijn de monsters ontsloten met Koningswater [NEN 6465, 1981]. Echter na ontsluiten zijn de ontsluitingsoplossingen overgebracht in een maatkolf van 200ml in plaats van een maatkolf van 100 mlo

Een tweetal monsters, na uitvoering van de kolomproef (Al-IIIk inviervoud en B3-1Ik in vijfvoud),en een gecertificeerd referentiemateriaal (BCR 145; Sewage sludge) zijn tevens ontsloten, met Koningswater, met een MDS-81D Microwave Digestion System (CEM Corp., Indian Trail, NC, USA). Opgemerkt moet worden, dat ten aanzien van deze techniek nog weinig ervaring voorhanden was. Het programma dat voor de microgolf-ontsluiting is gebruikt,is 5 min. 25 %, 10 min. 50%, 10 min. 80% en 30 min. 70% van het maximale vermogen (670 Watt). Voor zink is deze methode statistisch vergelijkbaar met de conventionele ontsluiting zoals beschreven in NEN 6465 [C.GJ. van de Wall et al., 1988]. De zinkconcen-traties in de ontsluitingsoplossingen zijn gemeten met AAS-vlamtechniek.

(16)

3.3

Tevens is van alle monsters het zinkgehalte bepaald met behulp van instrumentele neutronenactiveringsanalyse (lNAA). Met deze techniek kan ook de inhet kleiroos-ter aanwezige zink gemeten worden. Alle grondmonskleiroos-ter (monskleiroos-tergrootte circa 200 mg) zijn intweevoud aangeboden aan het IR! in Delft.

Gemeten gehaltesin de grond

De meetgegevens zijn uitgewerkt in bijlage A en samengevat in de tabellen 3.1 en 3.2, voor respectievelijk het uitgangsmateriaal en de grond na uitvoering van de kolomproef.

Tabel 3.1:Gemeten zinkgehaltes van de "grondmonsters" na verontreinigen (mglkg)

---

----

,---,---serie : NEN 6465 : INAA

---+---+---AI-I I 41 58 I 19.3 29.4 AI-II AI-III 42 I 45110 48 I 31.9 45560 I 42900 39.4 48300 I AI-IV I 39840 43750: 45700 49100

--- --

--

+---+---A2-I I 78210 83610 I 74100 75800 I I A2-II : 61460 62810: 66100 69000

--- ----+----+---

---B3-I I 45310 47610 I 49300 49500 I I B3-I1 : 48940 52100: 50600 53200

- +-+- -

--C3-I I 50650 59400 I 40000 43300 I I C3-II : 52170 59480: 42700 46600 _________ ..J.. ..J.. _

De zinkconcentraties van de ontsluitingsoplossingenzijn met AAS-vlamtechniek gemeten,met uitzondering van de series A2 en B3 welke met EDT A zijn gemeten.

Onverklaarbaar zijn de duidelijk lagere opbrengsten van INAA bij serie C3, terwijl toch dezelfde hoeveelheid zink aan de grondmonsters is toegevoegd.

Ten aanzien van deze gehaltes wordt opgemerkt,dat gezien enerzijds het gebruik van twee totaal verschillende technieken en anderzijds de spreiding in de resultaten de twee analysemethoden redelijk met elkaar overeen komen.

Doordat de grond voor de ontsluiting gedroogd is, wordt hier de totale hoeveelheid zink inde grond (geadsorbeerd tijdens het verontreinigen én geprecipiteerd tijdens het drogen) gemeten.

(17)

Tabel 3.2:Gemeten zinkgehaltes van de "grondmonsters" na uitvoering van de kolomproef (mglkg)

---,---T---serie : NEN 6465 : INAA

---+---+---Al-Ik I 28 33 I 28.9 36.9 I I Al-lIk ' 3 1 50 I 21.0 27.8 I I Al-IIIk 795 845 I 861 929 I Al-IVk I 751 778: 775 797

---+---+---A2-Ik I 389 463 I 420 459 I I A2-1Ik : 564 607

l

576 703

---+---+---B3-Ik 2770 3350 I 3010 3400 I B3-IIk I 2530 2570: 3010 3030

---+---+---C3-Ik I 50500 52200 I 49800 53600 I I C3-llk : 5810 6270: 7080 7280 _________ ...L ...L _

De zinkconcentraties van de ontsluitingsoplossingen zijn met AAS-vlamtechniek gemeten.

Ten aanzien van serie C3-Ik wordt opgemerkt,dat lekkage van de kolom uitvoe-ring van de kolomproef verhinderde. Hierdoor komt het gehalte na uitvoering van de kolomproef overeen met het gehalte na verontreinigen.

Aan de resultaten in tabel 3.2 valt op, dat de zinkgehaltes een duidelijk verband met de grondsamenstelling vertonen.

Ook hierblijken de twee verschillende meetmethodenredelijk met elkaar overeen

te komen.

Op de resultaten van de ontsluitingen is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar de invloed van een fout van 5%op de AAS-resultaten respectievelijk een fout van 0.1 mIEDTA-dosering. De resultaten van deze gevoeligheidsanalyse zijn opgenomen in bijlageB (tabellen BI en B2). Door deze gevoeligheidsanalysekomen de resultaten van de twee technieken meer met elkaar overeen.

Het gecertificeerde monster (BCR 145) heeft volgens het bijgeleverde certificaat een zinkgehalte van 2843

±

64mg/kg. Intabel 3.3 zijn de resultaten van de microgolf-ontsluiting opgenomen.

Tabel 3.3 :Analyseresultaten (mg/kg) van de grondmonsters na de kolomproef met behulp van microgolf ontsluiting (AAS-vlamtechniek)

---T---,---serie : NEN 6465 : MDS-81D

---+----

---+---Al-IIIk 795 845 I 813 841 I I B3-IIk I 2530 2570 I 2100 2420 I I BCR 145 : : 2830 ___________ ... ...L _

Geconcludeerd kan worden, dat de ontsluiting met de microgolf-oven eenminof meer hetzelfde resultaat geeft als de conventionele ontsluiting.De geringe afwijking bij de hoge gehaltes is waarschijnlijk te wijten aan het gevolgde programma.

(18)

3.4

3.5

.Gehaltes volgende uit een balansberekening

Uitgaande van een balansberekening over het verontreinigen zijn de zinkgehaltes in de grond na verontreinigen berekend. Deze berekening is gebaseerd op de bekende hoeveelheid zink tijdens voor verontreinigen (gemeten gehalte in de schone grond plus de afgewogen hoeveelheid zink ten gevolge van de zinkchloride-oplossing) en de gemeten zinkconcentratie in het supernatant na verontreinigen. Tevens is uit deze resultaten de totale hoeveelheid zink berekend van de grondmonsters die aan een kolomproef werden onderworpen.

De totale hoeveelheid zink in de flessen varieerde voor de series AI-I en11 van 51 tot 73 mg. Voor de overige series varieerde deze hoeveelheid van 65410 tot 65450 mg.

In tabel 3.4 zijn de resultaten van de balansberekening samengevat. Tabel 304: Zinkconcentraties en -gehaltes tijdens cq na het verontreinigen

---,.---,.---

-

--

-

,.---

- -

-

--serie : supernatant levenwichtsgehalte luitloogbare

hoeveel-I I I . : (mg/l) : (mg/kg) : held : : : (mg/kg)

---+---+---+---A1-I 1.20 I 50 72 I 51 73 I I A1-II 0.28 I 51 73 I 51 73 I AI-lIl 58500 I 6920 6950 I 59530 59560 I AI-IV I 58900: 6530 6550: 59540 59560

---++--+---

---A2-I I 62800 I 2600 2620 I 59430 59460 I I I A2-II: 60000: 5400 5420: 60000 60020

---+---+---

+- - - -

--B3-1 59200 I 6210 6250 I 61540 61580 I I B3-II I 57300: 8110 8150: 61680 61720

---++--+---

---C3-I 59800 I 5620 5630 I 62720 62730 I I C3-II I 53600: 11820 11830: 63000 63010 ________ ..L. ..L. ..L. _

Duidelijk is de overheersende invloed van de concentratie van het supernatant op het evenwichtsgehalte. Bij serie C3-I lijkt het evenwichtsgehalte circa een factor twee te laag te liggen, gezien de tendens tussen serie (kleigehalte) en evenwichtsge-halte bij de overige series.

De resultaten in de kolom "uitloogbare hoeveelheid" zijn ook gemeten (tabel 3.1). Met uitzondering van serie A2 is de berekende uitloogbare hoeveelheid groter dan de gemeten uitloogbare hoeveelheid.

De resultaten van een uitgevoerde gevoeligheidsanalyse zijn opgenomen in bijla-ge B (tabellen B.3 en BA).

Conclusies

Bij de ontsluitingsmethode volgens INAA wordt het totaal gehalteaan zink bepaald. Dit blijkt

in

het algemeen redelijk overeen te komen met de resultaten volgens de NEN 6465. De microgolf-ontsluiting geeft een resultaat wat een weinig lager ligt

dande conventionele methode. Vermoedelijk ligt dit aan het gevolge programma voor de ontsluiting en niet aan de gebruikte techniek.

(19)

In dit onderzoek zijn de zinkconcentraties en -gehaltes in het algemeen hoog.

Gemeten is invloeibare en vaste fasen, waarbij per analyse en methode rekening

gehouden moet worden met de aannamen en de mogelijke foutenbronnen.

Bij de meetmethoden (tabellen 3.1 en 3.2) wordt aangenomen dat de grondmonsters homogeen verontreinigd zijn. De meetgegevens in bijlage A duiden in het algemeen ook hier op. De verschillende ontsluitingsmethoden (NEN 6465, MDS-81D en INAA) zijn allen tot volledige ontsluiting in staat. Het is echter bij de zeer hoge

zinkgehaltes mogelijk,dat deze de ontsluiting verstoren. De zinkconcentraties inde

ontsluitingsoplossingen zijn allen goed tot zeer goed meetbaar met

AAS-vlamtech-niek of EDTA.

Voor het berekenen van evenwichtsgehalte en uitloogbare hoeveelheid wordt

gebruik gemaakt van de zinkconcentratie van het supernatant in de flessen,welke

voor het verontreinigen gebruikt worden. Hierbij wordt aangenomen,dat de niet

geadsorbeerd hoeveelheidzink homogeen verdeeld is over de vloeibare fase in de

fles. Alleendanis het monster supernatant representatief voor de vloeibare fase.

Het is echter voorstelbaar dat zich in de fles precipitaten vormen, waardoor de

zinkconcentratie in het supernatant kleiner wordt. Dit leidtdantot een, thans niet te

quantificeren, afname van evenwichtsgehalte en uitloogbare hoeveelheid.

Concluderend moet gesteld worden, dat voor de bepaling van het zinkgehalte,het

gebruik van de gemeten gehaltes de voorkeur verdient boven het gebruik van de

(20)

4

4.1

4.2

'

UITLOOGGEDRAG

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de meetresultaten van de verschillende proevenseries besproken.

In paragraaf 4.2 komt de qualiteit van het eluaat, als functie van de LIS-factor, aan de orde.

Inparagraaf 4.3 worden deze resultaten, op 4 manieren, omgerekend tot een cumulatief uitloogpercentage.

In paragraaf 4.4 worden de resultaten van paragraaf 4.3 gecombineerd met de in hoofdstuk 3 opgenomen zinkgehaltes voor de kolomproef, teneinde een restgehalte in de grond na uitlogingteberekenen en te vergelijken met het gemeten rest-gehalte.

Samenstelling eluaat Serie Al.

Van grond A zijn twee afzonderlijke proevenseries doorlopen. Bij de I" serie is de grond na het verontreinigen eerst gedroogd, terwijlbij de 2" serie de grond direct na verontreinigen,dus zonder eerst te drogen, de kolom is ingegaan.

De 4 kolommen van serie Al waren met de volgende hoeveelheden grond, op basis van droge stof,gevuld:

kolom I: 711.1 gram; kolom 11: 697.2 gram; kolom lIl: 858.1 gram; kolom IV: 810.2 gram.

Op grond hiervan moest het gemiddelde debiet circa 15.4 mI/hr bedragen. Het debiet door de kolommen is tijdens de uitvoering van de kolomproef toegenomen van 16 mI/hr naar 18 mi/hr. Dit komt redelijk overeen met het vereiste debiet. Bij de uitvoering van de kolomproef traden bij de kolommen I en 11 (de blanco, ofwel referentiekolommen met de niet verontreinigde grond) al snel lekkages aan de onderzijde van de kolommen op. Kolom I heeft in het totaal geen eluaat gegeven en is daarom direct afgekoppeld. Bij kolom 11 was het debiet zeer gering.

Aangezien deze kolom bleef lekken, is ook deze kolom, nadat 2 fracties genomen waren, afgekoppeld. Kolom IV heeft bij het begin van de proef aan de onderzijde minimaal gelekt.

In bijlage C, tabel C.1, zijn de belangrijkste meetresultaten van deze proevenserie samengevat. Inde figuren 4.1, 4.2 en 4.3 zijn pH, geleidbaarheid en zinkconcen-tratie van deze serie grafische weergegeven. Zowel geleidbaarheid, inJLS/cm, als concentratie, in mg/l, zijn op logaritmische schaal weergegeven.

(21)

,

..

.

..

2 D

CD ~

...

....

.

..

D ~ ,..

.

v '.1 i

..

..

...I 2

...

i> 3.1 0.0 2.0 ... 1 cw..us ellkal D kola. III ~ 11:01 011IV

Figuur 4.1: Verloop van de pH bij serie Al

31622 • 1Q1XlDI

..

~.n ~ D

1

''"'''I D ~ v " 31&2 i ~ 'CDI ~ D

.

31 • i

'""

11

..

11

,.

0.0 2.0 ... D C~. us (l/ll tCO

D kole.III

.

kolen IV

(22)

311221 _ I

'&

31823 I!I

,_"

lR> ~ D

g

..,12

D ! '1111

..

.

D

I

311 8 111 n +

+ 11 D I!J 0.0 D kolo- 111 2.0 CW\. us Cl/kAJ .. kolen IV ~.a

Figuur 4.3: Verloop van de concentratie bij serie Al

Zowel ten aanzien van het verloop van de pH, geleidbaarheid en concentratie vertonen de twee kolommen een (qualitatief en quantitatief) vergelijkbaar gedrag. De lage pH van het eluaat aan het begin van de proef kan niet geheel verklaard worden, aangezien deze onder de pH van het influent ligt. Het is mogelijk, door de hoge zinkgehalte in de grond ten gevolge van precipitatie, dat bij oplossen van dit zink, volgens onderstaande formules, zinkhydroxide precipiteert, waardoor de pH daalt.

Z"CI

2(~) (oplossen)

>

Z,,2+ +

2CI-Hp ~ OH- + Hp'

Zn2• + 20H- _

>

Zll(OH)2(~)

Het is echter onduidelijk of deze daling de geconstateerde pH-daling veroorzaakt. Bij het vervolg van de kolomproef, zal dan het zinkhydroxide oplossen, waardoor

de pH stijgt. .

Serie A2.

Bij deze tweede serie van grond A is de grond,zonder vooraf te drogen, in de kolommen gebracht. De kolommen waren met de volgende hoeveelheden grond gevuld:

kolom I: 817.2 gram natte grond;

568.2gram grond op basis van droge stof; kolom TI: 828.6 gram natte grond;

558.8 gram grond op basis van droge stof.

De hoeveelheid grond op basis van droge stof kon pas na afloop van de kolomproef bepaald worden, door de hoeveelheid grond in de kolommen in afzonderlijke indampschalen (porselein) te drogen bij 105

oe.

Aan de hand van de natte hoeveelheid grond inde kolommen moest het debiet circa

16.5mllhrbedragen (op basis van droge stof circa 11.3mllhr). Tijdens de

uitvoering van de kolomproef is het debiet toegenomen van 13.5 naar 18.5mllhr.

(23)

.worden dat de grond inde kolom inklonk. Dit wordt veroorzaakt door een niet

maximale pakking van de grond inde kolommen.Tevens spoeldeinde kolom een

deel van de kleiingeringe mate mee met de eluaatstroom, maar werd door het

membraanfilter tegengehouden.

In bijlage C (tabel C.2) zijn de belangrijkste resultaten samengevat. In de

figu-ren 4.4, 4.5 en 4.6 zijn de resultaten van deze grafische weergegeven.

,., v

,

..

e.1 e.1 e.7 8.' e.• e.'

.

..

8.2 e.1 8.0

'.1 s,1 s,, c

.

..

...

p

..

'.3

.

..

'.1

...

o c c cc • c _ ~

.

lOt D kole- I o DO ~ 0 D • C~. LIS C

"-IX)

.. kol , . 1I c e c o

Figuur 4.4:Verloop van de pH bij serie Al

'00000

"

2182. 11

..

c • '''''''0

.

î

c

.

~ 211> v " C

i 10110

I

".,. c ~ &

(24)

i

8 lOlllllD

...

\

lil '''''''" ~ 0 1 ~

..

..

a

..

1C11D

..

...

a

..

111 a

..

D 11 a 0 a kale- I

..

a 11I 11 11 .. " & c:Wl.us ClIkaJ ... kola. 1I 10

..

...

Figuur 4.6: Verloop van de concentratie bij serie A2

Ook bij serie A2 zijn de resultaten van pH,geleidbaarheid en concentratie qualita-tief en van pH zelfs quantitaqualita-tief vergelijkbaar.

Inkolom TI blijft de geleidbaarheid en de zinkconcentratie langer hoger dan in kolomI.

De pH van het eerste eluaat ligt iets hoger dan de pH van de zinkchloride-oplossing (4.8 - 4.9).Dit wordt veroorzaakt doordat de grond met het zinkchloride reageert. De verwachting is,dat de zinkconcentratie van het eerste eluaat overeenkomt met de zinkconcentratie van het supernatant tijdens het verontreinigen.Deze blijkt echter lager (kolom II) tot in dezelfde orde grootte (kolom I) te liggen.

Ten opzichte van serie Al kunnen de volgende opmerkingen geplaatst worden: - de pH bij aanvang van de proef ligt circa 2 pH-eenheden hoger;

- de maximale geleidbaarheid ligt circa 20.000ILS/cm lager; - de maximale zinkconcentratie ligt circa een factor 4 lager.

Waarschijnlijke oorzaak is,dat het geprecipiteerde zink in serie Al niet eerst hoeft op te lossen. Doordat de grond al nat is, kan het uitloogproces, in eerste instantie van niet-geadsorbeerd cq niet-geprecipiteerd zink, direct plaatsvinden.

Serie B3.

Van deze grond is het uitlooggedrag alleen bepaald van de natte suspensie, zoals deze voorhanden is na het verontreinigen van de grond.

De kolommen zijn met de onderstaande hoeveelheden grond gevuld:

kolom I: 680.9 gram natte grond;

307.7 gram grond op basis van droge stof; kolom II: 696.6 gram natte grond;

337.3 gram grond op basis van droge stof.

Aan de band van de hoeveelheid natte grond is het debiet ingesteld op circa 13.8 ml/hr. Op basis van droge stof had het debiet circa 6.5 rnl/hr moeten bedra-gen. Gedurende de proef is het debiet toegenomen van 14 naar 19mllhr.

Door het grotere kleigehalte van deze grond ten opzicht van grond A, houdt deze grond meer water vast, waardoor de hoeveelheid droge grond aanzienlijk kleiner is dan bij serie A2.

In bijlage C (tabel C.3) zijn de belangrijkste resultaten samengevat. Inde figu-ren 4.7, 4.8 en 4.9 zijn deze resultaten grafisch weergegeven.

(25)

o

,a

Figuur 4.7: Verloop van de pH bij sene B3

o o 'DOODa 21'"

:~

~D 0 1QQl1_ ...Eè

i

.

0

~

2112

.

" 1 1011_

I

.

,.,

.

i 1aa o 0 0 0 _ . al o o o o o

,_

o a kole- I

.

~. 20 e .... us ClI kaJ .. kale. I1 o e

.

o ,a o 0

.

Figuur 4.8: Verloop van de geleidbaarheid bij sene B3

(26)

!

i

8

..

,.

o

..

.

20 c c c c c c • ~ 0

••

o kole- I c .....LIS Cl/kC%) .. kola- I1

Figuur 4.9:Verloop van de concentratie bij serie B3

De grote variaties in de pH bij het einde van de proef (vanaf LIS = 35) zouden veroorzaakt kunnen worden, doordat de buffercapaciteit van de grond doorbroken wordt. Bij LlS=35 is kolomI met 10.8 I [35*0.3077 kg] doorspoeld. De zuurdose-ring aan de kolom bedraagt dan 1.08 meq [10.8

*

1.10-4 mol],ofwel 3.5 meq/kg.

De buffercapaciteit bij pH=6 bedraagt 13.5 meq/kg (Mooren, 1990); deze wordt dus nog niet doorbroken.

Deconcentratie van het eerste eluaat is duidelijklager dan de concentratie in het supernatant tijdens het verontreinigen .

Bij deze grond zijn in het "midden-gedeelte"de resultaten van geleidbaarheid en concentratie minder goed reproduceerbaar.

Het gemiddeld verloop van pH, geleidbaarheid en zinkconcentratie is min of meer vergelijkbaar met het verloop van deze parameters bij serie Al.

Uit het verloop van concentratie en van de geleidbaarheid kan opgemerkt worden dat het uitloogproces uit twee stappen lijkt te bestaan. Bij kolomI stijgen, bij cum. LIS"" 20,geleidbaarheid en zinkconcentratie kortstondig om vervolgens weer te dalen. Bij kolom IIversnelt bij cum. LIS"" 10 de afname van geleidbaarheid en zinkconcentratie. Deze waarnemingen zijn alleen verklaarbaar indien het debiet op dit moment lager zou zijn geweest, waardoor een nieuw evenwicht zich zou kunnen instellen. Dit is echter niet waargenomen.

Serie C3.

Ook van deze kolom is het uitlooggedrag alleen bepaald van de natte suspensie, zoals deze voorhanden is na het verontreinigen.

De kolommen zijn met de onderstaande hoeveelheden grond gevuld: kolomI: 674.3 gram natte grond;

263.2 gram grond op basis van droge stof;

kolomII: 690.4 gram natte grond;

291.2 gram grond op basis van droge stof.

Aan de hand van de massa aan natte grond in de kolommen is het debiet ingesteld op circa 10.6 ml/hr. Op basis van droge had het debiet circa 5.5 mI/hr moeten bedragen. Gedurende de proef is het debiet toegenomen van4 naar 19 rnl/hr. Opvallend is, dat door het grotere kleigehaite vandeze grond ten opzichte vande gronden A en B,de massa aan droge grond aanzienlijk kleiner is danbij serie Al

(27)

Door lekkage van kolom I was het noodzakelijk om deze kolom af te koppelen. Hierdoor zijn van deze grondsoorten alleen uitloogresultaten van serie C3-II beschikbaar.

In bijlage C (tabel C.4) zijn de belangrijkste resultaten samengevat. In de figu-ren 4.10, 4.11 en 4.12 zijn de resultaten grafisch weergegeven.

7.' 7. ' + ~

..

7.•

..

..

..

..

..

+

,

.

.

,

.

.

~

..

M

.

..

..

V o.

...

~ !

.

..

..

o.•

.

..

..

..

,

.

.

~

...

.

..

0

9 12

,.

:>0 :>4 oe....us (IIk CC ~ kol,.. II

Figuur 4.10: Verloop van de pH bij serie C3

,llOOIID lS3OI.

..

4 ..." ;. ~11!

,

...

4 'i1 '000.

..

0 ~ 631D V " .,

..

"

"",.

..

1 ,,.5

j

,OIID

.

0"

i

...

"'"

151 1DD 4 .. n 'D

..

..

0 12

,

.

:>0 :>4 CW'l.us (lIken ~ kol~II

(28)

.

I

8 ,00000 D 21. . .

\

11l<l110 2111

.

..

1l1lD

..

51. 100 n 1D

..

. .

'6 C:~. US CIlleCO .. kolOWl l 1

.

..

.

Figuur 4.12: Verloop van de concentratie bij serie C3

De zinkconcentratie van het eerste eluaat is duidelijk lager dan deze in het superna-tant bij het verontreinigen. Het verloop van pH, geleidbaarheid en zinkconcentratie ismin of meer vergelijkbaar met het verloop van deze parameters bij de series Al

en B3.

De meetresultaten van de verschillende series overziende kunnen hierbij een aantal opmerkingen geplaatst worden.

De pH en geleidbaarheid van het eerste eluaat is, met uitzondering van serie Al,

voor alle series ongeveer gelijk (5.5 à 6 respectievelijk 65000 à 85000)

De concentratie van het eerste eluaat is, met uitzondering voor serie Al-I,altijd kleiner dan de concentratie in het supernatant tijdens het verontreinigen. Bij serie Al-I komen deze ongeveer overeen.

Er lijkt een duidelijkverband te bestaan tussen geleidbaarheid en concentratie van een monster. Zodra de geleidbaarheid stabiel is, is ook het cumulatieve uitloogper-centage stabiel. De resultaten van een lineaire regressie analyse zijn in tabel C.5 samengevat. In figuur 4.13 is het resultaat van deze analyse grafisch weergegeven. De correlatiecoëfficiënt is,met uitzondering van de series Al-III en Al-IV,groter dan 0.96. Bij de series Al-lil en Al-IV is de correlatiecoëfficiënt laag, door het oplossen van het geprecipiteerde zink.

(29)

!

,.

~

-

.

_.-

. - - - ,

--::.oa._

!

.

:UG._ e

j

gLoo.DOG ~ ~ 4.3

Figuur 4.13: Resultaten van een lineaire regressie analyse

Uit de analyse volgt een

min

of meer gelijk verband voor de series Al, B3 en C3

tussen geleidbaarheid en zinkconcentratie.

Cumulatief uitloogpercentage

Voor de berekening van het cumulatieve uitloogpercentage zijn vier verschillende rekentechnieken gebruikt. Bij drie van deze technieken is uitgegaan van de formule in het normvoorschrift. Deze luidt:

(3) Vi

=

c,

=

Cb

=

m

=

w

=

waarin:

Uil:

=

de hoeveelheid uitgeloogde component,in % van de fractie i,waarin

1

=

1,2,3, ;

het volume van de opgevangen fractie, in I;

de concentratie van de desbetreffende component in de fractie, inmg/l;

de concentratie van de blanco, inmg/l;

de hoeveelheid uit te logen materiaal in de kolom, in kg;

het oorspronkelijke gehalte van de desbetreffende component in de

geëxtraheerde stof, in mglkg.

Deze formule geeft dus per eluaatfractie de procentuele verhouding van de uitge-loogde hoeveelheid metaal ten opzichte van de hoeveelheid metaal, welke oorspron-kelijk aanwezig was in de kolom. De cumulatieve uitloging per component kan worden berekend door de uitloogpercentages van de opeenvolgend opgevangen fracties bij elkaar op te tellen.

Bij de drie technieken, gebaseerd op formule (3) is de interpretatie van het oor-spronkelijk gehalte (w) gevarieerd:

1 gemeten gehaltes (tabel 3.1; AAS-vlam); 2 berekende uitloogbare hoeveelheid (tabel 3.4);

3 evenwichtsgehaltes in de grond (tabel 3.4). Deze techniek kan alleen toegepast

worden bij de series A2, B3 en C3, waarbij de grond vooraf niet gedroogd is.In

(30)

w _ mdroor ... C.-.wIdu +(m_ - m~ ... C e_

mdroor

(4)

waarin:

ID.uooc

de hoeveelheid droge grondinde kolom, inkg;

c _

=

het berekende evenwichtsgehalte van zink aan de grond, inmg/kg; m".t de hoeveelheid natte grond in de kolom, inkg;

Celuut de zinkconcentratie in het poriewater van de grond in de

schudfles-sen, in mg/I.

Hierbij wordt aangenomen dat het gewicht van 1Iporiewater 1 kg bedraagt.

Deze rekentechniek heeft alleen zin, indien de totaal uitgeloogde hoeveelheid zink groter is dande hoeveelheid zink in het poriewater.

Bij de vierde rekentechniek is het cumulatief uitloogpercentage op een andere wijze berekend. Inde flessen, welke voor het verontreinigen gebruikt zijn, zit een bepaalde massa natte suspensie (massa van de droge grond [circa 1 kg] plus de massa van de liter zinkchloride-oplossing [circa 1.1kg]).Deze suspensie bevat een zekere hoeveelheid zink. Naar de kolommen wordt een deel van deze suspensie overgebracht. Aangenomen wordt dat aldus ook eenzelfde deel van de hoeveelheid zink wordt overgebracht. Daarom kan deze techniek alleen worden toegepast bij de series A2, B3 en C3. De formule voor de hoeveelheid zink in de kolommen luidt:

mkolom,naI (5) waarin: Wko1om mko1om.nal mgrond mz"c12-opJ. Wne.

de hoeveelheid zink in de kolommen. in mg;

=

de natte massa van grond en ZnCl~-suspensie in de kolom. in kg; de droge massa van de grond in de verontreinigings-flessen, in kg;

de massa van de zinkchloride-oplossing in de verontrein

iging-flessen, in kg (deze bleek circa 1.1kg te bedragen); de hoeveelheid zink in de verontreinigings-flessen, in mg.

Het cumulatief uitloogpercentage is bij deze techniek berekend op basis van de hoeveelheid zink in de kolom (WkolorJ, berekend volgens formule 5. In formule-vorm:

(6)

De gemiddelde concentratie van de blanco bedroeg bij serie Al 0.38 mg/l (2 monsters). bij serie A2en bij serie B3 0.14 mg/l (8 monsters) en bij serie C3 0.10 mg/l (8 monsters).

Voor de berekening van het cumulatieve uitloogpercentage is uitgegaan van de eerder vermelde meetresultaten (paragraaf 4.2). In bijlage C (tabellen C.6, C.? C.8 en C.9) zijn de resultaten van deze berekening opgenomen.

(31)

Het uiteindelijke cumulatieve uitloogpercentage is onder andere afhankelijk van het

zinkgehalte in het uitgangsmateriaal (bijlage A, tabellen A2, A3" A4 enAS).Inde

tabellen 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4 wordt deze variatie weergegeven. Serie Al.

In figuur 4.14 is het verloop van het cumulatief uitloogpercentage grafisch

weerge-geven. 1DDII 'DII • +

....

..

..

..

..

+ 00 a a a a

....

g

a c 'DIl a ~

,,"

••

t t t

i

...

A .

."

J

....

11

..

.DII c

..

J

,

~

''''

...

1D1l

...

0.0 Z.O 4.D c.-.US ClIkSO a ';lI:olen III

..

1; "'I~.V

2;kolcn III

..

2; ~I,..IV

Figuur 4.14: Verloop van het cumulatief uitloogpercentage van serie Al

Tabel 4.1: Variatie van het cumulatief uitloogpercentage als functie van het zinkgehalte van het uitgangsmateriaal bij serie Al

---,---,---techniek : Al-lIl : Al-IV

---;---;---1 83.20 84.03 I 85.80 94.23 I 2 I 63.65 63.67: 63.03 63.05 _________ ...L. ...L. _ Serie A2.

Inde figuren 4.15 (rekentechnieken 1 en 2) en 4.16 (rekentechnieken 3 en 4) is het

(32)

1DDIl

...

...

@ 'DIl §

...

I

I

...

_DIl

8"-

t

-;;

~"'<D

;; ~ S. .'DIl

1

D D 1D1l

..

D D 1; kOIe-'l I

2;kolc.l I t t t t

U

o 0 D D DO cun.US ClIkaJ .. 1; trolali II 6 2; kolO'll I1

t

t

D D t

t

D D

...

Figuur 4.15: Verloop van het cumulatief uitloogpercentage van serie A2, rekentechnieken 1 en 2

,QDIl . . , - - - ,

...

....

'DIl .., <D D 8 ... D ~ o 0 0 0 DO

...

.

D D ~ D D

.

~ Sla

i

~ ... p 'DIl 6. A A 6. AA o 0' 0' 0' 0'0

. .

~ ~ ~ e .. +---r-.---...,--.,.-,..-...,--.,.-,..-..,....-,.-..-..,....-,.--i D o ,;1I01~I 0' 4; kole-I c...us Cl / k aJ .. ,;kOlali I1 A ot;kolen I1 -o

Figuur 4.16: Verloop van het cumulatief uitloogpercentage van serie A2, rekentechnieken 3 en 4

Tabel 4.2: Variatie van het cumulatief uitloogpercentage als functie van het zinkgehalte van het uitgangsmateriaal bij serie A2

---,---,---techniek : A2-I : A2-II

---;---;---1 I 30.16 32.25 I 43.94 44.90 I I 2 I 42.42 42.43 I 45.97 45.99 I I 3 83.67 83.74 I 80.24 80.30 I 4 I 56.39 56.41

l

59.85 59.87 _________ -L -L _

(33)

SerieB3.

In

de figuren 4.17 (rekentechnieken 1 en 2) en 4.18 (rekentechnieken 3 en 4) is het verloop van het cumulatief uitloogpercentage grafisch weergegeven.

151M oe OolJJ ou ~. o r9 1 .... 0

...

c g 11'" 0 0 0 4 • q q 0 " q 0

..

0

..

o , 0 § 1.'"

C':I"

1- ... ot ....

..

..

..

I

...

~1

J

'IM

~6

.6.A.6.AM. 6 6 6 6 6 6 6 6 6

,

..

~ S. . 106

,

,.

i"

5

••

••

~

Z'" 1'"

...

D ze

••

c ....LJ" C IIkCO 0 1;kOIOlF'l I

..

'; kolen I1 0 2;kole-'l I 6 2; kOlen II

Figuur4.17: Verloop van het cumulatief uitloogpercentage van

serie B3. rekentechnieken 1 en 2 1 ' " ~

..

"DIl 1ZDIl

g

"'"

§

,.'"

0 0 0 0co e 0 0 0 0 'DIl

,

~ OO6J 0 00oom o 0 0 0 0 0 n c o o

j

...

,

..

~~

.6.4A4M. 6 6 6 6 6 6 6 6 6 . . . . .. 1' .... 1

.

1 •

..

..

.

..

..

~ s..

,

,

..

"'"

...

~

ZDIl ''''

...

ze

..

c ....LIS C I/kcD 0 ,;kOIe- I

..

3; "'010"1 II 0 4;kola-"I 6 ...; kolen I1

Figuur 4.18: Verloop van het cumulatief uitloogpercentage van serie B3, rekentechnieken 3 en 4

(34)

.Tabel 4.3: Variatie van het cumulatief uitloogpercentage als functie van het zinkgehalte van het uitgangsmateriaal van serie B3

---.,.---.,.---techniek : B3-1 : B3-II

---+---+---1 I 146.50 153.92 I 92.81 98.79 I I 2 I 113.26 133.33 I 78.34 78.40 I I 3 I 89.36 89.41 I 69.89 69.93 I I 4 : 101.34 101.40: 75.27 75.32

---~---~---De uiteindelijk cumulatief uitloogpercentages van kolomI berekend met techniek 1, 2 en 4 zijn technisch onmogelijk. Bij techniek 1 en 2 kan dit aan de rekentechniek liggen, maar bij techniek 4 is de overschrijding zo miniem, dat dit te wijten kan zijn aan onnauwkeurigheden tijdens de vele analyses. Hierop wordt alsnog terugge-komen.

Serie C3.

In

figuur 4.19 is het verloop van het cumulatief uitloogpercentage grafisch weer-gegeven. 110•• SI D DDCOC D D D D D D D 1DD.1* .9

...

.

...

., .,

..

..

00. " D ;

s

1"-

& &106&&

" "

"

"

& & 1IlJ. " & 70." b 9 0 0 0 0 " 0 ~

:t"-

0 0 60. •

"

0 ~

.,

j

eo. • 0

"

..

4Q." :;

!

iCI." :ze. " 10.ow

~

0." 9

..,

'9

""

:>< c-..LIS Cl/k~ D 1. ~ICoWlII

..

2; kol . . II 0 :I; 1iI01c.\ II

"

41; kolClft II

Figuur 4.19: Verloop van het cumulatief uitloogpercentage van serie C3

Tabel 4.4: Variatie van het cumulatief uitloogpercentage als functie van het zinkgehalte van het uitgangsmateriaal van serie C3

---,---techniek : C3-II

---+---1 I 101.01 115.17 I 2 95.36 95.37

I

3 I 7Q~ 70.~ I 4 : 83.45 83.46

(35)

---~---4.4

Het uiteindelijk cumulatief uitloogpercentage berekend met rekentechniek I is technisch onmogelijk, maar kan veroorzaakt zijn door onnauwkeurigheden bij de vele analyses.

Het cumulatief uitloogpercentage varieert bij de rekentechnieken 2, 3 en 4 mini

-maalbij de verschillende series, doordat bij deze rekentechnieken de variatie in het oorspronkelijk gehalte gering is.

Dat bij enkele van de voornoemde proeven meer dan 100% van de in de kolom aanwezige zinkuitloogt, kan rekenkundig twee oorzaken hebben, te weten:

I het gehalte aan zinkin de grond is niet correct berekend,dan wel bepaald; 2 het gehalte aan zinkin de eluaatstroom is niet correct.

Het gehalte aan zinkin de grond is met verschillende methoden bepaald, welke alle een min of meer gelijkluidend resultaat gaven. Echter ook de analyses van zink in de eluaatstromen zijn, gezien de qualiteitsborging tijdens de analyse,correct. De verliezen welke tijdens de aanvang van de kolomproef zijn opgetreden kunnen geen verlies van zinkveroorzaakt hebben, aangezien de lekkages alle aan de onderzijden van de kolommen plaats vonden. Dus aan de instroomzijde,voordat al

zink

kon zijn uitgeloogd.

Restgehalte

Het restgehalte aan zink kan berekend worden uit het oorspronkelijk gehalte aan

zink

en het cumulatief uitloogpercentage aan het eind van de uitloogproeven.In tabel 4.5 zijn de resultaten van deze berekening opgenomen.Doordat alleen bij rekentechniek 1 het cumulatief uitloogpercentage significante variatie vertoont,is

bij deze techniek de variatie in het restgehalte weergegeven, terwijl in geval van de overige reken technieken het gemiddeld restgehalte is weergegeven. Indien het cumulatief uitloogpercentage duidelijk meer dan 100% bedroeg, is dat in de tabel opgenomen met een "I",

Tabel 4.5 :Berekend restgehalte (mg/kg)

---,.---,.---,.---,---sene : rekentechniek 1 : : :

rekentech-: : niek 2 : niek 3 : niek 4

---+---+~---+--

---

+---AI-IIIk I 7210 7650 I 21640 I I I I I I AI-IVk: 2300 6210 : 22010 : - :

---+---+---+---+---A2-Ik I 52990 58390 I 34220 I 4900 I 19490 I I I I A2-IIk : 33860 35210 : 32410 : 6780 : 18500

---+---+---+---+---B 3 - I k ? ? I 8280 I -950 I I B3-IIK: 590 3740 : 13340 : 20810 : 17390

---+---+---+---+---C3-Ilk : -7920 -600 : 2920 : 25220 : 11920 ________ .J.. ..1. .J.. ..1. _

Indien deze resultaten vergeleken worden met de analyseresultaten van de grond-monsters na uitvoering van de kolomproef (tabel 3.2) kunnen de volgende opmer-kingen gemaakt worden:

I Het niet voorkomen van de series Al-Ik, Al-11k en C3-Ik komt doordat deze series tijdens de uitvoering lekten of verstopt raakten, waardoor geen dan wel minimaal zink kon uitlogen. Indien de resultaten van deze series (tabel 3.2)

(36)

uitvoe-ring van de kolomproef (tabel 3.1) blijkt dat deze goed metelkaar overeen komen.

2 Bij de series AI-m en IV, waarbij het materiaal vooraf gedroogd is, komen de

berekende gehaltes volgens rekentechniek 1 het meest overeen met de gemeten gehaltes.

3 Bij de series A2-I en 11 komen de berekende gehaltes volgens rekentechniek 2,

berekening uit de evenwichtsgehaltes, het meest overeen met de gemeten gehaltes.

4 Bij serie B3-1 komt het berekende gehalte volgens rekentechniek 3 het meest overeen met het gemeten gehalte.Bij serie B3-II geeft rekentechniek I het beste resultaat.

5 Bij serie C3-II geven de rekentechnieken 2 en4het beste resultaat.

Op de resultaten van de kolomproeven is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Hierbij is onderzocht wat de invloed is van een fout van 5%op de AAS-resultaten of een fout van 0.1 miEDT A-dosering. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage B (tabellen B.Sen B.6). Dit leidt niet tot een duidelijk beter resultaat ten aanzien van de preferentie voor een rekentechniek.

Er zijn vier verschillende rekentechnieken gebruikt om het cumulatief uitloogper-centage en dus ook het restgehalte te berekenen. Iedere rekentechniek heeft zijn eigen aanname met betrekking tot het zinkgehalte in de kolom.De uitgeloogde hoeveelheid zink wordt bij iedere techniek op eenzelfde wijze gebruikt. Bij rekentechniek 1 wordt uitgegaan van de gemeten gehaltes in de grond na drogen van de suspensie. Hierbij wordt aangenomen, dat de gedroogde grond eenzelfde samenstelling heeft als de suspensie.

Rekentechniek 2 gaat uit van een berekende uitloogbare hoeveelheid. Dit gehalte is afhankelijk van verschillende analyseresultaten, waarbij iedere analyse de bron van fouten kan zijn.

Bij rekentechniek 3 wordt de hoeveelheid zink in de kolom gerelateerd aan een hoeveelheid droge massa, waaraan een hoeveelheid zink (het evenwichtsgehalte) geadsorbeerd is, en een massa aan vloeistof,welke eenzelfde concentratie heeft als het supernatant tijdens het verontreinigen.De verschillende analyses welke hiervoor nodig zijn. zijn alle een mogelijke bron van fouten.

Bij rekentechniek 4wordt de grond uit de fles, gebruikt voor het verontreinigen, quantitatief overgebracht naar de kolom. Hierbij wordt.aangenomen dat volgens dezelfde verhouding ook het zink in de flessen overgebracht wordt.

De verschillende rekentechnieken overziende, moet de voorkeur uitgaan naar rekentechniek 4, aangezien voor toepassing van deze techniek geen analyses benodigd zijn.

(37)

5

.

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Het doel van het onderzoek was het vergelijken van het uitlooggedrag van 4 series kunstmatig verontreinigde grond met dat van onder natuurlijke omstandigheden verontreinigde grond. Voor de bepaling van het uitlooggedrag van de gekozen modelverontreinigingzink is gebruik gemaakt van de kolomproef uit het ontwerp-voorschrift NVN 2508.

Uitvoering kolomproeven

De kolomproef leverde in technisch-procesmatige zin geen problemen op. Alleen de uitvoering van de kolomproef op referentiegrond,de series AI-I en II, kon niet uitgevoerd worden,doordat de weerstand tegen doorstroming van de kolommen te hoog was. De vermoedelijke oorzaak hiervan was dat de klei uit de grond met het eluaat meestroomde en de filters verstopte. Hierdoor gingen de kolommen lekken aan de onderzijde (instroomzijde).Dat dit bij de overige series niet gebeurde, kan verklaard worden uit het feit, dat bij deze series de verontrei-niging een verbinding met de klei aanging, waardoor de deeltjesgrootte toenam. De lekkage bij serie C3-1 is waarschijnlijk veroorzaakt door het hoge kleigehalte (25%)van de grond,waardoor de weerstand tegen doorstroming (te) hoog was. De series AI-I, AI-II en C3-1 zullen in de vervolg buiten beschouwing blijven.

Zinkgehaltes verontreinil!de l!rond

Tijdens het verontreinigen was 65.4 gzink in de verontreinigingstlessen aanwezig. Na verontreinigen werden de in tabel 5.1 vermeldde zinkconcentraties en -gehaltes in de •grondmonsters" aangetroffen.

Tabel 5.1: Zinkconcentraties en-gehaltesna het verontreinigen (gemiddelde

waarden) .

---,---,---serie : gemeten in : berekend

~---;---

-I

gedroogde grond super-

I

evenwichts- uitloogbare

I I

: natant : gehalte hoeveelheid

I

mg/kg mg/l

I

mg/kg mg/kg

---;---;---AI-III I 45340 58500 I 6940 59550 I I AI-IV : 41800 58900: 6540 59550

---;---;---A2-1 I 80910 62800 I 2610· 59450

I

I

A2-II : 62140 60000: 5410 60010

---;---;---B3-1 I 46460 59200 I 6230 61560 I I B3-II : 50520 57300: 8130 61700

---;---;---C3-II : 55830 53600: 11830 63010

(38)

---~---~---De gehaltes, gemeten volgens NEN 6465, zijn overeenkomstig met de gehaltes gemeten met instrumentele neutronenactiveringsanalyse (INAA).

De vergelijking van het gemeten en het berekende evenwichtsgehaIte van de grond laat duidelijk zien,welk verhogend effect het aanhangende water (zinkchloride-oplossing) bij droging ten behoeve van meting heeft. Dit effect is vooral zo hoog vanwege de hoge zinkconcentratie van de zinkchloride-oplossing (supernatant). De zinkchloride-oplossing heeft hetzelfde effect nog sterker op de uitloogbare hoeveel-heidzinkin de grond die in de kolom is gebracht, als aanhangend water eb als poriewater. Een vergaande fysische scheiding tussen grond en vloeistof bleek namelijk niet mogelijk te zijn.

Uitloogresultaten

De gemeten gehaltes van de gedroogde grondmonsters, na uitvoering van de kolomproef, zijn voor serie Al 0.8 glkg, AZ 0.4 - 0.6 glkg, B3 2.5 - 3.4 glkg en voor serie C3 5.8 - 6.3 glkg. Ook deze gehaltes zijn overeenkomstig met INAA. Indien deze gehaltes vergeleken worden met de referentiewaarden voor een schone bodem en de B- en C-waarden uit de Leidraad Bodemsanering, dan blijkt dat voor de series Al en A2 deze gehaltes net boven de B-waarde (500 mglkg d.s.) liggen, voor serie B3 ongeveer de C-waarde (3000 mg/kg d.s.) en voor serie C3 ongeveer twee maal de C-waarde bedragen.

Worden de gemeten gehaltes voor en na de kolomproef vergeleken, dan blijkt dat voor alle series meer dan 80%van de aanwezige hoeveelheid zink is uitgeloogd. Bij alle series is het gehalte na uitvoering van de kolomproef kleiner dan het berekende evenwichtsgehalte. Dit betekent, dat naast uitspoeling van poriewater ook uitloging heeft plaats gevonden van de geadsorbeerde hoeveelheid zink. Voor de berekening van het cumulatief uitloogpercentage gedurende de kolomproef zijn vier verschillende rekentechnieken gebruikt. Deze variëren in de interpretatie van het oorspronkelijk gehalte in de grond (I: gemeten gehalte in de grond; 2:

berekende uitloogbare hoeveelheid; 3:combinatie van evenwichtsgehalte voor de vaste fase en concentratie van het supernatant van de vloeibare fase; 4: hoeveelheid zink in de kolom is proportioneel ten opzichte van de massaverhouding in de fles en in de kolom). Ze gaven geen eenduidig beeld van het verloop van het cumulatief uitloogpercentage.

Opbasis van de gevoeligheid van de rekentechniek ten aanzien van analyses moet de voorkeur uitgaan naar rekentechniek 4, aangezien hierbij geen analyses nodig zijn.

In qualitatieve zin is het verloop van de zinkconcentratie in de eluaten, uit kunstma-tig verontreinigde grond, vergelijkbaar met het verloop bij onder "natuurlij ke omstandigheden"verontreinigde grond. Gezien de toegepaste wijze van verontreini-gen zijn de concentraties in de eluaten van een andere orde grootte.

Voor de series A2,B3 en C3 wordt een duidelijke correlatie waargenomen tussen geleidbaarheid en concentratie in de eluaten. Nader onderzoek moet uitwijzen of in het algemeen het verloop van de geleidbaarheid gebruikt kan worden als indicatie voor het afbreken van een kolomproef.

(39)

6

LITERATUUR

Anonymus, (1977)

Water; Bepaling vall het gehalte aan zink. met behulp van atomaire-absorptiespec-trofotometrie (vlamtechniek: NEN6443)

Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), Delft. 2 p.

Anonymus, (1981)

Water en lucht: Monstervoorbehandeling van slib, slibhoudend water en luchtstof voor de bepaling van elementen met atomaire-absorptiespearometrie - Omsluiting met salpeterzuur en zoutzuur (NEN 6465)

Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), Delft. 2. p.

Anonymus, (1986)

Yerbrandingsprodulaen van vaste brandstoffen; Bepaling van de uitloogkarakieris-tieken van kolenreststoffen (NVN 2508)

Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), Delft. 4 p.

Anonymus, (1988) Leidraad bodemsanering

Directoraat-Generaal voor de Milieuhygiëne;Minsterie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 's-Gravenhage. 162 p.

Anonymus, (1989)

Concept-vooront werp bouwstoffenbesluit

DirectoraatGeneraal Milieubeheer, Leidschendam.

-Janssen, G.L.J., P.G.M. de Wilde& Th.G. Aalbers (1987)

Onderzoek naar hel uirlooggedrag van metalen uit ongereinigde en door complexe-ring,flotatie, fraktionering , thermisch en zuur-extraalegereinigde grond (rapport-nummer 738507(02)

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Bilthoven.68 p.

Mooren, J.J.M. (1990)

Hel uillooggedrag van kunstmatig samengeslelde en verontreinigde grond. Deel 1:

Samenstellen en verontreinigen van de grond

Technische Universiteit Delft, Faculteit der Civiele Techniek, Vakgroep Gezond-heidstechniek en Waterbeheersing, Delft. 33 p.

Sloot, H.A. van der & R. Gerritsen (-)

Taakstellend plan SOSUV; Omschrijving van taken en tijdsplanning om te komen tot voorschriften en praktijkrichtlijnen voor het uitvoeren van milieukeuringen in hel kader van de Wet Bodembescherming en de Wet Chemische Afvalstoffen

(40)

Vogel, A.I. (1961)

A text-book of quantitative inorganic analysis, including elementary instrumental analysis; third edition

Lowe & Brydone Ltd., London. p. 433 - 434

Wall, e.G.J. van de, A.H. van den Akker& P.G.M. Stoks (1988)

De bepaling vanzware metalen in slib met behulp van microgolf ontsluiting

H20, nr. 12, p. 320 - 321 & 326

Zevenbergen,

e.

&

J.

Keijzer (1989)

Uitloogtesten voor verontreinigde grond

Cytaty

Powiązane dokumenty

Wydaje siê, ¿e coraz bli¿si jesteœmy zrozumienia wzajemnych powi¹zañ pomiêdzy doœwiadczeniami wczesnodzieciêcymi, w tym przede wszystkim rodzajem przywi¹zania, predyspozycjami

Dane literaturowe dotyczące badań nad prze- nikaniem substancji leczniczych o działaniu miejscowym wskazują, że liposomalne posta- cie są znacznie efektywniejsze niż standardo-

Organizacja oraz warunki pracy kancelaryjnej jednostek Policji Państwowej powiatu chełmskiego w latach 1919-19391.. Z akres poruszonego w tytule zagadnienia badawczego, w

Jak już nadmieniano, wśród ogółu mieszkańców gminy, 1555 osób pośrednio lub bezpośrednio związanych z rolnictwem, nie było źródłem utrzymania, przy czym więcej kobiet niż

Dynamic behaviour and heat transfer characteristics of droplets impinging on the hot surface with Leidenfrost condition were studied using the high speed

Pierwszym i podstawowym powołaniem kobiety jest powołanie „do uczest­ nictwa w wewnętrznym życiu 'Boga samego&#34;. Powołanie to spełnia kobieta przez unikanie tego,

meeting of the National Research Council Associate. Committee of Aerodynamics in Ottawa, Jan.. deLEEUW attended a meeting of the Sub-Committee on High Speed Aerodynamics

Jego istnieniu zagroziła jednak budowa zapory na D u n a jc u 1: zmiana przebiegu granicy związana z bu­ dow ą pozbawiła obiekt pierwotnej funkcji; jednocześnie