• Nie Znaleziono Wyników

Beleidsanalyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beleidsanalyse"

Copied!
88
0
0

Pełen tekst

(1)

I

I

I

I

(2)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(3)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

1-I

,

I

I

I

I

I

I

I

I

§

N N ::!

ministerie van verkeerenwaterstaat

rij

kswaterstaat

dienst getijdewateren

.

nota

GWWS-89.412

c\

Mlteur(.): R.C. Boeije, C.J. van Westen

datum: 19 december 1989

.amenvatting: NW3Basisrapport 1.2 - Beleidsanalyse: zoute wateren

Technische Universiteit Delft Btbfiotheek Faculteit derCiviele Techniek

(Bezoekadres Stevinweg 1) Postbus 5048 2800 GA DELFT

Bibl iotheek TU Delft CT

1111111111

186512117 CT -~I~IK2 B1 Boe

(4)

I

r . , '. :; , .. .'. ,.' r·· .

I

(5)

i

BELEIDSANALYSE: ZOUTE WATEREN

I

INHOUDSOPGAVE

I

I

1. INLEIDING

1.1 Naar een watersysteembenadering 1.2 Relatie zoet-zout 1.3 De zoute wateren 1.4 Deelstudies 1.5 Leeswijzer

I

2. PROBLEEMANALYSE 2.1 Inleiding

2.2 Huidig en voorgenomen beleid 2.2.1 Westerschelde 2.2.2 Veerse Meer 2.2.3 Oosterschelde 2.2.4 Grevelingenmeer 2.2.5 Waddenzee 2.2.6 Eems/Dollard 2.2.7 Noordzee

2.3 Ontwikkelingen bij het huidige beleid 2.3.1 Westerschelde 2.3.2 Veerse Meer 2.3.3 Oosterschelde 2.3.4 Grevelingenmeer 2.3.5 Waddenzee en Eems/Dollard 2.3.6 Noordzee

2.4 Wensen en mogelijkheden ten aanzien van gebruik en duurzame ontwikkeling van watersystemen

2.4.1 Duurzame ontwikkeling van watersystemen, de "amoebe-benadering" 2.4.2 Wensen ten aanzien van gebruiksfuncties

2.5 Knelpunten

I

I

I

I

I

3. DOELSTELLINGEN LANDELIJK BELEID

I

4. MAATREGELEN EN ALTERNATIEVEN 4.1 Maatregelen

4.1.1 Saneringsmaatregelen 4.1.2 Inrichtingsmaatregelen 4.2 Beschouwde alternatieven

4.2.1 Eerste fase van de beleidsanalyse 4.2.2 Tweede fase van de beleidsanalyse

I

I

5. RESULTATEN BELEIDSANALYSE EN CONCLUSIES 5.1 Nutriënten

5.2 Microverontreinigingen 5.3 Waterbodems

5.4 De biologische component van het watersysteem 5.5 Gebruik

5.6 Samenvatting

I

,

(6)

I

I

,

(7)

I

I

ii

I

I

I

6. VOORGESTELD BELEID

6.1 Inleiding

6.2 Bescherming tegen verontreiniging 6.2.1 Nutriënten 6.2.2 Microverontreinigingen 6.2.3 Waterbodems 6.2.4 Calamiteiten 6.3 Inrichting 6.4 Kosten

I

I

7. SAMENVATTING

8. LITERATUUR

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(8)

I

I

I

I'

1

,

I

1

,

I

I

I

I

I

I

,

I

I

I

I

I

I

I

(9)

1

1. INLEIDING

1.1 Naar een watersysteembenadering

I

In de in 1985 verschenen notitie "Omgaanmet Water" is de watersysteembenade-ring geformuleerd als filosofie voor het toekomstig waterhuishoudkundig beheer. De watersysteembenadering stelt het watersysteem centraal; een watersysteem wordt hierbij beschouwd als een samenhangend geheel dat is opgebouwd ui t de compartimenten: water, bodem en oever en dat kan worden beschreven met behulp van fysische, chemische en biologische parameters.

Watersystemen vervullen een groot aantal (gebruiks-) functies. Deze stellen eisen aan de watersystemen en aan eventuele andere functies. De functies beïnvloeden daarnaast het watersysteem zelf of leggen beperkingen op aan andere gebruikers.

De waterhuishoudkundige planvorming in het algemeen is er op gericht een beleid te ontwikkelen, waarbij de op de gebruiksfuncties gebaseerde eisen zijn afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van het betreffende water-systeem en waarbij rekening gehouden wordt met andere medegebruikers. In de beleidsontwikkeling worden deze eisen, mogelijkheden en beperkingen ten aanzien van watersystemen en gebruiksfuncties vertaald in zogenaamde water-systeemdoelstellingen. Deze kunnen worden beschouwd als doelstellingen ten aanzien van fysische, chemische en biologische parameters van het watersys-teem zelf en als specifieke doelstellingen voor de gebruiksfuncties.

In de derde Nota waterhuishouding wordt een landelijk beleid' geformuleerd, waarbij deze vaak met elkaar conflicterende watersysteemdoelstellingen op elkaar worden afgestemd en waarbij een herstel en een duurzaam gebruik van de watersystemen nagestreefd wordt.

I

I

I

I

1.2 Relatie zoet-zout

I

Ter voorbereiding van de derde Nota waterhuishouding werd voor de zoute en zoete wateren afzonderlijk een beleidsanalyse uitgevoerd om vast te kunnen stellen op welke wijze de hoofddoelstelling van het waterhuishoudkundig beleid in de periode 1990-1994 het beste bereikt kan worden.

Deze gescheiden aanpak vindt zijn oorsprong in de tweede Nota waterhuis-houding, waarin het beheer van zoete en zoute wateren in aparte paragrafen werd behandeld. De reden hiervoor was het verschil tussen de beleidsontwikke-ling van zoete en zoute wateren; de nadruk bij zoet lag immers vooral op de waterverdeling en bij zout ging het meer om het zodanig beheren van systemen, dat maatschappelijk gezien zo goed mogelijk aan functies werd voldaan en een gezond functionerend ecosysteem werd behouden of versterkt.

Hoewel de hoofddoelstelling in de derde Nota waterhuishouding gelijkluidend is voor zoet en zout, zijn de watersysteemdoelstellingen systeemgericht en dus voor zoet en zout verschillend. Een tweede reden om de beleidsanalyse voor de zoete en zoute wateren niet samen te voegen is het verschil in de mate en wijze van integrale planvorming voor de desbetreffende wateren (zie par. 2.2).

Het is echter van belang om bij de formulering van het landelijke beleid rekening te houden met de onderlinge beïnvloeding van zoete en zoute wateren. Deze beïnvloeding vindt op een aantal manieren plaats:

- op grenzen van water systemen kan doorspoeling of uitwisseling plaats vinden van water en daarin opgeloste stoffen:

o zoet water stroomt in zout water en bepaalt zodoende de water- en

waterbo-I

I

I

I

I

I

(10)

I

I

I

I

I

I

I

I

(11)

I

I

2

I

I

demkwaliteit en de natuurfunctie;

o op de grens van zout en zoet kunnen brakke overgangsgebieden aanwezig zijn;

o zoet water kan belast worden met zoute kwel;

- scheidingen (veelal kunstmatig) tussen watersystemen kunnen hinder opleve-ren voor functies als scheepvaart, natuur en visserij:

o zoutindringing en zoetwaterlast bij schutsluizen;

o wachttijden voor beroeps- en recreatievaart bij schutsluizen;

o hinder voor vistrek (glas- en schieraal) door de aanwezigheid van de schei-ding zelf en door de zoetbelasting op het zout;

- maatregelen ten aanzien van functies in het ene watersysteem kunnen invloed hebben op functies in andere watersystemen:

o een verandering van de winning van ophoogzand in zoete wateren en op het land leidt tot een toename van de winning in zoute wateren;

o bij een verbetering van de water- en waterbodemkwaliteit van het Hollandsch Diep/Haringvliet kunnen nieuwe recreatieve mogelijkheden worden gecreëerd ter ontlasting van het zuidelijk Deltabekken.

I

I

I

I

I

Met deze relatie tussen zoete analyseproces rekening gehouden matig op elkaar af te stemmen.

en zoute watersystemen werd gedurende het door de afzonderlijke beleidsanalyses

regel-I

1.3 De zoute wateren

I

Deze nota behandelt in hoofdlijnen de Beleidsanalyse die is uitgevoerd voor de Zoute Wateren. Deze wateren omvatten: de Westerschelde, het Veerse Meer, de Oosterschelde, het Grevelingenmeer, de Waddenzee, het Eems/Dollard estua-rium en de Noordzee.

I

1.4 Deelstudies

I

Ten behoeve van de Beleidsanalyse Zout werd een aantal deelstudies verricht, waarvan in deze nota uitsluitend de voornaamste resultaten en conclusies vermeld zijn. Over deze deelstudies wordt apart gerapporteerd in de volgende basisrapporten:

3.3 Natuur: zoute wateren;

3.4 Ontwikkelingsrichtingen zoute wateren; 5.1 Eutrofiëring;

5.3 Waterbodems

I

I

1.5 Leeswijzer

I

Hoofdstuk 2 van deze nota geeft een overzicht van het huidig gebruik en beleid ten aanzien van de zoute watersystemen. Confrontatie van de verwachte ontwikkeling van watersystemen en functies met de wensen en mogelijkheden voor de natuur en de gebruiksfuncties resulteert in de formulering van een aantal landelijke knelpunten.

In hoofdstuk 3 worden de doelstellingen aangegeven die met het nieuw te formuleren beleid nagestreefd worden.

Hoofdstuk 4 bevat de maatregelen waarmee die doelstellingen bereikt kunnen worden. Deze maatregelen zijn samengevoegd tot een aantal beleidsalternatie-ven die in twee fasen nader uitgewerkt zijn en waarvan de effecten op rele-vante aspecten beschreven zijn in hoofdstuk 5.

In hoofdstuk 6 wordt een voorstel gedaan voor de hoofdpunten waarop het

I

I

I

(12)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(13)

I

I

3

I

I

waterhuishoudkundig beleid ten aanzien van de Zoute Wateren zich dient te

richten in de planperiode van de derde Nota waterhuishouding. Hoofdstuk 7 is een samenvatting van deze nota.

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(14)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

.

I

I

I

I

I

I

(15)

I

I

4

I

I

2.1 Inleiding2. PROBLEEMANALYSE

I

I

Kust- en deltagebieden zijn van oudsher een goede vestigingsplaats voor activiteiten zoals industrie, scheepvaart, visserij en tegenwoordig ook recreatie. Daarnaast wordt van de zoute watersystemen gebruik gemaakt voor de winning van (oppervlakte)delfstoffen, militaire doeleinden en is er - zij het sporadisch - sprake van landaanwinning. Om de veiligheid van het polderland te waarborgen is het nodig de oevers van de zoute wateren te beschermen door middel van verdedigingsconstructies • Tenslotte worden door huishoudens, landbouw en industrie grote hoeveelheden afvalwater geloosd op de rivieren en meren en op zoute oppervlaktewateren. Uiteindelijk komt het grootste deel van de vervuilende stoffen via de rivieren terecht in de kust- en deltagebieden. De natuurwaarden van deze gebieden zijn in principe zeer hoog. Door het genoemde menselijke gebruik zijn deze natuurwaarden vaak aanzienlijk afgeno-men of worden ze ernstig bedreigd. Maar ook tussen de verschillende vormen van gebruik zijn er conflicten of is er sprake van concurrentie. Het water-huishoudkundig beleid is er op gericht om aan de wensen van de gebruikers zoveel mogelijk tegemoet te komen en daarbij conflicten en concurrentiepro-blemen te minimaliseren. Nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van gebruiksfunc-ties of het optreden van nieuwe conflicten kunnen leiden tot bijstelling van het beleid.

I

I

I

I

Het huidige waterhuishoudkundige beleid is gebaseerd op de tweede Nota waterhuishouding en het IMP-Water 1985-1989. In deze nota's worden kwantita-tieve en kwalitakwantita-tieve aspecten ten aanzien van het landelijk waterhuishoud-kundig beleid nog grotendeels gescheiden behandeld. In de derde Nota water-huishouding zullen beide aspecten worden samengevoegd tot één watersysteembe-nadering , zoals aangegeven in de notitie "Omgaan met Water" (1985). In de Beleidsanalyse voor de Zoute Wateren is deze visie als voornaamste vertrek-punt gehanteerd.

Het landelijk beleid, zoals geformuleerd in genoemde nota's, is voor elk van de zoute wateren uitgewerkt in beleids- of beheersplannen. Bij de Beleidsana-lyse voor de Zoute Wateren zijn, uitgaande van die regionale plannen, die problemen geselecteerd, die het ontwikkelen van een landelijk beleid terzake noodzakelijk maken.

I

I

I

I

De probleemanalyse begint dan ook met een overzicht van het huidige beleid op regionaal niveau (par. 2.2). In par. 2.3 wordt uiteengezet welke ontwikkelin-gen verwacht moontwikkelin-gen worden op basis van het huidige beleid. Uit een vergelij~

king van deze ontwikkelingen met de wensen en mogelijkheden ten aanzien van water systemen en gebruiksfuncties (par. 2.4) blijkt, dat naast een aantal regionale ook enkele landelijke knelpunten om aanvullend beleid vragen (par. 2.5). De Beleidsanalyse voor de Zoute Wateren richt zich met name op de invulling van dit aanvullend beleid en daarmee het bereiken van de doelstel-lingen zoals verwoord in hoofdstuk 3.

I

I

I

2.2 Huidig en voorgenomen beleid

Landelijke richtlijnen en regionale belangen worden verwerkt in beleids-entof beheersplannen per watersysteem. Deze plannen kunnen verschillend van aard, doel en status zijn. Voor de Oosterschelde is bijvoorbeeld al sinds

(16)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(17)

I

I

5

I

1982 een integraal beleidsplan van kracht, terwijl in het Veerse Meer nog sprake is van een interim-beheer en een nieuw beheersplan wordt voorbereid. Hierdoor en vanwege de verschillende mogelijkheden van de bekkens is de beleidsruimte voor de diverse watersystemen niet even groot.

Hierna zullen per watersysteem de in de regionale plannen geformuleerde hoofddoelstellingen worden vermeld en zullen de doelstellingen per functie worden aangegeven, voor zover deze in het gebied van enig belang zijn.

I

2.2.1 Westerschelde

I

Het voorgenomen beleid ten aanzien van de Westerscheldeontwerp "Beleidsplan Westerschelde". Dit ontwerp-planis beschreven in hetis uitgebracht in augustus 1989 en zal naar verwachting in het voorjaar van 1990 worden

vastge-steld. In dit beleidsplan is de volgende hoofddoelstelling geformuleerd: "Het, met behoud en inachtneming van de scheepvaartfunctie van het gebied en de ontwikkelingsmogelijkheden daarvan (met de daaraan gekoppelde zeehaven- en

industriële activiteiten), creëren van een zodanige situatie, dat natuurfunc-ties kunnen worden gehandhaafd en hersteld en voorts potentiële natuurwaarden kunnen worden ontwikkeld. Dat dient tevens te leiden tot een goede uitgangs-situatie voor de ontwikkeling van visserij-en recreatiefuncties. Het belang van de waterkeringen dient daarbij te worden gewaarborgd."

I

I

I

I

Daarnaast is op basis van deze hoofddoelstelling een aantal concrete doel-stellingen geformuleerd ten aanzien van de gebruiksfuncties:

-Inbreng van afvalstoffen:

Realisering van het Rijnscenario door middel van een strikt WVO-beleid en stapsgewijze reductie van buitenlandse lozingen.

-Scheepvaart:

o Onderhoud en verbetering vaarweg:

De uitvoering van de verdieping van de Westerschelde tot 43/48 voet vormt nog onderwerp van overleg met België.

In beginsel zal geen vervuilde specie uit het oostelijk deel van het bekken westwaarts verplaatst worden. Een integraal speciebergingsbeleid voor de Westerschelde wordt ontwikkeld.

o Scheepvaartverkeer:

Uitgaan van een gematigde groei van de scheepvaart en de scheepsafmetingen. Aandacht voor het voorkomen en bestrijden van calamiteiten.

-Winning oppervlaktedelfstoffen:

De commerciële zandwinning wordt afgestemd op het morfologisch evenwicht. Bezien of aktiviteiten naar mondingsgebied verplaatst kunnen worden.

-Recreatie:

Zonering van recreatie- en natuurgebieden. -Industriegebieden:

Uitbreiding in eerste instantie binnen bestaande terreinvoorraden. -Natuur en landschap:

Vermindering van conflicten met andere functies leidt tot aanmerkelijke kwaliteitsverbetering van de functie natuur.

-Visserij:

Nader onderzoek naar commerciële mogelijkheden voor kustvisserij en verster-king van de kinderkamerfunctie.

I

I

I

I

I

I

I

I

In het ontwerp-beleidsplan is een actieplan opgenomen waarin voorgestelde beleidsmaatregelen voor de korte en lange termijn zijn samengevat. Daarbij

(18)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(19)

I

I

6

I

wordt onderscheid gemaakt tussen:-daadwerkelijk te ondernemen activiteiten (bijvoorbeeld reductie van belas-tingen met nutriënten en microverontreinigingen);

-toezicht op de naleving van het gewenste beleid (bijvoorbeeld geen vervuilde baggerspecie van oost naar west verplaatsen);

-acties voor het opstarten van overleg (bijvoorbeeld bij grensoverschrijdende activiteiten);

-het uitvoeren van onderbouwend onderzoek (bijvoorbeeld monitoring en effect-bepaling) •

In het actieplan wordt tevens aangegeven welke instantie(s) de eerst verant-woordelijke is voor de uitvoering van de betreffende actie, dan wel het initiatief neemt voor het opstarten van onderhandelingen of het inbrengen in reeds lopende overlegkaders • Ter concretisering van het actieplan zal een meerjaren-uitvoeringsprogramma met tijdpad worden opgesteld.

I

I

I

I

2.2.2 Veerse Meer

I

In de concept nota "Beleidsanalyse Waterbeheer Veerse Meer, inclusief Milieu Effect Rapportage" wordt de volgende doelstelling geformuleerd:

"Het duurzaam in stand houden van een gezond functionerend watersysteem als drager van alle functies, waarbij gestreefd wordt naar optimalisatie van de gebruiksfuncties in onderlinge samenhang". Het is hierbij van belang dat een aantal knelpunten die er de oorzaak van zijn dat het systeem niet naar wens functioneert, wordt opgeheven.

De voornaamste gebruiksfuncties van het Veersemeer-gebied zijn: recreatie, natuur, visserij, scheepvaart, afwatering en landbouw. Ten aanzien van doelstellingen voor verschillende functies gelden voor het Veerse Meer de waterkwaliteitsdoelstelling zwemwater en de ecologische doelstelling van het middelste niveau. Het toekomstig beheer is gericht op het bereiken van de ecologische doelstelling van het hoogste niveau.

De gestelde doelen zullen in grote lijnen bereikt moeten worden door een combinatie van peil- en waterkwaliteitsmaatregelen zoals het verversen of doorspoelen van het Veerse Meer of het afleiden van polderwaterlozingen.

I

I

I

I

I

2.2.3 Oostersehelde

I

In 1982 is het Beleidsplan voor de Oostersehelde vastgesteld. De daarin geformuleerde hoofddoelstelling luidt:

"Het behoud en zo mogelijk versterking van de aanwezige natuurlijke waarden, met inachtneming van de basisvoorwaarden voor een goed maatschappelijk functioneren van het gebied, waaronder met name de visserij wordt begrepen." Uit deze hoofddoelstelling volgt een hiërarchie van functies voor het inrich-tingsbeleid voor het gebied als geheel, te weten:

1. natuur, 2. visserij, 3. overige functies (recreatie, scheepvaart).

Voor de inrichting van deelgebieden als bijvoorbeeld het werkeiland Neeltje Jans, Schelphoek etc. kan van deze hiërarchie worden afgeweken.

Voor de vier belangrijkste functies van het gebied worden hier enkele doel-stellingen opgenomen.

-Natuur en landschap:

Het beleid is primair gericht op het veiligstellen en optimaliseren van de kwali tei t van het ecosysteem van de Oostersehelde . De natuurfunctie is derhalve bepalend voor de aard, omvang en situering van andere functies in de

I

I

I

I

I

,

(20)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(21)

I

I

7

I

I

Oostersehelde. In april 1989 werden grote delen van de Oostersehelde door deminister van Landbouw en Visserij aangewezen tot Beschermd natuurgebied. Deze aanwijzing bevindt zich momenteel in het inspraakstadium.

-Visserij:

Het productieniveau van de visserij in de Oostersehelde wordt binnen de mogelijkheden van het ecosysteem gehandhaafd.

-Recreatie:

Van de recreatieve potenties van de Oostersehelde kan slechts in beperkte ma te gebruik worden gemaakt. Alle recreatieve voorzieningen dienen wat betreft schaal en aard aan te sluiten bij het karakter van de Oostersehelde als grootschalig natuurgebied.

-Scheepvaart:

Het gebruik van scheepvaartverbindingen in de Oostersehelde moet mogelijk blijven.

I

I

I

I

I

In 1987 is op basis van een toezegging van de Minister van Verkeer en Water-staat het project Evaluatie Oostersehelde gestart, met als doel: "Het evalue-ren van de effecten op het functioneevalue-ren en de potenties van de Oostersehelde als gevolg van het gebruik van de Oosterseheldekering en door de aanwezigheid van de nieuwe infrastructuur". De eindrapportage vindt plaats in 1991; resultaten van dit onderzoek kunnen meegenomen worden in een actualisering van het Beleidsplan Oosterschelde in 1992.

I

2.2.4 Grevelingenmeer

I

I

Overeenkomstig de "Nieuwe inrichtingsschets voor het Grevelingenbekken" (1977), vormen de ecologische functies en de recreatiefuncties van de Greve-lingen de uitgangspunten voor de inrichting, waarbij de recreatie afgestemd zal worden op de kwetsbaarheid van de natuurwaarden.

In 1988 zijn de voorbereidingen gestart voor het opstellen van een Beheers-plan Waterhuishouding Grevelingenmeer. Het voornaamste doel van dit plan is het optimaliseren van het ecologisch functioneren van het water systeem van het Grevelingenmeer door het actief en creatief benutten van de sturingsmoge-lijkheden: waterpeil, spuien en doorspoelen.

Voor de functies natuur en visserij zijn nog afzonderlijke doelstellingen geformuleerd, gericht op het optimaliseren van de diversiteit van het aqua-tisch ecosysteem, een vergroting van het areaal voor kalegrondbroeders en het bevorderen van de palingstand.

I

I

I

I

2.2.5 Waddenzee

I

Het huidige beleid ten aanzien van de Waddenzee is vastgelegd in de "Nota Waddenzee" en in de "Algemene beheersvisie voor het Waddenzeegebied" . Op basis van deze nota's is een aantal beheersplannen voor de Waddenzee versche-nen. De hoofdoelstelling voor het beleid ten aanzien van de Waddenzee luidt: "De bescherming, het behoud en waar nodig het herstel van de Waddenzee als natuurgebied."

Per functie zijn doelstellingen opgesteld: -Visserij:

Handhaving van de Nederlandse mosselproduktie op het huidige niveau. Het afgeven van vergunningen voor garnalenvisserij wordt gerelateerd aan ontwik-kelingen van de garnalenstand.

-Recreatie:

I

I

I

(22)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(23)

I

I

8

I

I

Stabiliseringzodanige zonering, dat diverse vormen van recreatie aangepast zijn aan eisenvan de omvang en sanering waar nodig. Gestreefd wordt naar van natuur- en landschapsbehoud.

-Veiligheid:

De hoofddoelstelling laat onverlet, dat de veiligheid van de bewoners van het Waddengebied door een goede waterkering gewaarborgd is.

-Delfstoffenwinning:

De regering is voornemens geen verdere boringen in de Waddenzee toe te staan. Tot heden is slechts een winningsconcessie voor gas verleend.

-Ontgrondingen:

Het huidige terughoudende beleid zal worden voortgezet. Winning van opper-vlaktedelfstoffen wordt slechts toegestaan als geen redelijke alternatieven aanwezig zijn.

-Kabels/leidingen:

Ui tgangspunt is, dat geen nieuwe buisleidingen worden aangelegd. Indien aanleg onvermijdelijk is, dient het tracé zodanig te worden gekozen, dat de ingreep in het gebied zo gering mogelijk is.

I

I

I

I

I

I

2.2.6 Eems/Dollard

I

Ten aanzien van de hoofdlijnen van beleid wordt geen onderscheid gemaakt tussen het Eems /Dollardgebied en de Waddenzee. Derhalve wordt ook hier verwezen naar de "Nota Waddenzee" en de "Algemene beheersvisie voor het Waddenzeegebied".

Met betrekking tot de scheepvaart geldt nog het volgende:

Waterstaatswerken ten behoeve van het scheepvaartverkeer worden zoveel mogelijk beperkt en indien strikt noodzakelijk zodanig uitgevoerd, dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de hoofddoelstellingen ten aanzien van het huidige beleid.

Een eventuele uitbreiding van het Eemshaventerrein zal in beginsel alleen landinwaarts geschieden.

I

I

2.2.7 Noordzee

I

Deluidt: "Het behouden en zonodig bereiken van een zodanige waterkwaliteitcentrale doelstelling voor het waterkwaliteitsbeleid voor de Noordzeevan de Noordzee, dat een duurzaam behoud van de ecologische waarden van de Noordzee bevorderd wordt, rekening houdend met de maatschappelijk gewenste gebruiks functies van de Noordzee."

Algemene beleidsuitgangspunten, die geformuleerd zajn in de nota "Harmo-nisatie Noordzeebeleid, (beleidsplan 1989-1992)" en het "Waterkwaliteitsplan Noordzee", zijn:

*in economisch opzicht: optimale en veilige benutting van de huidige en toekomstige gebruiksmogelijkheden van de Noordzee.

-*in ruimtelijk opzicht: evenwichtige afstemming van huidige en toekomstige gebruiksmogelijkheden, waarbij onderlinge hinder van gebruikers wordt beperkt en zoveel mogelijk voorkomen, met het oog op veiligheid op zee.

*ten aanzien van het milieu: streven naar een duurzaam behoud van de ecologi-sche waarden.

*in sociaal-cultureel opzicht: de betekenis van de Noordzee voor het welzijn van de huidige en toekomstige generaties gestalte geven en de wetenschap-pelijke kennis van de Noordzee vergroten.

*in bestuurlijk opzicht: verdergaande ontwikkeling van een sluitend en

I

I

I

I

I

I

(24)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(25)

I

I

9

I

I

doelmatig geheel van (inter)nationale bestuurs- en beheersinstrumenten.

I

Voor de diverse functies van het gebied zijn afzonderlijke doelstellingen opgesteld.

-Ten aanzien van de inbreng van stoffen zal het beleid gericht zijn op:

"Al dan niet in internationale kaders streven naar reguleren en terugdringen van verontreiniging van de zee via of door:

o de atmosfeer (belangrijke bron van enige zware metalen en sommige zwarte-lijststoffen) ;

o de grote rivieren (IMP-water, Rijks WKP);

o lozingen van industriële afvalstoffen (beëindigen; alleen bij uitzondering tijdelijke vergunningen);

o stortingen van baggerspecie (alleen schone of licht verontreinigde specie); o lozingen van mijnbouwinstallaties (mijnwet en mijnreglement continentaal plat) ;

o operationele lozingen zeescheepvaart (Marpol);

o lozingen vanuit de kust (Rijkswaterkwaliteitsplan)."

I

I

I

I

I

I

Voor de Rijn zijn de ministers van de Rijnoeverstaten inmiddels een "Rijn Ac tie Programma" overeengekomen, waarvan de uitvoering op de nationale niveaus wordt gecoördineerd door de Internationale Rijncommissie.

Ti jdens de Tweede Noordzee-Ministersconferentie (Londen) zijn afspraken gemaakt om de verontreiniging via alle in de Noordzee uitstromende rivieren drastisch te verminderen. Overeengekomen werd, te streven naar het terug-dringen van de verontreiniging met persistente, toxische en bio-accumulerende stoffen in de orde van 50% in de periode tot 1995. Voor de totale verontrei

-niging met nutriënten werd ten aanzien van probleemgebieden voor de genoemde periode eveneens als doelstelling een vermindering met 50% vastgesteld.

-Visserij:

Het (in ter) na tionale beleid wordt gekenmerkt door produktie beperkende maatregelen teneinde de vangstcapaciteit in overeenstemming te brengen met de vangstmogelijkheden.

-Winning oppervlaktedelfstoffen:

In he t : "Regionaalontgrondingsplan Noordzee (concept)" is de volgende doelstelling opgenomen:

"Op een maatschappelijk verantwoorde Wl.Jze en uitgaande van een beleid gericht op een zuinig gebruik van oppervlaktedelfstoffen, zorgdragen voor de toelevering van voldoende oppervlaktedelfstoffen, ten einde te kunnen voor-zien in de behoefte aan grondstoffen van particulieren, bedrijven en over

-heid."

I

I

I

I

I

2.3 Ontwikkelingen bij het huidige beleid

I

Infuncties aangegeven welke ontwikkelingen worden verwacht wanneer het huidigeeen aantal beleids- en studienota 's is voor een soms beperkt aantal beleid ongewijzigd wordt voortgezet. De voornaamste ontwikkelingen worden hierna per bekken vermeld.

I

2.3.1 Westerschelde

I

-Inbreng van afvalstoffen:

Bij ongewijzigd beleid blijft de verstoring van de natuurfunctie en

(26)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(27)

I

I

10

I

I

ecologieverdiepingvoortduren.WesterscheldeDe waterkwaliteit(toename zwevendewordtstof),daarnaastingebruiknamebeinvloed Bathsedoor: Spuisluis (mogelijke verschuiving van de zoutgradient) en de eventuele

ingebruikname van de leiding van Tessenderloo (toename vervuiling). -Scheepvaart:

Door een geringe groei van het goederenvolume.zal de op- en overslagca-paciteit toenemen. Er vindt een beperkte uitbreiding plaats van de duwvaart (binnenscheepvaart) en het LPG-transport.

-Industriegebieden:

De behoefte aan industrie- en haventerreinen kan tot het jaar 2000 opgevangen worden binnen de bestaande terreinvoorraden.

-Recreatie:

Met uitzondering van het surfen aan de Noordzeestranden wordt geen opvallende groei van de recreatie verwacht.

Door middel van voorlichting en bebakening zullen de knelpunten tussen pleziervaart en beroepsvaart verminderd worden.

-Winning oppervlaktedelfstoffen:

De zandbalans kan langjarige schommelingen vertonen; daarom dienen de hoe-veelheden te winnen zand periodiek te worden aangepast. Ten gevolge van het gereedkomen van de Deltaverzwaringen zal de behoefte aan ophoogzand in de regio Zeeland afnemen.

I

I

I

I

I

I

2.3.2 Veerse Meer

I

Voortzetting van het huidige kwantiteits- en kwaliteitsbeheer leidt tot handhaving van de ongewenste situatie ten aanzien van de ontwikkeling van het -watersysteem. Als gevolg van het huidige peilbeheer en de lozing van afval-stoffen is er sprake van een brak systeem dat ten gevolge van de vaste

water-stand en eutrofiëring regelmatig gelaagdheid vertoont. Een duurzame ontwikke-ling van het watersysteem is onder deze omstandigheden niet mogelijk.

I

I

2.3.3 Oosterschelde

I

De ontwikkeling van de functies vindt in grote lijnen plaats binnen de context van het beleidsplan (zie ook 2.2.2).

2.3.4 Grevelingenmeer

I

-Natuur en landschap, recreatie, visserij:

De potenties van het water systeem ten aanzien van deze functies worden niet optimaal benut doordat het waterbeheer onvoldoende op de vervulling van de functies is afgestemd.

-Natuur:

De recreatie kan verstorend werken door de betreding van kwetsbare gebieden.

-Visserij:

Overbevissing (oesters, mosselen) kan leiden tot nadelige gevolgen voor de stikstofhuishouding , met consequenties voor eutrofiëringsverschijnselen en natuurwaarden.

I

I

I

2.3.5 Waddenzee en Eems/Dollard

I

Dit is sterk afhankelijk van in (inter)nationaal kader ontwikkeld beleid-Inbreng van afvalstoffen:

I

(28)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(29)

I

I

11

I

I

-scheepvaart:

Een geringe toename van de scheepvaart is waarschijnlijk, zowel wat frequen-tie als omvang betreft. Een beleidsplan voor de berging van baggerspecie is in voorbereiding.

-Visserij:

Er wordt uitsluitend een toename verwacht van de recreatieve visserij.

-Winning oppervlaktedelfstoffen:

Als gevolg van problemen met landlocaties neemt de behoefte aan zeezand toe. Verwacht wordt dat de behoefte aan schelpen met enkele procenten zal stijgen. De zand- en schelpwinning zal zich dus op het niveau van de maximaal toelaat-bare hoeveelheid handhaven.

-Olie- en gaswinning:

De aanwezigheid van gas is aangetoond. Winlocaties zullen kunnen worden benut.

-Recreatie:

Er zal sprake zijn van een toename van het aantal zeil- en motorjachten; dit wordt mede veroorzaakt door het vergroten van het aantal passantenplaatsen in het westelijk en oostelijk waddenzeegebied• Overige recreatievormen worden gereguleerd.

-Natuur:

Verwacht wordt een toename van het areaal van: o zandplaten boven gemiddeld hoog water

o stuifduinformaties o groene stranden

en een afname van het areaal van: oeilandkwelders

o (kunstmatige) stuifdijken

-Landaanwinning:

o Handhaving van de status-quo van de landaanwinningswerken;

o Tenminste handhaving van het huidig areaal aan buitendijkse gronden;

o Mogelijk een toename van de dynamiek in het oostelijk gebied (minimalise-ring van het onderhoud).

- Militaire activiteiten:

De activiteiten worden op het huidige niveau voortgezet.

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

2.3.6 Noordzee

I

-Scheepvaart:

De zeescheepvaart op de Noordzee is een belangrijke en nadrukkelijk aanwezige gebruiksfunctie, die ook in de toekomst van groot belang zal blijven. In de nota "Op Koers" zijn maatregelen opgenomen die de transportfunctie van de Noordzee kunnen behouden en versterken.

-Olie- en gaswinning:

De offshore-mijnbouw biedt nog groeimogelijkheden, die afhankelijk z~Jn van economische factoren als ontwikkelingen in de wereld-energieprijzen. Overi-gens zullen door uitputting van reserves de mijnbouwactiviteiten op de Noordzee locaal kunnen verminderen.

-Visserij:

De zeevisserij benut de mogelijkheden van de in de Noordzee aanwezige visbe-standen - uitgaande van een duurzame exploitatie - inmiddels vrijwel maximaal binnen het kader van de in Europees verband opgelegde vangstbeperkingen. Winning van oppervlaktedelfstoffen:

De winning van zeezand op het Nederlands deel van het continentaal plat is

I

I

I

I

I

(30)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(31)

I

I

12

I

I

nog niet ver ontwikkeld. In het door de regering invoor een Landelijke Beleidsnota voor de Oppervlaktedelfstoffenwinning1987 vastgestelde ontwerpop Lange Termijn -"Gegrond Ontgronden"- werd geconcludeerd dat de afnemende mogelijkheden voor de winning van ophoogzand op het land en in de binnenwate-ren naar verwachting gecompenseerd zal moeten worden door onder meer het gebruik van Noordzeezand • In welke mate de zandwinning op de Noordzee ook daadwerkelijk zal toenemen, wordt medebepaald door de hoogte van de extra kosten van winning op zee en de verwachte gevolgen voor het mariene milieu. Mede met het oog daarop wordt thans een RegionaalOntgrondingenplan voor de Noordzee opgesteld, onder toepassing van een procedure voor Milieu Effect Rapportage.

-Inbreng van afvalstoffen en energie:

Bij ongewijzigd beleid zal de belasting met verontreinigende stoffen voortdu-ren, zij het in veel gevallen met afnemende hoeveelheden als gevolg van de uitvoering van het Rijnactieplan en het Noordzee-actieplan.

I

I

I

I

I

Nieuwe opties voor gebruiksmogelijkheden zijn:

-mogelijkheden voor gecontroleerde kweek van vis- en schelpdiersoorten voor de kust;

-energie-opslag (bijvoorbeeld een pomp-accumulatiecentrale) en de opwekking van wind-energie op zee;

-verdere ontwikkeling van recreatieve voorzieningen langs de kust;

-nieuwe vormen van kustverdediging, die actief inspelen op morfologische processen en op de verwachte stijging van de zeespiegel (kustnota).

Nadere studie en eventuele planvorming zijn noodzakelijk.

I

I

Aanleg van kunstmatige eilanden (industrie-eiland, afval-eiland) en kustui t-breiding voor uiteenlopende doeleinden (zoals het plan-Waterman) Z1Jn econo

-misch niet haalbaar; particuliere financiering is nog niet mogelijk gebleken. Daarnaast is veel onzekerheid omtrent de milieu-effecten van dergelijke projecten.

I

I

I

2.4 Wensen en mogelijkheden ten aanzien van gebruik en duurzame ontwikkeling van watersystemen.

I

Activiteiten als industrie, scheepvaart, visserij en recreatie z1Jn in veel gevallen oorzaak van aantasting van ecologische waarden in de zoute watersys-temen. Om menselijke activiteiten af te kunnen stemmen op de mogelijkheden van de watersystemen is het in de eerste plaats noodzakelijk de potentiële ecologische waarden van de zoute watersystemen in beeld te brengen. Met behulp daarvan kan de mate van aantasting door menselijke activiteiten worden vastgesteld en kunnen doelstellingen beter worden onderbouwd. Dit is niet alleen voor een duurzame ontwikkeling van de watersystemen van belang maar ook omdat deze doelstellingen doorgaans beperkingen met zich mee brengen voor het gebruik van de watersystemen en regulering van het gebruik noodzakelijk maken.

Daarnaast is het noodzakelijk om de gewenste of verwachte ontwikkelingen vanuit de gebruiksfuncties te inventariseren om het gebruik en draagkracht van watersystemen op elkaar af te stemmen.

I

I

I

I

2.4.1 Duurzame ontwikkeling van watersystemen, de "amoebe-benadering"

I

(32)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(33)

I

I

13

I

I

wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde "amoebe".Voor de bepaling van de potentiële ecologische waarden van watersystemen Voor de beschrijving van de ecosystemen van de zoute wateren zijn 32 plant-en diersoortplant-en of geomorfolgische eplant-enhedplant-en geselecteerd; elke "soort" verte-genwoordigt een groep van organismen of een milieutype . Voor elk van deze "soorten" is de referentiesituatie (1930) bepaald en uitgedrukt in een aantal individuen of in de omvang areaal van de betreffende "soort".De referentiesi-tuatie wordt weergegeven door een cirkel, zie figuur 1. Vervolgens is de actuele situatie (november 1988) bepaald en uitgezet in de figuur. Punten binnen de cirkel duiden aan, dat het aantal individuen of de omvang van het areaal kleiner is dan in de referentiesituatie; naarmate het punt dichter bij het middelpunt van de cirkel ligt, is het verschil met de referentiesituatie groter. Valt het punt samen met het middelpunt van de cirkel, dan is de betreffende "soort" geheel afwezig. Punten buiten de cirkel geven aan dat de "soort" in grotere aantallen voorkomt en wel meer naarmate de afstand tot de cirkel toeneemt. Het verbinden van de actuele waarden geeft een amoebe-achtige figuur.

Opvallend in de situatie van 1988 is het ontbreken van langlevende soorten en het overheersen van algen en kortlevende organismen.

Aangenomen is dat de potentiële ecologische waarden momenteel in de buurt liggen van (gemiddeld) ca. 75% van de referentiesituatie. Dit is een situatie waarbij nog sprake is van duurzame en zelfregulerende zoutwater ecosystemen. Terugkeer naar de referentiesituatie lijkt, ook op lange termijn, niet meer haalbaar. Hiervoor zijn de ingrepen in de zoute wateren de afgelopen 60 jaar te omvangrijk geweest en zijn teveel verontreinigingen in de waterbodems opgeslagen. Met de afname van de bodemverontreiniging zal nog zeer lange tijd gemoeid zijn.

I

I

I

I

I

I

I

I

2.4.2 Wensen ten aanzien van gebruiksfuncties

I

Het is niet zinvol om de ontwikkelingsmogelijkheden voor het menselijk gebruik aan te geven. Deze worden in theorie slechts begrensd door de fysieke mogelijkheden van de watersystemen. Praktischer is om uit te gaan van de door de diverse sectoren gewenste of verwachte ontwikkelingen. Deze zijn onder

andere beschreven in: de Vierde nota ruimtelijke ordening, het Natuurbelei ds-plan, e.a. De belangrijkste wensen betreffen:

veiligheid : - het handhaven van de Deltaveiligheid

- zo gering mogelijke gevolgen bij overstroming

- bevorderen van natuurlijke processen die de veiligheid vergroten

scheepvaart: - zo weinig mogelijk beperkingen in vaarsnelheid - een zo groot mogelijke vaardiepte

- een zo groot mogelijke vaarbreedte - zo gering mogelijke wachttijd visserij - geen quoteringen

- geschikte waterkwaliteit

- aanleg van mosselkweekpercelen in het oostelijk deel van de Waddenzee, ter vervanging van minder geschikte percelen in het westelijk deel

- uitbreiding van het areaal oesterkweekpercelen in het Grevelingenmeer tot 500 ha; thans is 380 ha. verhuurd. - oestercultuur in bouwdok Schaar

- mosselverwerking op Neeltje Jans

I

I

I

I

I

I

I

(34)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(35)

I

I

14

I

I

recreatie

- stopzetting van de verontreiniging van de Oosterschelde, Westerschelde en Grevelingenmeer met organotinverbindingen

(TBT). Dit in het bijzonder ter bescherming van de schelpdier

-cultures.

- uitbreiding van het aantal vergunningen voor de kokkel

-visserij. Dit zowel voor de visserij met schepen als met handkracht

- visteelt in bouwdok Schaar

- aanleg van mosselkweekpercelen in het Voordeltagebied. Dit gebied is thans nog te onbeschut.

- exploitatie van schelpdieren in de Noordzee, Waddenzee en Zeeuwse getijdewateren, die tot een paar centimeter diep in de bodem leven. Het is nu nog niet duidelijk of de bestanden van commerciele soorten rendabel te bevissen

zijn. Ook ontbreekt het nog aan geschikte opsporingsappa

-ratuur en vistuigen.

- salmonidenteelt in land-based zoutwaterbekkens in Zeeland - verbetering van de waterkwaliteit in de Westerschelde

op-dat kokkelvisserij mogelijk blijft, met name in het oos-telijk deel, en voorts opdat in dit estuarium weer andere vormen van visserij mogelijk worden.

energievoorziening:

- beschikbaarheid van koelwater - aanpassing koelwaternormen

- vergroting oppervlakte oevers en stranden

- verbetering toegankelijkheid oevers en stranden - verbetering waterkwaliteit

- seizoensverlenging bij stagnante wateren door aangepast peilbeheer.

I

I

I

I

I

I

I

I

I

2.5 Knelpunten

I

De bestaande of te verwachten situatie in de meeste zOute wateren komt niet

helemaal overeen met de wensen zoals geformuleerd in de vorige paragraaf

(2.4). Bepaalde vormen van gebruik zijn met elkaar in conflict of kunnen in de nabije toekomst met elkaar in conflict komen. In andere gevallen worden de

mogelijkheden van een watersysteem onvoldoende benut. Soms kunnen problemen

optreden op het vlak van ruimtelijke ordening of het milieu en er kan ook

sprake zijn van economische knelpunten.

ln de regionale beleidsvoorbereiding en -uitvoering wordt er naar gestreefd

om al deze knelpunten op te lossen of de gevolgen ervan zoveel mogelijk te

beperken. Een aantal van die knelpunten is uitsluitend van regionaal belang.

Andere knelpunten treden echter in meerdere watersystemen op en zijn

daar-door, of vanwege de aard en ernst van het knelpunt, ook van landelijk belang.

I

I

I

I

In fig. 2 zijn alle knelpunten in de zoute watersystemen verzameld voor

zover deze in de bestaande beleidsanalyses , beheersplannen en dergelijke

(zie ook par. 2.2) zijn opgenomen. In de figuur is ook het aantal

watersyste-men aangegeven waarin deze knelpunten een rol spelen. Er is geen onderscheid

gemaakt tussen actuele en potentiële knelpunten.

Aan de hand van een aantal criteria is afgeleid welke knelpunten voor de

I

(36)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(37)

I

I

15

I

I

derde Nota waterhuishouding van belang zijn:-knelpunten waarbij uitsluitend sprake is van concurrerend ruimtegebruik en de toestand of beïnvloeding van de watersystemen geen rol spelen, zijn niet in de analyse meegenomen. Voorbeelden zijn:

o visserij ter plaatse van een booreiland;

o winning van oppervlaktedelfstoffen ter plaatse van een buisleiding.

-(potentiële) knelpunten die betrekking hebben op mogelijke calamiteiten zijn ook niet meegenomen, bijvoorbeeld:

o de beschadiging van buisleidingen door visnetten.

-van de Noordzee wordt uitsluitend de kuststrook beschouwd. Knelpunten bijvoorbeeld die verband houden met de aanwezigheid van boorplatforms op de Noordzee vallen dus ook af.

-de knelpunten moeten van enig landelijk belang zijn. De relatie tussen het peilbeheer en de recreatie op de stagnante systemen in de Delta zijn in dit opzicht bijvoorbeeld ook niet relevant.

-als meest subjectieve criterium is tenslotte de "zwaarte" van het knelpunt in de beoordeling betrokken. Zo zijn bijvoorbeeld effecten van recreatie-vaart en pieren spitten niet in de verdere analyses meegenomen.

I

I

I

I

I

I

De voornaamste knelpunten die op deze wijze zijn afgeleid, zijn weergegeven

in fig. 3. Deze knelpunten kunnen als volgt worden samengevat:

-scheepvaart versus natuur:

Hinder door scheepvaart kan onderscheiden worden in: aanwezigheid (versto-ring), operationele vervuiling, baggeren.

-inbreng van afvalstoffen versus natuur, visserij, recreatie:

Invloed op genoemde functies via negatief effect op water- en waterbodemkwa-liteit.

-visserij versus natuur:

De voornaamste aspecten zijn bodemverstoring en overbevissing. -recreatie versus natuur:

Trefwoorden zijn: verstoring, vervuiling.

-winning oppervlaktedelfstoffen versus natuur, visserij:

Grootste probleem zijn de verhoogde troebelheid van het water, resuspensie van verontreinigingen en verstoring van het bodemleven.

-veiligheid versus natuur:

Bij de aanleg van nieuwe werken speelt voornamelijk de aantasting van de morfologie een rol. Zowel bij aanleg als onderhoud van de waterkering kan meer aandacht besteed worden aan de toepassing van milieuvriendelijke materi-alen en constructies.

I

I

I

I

I

I

Uit deze inventarisatie van knelpunten blijkt dat een tweetal zaken met name om een landelijke aanpak vragen:

- de (te) hoge gehalten aan nutriënten en microverontreinigingen in water en bodem als gevolg van huishoudelijke, industriële en agrarische lozingen en belasting door diffuse bronnen;

- de aantasting van natuurwaarden en de visserijfunctie door menselijke activiteiten. Het gaat hierbij vooral om negatieve gevolgen van:

afvalwa terlozingen, ver storing (scheepvaart, recreatie), overbevissing, toepassing van milieu-onvriendelijke materialen bij waterbouwkundige werken, afname intergetijde areaal en brakwater gebieden en vertroebeling door baggeractiviteiten en zandwinning. Hierdoor zijn ten opzichte van 1930 (zie par. 2.4.1) veel soorten met 10-95% in aantal afgenomen, enkele komen zelfs helemaal niet meer voor. Andere soorten daarentegen zijn weer met een factor

I

I

I

I

(38)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(39)

I

I

16

I

I

5 toegenomen,zijn verschovenzodaten meestalsprake verkleind.is van een plaagBrakwatergebieden(algen). Verspreidingsgebiedenzijn vrijwel

verdwe-nen en zoetwatergetijdegebieden zijn helemaal verdwenen. De

levensgemeen-schappen van de zoute watersystemen zijn incompleet en onevenwichtig van

opbouw. De algemene tendens is een verschuiving van lang levende naar kort

levende soorten. Er zijn geen garanties meer voor een duurzame productie,

diversiteit en zelfregulering van de zoute watersystemen. De huidige toestand

ligt gemiddeld op ongeveer 40% van de referentiesituatie . Bij voortzetting

van het huidige gebruik zal deze toestand nog verder verslechteren.

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(40)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(41)

I

I

17

I

I

3. DOELSTELLINGEN

LANDELIJK BELEID

I

Het uitgangspunt van de duurzame ontwikkeling (par. 2.4) is in de

hoofddoel-stelling voor het waterhuishoudkundig beleid in de periode tot 1995 als volgt geformuleerd:

I

.. De watersystemen zodanig te beheren en tot ontplooiing te laten komen,

dat ze voldoen aan de toegedachte ecologische doelstellingen en

ge-bruiksfuncties, uitgaande van de potenties van de watersystemen."

I

Op basis van deze hoofddoelstelling is een vijftal meer specifieke doelstel-lingen opgesteld:

*het vaststellen en bewaken van een veiligheidsniveau tegen overstroming;

De veiligheid van de mens en zijn leefomgeving heeft uiteraard de hoogste

prioriteit.

*het vaststellen en bewaken van een veiligheidsniveau tegen milieuca

lami-teiten;

Calamiteiten die de kwaliteit van de watersystemen bedreigen moeten zoveel

mogelijk voorkomen worden. Het gaat hierbij zowel om calamiteiten als gevolg van scheepsongevallen als om industriële calamiteiten.

*het bewaken en bevorderen van de beschikbaarheid en bruikbaarheid van water;

Een voldoend aanbod van water van voldoende kwaliteit is noodzakelijk voor

het bereiken van de gewenste ecologische en functiegerichte doelstellingen.

*het beschermen van de watersystemen;

De kwaliteit van onze watersystemen kan beschermd worden door het voorkomen

of terugdringen van: verontreinigingen, bio-accumulatie, verdroging of

verdrassing en door stofstromen te reguleren.

*het tot ontplooiing brengen van de watersystemen.

Hiervoor moeten per watersysteem ecologische doelstellingen worden

geformu-leerd en gebruiksfuncties worden aangegeven, uitgaande van de mogelijkheden van de systemen en de wensen van de samenleving; het beleid is gericht op het nastreven van ecologische en functiegerichte doelstellingen.

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(42)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(43)

I

I

18

I

I

4.

MAATREGELEN EN ALTERNATIEVEN

I

Om de gesignaleerde knelpunten (par. 2.5) op te kunnen lossen en de doelstel-lingen van het waterhuishoudkundig beleid (hoofdstuk 3) te bereiken, is een aantal maatregelen ontworpen en op effecten bestudeerd. Een deel van deze maatregelen heeft een landelijk karakter. Dit geldt met name voor maatregelen ter beperking van de emissie van bepaalde stoffen en van maatregelen betref-fende het sturen en onttrekken van belangrijke hoeveelheden water.

Overige maatregelen, bijvoorbeeld inrichtingsmaatregelen of maatregelen met betrekking tot bagger- en stortactiviteiten, zijn in hun uitwerking vaak per wa tersysteem verschillend en zullen daardoor over het algemeen een meer regionaal karakter dragen. Omdat dit type maatregelen ook essentieel is voor het bereiken van de geformuleerde (landelijke) doelstellingen zijn ze in de Beleidsanalyse Zout eveneens beschouwd. De regionale afweging en uitwerking van dit type maatregelen zal in de provinciale waterhuishoudingsplannen, beleids- en beheersplannen plaats vinden.

I

I

I

I

Aangezien in het beleid niet de effecten van de afzonderlijke maatregelen van belang zijn, maar het realiseren van geformuleerde doelstellingen aan de orde

is, zijn de verschillende maatregelen ook in samenhang bestudeerd.

In een eerste fase van de beleidsanalyse werden daartoe negen

beleidsal-ternatieven en een aantal varianten ontworpen. Op basis van de resultaten van deze eerste analyse werd een viertal alternatieven geformuleerd die aan een nadere beschouwing werden onderworpen. Deze tweede fase van de beleidsanalyse heeft uiteindelijk geleid tot een voorstel voor het beleid in de jaren

1990-1994.

I

I

I

Twee4.1 Maatregelentypen maatregelen zijn in de Beleidsanalyse voor de Zoute Wateren onderscheiden:

I

4.1.1 Saneringsmaatregelen

I

Hierbij is sprake van een reductie van emissies van verontreinigendeDeze emissies vinden voor een belangrijk deel plaats in de zoete waterenstoffen.. De maatregelen moeten uiteindelijk ook leiden tot een vermindering van de belasting van de zoute watersystemen met nutriënten en (an)organische micro-verontreinigingen.

Een reductie van nutriënten leidt tot een grotere soortendiversiteit van het plankton, een meer stabiele opbouw van het ecosysteem, een afname van de verruiging van kwelders en schorren en een beperkter voorkomen van ongewenste verschijnselen als schuimvorming.

Microverontreinigingen worden opgeslagen in de bodem en hopen op in or ganis-men. Een beperking van de belasting zal ertoe leiden, dat de draagkracht van het ecosysteem wordt vergroot; de negatieve effecten op de voortplanting bij hogere organismen (vogels, zeehonden) en op de groei bij lagere organismen zullen afnemen. De kans op visziekten zal kleiner zijn.

I

I

I

I

4.1.2 Inrichtingsmaatregelen

I

Bij dit type maatregelenspecifieke milieutypen, zoals bijvoorbeeld kwelderarealen of harde substratenstaat voorop het in stand houden of herstellen van

(44)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(45)

I

I

19

I

I

ondergebiedenwater.met hetDaarnaastdoel rust- engaat hetstiltegebieden te creërenom het zoneren van functiesen opindeze wijzebepaalde

conflicten te beëindigen of te voorkomen. De volgende maatregelen zijn

denk-baar:

I

- het versterken of ontplooien van nieuwe activiteien in het ene gebied en

daarmee deze activiteiten in een ander gebied laten afnemen;

In de Waddenzee, Oosterschelde en Voordelta is de natuurfunctie primair

gesteld. Deze kan worden versterkt door activiteiten van deze gebieden af te

leiden. Concreet houdt dit in, dat recreatie vooral voorkomt langs de

Noord-zeestranden, in het IJsselmeer, het Veerse Meer en het Grevelingenmeer en,

bij verbetering van de water- en bodemkwaliteit, in het het Hollandsch

Diep/Haringvliet. Op deze wijze kan de natuurfunctie van Waddenzee,

Ooster-schelde en Voordelta niet alleen worden behouden maar ook versterkt.

Initia-tiefnemers van nieuwe activiteiten in deze drie gebieden dienen aan te tonen waarom deze activiteiten niet in andere gebieden kunnen plaatsvinden.

I

I

I

I

- het weren van bepaalde activiteiten in een gebied en deze ook niet

el-ders toestaan;

De natuurfunctie van gebieden kan ook worden versterkt door enkele activitei

-ten zonder meer te weren. Hierbij kan worden gedacht aan het machinaal winnen van zee-aas, de zandwinning (verder uit de kust), de schelpenwinning (gebruik maken van alternatieve materialen), het nog verder verdiepen van vaarwegen en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

I

I

- het spreiden van geconcentreerd voorkomende activiteiten over meerdere

gebieden;

In 1987 bijvoorbeeld concentreerde de kokkelvisserij zich in een bepaalde

periode op de Oosterschelde. Dergelijke gebeurtenissen kunnen worden

voorko-men met behulp van een stelsel van vergunningen waardoor een maximum aantal

kan worden gesteld voor de Waddenzee, de Ooster- en Westerschelde.

Bij een verdere ontwikkeling van de Voordelta en een verbetering van de

waterkwaliteit zijn er mogelijkheden voor de mosselvisserij in deze gebieden,

waardoor deze visserij op het huidige niveau kan worden gehandhaafd in de

Waddenzee en de Oosterschelde.

I

I

I

- het concentreren van activiteiten in één gebied;

Concentratie van activiteiten kan leiden tot versterking van de natuurfunctie elders.

In een strook voor de Noordzeekust kunnen visserijvrije zones worden

inge-steld om vissoorten de gelegenheid te geven een meer stabiele populatie op

te bouwen. Ook elders in de Noorzee , bijvoorbeeld de Oestergronden, kunnen

dergelijke gebieden worden aangewezen. Deze gebieden kunnen minder

toeganke-lijk worden gemaakt door ter plaatse bijvoorbeeld een windmolenpark aan te

leggen.

Door middel van een toegankelijkheidsregeling kunnen rust- en stiltegebieden

worden gecreëerd in de Wester- en Oosterschelde; hier kunnen onder andere

zeehonden vertoeven en zich voortplanten.

Uitbreiding van het aantal electriciteitscentrales dient uitsluitend plaats

te vinden op locaties waar reeds dergelijke centrales aanwezig zijn

(IJmui-den, Rotterdam, Vlissingen).

I

I

I

I

I

- het (anders) reguleren van activiteiten.

(46)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(47)

I

I

20

I

I

Enkeleanders kunnen worden gereguleerd teneinde de natuurfunctievoorbeelden zullen worden gegeven van de wijze waaropte behouden en/ofactiviteiten te versterken:

o door het plaatsen van keerwanden voor fuiken kan worden voorkomen dat zeehonden (in de zoute wateren) en otters (in de zoete wateren) verdrinken. o door het reduceren van het aantal wekkers bij de garnalen- en platvisvisse-rij wordt de schade aan bodemdieren in uitgestrekte gebieden in de Noordzee-, het Wadden- en het Deltagebied sterk verminderd.

o door baggerspecie op andere plaatsen te storten kan de helderheid van het water in bepaalde gebieden worden vergroot, waardoor de primaire productie kan toenemen.

o met het gericht storten van baggerspecie kunnen de arealen aan ondiepe gebieden worden vergroot en kan erosie van kwelders, schorren, platen en

slikken worden afgeremd. Door middel van kustsuppleties kunnen bovendien recreatieve mogelijkheden worden vergroot.

o door een gericht zandwinbeleid op de Noordzee kunnen grindbedden worden blootgelegd die als paaiplaats voor haring kunnen dienen.

o het niet meer toepassen van colloïdaal beton in het onderhoud van dijken en het storten van bouwafval in zee geven meer vestigingsplaatsen voor bodemdie-ren.

o om schadelijke effecten van verontreinigde waterbodems op levensgemeen-schappen terug te dringen, zijn maatregelen mogelijk als: het saneren en/of afdekken van verontreinigde waterbodems, het reinigen en/of hergebruiken van baggerspecie, het toepassen van nieuwe baggertechnieken en het gecontroleerd bergen van baggerspecie.

o door verlaging van de visserijdruk (maaswijdte vergroting, reductie motor-vermogen) krijgen de vispopulaties de gelegenheid zicht te herstellen (even

-wichtige leeftijdsopbouw, stabiele omvang).

o door het aanbrengen van voorzieningen op sluizen en in havens wordt een belasting van de watersystemen met huisvuil verminderd.

I

I

I

I

I

I

I

I

I

4.2 Beschouwde alternatieven

I

4.2.1 Eerste fase van de beleidsanalyse

I

In de eerste fase van de Beleidsanalyse (tot medio november 1988) werd een negental beleidsalternatieven bestudeerd. Deze alternatieven waren hetzelfde voor de Beleidsanalyse Zout en de Beleidanalyse Zoet. Op basis van een globale analyse, waarbij niet alle alternatieven in dezelfde mate van detail zijn uitgewerkt, werd een keuze gemaakt voor vier alternatieven (eveneens voor Zout als Zoet gelijk) die in de tweede fase van de beleidsanalyse moesten leiden tot een voorstel voor het te volgen beleid.

I

I

De volgende alternatieven zijn in de eerste fase uitgewerkt:1. De "huidige" situatie bij het huidige beleid (1985)

2. De situatie in 2000 bij het huidige beleid en emissieniveau 1985 3. De situatie in 2000 bij het huidige en voorgenomen beleid, waaronder het Rijn-actieplan (50% emissiereductie in het Rijn-stroomgebied)

4. De situatie in 2000 bij het huidige en voorgenomen beleid, waaronder

het Rijn-actieplan en het Noordzee-actieplan (50% emissiereductie) 5. De situatie in 2000 bij verder gaande emissiemaatregelen (75% emissiereductie)

I

I

I

(48)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

(49)

I

I

21

I

6. als alternatief 3, maar de functies natuur, visserij, recreatie endrinkwatervoorziening worden bevorderd door middel van waterreguleringsmaat-regelen.

7. als alternatief 3, maar nu worden de functies scheepvaart, landbouw en electriciteitsvoorziening bevorderd door middel van waterreguleringsmaat-regelen.

8. een combinatie van de alternatieven 5 en 6 9. een combinatie van de alternatieven 5 en 7

I

De alternatieven 6 tot en met 9 waren met name interessant voor de

beleids-analyse die is uitgevoerd voor de zoete opppervlaktewateren.

De meeste aandacht ten aanzien van de zoute wateren was gericht op de volgen-de alternatieven: 1. huidige (referentie)situatie

3. huidig beleid + RAP 4. huidig beleid + NAP

5. 75% emissiereductie voor alle stoffen

Deze vier alternatieven zijn in de beleidsanalyse beschouwd in combinatie met een aantal inrichtingsmaatregelen (zie 4.1) noodzakelijk voor het wegnemen van de ontwrichting en bedreiging van de duurzaamheid. Van de eerder genoemde

inrichtingsmaatregelen is een selectie gemaakt op basis van haalbaarheid in de planperiode , aard en omvang van de te verwachten effecten en van de aanwezigheid van relevante kennis. Deze maatregelen lagen op het terrein van: - natuurbouw;

- herintroductie van soorten; - toegankelijkheidsregulering; - baggeren en storten;

- de visserijfunctie; - de zandwinning;

- het voorkomen van calamiteiten.

I

I

I

I

I

I

De eerste fase van de beleidsanalyse werd afgesloten met de volgende conclu-sies:

- de "huidige situatie" (1985) wordt ook in de tweede fase meegenomen als referentiesituatie. In feite is hier geen sprake van een

beleidsalterna-tief.

- het RAP en NAP zijn (hoewel nog niet concreet ingevuld) onderdeel van het huidige beleid. Het "O-alternatief" voor de tweede fase gaat dus uit van implementatie van zowel RAP als NAP.

- uitvoering van het RAP en het NAP leidt tot aanzienlijke emissiereducties, maar deze hebben nog niet de gewenste effecten op de waterkwaliteit en de betrokken belangen; voor het bereiken van goede resultaten is een grotere saneringsinspanning dan 50% noodzakelijk, met name wat betreft de organische microverontreinigingen.

- aanvullende maatregelen als bijvoorbeeld het verminderen van de baggerin-tensiteit, milieuvreindelijk oeveronderhoud, zonering, zijn relatief goedkoop en effectief.

- voor een verbetering die leidt tot een situatie die vergelijkbaar is met het streefbeeld, is voor een aantal microverontreinigingen een sanering van orde grootte 90% noodzakelijk. Gezien de hoge kosten wordt dit alternatief voor de planperiode niet als haalbaar gezien, maar wel als doorkijk in de tweede fase van de beleidsanalyse meegenomen.

I

I

I

I

4.2.2 Tweede fase van de beleidsanalyse

(50)

I

I

:

I

I

I

,

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

,

I

(51)

I

I

22

I

I

Op grond van de conclusies in de eerste fase van de beleidsanalyse werd een viertal alternatieven geformuleerd die in de tweede fase verder zijn uitge-werkt. Deze alternatieven zijn in beginsel gebaseerd op een oplopend reduc-tiepercentage (0, 50, 60, 90%). Door enige nuancering aan te brengen in de gewenste emissiereductie en door rekening te houden met aanvullende maatrege-len, zijn tevens enkele varianten geformuleerd. In hoofdstuk 5 zullen de effecten besproken worden van de volgende alternatieven:

I

1. Huidige situatie bij huidig beleid

Bij dit alternatief wordt de situatie beschreven in het basisjaar 1985 en het belastingniveau in datzelfde jaar. Voor de biologische component is uitgegaan van het jaar 1988 voor de weergave van de huidige situatie.

I

I

I

2. RAP+NAP

Dit O-alternatief gaat uit van implementatie van het Rijn Actie Programma (RAP) en het Noordzee Actie Plan (NAP); dit houdt in een emissiereductie van 50% in 1995 van persistente, toxische en bio-accumu!erende stoffen, alsmede van nutriënten.

De volgende varianten zijn bestudeerd:

2 : uitsluitend implementatie van RAP en NAP

2a implementatie van het RAP en het NAP gecombineerd met aanvullende (inrichtings-, zonerings)maatregelen

2a+: implementatie van het RAP en het NAP met extra reductie (90%) van een aantal organische microverontreinigingen en het uitvoeren van aanvullende maatregelen.

I

I

I

3. Basiskwaliteit

Dit alternatief gaat er van uit, dat een emissiereductie van 60% zal leiden tot een dusdanige verbetering van de waterkwaliteit, dat in alle zoete oppervlaktewateren de op dat moment geldende basiskwaliteit bereikt wordt. Voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is het voor sommige stoffen noodzakelijk een ander reductiepercentage te hanteren (bijvoorbeeld: HeB 75%).

I

I

4. Doorkijk

Tenslotte is nagegaan wat de effecten zijn van een grote saneringsinspanning van 90%.

Er zijn twee varianten bestudeerd:

4 : 90% emissiereductie voor nutriënten en microverontreinigingen;

4a: 90% emissiereductie als bij variant 4 en tevens aanvullende maatregelen als bij variant 2a.

I

I

I

(52)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

,

I

I

I

Cytaty

Powiązane dokumenty

Saida w klasycznym dziś zało­ życielskim tekście kry ty k i p o stkolonialnej, znaleźć m ożna sform ułow ania w ska­ zujące na to, że w perspektyw ie zajm ujących

La creación poética de Anna Świrszczyńska, una «huésped inesperada» en la poesía polaca, como la calificó Czesław Miłosz (Zaboklicka, 2016: 303), se caracteriza por una

kształtują się organa centralne oraz dokonuje się in­ tegracja towarzystw terenowych i kółek rolniczych.. i tę datę można

strukturyzacji i prywatyzacji, która odbywać się może poprzez sprzedaż, wniesienie do spółki lub oddanie w odpłatne użytkowanie. Konkretne, wymierne efekty prywatyzacji

Zdaniem tych krytyków u podstaw Pie˛cioksie˛gu znajduje sie˛ deuteronomistyczne dzieło historyczne zaczynaj ˛ace sie˛ od Powtórzonego Prawa do 2 Ksie˛gi Królewskiej.. Dokument

Lecz przez to właśnie, przez co nie usłuchaliśmy Boga i nie uwierzyliśmy Jego słowu, przez to samo wprowadził posłuszeństwo i ule- głość Jego słowu, przez to właśnie

Reading Rilke (1999) Williama Howarda Gassa i Rilke poetów polskich (2004) autorstwa Katarzyny Kuczyńskiej-Koschany są obecnie postrzegane jako fi lary literatury krytycznej

Directive ) podpisana przez Dowódców Wojsk Lądowych państw założycielskich, rozwinęła treść zadań i zakres odpowiedzialności zawartych w poprzednich