• Nie Znaleziono Wyników

Toedelen volgens ecologische criteria; onderzoek naar de mogelijkheden eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap te verwerken bij de berekening van het plan in geld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toedelen volgens ecologische criteria; onderzoek naar de mogelijkheden eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap te verwerken bij de berekening van het plan in geld"

Copied!
184
0
0

Pełen tekst

(1)

A.M. Buis

\ '

(2)

Bibliotheek TU

Delft~

1111111111111

~:~O

(3)

ORIËNTATIE OP

PLANOLOGISCHE EN JURIDISCHE GEODESIE

1

De reeks verschijnt onder verantwoordelijkheid van: Sectie Planologische en Juridische Geodesie Faculteit der Geodesie

Technische Universiteit Delft Thijsseweg 11, 2629 JA Delft telefoon: 015 -785094

(4)

Onderzoek naar de mogelijkheden eisen en wensen op

het gebied van natuur en landschap te verwerken bij de

berekening van het plan in geld

A.M. Buis

(5)

De reeks Oriëntatie op Planologische en Juridische Geodesie wordt uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628 CN Delft

telefoon: 015 - 783254 fax: 015 - 781661

Het onderzoek is uitgevoerd binnen de sectie Planologische en Juridische Geodesie van de faculteit der Geodesie, Technische Universiteit Delft.

De foto van de tureluur op de voorpagina is gemaakt door dhr. L. van Doorn. De tureluur is een voorbeeld van een weidevogel die baat heeft bij een extensieve bed"ïfsvoering in de weidegebieden.

CIP-GEGEVENS VAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Buis, A.M.

Toedelen volgens ecologische criteria: onderzoek naar de mogelijkheden eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap te verwerken bij de berekening van het plan in geld I A.M. Buis. - Delft: Delftse· Universitaire Pers. -111 -(Oriëntatie op Planologische en Juridische Geodesie; 1)

Met lit. opg.

ISBN 90-6275-859-2 NUGI841

Trefw.: landmeetkunde I landinrichting.

Copyright 0 1993 by A.M. Buis

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without permission from the publisher, Delft University Press, Delft, The Netherlands.

(6)

1. INLEIDING.... .... . . .. ... .. .. ... .. ... ... .. 1

1 .1 Probleemstelling ... ... . . ... ... . . .. 2

1.2 Analyse ... ... . . . ... .... . . 2

1.3 Onderzoeksaanpak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

1.4 Opbouw van het rapport .. . . ... .. . . ... 4

2. BELEIDSKADER .... ... ... . . . ... . . 5

2.1 Inleiding ... ... .. ... ... . . 5

2.2 Beleid op het gebied van de Ruimtelijke Ordening ... ... .... .. 5

2.2.1 De Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra . . . . . . . . .. 5

2.2.2 De drie "Groene Structuurschema's" . . . . . . . . . . . . . . . .. 6

2.3 Beleid op het gebied van natuur en milieu . . . . . . . . . . . . . . . .. 7

2.3.1 Het Natuurbeleidsplan ... . . .. . . ... 7

2.3.2 Het Nationaal Milieubeleidsplan (plus) .... .. . . ... 8

2.3.3 De Derde Nota Waterhuishouding .. .... .. .. .. .. . . 9

2.4 Beleid op het gebied van de landbouw ... .. . . .... 9

2.4.1 Structuurnota Landbouw .. .... .. ... . . ... . 9

2.5 Tot slot ... .. . . .... ... ... ... .. ... . . . 10

3. EISEN EN WENSEN OP HET GEBIED VAN NATUUR EN LANDSCHAP. .. 13

3.1 Inleiding .... .. . . .. ... .. . . .... .... ... 13

3.2 Eisen en wensen op het gebied van de natuur . . . . . . .. 13

3.3 Eisen en wensen op het gebied van het landschap . .... ... " 20 3.3.1 Open landschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21

3.3.2 Kleinschalige landschappen .... . . .. .. .. ... . . 22

3.4 De ruilverkaveling "Tietjerksteradeel" . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 25

3.4.1 Een beschrijving van het gebied ... .. .. .. . . .. 25

3.4.2 De eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap 25 3.5 De herinrichting "Roden-Norg" . . . .. . . 27

3.5.1 Een beschrijving van het gebied ... . . ... ... 27

3.5.2 De eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap 27 4. KORTE BESCHRIJVING VAN EEN LANDINRICHTINGSPROJECT . . . 29

4.1 Het toedelingsproces ... . . . ... ... .. . . ... 30

4.2 Het plan in geld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 31

4.2.1 Het INOK-systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 32

(7)

TOEDELEN VOLGENS ECOLOGISCHE CRITERIA 5. VERWERKEN VAN DE EISEN EN WENSEN IN DE TOEDELING

5.1 Inleiding .... . . .... .... .. . . .. . . . 5.2 Mogelijkheden tot verwerking . . . .. . . . 5.3 Proefproject "Nieuw Achterkerken" ... .. . . .. . . . 6. METHODE 1; TOEDELING BEïNVLOEDEN DOOR GEBRUIK TE MAKEN VAN

DE GEWICHTENSET ... . . . .... .. .... ... . . . 6.1 Inleiding ... . . . ... . . . 6.2 Beschrijving van de methode . . . . 6.2.1 Agrarische waardering van blokdelen .. . . ..•.... 6.2.2 Ecologische waardering van blokdelen . . . .. . . . 6.2.3 Bepalen van de uiteindelijke waarderingen met behulp van

multi-criteriamethoden .... .. . . .. . 6.2.4 Totale waardering van de blokdelen .... ... . . . 6.2.5 De gewichtenset . . . .. ... .... . . ... . 6.2.6 Het rangentableau .... ... ... .. . . .. . 6.3 Resultaten .. ... ... .. . . . 7. METHODE 2; GEBRUIK MAKEN VAN UITRUILCODES .. . . .

7.1 Inleiding ... . . ... . . ... . . ... . 7.2 Beschrijving van de methode ... . . ... . . . 7.2.1 Eisen ten aanzien van het type bedrijf of bedrijfsvoering .. 7.2.2 Eisen ten aanzien van de kavelgrootte . ... . . . 7.2.3 Verwerken van de eisen in de toedeling .... .. . . . 7.3 Resultaten .. ... . . .... ... . . . 7.3.1 Het gebruik van bedrijfstypen en typen bedrijfsvoering 7.3.2

7.3.3

(WAFU91) ... .. .. . . .. ... . . . . Het gebruik van korrelgrens (WAFU90) ... ... . Een combinatie van beide eisen

8. EEN VERGELIJKING VAN BEIDE METHODEN

9. TOEPASSING IN HET RUILVERKAVELINGSPROJECT "TIETJERKSTERA-37 37 37 39

43

43

44

44

47

52 62 62 66 67 85 85 85 86 88 89 89 91 95 99 103 DEEL" ... . . . .... ... ... .. .... .... .. . . 107

9.1 Een typering van het project .. . . .... . . 107

9.2 Verwerken van eisen en wensen in de toedeling . . . 108

9.3 Resultaten . . . ... .. .... ... ... ... . 112

(8)

BIJLAGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 123

Bijlage A: Literatuur .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125

Bijlage B: Overzichtskaart van het project "Nieuw Achterkerken" .... 131

Bijlage C: Beperkte gevoeligheidsanalyse voor het gebruik van de EVAMIX-methode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 33 Bijlage D: Berekeningen volgens de EVAMIX-methode van de agrarische waarderingen in het project "Nieuw Achterkerken" . . . 137

Bijlage E: Werking van het overboekprogramma . . . . . . . . . . . . . .. 141

Bijlage F: Methode van opslag van de lijst met kavelaanspraakdelen en de lijst met blokdelen ... . . . . .. . . .. . . 143

Bijlage G: Waardefuncties . . . . . . . . . . . . . . . 147

Bijlage H: Resultaten van het gebruik van de waardefuncties 90, 91,92 en 93. . . . ... ... ... ... . . .. .. .. . . 153

Bijlage I: Programma 'klasse. tor' .... .. .. . . ... ... ... . . . .. 163

Bijlage J: Een aangepaste waardetunctie 90 .. ... . . . . . . . . . . .. 165

Bijlage K: Sluittermen project "Tietjerksteradeel" . . . . . . . . . .. 167

Bijlage L: Een vergelijking van de veranderingen in rangen en gewichten van toegepaste plaatsingen . . . . . . . . . . . . . 171

(9)

Voorwoord

De voor u liggende publikatie is een bewerking van mijn afstudeerscriptie, die in augustus 1992 is verschenen aan de Faculteit der Geodesie van de TU Delft. Deze scriptie vormde de afsluiting van mijn opleiding tot geodetisch ingenieur. Tijdens deze opleiding heb ik altijd vooral interesse gehad voor de landinrichting.

Binnen het landelijk gebied moet ruimte worden geboden aan verschillende functies, met vaak tegenstrijdige inrichtingseisen. Dit levert een boeiend probleem veld. Gezien de huidige multifunctionele doelstelling van landinrichting moet er gezocht worden naar toedelingsprincipes, die een evenwichtige afweging van deze verschillende belangen mogelijk maakt.

Het aandeel van een geodetisch ingenieur in de uitvoering van een landinrichtings-proces is met name gericht op het opstellen van het Plan van Toedeling. Hiervoor

wordt gebruik gemaakt van verschlÏlende geautomatiseerde systemen (INOK, FINGIS). Over het algemeen worden bij het gebruik van deze systemen agrarische toedelings-normen gehanteerd.

De uitdaging van dit afstudeerproject was om deze geautomatiseerde systemen, in dit geval het systeem INOK (voor de berekening van het plan in geld), zodanig aan te passen dat een meer evenwichtige afweging van belangen mogelijk wordt. Ik heb dan ook gezocht naar toedelingsprincipes, gericht op een betere behartiging van de belangen op het gebied van natuur en landschap bij het tot stand komen van het plan in geld.

Gaarne bedank ik de heren de Vos, Rosman en Zevenbergen voor hun begeleiding tijdens dit onderzoek, de heren Ruitenbeek en van de Brink voor het ter beschikking stellen van het project " Tie tjerksteradeel" en hun enthousiasme tijdens mijn bezoeken aan Leeuwarden en Rob en Remko voor het controleren van het verslag op spelling en stijl. Tot slot wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun gedurende mijn studietijd.

Deze scriptie is voor mij een aanzet geweest tot verder onderzoek naar de mogelijkhe-den om tot een evenwichtigere afweging van de verschillende belangen te komen, die spelen binnen een landinrichtingsproject. Dit onderzoek verricht ik als Assistent in Opleiding bij de sectie Planologische en Juridische Geodesie van de Faculteit der Geodesie.

(10)

Steeds meer wordt vanuit overheidskringen aandacht geschonken aan de bescher-ming van natuur en landschap. Vrijwel iedere beleidsnota en ieder beleidsschema bevat hoofdstukken waarin wordt beschreven hoe natuur en landschap zoveel mogelijk beschermd kunnen worden bij de uitvoering van het beschreven beleid. Eén beleidsplan, het Natuurbeleidsplan is zelfs geheel gewijd aan de manieren waarop de natuur beschermd zou kunnen worden.

In deze scriptie wordt aandacht geschonken aan een klein onderdeel van deze natuur-en landschapsbescherming. Er wordt gekeknatuur-en naar de mogelijkheid om de belangnatuur-en van natuur en landschap beter te behartigen bij de uitvoering van een landinrichtings-project, en wel in het bijzonder bij het tot stand komen van het plan van toedeling. Vooral op de uitvoering van landinrichtingsprojecten is veel kritiek vanuit natuurbe-schermingskringen. De uitvoering van landinrichting zou de landschappen te zeer uniformeren en de agrarische bedrijfsvoering te zeer intensiveren, waardoor de overlevingskansen van verschillende flora- en faunasoorten worden aangetast. De Landinrichtingswet van 1985 geeft echter aan dat de landinrichting naast de agrarische ook andere belangen kan behartigen, waaronder de belangen van natuur en landschap.

Van vele kanten wordt eraan gewerkt om landinrichting een duidelijk multifunctioneel karakter te geven, bijvoorbeeld in het onderzoek van de Commissie Multifunctionaliteit Landinrichting.

In het verlengde hiervan ligt dit onderzoek, gericht op de realisering van de volgende aanbeveling uit het onderzoek van deze commissie.

"De CMU acht het noodzakelijk om ook in de uitvoeringsfase een sterker multifuncti-onele benadering vorm te geven. De belangrijkste ingang daarbij zal moeten zijn het sterker sturen van het toedelingsproces door het geven van multifunctionele principes en voorwaarden voor de toedeling en door de uitwerking daarvan in de Richtlijnen plan van toedeling. Vanuit niet-agrarische functies en kwaliteitsaspecten dienen op die wijze sterker kaders te worden gesteld aan de toedelingsmogelijkheden, alsmede eigen toedelingsprincipes te worden ontwikkeld." ,

1. Commissie Multifunctionaliteit landinrichting . Perspectieven voor de landinrichting, eindrapport, , 990, NV SOU Den Haag

(11)

TOEDELEN VOLGENS ECOLOGISCHE CRITERIA

1.1 Probleemstelling

Formeel vormt het Landinrichtingsplan het kader waarbinnen de afgewogen belangen van verschillende functies van het landelijk gebied veiliggesteld worden. De daarop volgende uitvoering zou dan automatisch een multifunctioneel karakter moeten dragen. Deze redenatie blijkt echter niet zonder meer op te gaan. Een groot aantal kleine natuurwetenschappelijke en landschappelijke objecten komt pas in het kader van het plan van toedeling tot stand. De plaatsing van dit soort elementen is afhankelijk van de uiteindelijke plaatsing van kavelgrenzen en dergelijke.

Los van het feit of het Landinrichtingsplan multifunctioneel genoeg geacht wordt, wordt er in dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheden om de toedeling multifuncti-oneler te maken. Dit betekent dat er gekeken wordt naar de mogelijkheden om eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap tot stand te brengen met behulp van het plan van toedeling. De probleemstelling luidt dan als volgt:

Hoe kunnen eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap worden verwerkt en afgewogen in het plan van toedeling, met name toegespitst op het plan in geld 1

Hiervoor zullen naast de voorwaarden vanuit een agrarisch oogpunt, zoals het toedelen van de totale inbreng van een rechthebbende in zo weinig mogelijk kavels en het creêren van een zo groot mogelijke kavel bij het bedrijfsgebouw van een rechthebbende, ook voorwaarden gesteld moeten worden vanuit het oogpunt van natuur en landschap.

1.2 Analyse

Bij het opstellen van eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap, die in de toedeling verwerkt moeten worden bestaan een aantal problemen.

Op de eerste plaats stelt ieder soort natuurgebied zijn eigen specifieke eisen aan de omgeving. Het is dus niet mogelijk uit te gaan van algemene eisen. Aan de ene kant zijn er gebieden, die gewaardeerd worden om hun openheid, aan de andere kant gebieden, die gewaardeerd worden om hun besloten karakter. Daarnaast zullen binnen deze gebieden weer verschillende diersoorten leven, die ieder hun geheel eigen eisen stellen aan de inrichting van de gebieden.

Bij het Instituut voor Bos-en Natuuronderzoek OBN) wordt gewerkt aan een handboek om landschapsarchitecten te helpen bij de keuzen die ze moeten maken bij het inrichten van het landschap. Hierin wordt vastgehouden aan een aantal hoofdtypen

(12)

van natuurgebied en de erbij horende verbindingsbanen, zoals houtwallen, voedselar-me en voedselrijke grazige vegetaties en een water/moeras-variant2

Op de tweede plaats moeten deze eisen en wensen gekwantificeerd worden3 • Zodra men het erover eens is welke karakteristieken van het landschap behouden moeten blijven en welke diersoorten beschermd zullen worden, zal duidelijk moeten worden waar welke natuurlijke en landschappelijke elementen gerealiseerd moeten worden en hoe groot deze minimaal moeten zijn om hun natuurlijke en landschappelijke waarden te behouden. Precieze getallen omtrent een minimaal noodzakelijke configuratie van dit soort elementen zijn echter moeilijk vast te stellen. Deze spreken elkaar nogal eens tegen.

Tot slot komt dan het probleem dat de waarde van een perceel dat is beplant met bos of een houtwal niet goed in geld is uit te drukken. Dit probleem zal een grote rol spelen in het toedelingsproces, waarin juist gewerkt wordt met een geldwaarde van agrarische percelen. Tijdens de schatting ten behoeve van de bepaling van de ruilwaarde van de grond wordt de grond in het landinrichtingsgebied geclassificeerd in een aantal waardeklassen (agrarische waarde). De ruilwaarde van het perceel wordt berekend door vermenigvuldiging van de oppervlakte van het perceel met de waardeklasse / waardeklassen waarbinnen het perceel valt. Een perceel dat beplant is met bos of een houtwal heeft naast een agrarische grondwaarde een extra (maatschappelijke) waarde. Dit perceel heeft niet alleen waarde voor de eigenaar, maar wordt ook gewaardeerd door bewoners van de omgeving (inclusief de flora en fauna) en recreanten in de omgeving. Om ook van deze percelen de ruilwaarde te kunnen bepalen zouden deze ondergebracht moeten worden in een aparte waarde-klasse. Het is echter erg moeilijk om al deze waarderingen uit te drukken in één schaal (guldens).

1.3 Onderzoeksaanpak

In dit onderzoek naar de mogelijkheden om de belangen van natuur en landschap volwaardig mee te laten draaien in het toedelingsproces is ervoor gekozen om eerst een project te kiezen. Het blijkt niet mogelijk om algemene eisen en wensen op te stellen op het gebied van natuur en landschap die voor ieder landinrichtingsproject zonder meer op zouden moeten gaan.

Vervolgens moeten voor dat specifieke project die eisen en wensen geselecteerd worden, die gehonoreerd kunnen worden door het sturen van het overboekingspro-ees.

2. M. van den Broek en R. Nijland • Groene wegen door vijandig landschap, in: Volkskrant, zaterdag 18 april 1992, pag. 13

3. F.B. Rosman en J.A. Zevenbergen -Kadastraallandinrichtingsinstrumentarium, een ondersteuning van de multifunctionele ontwikkeling van het platteland, in: De verbeelding van het platteland, de mens, zijn werk en zijn leven op het platteland van de toekomst, 1991, Kluwer, Deventer

(13)

TOEDELEN VOLGENS ECOLOGISCHE CRITERIA

Deze geselecteerde eisen en wensen moeten dan geformuleerd worden in termen, die in het overboekingsproces verwerkt kunnen worden. Getracht wordt zo om deze eisen en wensen beter te verwerken in het toedelingsproces.

In dit onderzoek is gekeken naar de eisen, die in twee projecten gesteld worden, te weten "Tietjerksteradeel" en "Roden-Norg".

In het project "Tietjerksteradeel" zijn op het laatste moment nog elementen ingepast uit het Natuurbeleidsplan. Voor het project "Roden-Norg" zijn in een onderzoek duidelijke eisen opgesteld voor de bescherming van de das. (Deze zijn niet verwerkt in het plan van toedeling van dit project.)

De eisen die gesteld worden, zijn uitgetest op een simulatieproject dat aanwezig is op de Faculteit der Geodesie, het project "Nieuw Achterkerken" .

1 .4

Opbouw van hat rapport

De probleemstelling wordt aan de hand van onderstaande opzet uitgewerkt: In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 2, wordt begonnen met het schetsen van het beleidskader waarbinnen een aanpassing van het huidige landinrichtingsinstrumentari-um noodzakelijk wordt geacht.

Vervolgens komen in hoofdstuk 3 de eisen en wensen aan bod, die op het gebied van natuur en landschap ter sprake kunnen komen binnen een landinrichtingsproject. Om duidelijk te kunnen maken hoe deze eisen en wensen eventueel verwerkt kunnen worden in het toedelingsproces wordt in hoofdstuk 4 in het kort beschreven hoe het Plan van Toedeling, en daarin met name het plan in geld, tot stand komt in een landinrichtingsproject.

In het daarop volgende hoofdstuk, hoofdstuk 5, worden verschillende aanbevelingen uit de literatuur gegeven om verschillende eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap te verwerken.

In de hoofdstukken 6 en 7 worden twee methoden beschreven om verschillende eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap daadwerkelijk te verwerken bij het opstellen van een plan in geld. Deze twee methoden worden daarbij getest op het simulatieproject "Nieuw Achterkerken" .

In hoofdstuk 8 volgt een vergelijking van beide methoden.

Hoofdstuk 9 beschrijft de resultaten van het gebruik van één van de methoden in een reAel ruilverkavelingsproject, "Tietjerksteradeel".

(14)

2.1 Inleiding

Binnen het landelijk gebied moeten verschillende functies een plaats krijgen. Deze verschillende functies beconcurreren elkaar om voldoende ruimte. Twee grote concurrenten in het landelijk gebied zijn enerzijds de landbouw en anderzijds natuur en landschap.

In het nationale beleid wordt veel aandacht besteed aan de inrichting van het landelijk gebied. Bij deze inrichting spelen twee beleidsvelden een belangrijke rol om de negatieve gevolgen van landbouw op natuur en landschap zo veel mogelijk te verminderen of te voorkomen. In de eerste plaats het Ruimtelijke-Ordeningsbeleid en in de tweede plaats het Natuur- en Milieubeleid.

De landinrichting is een instrument dat in veel van de beleidsstukken wordt aange-stipt.

De landinrichting kan immers in het gehele landelijke gebied worden ingezet en is gericht op meerdere sectorbelangen.

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de verschillende beleidsstukken en de plaats van de landinrichting hierin.

2.2 Beleid op het gebied van de Ruimtelijke Ordening

2.2.1 De Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra

De Vierde Nota Ruimtelijke Ordening4

bouwt voort op de zoneringen die zijn aangege-ven in het Structuurschema Landelijke gebieden.

Deze zones zijn:

A. gebieden met als hoofdfunctie landbouw;

B. gebieden met afwisselend landbouw, natuur en andere functies in grotere ruimtelijke eenheden;

C. gebieden met afwisselend landbouw, natuur en andere functies in kleinere ruimtelijke eenheden;

D. gebieden met als hoofdfunctie natuur.

In deze gebieden wordt gestreefd naar scheiding of verweving van functies, waarbij dan met name de zones B en C in aanmerking komen voor verweving van functies.

4. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer - Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra, op weg naar 2015, deel 3: kabinetsstandpunt, NV SOU, Den Haag, 1991

(15)

TOEDELEN VOLGENS ECOLOGISCHE CRITERIA

Volgens de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening moeten de veranderingen in het landelijke gebied geleid worden via:

actieve handhaving van ruimtelijke structuren; actieve aanpassing van ruimtelijke structuren of actieve vernieuwing van ruimtelijke structuren.

In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) worden daarna vier koersen aangegeven voor ontwikkelingen in het landelijk gebied, gebaseerd op bovenstaande indelingen,(hierbij is ook rekening gehouden met andere beleidsstukken als het Natuurbeleidsplan);

groene koers;

ecologische kwaliteiten zijn richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkelin-gen;

gele koers;

ontwikkeling van agrarische produktiefuncties, geconcentreerd in regionale complexen is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkelingen;

blauwe koers;

hier vindt een sterke ruimtelijke en in delen ook economische integratie plaats van verschillende functies, waarbij specifieke regionale kwaliteiten richtinggevend zijn;

bruine koers;

hier vindt ontwikkeling van landbouw plaats in een ruimtelijk mozaïekpatroon met andere functies, waarbij grondgebonden landbouw een overheersende functie zal zijn.

2.2.2 De drie ·Groene Structuurschema's·

Voor de verschillende sectoren wordt het beleid uitgewerkt in de Structuurschema's Landinrichting5

, Natuur- en Landschapsbehoud8 en Openluchtrecreatie7;

Langs de weg van de ruimtelijke ordening moet ingespeeld worden op de ontwikke-lingsperspectieven van de landbouw. Enerzijds om ruimte te geven aan de gewenste vormen van agrarisch grondgebruik, anderzijds om de ongunstige effecten van landbouw op andere functies te beperken.

6. Ministerie van Landbouw en Visserij en Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer -Structuurschema Landinrichting, deel d: regeringsbeslissing, 1984, NV SOU, Den Haag e. Ministerie van Landbouw en Visserij en Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer -Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud, deel d: regeringsbeslissing, 1985, NV SOU, Den Haag

7. Ministerie van Landbouw en Visserij en Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer - Structuurschema Openluchtrecreatie, deel d: regeringsbeslissing, 1985, NV SOU, Den Haag

(16)

Het behoud van landschappelijke en natuurlijke elementen in de bedrijfsvoering moet nivellering en verarming tegengaan van flora, fauna en landschap. Dit geschiedt mede in het kader van de landinrichting.

2.3 Beleid op het gebied van natuur en milieu

2.3.1 Het Natuurbeleldaplan

In dit beleidsplan8 wordt duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van

natuurlijke en landschappelijke waarden nagestreefd met behulp van;

het opzetten van een ecologische hoofdstructuur, bestaande uit kerngebie-den, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones, aangevuld met een bufferbeleid;

bescherming van gebieden met specifieke landschappelijke waarden; het opzetten van een soortenbeleid.

Het landinrichtingsinstrumentarium kan worden ingezet om natuurontwikkelingsgebie-den en verbindingszones aan te leggen. Daarnaast kan ook het bufferbeleid wornatuurontwikkelingsgebie-den gerealiseerd en het beleid betreffende gebieden met specifieke landschappelijke waarden.

De inzet van integrale landinrichting is vooral van belang in gebieden met een complexe inrichtingsproblematiek. Niet alleen gaat het hier om de verwerving van gronden voor reservaten en natuurontwikkeling, maar ook verbetering van de landbouwkundige situatie.

Het Natuurbeleidsplan legt sterke eisen op aan landinrichtingsprojecten. In alle projecten, die bij het uitkomen van dit plan nog niet in uitvoering waren, dienen de eisen, die voor het betreffende gebied in het Natuurbeleidsplan gesteld worden, verwerkt te worden. Het gaat hierbij voornamelijk om de realisatie van een zogenaam-de ecologische structuur, een samenstelsel van leefgebiezogenaam-den en verplaatsingsmogelijk-heden voor verschillende flora- en faunasoorten.

In het Natuurbeleidsplan wordt onderscheid gemaakt tussen landbouw die plaatsvindt in agrarische cultuurlandschappen binnen de ecologische hoofdstructuur en de landbouw buiten deze ecologische hoofdstructuur. Buiten de ecologische hoofdstruc-tuur speelt de landbouw een cruciale rol bij de realisering van nahoofdstruc-tuur- en landschaps-beleid.

Binnen de ecologische hoofdstructuur

Binnen de ecologische hoofdstructuur zal ongeveer 150.000 ha worden onttrokken aan de landbouw. In een aantal situaties blijft hierbij de mogelijkheid bestaan de

8. Ministerie van landbouw, Natuurbeheer en Visserij - Natuurbeleidsplan, regeringsbeslissing, 1990, NV SOU, Den Haag

(17)

TOEDELEN VOLGENS ECOLOGISCHE CRITERIA

agrariêr in het kader van de natuurbeheersdoelstellingen een beheerstaak te laten uitvoeren. Voorts wordt er zo'n 100.000 ha beheerslandbouw gerealiseerd op basis van beheersovereenkomsten. Tot slot is er ten behoeve van de ecologische hoofd-structuur een bufferbeleid noodzakelijk.

Bulten de ecologische hoofdstructuur De landbouw speelt een cruciale rol bij de realisering van het natuur- en land scha ps-beleid buiten de ecologische hoofdstructuur. In het bijzonder geldt dit voor de landbouw in de veenweidegebieden, in aandachtsgebieden aardkunde en cultuurhisto-rie en voor de landbouw in relatie tot de voor weidevogels, ganzen, kleine en wilde zwanen belangrijke gebieden. Het beleid gericht op geïntegreerde bedrijfssystemen in de Structuurnota Landbouw, en het milieubeleid gericht op de landbouw zullen ook een positieve invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden.

2.3.2 Het Nationaal Milieubeleidsplan (plus)

Het beleid in het Nationaal Milieubeleidsplan9 wordt onderverdeeld in algemene milieu kwaliteit en bijzondere milieukwaliteit, beide toegespitst op bepaalde gebieden. De landbouw zal, evenals andere economische sectoren, een substantiêle bijdrage moeten leveren aan het bereiken van algemene milieukwaliteit. Voor de landbouw betekent het bereiken van deze algemene milieukwaliteitseisen een zuiniger gebruik van grond- en hulpstoffen, zoals energie, meststoffen en chemische gewasbescher-mingsmiddelen.

Doelstellingen vanuit het milieubeleid zijn hier:

gefaseerd terugbrengen van de fosforbemesting; terugbrengen van de bemesting met stikstof; reductie van de ammoniakemissie;

verbieden en verminderen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het is duidelijk dat de realisering van algemene milieukwaliteitseisen in de landbouw ook belangrijke milieuvoordelen heeft voor andere functies van het landelijk gebied. Voor bodem, lucht en water worden de algemene milieukwaliteitseisen zoveel mogelijk kwantitatief vastgesteld.

Het milieubeleid biedt ook mogelijkheden om bijzondere kwaliteitseisen te stellen in verband met de bescherming van bijzondere functies of ecosystemen in bepaalde gebieden. Hierbij kan worden gedacht aan het behoud en de ontwikkeling van bijzondere natuurwaarden.

9. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu - Nationaal Milieubeleids Plan, kiezen of verliezen, 1989, NV SOU, Den Haag

(18)

2.3.3 De Derde Nota Waterhuishouding

Het beleid beschreven in de Derde Nota Waterhuishouding 10 is gericht op een integrale benadering van de zorg voor watersystemen.

Om nadere uitwerking te geven aan een integraal waterbeheer is landinrichting van groot belang. Immers juist in dit kader is er sprake van een ge'integreerde aanpak, waarbij de waterhuishoudkundige inrichting in een groter geheel wordt meegenomen. Het beleid uit de Derde Nota Waterhuishouding werkt reeds door in het landinrich-tingsbeleid. landinrichtingsplannen waarvan het voorontwerp nog niet is gepubliceerd moeten zo worden opgezet dat door de uitvoering van het project verdrogingsgevoeli-ge verdrogingsgevoeli-gebieden niet worden aanverdrogingsgevoeli-getast.

2.4 Beleid op het gebied van de landbouw

2.4.1 Structuurnota landbouw

In de Structuurnota landbouw11 worden de wensen aangegeven voor een duurzame landbouw.

De landinrichting kan al sinds haar eerste ontstaansvormen een bijdrage leveren aan het scheppen van de juiste voorwaarden voor een duurzame landbouw.

Ook dit beleid is uitgewerkt in verschillende deelplannen, waarbij ook rekening wordt gehouden met het beleid op andere gebieden, zoals het Nationaal Milieubeleidsplan en het Natuurbeleidsplan.

De landbouw is zowel slachtoffer als veroorzaker van milieuproblemen.

Een voorbeeld van de landbouw als slachtoffer van milieuproblemen is de dioxinever-vuiling van graslanden in de omgeving van vuilverbrandingsinstallaties.

Door de concurrentie om ruimte in het landelijk gebied is er sprake van een toenemende intensivering en specialisatie in de landbouw. Deze ontwikkelingen hebben nadelige gevolgen voor de kwaliteit van bodem, water en lucht. Het gaat hierbij vooral om;

de mestproblematiek; de verzuringsproblematiek;

de gewasbeschermingsproblematiek.

De landbouw heeft daarnaast vooral in de na-oorlogse periode bijgedragen aan nivellering en verarming van de flora en fauna en van het landschap.

10. Ministerie van Verkeer en Waterstaat -3e nota waterhuishouding, water voor nu en later, 1989, NV SOU, Den Haag

11. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij - Structuurnota Landbouw, regeringsbeslissing, 1990, NV SOU, Den Haag

(19)

TOEDELEN VOLGENS ECOLOGISCHE CRITERIA

Deze nivellering is veroorzaakt door vier processen:

verlies aan areaal natuurgebied door ontginning en het verdwijnen van natuurterreinen en landschapselementen om plaats te maken voor de landbouw;

beinvloeding van natuurterreinen vanuit de landbouw via atmosfeer en waterhuishouding;

verarming van de soortenrijkdom in het agrarische cultuurlandschap zelf, door het verdwijnen van de geschikte leefomstandigheden voor vele planten en dieren als gevolg van veranderde bedrijfsvoering, ontwatering en verkaveling;

vervaging van de landschapsstructuur , doordat in een aantal landschappen de landbouwkundige veranderingen zo groot zijn geweest dat de samenhang tussen economisch gebruik, landschapsopbouw , ecologische en visuele kwaliteiten aan het verdwijnen is.

Tegenwoordig wordt er meer aandacht besteed aan het behoud van natuur- en landschapselementen in de bedrijfsvoering. Zoals reeds is aangegeven, speelt de landbouw een belangrijke rol bij de realisering van het natuur- en landschapsbeleid buiten de ecologische hoofdstructuur. Dit geschiedt eveneens in het kader van de landinrichting.

2.5 Tot slot

De landinrichting wordt aangewezen als een instrument om het beleid uit de verschillende nota's en plannen te verwezenlijken.

Hierbij moet zij niet alleen agrarische belangen behartigen, maar juist ook belangen op het gebied van natuur, landschap en recreatie. De Landinrichtingswet biedt hiervoor voldoende mogelijkheden. Hierin wordt gesteld dat de landinrichting niet meer slechts een agrarische doelstelling dient te vervullen maar ook rekening dient te houden met andere belangen.

In art. 4 en 5 van de Landinrichtingswet wordt hierover het volgende vermeld: "Landinrichting strekt tot de verbetering van het landelijk gebied overeenkomstig de functies van dat gebied, zoals in het kader van de ruimtelijke ordening zijn aangege-ven.

Landinrichting kan maatregelen en voorzieningen bevatten ten behoeve van onder meer:

a. de land-, tuin- en bosbouw; b. de natuur en het landschap; c. de infrastructuur;

d. de openluchtrecreatie, en e. de cultuurhistorie."

(20)

Met andere woorden, de landinrichtingswet biedt ook daadwerkelijk voldoende mogelijkheden voor een multifunctionele invulling van landinrichtingsprojecten.

(21)

3.

EISEN EN WENSEN OP HET GEBIED VAN NATUUR

EN LANDSCHAP

3.1

Inleiding

In dit onderzoek wordt gekeken naar de mogelijkheden om eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap mee te nemen in het toedelingsproces.

Voordat hiermee begonnen kan worden, wordt in dit hoofdstuk een inventarisatie gegeven van wat eisen en wensen op het gebied van natuur en op het gebied van landschap in kunnen houden. In de paragrafen 3.2 en 3.3 worden deze eisen en wensen behandeld. Vervolgens komen in de paragrafen 3.4 en 3.5 de eisen en wensen aan bod, die in twee landinrichtingsprojecten worden gesteld aan natuur en landschap. In paragraaf 3.4 wordt de ruilverkaveling "Tietjerksteradeel" behandeld en in paragraaf 3.5 de herinrichting "Roden-Norg".

3.2 Eisen en wensen op het gebied van de natuur

Veel planten en dieren in het Nederlandse cultuurlandschap zijn bij gebrek aan beter aangewezen op verspreid liggende kleine landschapselementen en hier en daar wat grotere natuurgebieden 12 13.

De overlevingskansen van populaties 14 wordt vergroot door het verbeteren van de kwaliteit van het leefgebied en door het vergroten van het leefgebied. Daarnaast moet de mogelijkheid geschapen worden tot uitwisseling tussen de verspreid liggende leefgebieden. Hieraan liggen de ideeën van de Amerikaanse onderzoekers R. MacArthur en E. Wilson ten grondslag. Zij ontwikkelden de zogenaamde eilandentheo-rie. Twee processen bepalen het aantal soorten op een eiland: uitsterven en vestiging vanaf het vasteland. Hierdoor ontstaat een evenwicht, waarbij het aantal soorten afhankelijk is van de grootte van het eiland en de afstand tot het vaste land. Deze theorie wordt ook gevolgd voor het natuurbeheer op het vasteland. De natuurgebie-den wornatuurgebie-den hierbij beschouwd als (natuurlijke) eilannatuurgebie-den binnen een zee van cultuurlandschap. De verbindingen tussen verschillende leefgebieden worden

12. D. Logemann - Natuurlijke verbindingswegen voor plant en dier, in: Natuur en Milieu, jaargang 1985, nr.4, pag.4-8

13. P. Opdam -Versnippering bedreigt voortbestaan van plant en dier, in: Natuur en Milieu, nr.

juli/augustus 1988, pag. 4-8

(22)

verbeterd door het verkleinen van de afstand tussen landschapselementen en het aanleggen van stepping-stones 15 en verbindingsbanen.

In landinrichtingsprojecten dient te worden gewerkt aan een intensivering van dit netwerk van verbindingen, door het vergroten van vlakvormige landschapselementen en het aanleggen en verbreden van houtsingels, bermen en grasstroken Ie.

De uitwisseling tussen verschillende leefgebieden wordt mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van kleine landschapselementen als bijvoorbeeld hakhoutbosjes, houtwallen, slootjes en spoordijken.

Deze kleine landschapselementen hebben 5 functies, te weten:

verblijfplaats voor soorten (nest-, schuil-, rust-, foerageer-, rui-, of overwin-teringsplaats) ;

refugium;

corridor, weg om zich langs te verplaatsen;

stepping-stone, een ondersteuning in de verspreiding van soorten;

uitstralingsfunctie, de aanwezigheid van één goed leefgebied, waar ook de voortplanting met succes plaatsvindt zorgt voor verspreiding van een soort over de omgeving.

Eisen en wensen Aan deze landschapselementen worden door verschillende dier- en plantensoorten verschillende eisen gesteld. Deze eisen zijn onder te verdelen in eisen aan milieufacto-ren en eisen aan ruimtelijke factomilieufacto-ren 17.

Over de eisen aan de milieufactoren (het biotische18 en abiotische19 deel) van de

leefomgeving is redelijk veel bekend. Dit zijn eisen ten aanzien van de bodemsoort, de grondwatertrap, het reliëf en de vegetatie, die voor moet komen in een leefgebied.

Eisen aan ruimtelijke factoren

Ten aanzien van de eisen aan ruimtelijke factoren zijn van veel flora- en faunasoorten nog onvoldoende gegevens bekend. Het gaat hier om gegevens als de minimale grootte van het leefgebied van een bepaalde soort, het aantallandschapselementen dat nodig is voor uitwisseling tussen leefgebieden en de maximale afstand tussen verschillende landschapselementen.

16. Een natuurlijk element in het cultuurlandschap, vergelijkbaar met een steen in een rivier, die het mogelijk maakt deze over te steken

lB. P. Opdarn (1988), a.w.

17. A.A.G. Piepers - Naar een integratie van ecologische infrastructuur in de toedeling, 1990, Landbouwuniversiteit Wageningen

18. levende 19. Niet levende

(23)

EISEN EN WENSEN

Richtlijnen voor de Inrichting van leefgebIeden

beter slechter

0

grooGt

0

0

-.nIpperIng 00 00 00 1ät8nd-.- 0 0 00 ~ 0 0 0 oompecIheId YDmI 0 0 0 0 0

e=:::::::::o

comproctl8lclllgglng 0 0 0

0

onderlinge ~

c:::::>

Enige richtlijnen bestaan er wel op dit gebied, zo is wel duidelijk wat beter of slechter is voor de inrichting van leefgebieden, zie figuur 3.1.

Een groot gebied is beter dan een kleiner gebied, een gebied aan één stuk is beter dan het-zelfde gebied opgedeeld in verschillende delen, enz. Het probleem is echter om precieze getallen te vinden.

Naar dit soort eisen en wensen wordt tegenwoordig wel onder-zoek gedaan.

Figuur 3.1 De beste vormen voor natuurlijke ele-menten

bron: Hermans, 1990

Onderzoek naar eisen

Het onderzoek naar de eisen aan de ruimtelijke configuratie van landschapselementen richt zich voornamelijk op organis-men van een hogere orde. Hier ligt de volgende redenering aan ten grondslag:

In een biotoop20 leven ver-schillende organismen samen in een complexe wisselwerking.

Een voorbeeld van zo'n wissel- Figuur 3.2 werking is een voedselketen,

lager. org8I1l11T1err-_ _ -(bacterle6n, ongewervelde dieren. schimmels) (camlvonll'l)

Voorbeeld van een voedselketen

een reeks van organismen die eten en worden gegeten, zie figuur 3.2. Bij voldoende ruimte kunnen verschillende soorten profiteren van het voedselaanbod in dezelfde biotoop. In tabel 3.1 wordt een voorbeeld gegeven van de diersoorten, die leven in dezelfde biotoop als de indicatorsoort 21 otter22.

20. Leefgebied voor een bepaalde soort

(24)

Moeras- en rietvogels Zoogdiersoorten Amfibieên en reptielen Vissen Insekten Oeverflora

o.a roerdomp, woudaapje, kwak, purperreiger, bruine en blauwe kiekendief, porseleinhoen, zwarte stern, blauw-borst, rietzanger, grote karekiet en baardmannetje o.a. bunzing, dwergmuis, waterspitsmuis en noordse woelmuis

diverse soorten salamanders, padden en kikkers, ringslang o.a. snoek, zeelt, ruisvoorn

diverse soorten

o.a. slangewortel, grote boterbloem, rossig en ongelijk fonteinkruid, kleine waterweegbree, kleinste egelskop, krab-bescheer

Tabel 3.1 Diersoorten, die profijt hebben van maatregelen t.b. v. de otter bron: Piepers, 1990

Om een biotoop te kunnen beschermen of te ontwikkelen wordt een dier- of plantensoort gekozen, die een indicator is voor een dergelijke biotoop. Als indicator-soort wordt dan die indicator-soort gekozen waar het meeste over bekend is. Meestal zijn dit hogere organismen als zoogdieren of vogels. Hier is het meest over bekend omdat ze meer tot de verbeelding spreken dan lagere organismen als ongewervelde diersoorten of insekten. Verbetering van de leefomgeving voor deze soorten zal een positieve invloed hebben op andere soorten, die gebonden zijn aan dezelfde biotoop.

In de eerste plaats wordt hierbij gekeken naar flora en vegetatie, vervolgens verschaffen ook broedvogels veel informatie over het milieu en tot slot de kleine zoogdieren, amfibieön en reptielen23

In het Natuurbeleidsplan wordt met name gekeken naar de zogenaamde aandachts-soorten. Dit zijn bedreigde dier- en plantensoorten waarvoor specifieke maatregelen dienen te worden genomen.

In een verslag van mevr. A. Piepers24 worden enkele kwantitatieve gegevens aangehaald betreffende de eisen die verschillende diersoorten stellen aan de ruimtelijke configuratie van landschapselementen (de das, rosse woelmuis, vleermui-zen, bos(randlvogels, amfibieën, dagvlinders en bosloopkeversI. Hieruit blijkt dat de gegevens elkaar kunnen tegenspreken en dat de gegevens niet altijd compleet zijn en er dus nog veel onderzoek op dit gebied nodig is.

Een voorbeeld van een diersoort waar veel onderzoek naar is en wordt gedaan is de bos(randlvogel. Veel van deze vogels, ook bedreigde soorten, leven in het landbouw-gebied buiten de ecologische hoofdstructuur (zie ook tabel 3.21.

22. Ministerie van landbouw, Natuurbeheer en Visserij -Meerjarenprogramma natuur en landschap' , 1991, Offset BV, Den Haag

23. landinrichtingsdienst - De HELP·methode voor de evaluatie van landinrichtingsprojecten, beschrijving en verantwoording, 1983, Staatsuitgeverij, Den Haag

(25)

EISEN EN WENSEN

Bedreigde en karakteristieke broedvogels voor zover voor een belangrijk deel levend in het landbouwgebied, dus buiten de ecologische hoofdstuctuur

soort recente rode NBP in kleine land- in

landbouw-aantalschatting lijst schapsele- percelen

menten

JId2IHn 30 - 80 ja ja ja, akkers

IIUIIwl I!!l!.!wll!: 80 - 140 ja ja nee

grauwe gors 100-200 $ nee ja, vnl. akkers

kWll[1!:lkgning 150 - 600 ja nee ja, vnl. akkers

k!:rkuil 150 - 700 ja ja ja

kwartel 500 - 5000 $ nee ja, vnl. akkers

paapje 700 - 1000 ja ja nee

kemphaan 800 - 1100 ja 3 nee ja, grasland

zomertaling 1250-1750 ja 3 ja, water ja, grasland

roodborsttapuit 1600 - 2300 $ ja nee

oeverzwaluw 2500 - 3000 ja ja nee

watersnip 4000 - 5000 ja 3 nee ja, grasland wulp 6500 - 8000 $ +

= gunstig

ja, grasland

nachtegaal 7500 - 10000 $ ja nee

~ 8000 - 12000 $ 2 ja ja

~ 10000 - 14000 $ 3 ja, water ja, grasland

~ 23000 - 30000 ja 3 nee ja, grasland

~ 25000 - 30000 ja 2,3 ja nee

lW!!il 25000 - 35000 ja 1 +

= gunstig

ja, vnl. akkers

hyllzWIl!Yw 25000 - 50000 $ gebouwen ja

111!:1I1!1Mf 35000 - 50000 $ ja ja, vnl. akkers II!I!!rlY!m!1 rlllH!- 35000 - 50000 ja 2,3 ja nee

l1IY!!:1

all

kwlklU!1!:1 40000 - 70000 $ nee ja

mII!!!Yl 50000 - 75000 ja 2,3 ja nee

Z!S12 75000 - 95000 ja 2,3 nee ja, grasland 1I111!:I!!zwl!!yw 10000 - 500000 $ gebouwen ja Onderstreepte soorten leven uitsluitend in het landbouwgebied.

Dikgedrukte soorten zijn daarnaast nog op continentale schaal bedreigd.

$

=

plaatsing op de rode lijst wordt overwogen 1

=

aandachtssoort uit het Natuurbeleidsplan

2

=

genoemd voor een regio in het kader van beleid m.b.t. algemene natuurwaarden uit het NBP

3

=

genoemd in het NBP i.v.m. bescherming van belangrijke weidevogelgebieden en kleinschalige gebieden in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening

(aantalschattingen naar SOVON 1988)

Niet opgenomen zijn o.a. bruine, grauwe en blauwe kiekendief, korhoen, velduil, ooievaar, roodkopklauwier, scharrelaar en hop, omdat ze niet meer in puur landbouwgebied voorkomen.

Tabel 3.2 Bedreigde vogels in landbouwgebied bron: Schotman, 1991

(26)

Een factor, die het aantal bosvogels beïnvloedt is bijvoorbeeld de lengte van houtwallen~, bij 3 km houtwal per 25 ha zit er 80% meer bosvogels in een gebied dan bij 1 km houtwal per 25 ha.

De kennis die nodig is van de eisen ten aanzien van de landschappelijke omgeving kan worden aangereikt met behulp van een kennissysteem. Voorbeelden hiervan zijn het kennissysteem SNIPSNAP en het model MELES.

Kennissysteem SNIPSNAP

Het kennissysteem SNIPSNAp2e is in de eerste plaats ontwikkeld om de problema-tiek van de versnippering van leefgebieden van planten- en diersoorten te kwantifice-ren. In het systeem worden de verblijfplaatsen en verbindingsbanen aangegeven en de moeilijk te passeren landschapselementen, de barrières. Tot slot zijn er elementen die noch geschikt zijn als verbindingsbaan, noch een barrière vormen, dit zijn de zogenaamde intermediaire elementen.

Bosvogels:

RUIMTELIJKE MAAT WAARDE

Minimale oppervlakte voor populatie 5 - 10 ha Maximaal overbrugbare afstand 100 - 200 m

Voldoende dichtheid van verbindingsbanen > 10 ha vlakvorming en

o -

2 km lijnvorming per ha

Onvoldoende dichtheid verbindingsbanen 0 - 5 ha vlakvorming en 0,5 - 2 km lijnvorming per 100 ha

Tabel 3.3 Ruimtelijk eisen voor bosvogels, opgesteld met behulp van SNIPSNAP

bron: Piepers, 1990

Maatregelen (bijvoorbeeld in het kader van de landinrichting) worden vertaald naar het verwijderen of aanleggen van een element. Betekent een maatregel een verbetering voor een diersoort dan wordt gesproken van bescherming, anders van bedreiging. Op twee manieren kunnen uit het systeem gegevens worden opgevraagd. In de eerste plaats kan opgevraagd worden wat de eisen zijn die een organisme aan zijn omgeving stelt. In de tweede plaats kan opgevraagd worden welke organismen beïnvloed worden door een bepaalde maatregel, en hoe.

26. A. Schotman -Natuurwaarden in een casco-landschap, in: Landinrichting, jaargang 31, 1991, nr. 6, pag. 24-30

26. J.T.R. Kalkhoven, A.J. Hendriks en C. Kwakernaak -Kennissystemen in de landinrichting", in: Landinrichting, jaargang 30, 1990, nr. 4, pag. 22-28

(27)

EISEN EN WENSEN

Voor bosvogels zijn een aantal ruimtelijke eisen opgesteld door middel van gebruik van het systeem SNIPSNAP. De gevonden eisen zijn te vinden in tabel 3.327

ModelMELES MELEs28

29 is een model dat specifiek gericht is op de das. Van een gebied kan de

draagkracht bepaald worden, dat wil zeggen hoeveel dassen er kunnen leven. Dit gebeurt aan de hand van de actieradius van de das, en de kwaliteit en de bereikbaar-heid van foerageergronden.

Het effect van ingrepen in de kwaliteit en de bereikbaarheid van deze foerageergron-den wordt weergegeven als toe- of afname van de draagkracht van het gebied. Zo kunnen de effecten van ingrepen in relatieve zin worden weergegeven.

Het model lijkt ook te kunnen worden gebruikt voor andere diersoorten die net als de das vanuit één vaststaand punt foerageren (met andere parameters voor actieradius, kwaliteit en bereikbaarheid).

Het Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN) heeft echter het gebruik van dit model afgeradenJo. Het ontbreekt aan voldoende gegevens om de effecten van ingrepen op de dassen voldoende te kunnen voorspellen. Zij pleiten er dan ook voor om gebruik te maken van een deskundigenoordeel.

Mevr. A. Piepers31 komt tot een soortgelijke conclusie. Het opstellen van een

ecologisch verantwoorde structuur van landschapselementen kan gedaan worden met gebruik van een kennissysteem, mits dit systeem gebruikt wordt door een ter zake kundige persoon, bij voorkeur een ecoloog.

Opstellen eisen enflNensen Voor ieder gebied afzonderlijk moeten dus door deskundigen op het gebied van natuur en landschap eisen en wensen worden opgesteld ten aanzien van de positionering van landschappelijke elementen. Deze eisen en wensen moeten zoveel mogelijk gekwantificeerd worden, waarna de toedeler ermee aan de slag kan gaan.

Een voorbeeld van het opstellen van eisen en wensen op het gebied van natuur in door de toedeler te verwerken termen is te vinden in het afstudeeronderzoek van dhr.

27. A.A.G. Piepers (19901, a.w.

28. J.H. Heijnen -Meles, een draagkrachtmodel voor de das (Meles meles L.I, in: Landinrichting, jaargang 30, 1990, nr. 4, pag. 11-21

29. J.H. Heijnen - Over de bruikbaarheid van draagkrachtmodel Meles, in: Landinrichting, jaargang 30, 1990, nr. 5, pag. 38-41

30. R. van Apeldoorn, e.a. -Hoe krachtig is model Meles7 in: Landinrichting, jaargang 30, 1990, nr.

5, pag. 35-37

(28)

J. Zwanenburg32

• Hierin maakt hij met behulp van het systeem FINGIS een functiekaart voor de das, binnen het gebied dat het landinrichtingsproject "Roden-Norg" beslaat. Op deze functiekaart worden mogelijke plekken aangegeven voor de bouw van een burcht en wordt duidelijk gemaakt op welke plekken deze dassen zullen foerageren. Op deze foerageerplaatsen is extensieve landbouw gewenst. Daarnaast wordt aangegeven hoeveel lijnvormige landschapselementen per hectare aanwezig moeten zijn om verplaatsing mogelijk te maken tussen verschillende burchten en tussen burcht en foerageerplaatsen. De elementen aangegeven op deze functiekaart dienen in het project zoveel mogelijk gerealiseerd te worden.

3.3 Eisen en wensen op het gebied van het landschap

In dit onderzoek is ervoor gekozen om twee voor Nederland belangrijke landschappen te behandelen.

In de eerste plaats het open weidelandschap, waar verschillende weidevogels zich door de openheid van het landschap en de daardoor ontstane rust thuis voelen. In Nederland broeden vele weidevogels, die op wereldschaal zeer zeldzaam zijn. In het Natuurbeleidsplan worden deze open weidelandschappen aangewezen als gebieden buiten de ecologische hoofdstructuur, waar de landbouw een belangrijke functie speelt bij de handhaving van natuur- en landschapswaarden hierin.

In de tweede plaats het kleinschalig landschap (op zandgronden). Aan dit soort gebieden wordt veel aandacht besteed in de literatuur. In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening worden deze landschappen expliciet aangeduid als te beschermen landschappen. Het besloten karakter van dit soort landschappen moet zoveel mogelijk behouden blijven, waarvoor verschillende richtlijnen bestaan.

Schaa' van het landschap De schaal van het landschap wordt gedefinieerd als het totale samenstel van maatverhoudingen in het landschap zoals deze zich manifesteren in het patroon van zowel verticale begrenzingen (bomen, dijken, bebouwing) als horizontale begrenzingen (grondgebruikseenheden, perceelsranden, wegen, sloten). Wanneer één van de genoemde verschijnselen of elementen een grote, aaneengesloten verbreiding heeft, dan wordt het landschap grootschalig genoemd. Heeft zo'n verschijnsel echter een kleine verbreiding, en wordt het op relatief korte afstand afgewisseld door andere landschappelijke verschijnselen, dan noemt men het landschap kleinschalig33

32. J. Zwanenburg • FINGIS en ekologie, een onderzoek naar de mogelijkheden van FINGIS voor ekologische analyse en ontwerp, 1991, Landbouwuniversiteit Wageningen, Vakgroep Ruimtelijke Planning

33. A.K. Bregt en A.A. de Veer· Geautomatiseerde verwerking van bodem- en landschapsgegevens bij de stichting bodemkartering, in: Landschap, tijdschrift voor landschapsecologie en milieukunde, jaargang 2, 1985, nr. 4, pag. 298-299

(29)

EISEN EN WENSEN

Beide landschappen moeten zoveel mogelijk behouden blijven om unificering van het Nederlandse landschap zoveel mogelijk tegen te gaan. In open landschappen worden boerderijen gebouwd, waardoor het steeds meer verdicht wordt. In kleinschalige landschappen wordt de ruimtemaat steeds meer vergroot. waardoor steeds meer beplanting verdwijnt.

Enige richtlijnen voor het behoud van beide landschappen worden gegeven in de volgende paragrafen.

3.3.1

Open landschappen

Bij open landschappen is extensief gebruik van de gronden in ecologisch opzicht gewenst. Ook wordt aangeraden om extensief gebruik niet te veranderen, omdat dan de continuïteit in het geding komt.

Verschillende aspecten spelen een rol bij het al dan niet in extensief gebruik zijn van de grond34

In de eerste plaats zijn dat de basisfactoren van de grond:

a. grondsoort:

veengronden zullen extensief gebruikt worden, terwijl kleigronden intensief gebruikt kunnen worden;

b. reliêf:

hoger gelegen gronden binnen een landinrichtingsgebied worden intensiever gebruikt dan lager gelegen gronden.

Vervolgens de inrichtingsfactoren:

a. ontwatering:

intensief worden die gronden gebruikt waar het grondwater naartoe stroomt. Dit hangt samen met de voedselrijkdom van deze gronden; b. draagkracht:

is de draagkracht van de gronden hoog, droge gronden, dan kunnen deze intensief gebruikt worden;

c. ontsluiting:

is de afstand van weg tot kavel klein, dan worden deze gronden intensief gebruikt, is deze afstand groot, dan worden deze gronden extensief gebruikt;

34. P. Kurstens, e.a. - Meenhoven, geen landinrichtingsrecept maar richtingzoeken, een casestudy in

(30)

als een kavel wordt ontsloten door een onverharde weg zal deze extensiever gebruikt worden dan een kavel ontsloten door een verharde weg;

d. verkaveling:

een kavel met een kleine randlengte per hectare kan intensiever gebruikt worden dan een kavel met een grote randlengte per hectare (ongunsti-ger vorm).

(Voor de landbouw is een rechthoek met een lengte:breedte-verhoudin-gen van 3: 1 ideaal.);

veld kavels worden extensiever gebruikt dan huiskavels.

Tot slot het gebruik:

a. veeteelt:

bezit van een centrale ligboxstal betekent intensief gebruik van de grond (350 melkkoeien per 100 ha = 3,5 gve/ha, groenvoereenheden per hectare);

matig intensief is het bezit van een kleine ligboxstal voor melkkoeien en daarnaast het houden van jongvee (2.5 gvelha);

extensief is het houden van jongvee en het gebruik van grond als hooiland.

b. akkerbouw:

akkerbouw betekent een intensiever gebruik van de grond dan veeteelt.

De gronden moeten hiervoor beter ontsloten en beter ontwaterd zijn.

Eisen en wensen Aan de hand van dit soort gegevens kunnen eisen en wensen voor de toedeling opgesteld worden, bezien vanuit het oogpunt van natuur en landschap.

Enkele voorbeelden zijn35 :

een gebied dat nu extensief gebruikt wordt, moet zoveel mogelijk in extensief gebruik blijven, dit betekent het toedelen van boeren in bezit van jongvee en het gebied niet verder ontsluiten en ontwateren;

veldkavels toedelen in extensieve gebieden;

vooral veengronden worden niet verder ontsloten en ontwaterd;

in kwetsbare gebieden bedrijven toedelen, die minder hoge eisen stellen aan de kavelinrichting, dit zijn bedrijven zonder opvolger, nevenbedrijven, extensieve bedrijven.

3.3.2 Kleinschalige landschappen

In een kleinschalig landschap wordt de grootte van de percelen beperkt door de aanwezigheid van verschillende soorten perceelsranden, zoals: houtsingels, taluds,

36. P.J. van Veen - Effectanalvse landinrichting, over milieu-effectrapportage en ecologisch verantwoorde landinrichting, 1990, Stichting natuur en milieu, Utrecht

(31)

EISEN EN WENSEN

houtwallen, dijkbeplantingen, opgaande rijbeplantingen, wegbeplantingen, knotbomen, hagen en heggen. Deze perceelsranden hebben een belangrijke ecologische functie. Voor agrariêrs echter bieden zij zowel voor- als nadelen. Als groot nadeel wordt aangewezen de inkomstenderving door oppervlakteverlies, schaduwwerking en wortelschade. Voordelen zijn de werking als microklimatologisch scherm, eigendoms-afbakening, veekering,loofvoer, houtproducent, oeverversteviging en privacy36. Vele discussies zijn gaande over de vraag of deze voordelen al dan niet tegen de nadelen opwegen voor de agrariêr.

Perceelsvergroting

Door de Rijksplanologische Dienst en de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers is een onderzoek gedaan naar de kosten en baten van perceelsvergroting

in kleinschalige gebieden37 •

Uit het onderzoek blijkt dat bij de vergelijking van kosten en baten van perceelsvergro-ting de optimale perceelsgrootte ligt bij 2,5 à 3 ha. Er wordt hierbij dan vanuit gegaan dat de percelen kleiner zijn dan deze oppervlakte.

Veel meer winst wordt bereikt door de beplantingselementen gunstiger te plaatsen, bijv. zodanig dat er rechthoekige percelen ontstaan.

De plaatsing van deze beplantingselementen wordt vaak aangeduid als het landschappelijk casco, het raamwerk van landschappelijke elementen waarbinnen landbouw bedreven kan worden. De landbouwkavels krijgen hierbij een bepaalde maximale grootte, verder aangeduid als korrelgrens.

Behoud van elementen

Van tevoren moet worden duidelijk gemaakt welke landschappelijke elementen behouden moeten blijven en welke nog enige flexibiliteit bezitten. In het ruilverkave-lingsproject "Tietjerksteradeel" werd dit gedaan aan de hand van een zogenaamde bijzondere-elementenkaart. Op deze kaart staat aangegeven welke perceelsgrens beplantingen van grote waarde bevat. Over het algemeen zijn dit de beplantingen die het oudste zijn, doch ook andere criteria spelen hierbij een rol, zoals zeldzaamheid, streekeigenheid en gaafheid van de beplanting.

Bij het maken van een dergelijk casco wordt er vaak gewerkt met een kaveleindwal (zo ook binnen het project "Tietjerksteradeel"). Dit wil zeggen dat in het casco aan de uiteinden van de kavels een dikkere lijnbeplanting wordt gesitueerd als compensa-tie voor het verwijderen en/of uitdunnen van de overige lijnbeplantingen, zie figuur 3.3

36. M. Antrop - Het landschap meervoudig bekeken, 1989, Monografie!!n Stichting Leefmilieu, Antwerpen

37. Rijksplanologische dienst en kadaster - landbouw in kleinschalige landschappen, 1990, VROM, 's-Gravenhage

(32)

-

-

II

-•

••

Figuur 3.3 Voorbeeld van een kaveleindwal

-Deze lijnbeplantingen die-nen aan bepaald eisen te voldoen, willen ze vol-doende landschappelijke en ecologische waarden bevatten.

Uit een onderzoek van De Waard in de Gelderse Vallei blijkt dat het aantal plantensoorten in een strook sterk afhankelijk is van de hoedanigheid van de beplantingsstrook (breedte en dichtheid). De minimale breedte van een beplantingsstrook is vol gens hem 8 meter. Bij toenemende breedte krijgt het hart van de beplantingsstrook een bosachtig karakter en treden relatief minder randeffecten op. Verstoringsinvloeden kunnen minder snel tot het hart van de beplanting doordringen. In dit geval noemt het RIN (Rijksinstituut voor Natuurbeheer) een gewenste breedte van ongeveer 20 tot 30 meter, om het midden van de beplantingsstrook te beschermen tegen bijvoorbeeld bemestingsinvloeden.

Naast breedte is ook lengte en configuratie van de beplantingsstroken van belang. In het gebied Zuidelijk Westerkwartier in Groningen zijn hiervoor de volgende eisen gehanteerd38

:

De smalle singels krijgen een minimale breedte van 4 meter, dan is er nog een redelijke zoomvegetatie mogelijk. (Een beplantingsstrook bevat van binnen naar buiten de volgende gemeenschappen: bosgemeenschap, mantelstruweel en zoomgemeenschap.);

De brede singels (kaveleindwal) krijgen een minimale breedte van 1 2 meter; De minimale singeldichtheid wordt 10 km/1 OOha;

Het minimale aantal knooppunten wordt 30 knooppunten!100ha.

De genoemde normen voor landschappelijke elementen geven enigszins een indruk maar kunnen zoals reeds werd vermeld bij de eisen en wensen op het gebied van natuur niet zonder meer worden toegepast. Ook de wensen op het gebied van landschap moeten worden opgesteld door deskundigen.

38. L. Gelderblom - Ekologische infrastructuur en landinrichting, 1985, Landbouwhogeschool Wageningen

(33)

EISEN EN WENSEN

3.4 De ruilverkaveling "Tietjerksteradeel"

Bij het landinrichtingsproject "Tietjerksteradeel" staat de handhaving van verschillende soorten landschap voorop.

In dit project moest een onderdeel van de ecologische hoofdstructuur worden ingepast langs een stroomdal, de Bouwe Pet, dat twee kerngebieden met elkaar verbindt.

3.4.1 Een beschrijving van het gebied

Het gebied van de ruilverkaveling Tietjerksteradeel is overwegend in agrarisch gebruik, met name ten behoeve van de rundveehouderij39.

In de Nota Landelijke Gebieden wordt het gebied beschreven als een gebied met als hoofdfunctie landbouw en gebied met afwisselend landbouw en andere functies in grotere ruimtelijke eenheden.

Het landschap in het ruilverkavelingsgebied kan worden onderverdeeld naar drie hoofdsoorten :

1. het landschap van de kleigronden:

een open weidegebied, dit gebied is van nationale betekenis als foerageer-en pleistergebied voor duizfoerageer-endfoerageer-en overwinterfoerageer-ende ganzfoerageer-en;

2. het landschap van de veengronden:

een open weidegebied, waarin de factor rust nog duidelijker aanwezig is dan in het kleigebied;

3. het landschap van de zandgronden:

een gesloten, kleinschalig landschap. De houtsingels om de percelen bezitten behalve landschappelijke waarden ook natuurwetenschappelijke waarden, ze bieden broedgelegenheid aan een uitgebreid aantal soorten vogels. Daarnaast worden in het ruilverkavelingsgebied waardevolle terreinen gevonden op het gebied van de natuurwetenschap, geomorfologie, archeologie en recreatie.

3.4.2 De eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap

Het landschapsplan geeft een indruk hoe het landschap er in de toekomst uit dient te zien. Voorop staat in dit landschapsplan het behouden en versterken van de kenmerken en de kwaliteiten van de drie onderscheiden landschapstypen, met het doel de herkenbaarheid ervan te vergroten.

(34)

De landschapstypen:

1 . In het kleigebied wordt gestreefd naar het instandhouden van de openheid, het handhaven van de rust en de bescherming en zo mogelijk verhoging van de aanwezige natuurwetenschappelijke waarden, naast een duidelijke agrarische functie van dit gebied.

Uit het oogpunt van landschapsbouw en natuurbehoud worden nieuwbouw-boerderijen in de open gebieden zoveel mogelijk langs de rand geplaatst; 2. Hetzelfde geldt voor het veengebied, waar nog meer dan in het kleigebied de

nadruk gelegd wordt op het natuurwetenschappelijke aspect;

3. In de zandgebieden zullen een aantal houtsingels worden verwijderd teneinde aan de landbouwkundige behoefte tot perceelsvergroting te kunnen voldoen. Hiervoor wordt compensatie aangebracht. Samen met verspreid gelegen aan te brengen bosbeplanting wordt het gesloten karakter van de drie zandgebieden behouden. Er wordt naar gestreefd gemiddeld 80% van de grond bij de gebouwen te krijgen.

Bij de samenvoeging van kavels zal ernaar worden gestreefd, indien landbouwkundig verantwoord, de nieuwe kavelgrenzen zodanig te projecte-ren dat zij zoveel mogelijk samenvallen met bestaande topografische gprojecte-renzen als waterlopen, houtsingels en perceelssloten.

In het zandgebied van het blok wordt een minimum lengtenorm van 300 m en een minimum breedtenorm van 75 m (2.25 ha) aangehouden voor een kavel. In een beperkt aantal gevallen is dit niet haalbaar in verband met een aantal zeer waardevolle perceelsbeplantingen. In deze gevallen zal van de minimumnorm worden afgeweken.

De terreinen met bijzondere waarden:

Deze terreinen worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Het gaat hier om: terreinen met natuurwetenschappelijke waarden, onder te delen in reservaatsgebieden, beheersgebieden en boezemvaarten;

gebieden met bijzondere geomorfologische structuren;

Archeologisch waardevolle terreinen en cultuurhistorische elementen. Dit zijn in dit gebied terpen en terpresten en een overslibte nederzetting, daarnaast verschillende vuursteenvindplaatsen en de in het zandgebied voorkomende zand- en klinkerwegen.

Beplantingen:

De beplantingen op de perceelsgrenzen worden gehandhaafd, voorzover zij een redelijk landbouwkundige exploitatie niet in de weg staan. Een minimale perceelsgrootte van 75 m x 300 m wordt hiervoor noodzakelijk geacht. Daar

(35)

EISEN EN WENSEN

waar bijzondere waardevolle perceelsgrenzen staan kan van deze minimummaat worden afgeweken.

Van de aan te brengen bosjes worden op de plankaart de meest gewenste plaatsen aangegeven. Indien bij het opstellen van het plan van toedeling blijkt dat deze lokaties niet mogelijk zijn, kunnen percelen in de nabije omgeving worden gebruikt.

Wegbeplantingen zijn alleen te vinden in het landschap van de zandgronden, en worden daar dan ook zoveel mogelijk gehandhaafd en hersteld.

3.5

De

herinrichting "Roden-Norg"

Binnen het gebied van de herinrichting "Roden-Norg" zijn door mevr. A. Piepers en dhr. J. Zwanenburg eisen opgesteld, die het gebied geschikt maken voor de das.

3.5.1 Een beschrijving van het gebied

De gronden binnen dit herinrichtingsgebied zijn voornamelijk in gebruik als grasland Het landschap in het gebied bestaat voornamelijk uit een esdorpenlandschap: afwisseling tussen hooggelegen essen, heiden en heideontginningen enerzijds en laaggelegen beekdalen anderzijds.

Het gebied bezit veel ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden. In de beekdalen zijn interessante gradiênten aanwezig. Er is een kleinschalig gebied te vinden waar veel soorten vogels, zoogdieren en dagvlinders voorkomen dankzij de aanwezigheid van bossen, struwelen, poelen en houtwallen.

Aan de randen van de essen bevinden zich nog gave esdorpen, botanisch rijke bossen, hoogveen, heide, vennen, houtwallen en schrale bermen.

3.5.2 De eisen en wensen op het gebied van natuur en landschap

In dit gebied is een ecologische structuur opgezet, die geschikt is voor de das. Deze structuur bestaat uit een samenhangend stelsel van potentiêle leefgebieden en verbindingszones4O

Om deze structuur tot stand te kunnen brengen, kunnen verschillende eisen gesteld worden.

Deze zijn niet daadwerkelijk verwerkt in het plan van toedeling van "Roden-Norg". In een potentieelleefgebied:

minimaal 20% veeteelt;

biologische of extensieve landbouw;

minimale rand lengte aan opgaande begroeiing van 150mlha.

40. A.A.G. Piepers - Operationalisering van ecologische criteria voor de toedeling, 1991, Landbouwuni-versiteit Wageningen

Cytaty

Powiązane dokumenty

essentiel qui permet la mise en emprise de la violence, car « l’enjeu de la violence,.. Arrivée en France et installée dans l’appartement qu’Y. a préparé pour elle, Marie se

However, we notice that all essential features for these samples, such as small magnitude of the effect, sinusoidal phase depen- dence, positive sign, and the long high

Wydaje się, iż właśnie ocena etyczna inżynierii genetycznej powinna wziąć pod uwagę z jednej strony metody jako takie, nie może jednak abstrahować również od

Op grond van in [8] gedane conclusies is bij het bepalen van de ge- ,middelde snelheid aan het principe van het volume-gemiddelde de - voorkeur gegeven.. Schroef no 926 is ontworpen

Jak już nadmieniano, wśród ogółu mieszkańców gminy, 1555 osób pośrednio lub bezpośrednio związanych z rolnictwem, nie było źródłem utrzymania, przy czym więcej kobiet niż

Choć nie musimy wiedzieć, dlaczego papierek lakmusowy zmienia kolor pod wpływem kwasu czy zasady, a mimo to możemy stosować go na włas- nej skórze (przynajmniej w

Polish Journal of Animal Studies” to interdyscyplinarny i mię- dzyobszarowy rocznik internetowy, który powstał w 2015 roku pod auspicjami Laboratorium Animal Studies –

Następnie dokonano komparacji wyników dwóch rankingów: rankingu uzyskanego w wyniku badania empirycznego z wykorzystaniem metod wielowy- miarowej analizy porównawczej