• Nie Znaleziono Wyników

Innovatie zonder industrieel ontwerpen en vormgeven?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Innovatie zonder industrieel ontwerpen en vormgeven?"

Copied!
36
0
0

Pełen tekst

(1)

Dr. Th. Limperg

Delftse Universitaire Pers

(2)
(3)

L

Innovatie

zonder

industrieel ontwerpen

en vormgeven?

Dr. Th. Limperg

Voorwoord door

Wim Crouwel

Delftse Universitaire Pers / 1984

Bibliotheek TU Delft

1111111111111

(4)

,'---

-

-

-Uitgegeven door:

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 RT Delft (015) 783254

@) Th. Limperg 1984

No part of th is baak may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher: Delft Univer-sity Press.

(5)

Voorwoord

Deze uitgave kon niet op een beter moment komen!

De diskussies en studies rond het oprichten van een nieuw promotiecentrum voor het industrieel ontwerpen zijn weer volop gaande en verdienen een krachtige ondersteuning van onverdachte zijde.

Deze samenvattende brochure levert die ondersteuning vooral omdat hierin alle nota's en rapporten, die de laatste jaren in het kader van de noodzaak om tot industriële vernieuwing te komen verschenen, eens worden doorgelicht op hun lacunes ten aanzien van de ïndustrial design'.

Het wordt vooral duidelijk dat bij de industriële produktontwikkeling het begrip kwaliteit wel zeer eenzijdig wordt geïnterpreteerd.

Naast een gefundeerd pleidooi voor het industrieel ontwerpen als een onverbreke -lijk met de produktontwikkeling verbonden component, wordt gekonstateerd dat het innovatie- en designklimaat ernstig wordt verziekt door plagjaat.

Wat industrieel ontwerpers zelf meestal niet konden uitspreken, omdat het preken voor eigen parochie een taboe is, wordt hier aan de orde gesteld en mondt uit in een oproep aan de overheid om het streven naar een promotie-organisatie te ondersteunen, een positief standpunt hierin duidelijk te maken via een eigen aan-koop- en opdrachten beleid en de wetgeving ter bestrijding van plagiaat te optima-liseren.

Wim Crouwel,

Hoogleraar Industrieel Ontwerpen, T.H.-Delft.

3

!

j

(6)
(7)

-1. Inleiding

Dat het met onze ekonomie de laatste 10 jaren bergafwaarts is gegaan is voor geen enkele Nederlander verborgen gebleven. Wij zitten tot over onze oren in de

ekonomische problemen en ruim 850.000 Nederlanders, tot werkloosheid

ge-doemd, voelen die problematiek aan den lijve.

De overheid laat niet na onderzoek te doen en te stimuleren naar de oorzaken van

deze deconfiture en naar de wijze ·waarop de moeilijkheden overwonnen zouden

kunnen worden. Daarbij is de aandacht in het bijzonder gericht op het beleid, dat die overheid heeft te voeren om verdere teruggang van ons bedrijfsleven te voor-komen en dit, zo het kan, nieuw leven in te blazen.

Daaraan hebben wij een reeks doorwrochte rapporten van onder anderen de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (zoals 'Plaats en toekomst van

de Nederlandse industrie") en Nota's van de Regering (zoals de Innovatie-nota2

) te danken. Ik noem deze publikaties met name omdat zij, en vooral het rapport van de WRR, het uitgangspunt zijn geweest voor de rapportage van de 'Advieskommissie

inzake het industriebeleid' (het zogenaamde 'oranje' rapport 'Een nieuw

indus-triëel elan'3), omgezet in de 'Advieskommissie inzake de voortgang van het

indus-triebeleid' onder voorzitterschap van Mr G.A. Wagner en tot diens verdriet 'in de

wandeling' naar hem Commissie-Wagner genoemd"'.

De voortvarendheid van die Commissie is 'in de Haagse jungle van adviescolleges een verademing' genoemd ook al achten sommigen de hooggespannen

verwach-ting gewekt door het 'oranje boekje' ietwat overtrokken geweest5

In ieder geval zijn de uiteenzettingen van de verslagen van de Commissie-Wagner zeer leesbaar en ook voor een jurist (niet-ekonoom en niet-technoloog) als ik toch zeer begrijpelijk.

2. Nederland neo-industrieland

Gemeten aan de werkgelegenheid heeft de Nederlandse ekonomie zich ontwikkeld van een overwegend agrarische naar een die meer op de nijverheid en de

diensten-sektor is gerichts.

Wat zijn industrie betreft behoort Nederland tot de jonge industrielanden,

waar-door het voor zou kunnen liggen op 'oude' industrielanden. Onze industrie kon en

kan zich immers toeleggen op bedrijfstakken met groeiende afzetmogelijkheden, haar kracht zoeken in specialisatie en had en heeft het voordeel van moderne uitrusting'.

Heeft Nederland die voorsprong weten uit te buiten?

5

(8)

---~----~---~----~----~

I '

Maakt men het bestek op van ons handelsverkeer met andere industrielanden, dan blijkt dat Nederland netto-importeur is van industrieprodukten (waaronder

che-mie, machinebouw en transportmiddelen) en netto-exporteur van 'overige'

pro-dukten (zoals voeding, genot, grondstoffen en energie)8.

3. Onze konkurrentiepositie

Dat zou op zich zelf niet verontrustend behoeven te zijn ware het niet, dat onze konkurrentiepositie blijkt te zijn verzwakt en ons aandeel in de wereldhandel terug-gelopen. Dat geldt niet alleen onze relatief kleine thuismarkt maar ook de Neder-landse buitenNeder-landse markt. De analyse, die de WRR en de Commissie-Wagner geven van de oorzaken van die teruggang, liegt er niet om en wijst verschillende faktoren aan, die de afzet van onze nijverheid negatief hebben beïnvloed. Wat de thuismarkt betreft is er sprake van een toegenomen importpenetratie in sektoren waarin het Nederlandse produkt het kennelijk moet afleggen tegen en moet wijken voor het door de gebruiker meer gevraagde buitenlandse produkt. Als voorbeelden verschijnen in de rapporten vooral de textiel-, kleding-, leder-, elek-trotechnische-, transportmiddelen- en meubel-industrie.

Werd die marktpenetratie in 1970 nog gesteld op 38.5% en in 1978 op 45%,

volgens het WRR-rapport, uitgebracht in 1980 is deze al ver boven 50%

geste-gen9Men moet niet denken, dat het vooral de ontwikkelingslanden zouden zijn,

die onze industrie 'de das om doen': wat textiel betreft komt 2/3 uit ontwikkelde landen; onze meubelindustrie wordt zwaar bekonkurreerd door de Westduitse en Italiaanse.

Wat ons exportpakket aangaat wordt gesteld dat het niet alleen eenzijdig is samengesteld, maar zelfs inferieur en verouderd is en dat de industrieprodukten (chemie uitgezonderd) zwak vertegenwoordigd zijn wat mede gezien de relatief smalle en eenzijdige industriële basis van ons land geen wonder is. Daarbij komt, dat Nederland zich teveel op de Europese markt heeft gekoncentreerd en bij het teruglopen daarvan onvoldoende kompensatie heeft gevonden op andere buiten-landse markten.

4. Ekonomisch herstel geboden

Het is duidelijk, dat in deze situatie om wille van de stabiliteit van ons systeem van maatschappelijke voortbrenging en van de kontinuïteit niet kan worden berust en dat ekonomisch herstel zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde geboden is. Onze konkurrentiepositie moet dus verbeterd worden. Dat is ook het centrale

thema van het WRR-rapport

18/1980

en van de adviezen van de

Commissie-Wagner'o.

Welke 'medicijnen' worden daarvoor aangedragen, mede gezien de openheid waardoor onze Nederlandse ekonomie wordt gekenmerkt?

De Commissie-Wagner heeft hoog in haar vaandel staan een bredere

marktoriën-tatie, het aktief 'inspelen' op veranderingen en verschuivingen in de markten en

het aanboren van nieuwe markten, waaronder ook die van de ontwikkelingslanden (de zogenaamde 'derde wereld') gezien de toename van de koopkrachtige vraag

aldaar. Inderdaad dus 'een verschuiving terug naar de marktekonomie' om met

Prof. Van Duyn te spreken".

Daarbij moet Nederland zijn kracht zoeken in het aanbieden van produkten met een hoge toegevoegde waarde en hoge intensiteit qua onderzoek en scholing en in specialisatie. Die meerwaarde kan betrekking hebben op faktoren als de kwaliteit, 6

(9)

duurzaamheid, milieu- en mensvriendelijkheid en dienstverlening.

5. Tweesporenbeleid

De Commissie-Wagner staat om dat alles te realiseren een op de industrie gericht

'tweesporenbeleid' voor: 'herstel van het kansrijke bestaande door een behoorlijk

sociaal-ekonomisch beleid met een daarbij behorend industriebeleid enerzijds en een herindustrialisatiebeleid anderzijds'

'2

.

Een essentieel en onmisbaar ingrediënt van dat beleid is (het al jaren lang op aller

lippen liggende hoge woord moet er ook hier uit ... ): de innovatie. Daaronder

worden verstaan zowel de vernieuwing van produkten als die van

produktie-processen en het marktgerichte zoeken van nieuwe produkten. Innovatie wordt

algemeen als een noodzaak gezien en blijkens haar Innovatienota doet de

Neder-landse Regering dat ook '3.

6. Innovatie inhoudelijk

Wanneer men nu nagaat wat het streven naar innovatie inhoudelijk betekent dan blijkt dat het proces van innovatie allereerst wordt gezien als een dynamisch

proces van technische aard, zij het dat er sprake is van een lange keten van

deelprocessen lopende van het uitvindingsmoment tot en met de (geslaagde)

introduktie in de gebruikswereld. In die keten zijn naast technisch-wetenschappe-lijke expertise ook niet-technische expertises van essentiële betekenis, die in

ope-rationeel teamverband moeten worden geïntegreerd 14. Daarbij wordt dan met

name gedacht aan financiële, ekonomische-, markt-, verkoop- en

distributie-aspekten en 'personele zaken', wat onder dat laatste dan ook mag worden

ver-staan. Veelbetekenend is, dat hierbij in het WRR-rapport wordt aangetekend, dat die (onmisbare) inbreng van niet-technische expertise in het innovatieproces aan-vankelijk stuitte op grote weerstand bij de 'onderzoekers', dat wil zeggen de

tech-nici en technologen'5. Intussen is men ,wel tot het inzicht gekomen, dat de

produ-cent de ekonomische-, financiële- en marktexpertise niet vroeg genoeg kan

inschakelen in het belang van het welslagen van het innovatieprojekt, dat hij onder handen heeft.

Dat strookt dan ook weer met de filosofie van de WRR, die erkent, dat de techniek bij industriële produktie en behoef ten bevrediging een belangrijke rol speelt maar waarschuwt tegen het overtrekken van het technische element, waaraan hij grote

maatschappelijke risiko's verbonden acht'6.

7. Argwaan

Toch is argwaan hier op zijn plaats, die gevoed wordt door de vaststelling, dat nergens in de vele dikke en dunne rapporten, nota's en verslagen met zoveel woorden gewag wordt gemaakt van industrieel ontwerpen en vormgeven, laat staan dat aan de industriële ontwerper een rol zou worden toebedeeld in het innovatieproces.

Die argwaan wordt alleen nog maar versterkt als men leest wat geschreven staat

over O(nderzoek) & O(ntwikkeling) of zo men wil R(esearch) & D(evelopment) als

men zich liever van het 'jargon' van de Innovatienota en de Commissie-Wagner bedient.

8. 0&0

Over de betekenis van industriëel onderzoek en ontwikkeling voor de innovatie

7

(10)

bestaat geen verschil van mening. Het WRR-rapport 18/1980 ziet daarin zelfs 'de kraamkamer van de innovatie'''.

De Innovatienota wijdt een uitvoerig hoofdstuk aan het 'totstandbrengen en

ondersteunen van vernieuwing vanuit de R & D-infrastruktuur ... "8. Wel wordt er

op gewezen, dat

0 & 0

in de 'proeffabriekfase' essentiëel zijn, maar dat zij slechts

een onderdeel in een keten zijn en dat er altijd een konfrontatie met de werkelijk-heid moet plaatsvinden in de vorm van een dialoog met niet-technici, met name met de ekonomische-, financiële- en markt-expertise om te komen tot een

evalua-tie en analyse van een idee of koncepevalua-tie van de 0 & O-organisatie'9.

9. Techniek niet overtrekken

Hoe belangrijk de technische research- en ontwikkelingsinspanning ook zijn voor de innovatie, toch moet men er zich kennelijk voor hoeden de inbreng daarvan te overschatten. In het jaarverslag van de Nederlandse Middenstandsbank over 1978 vond ik vermeld 'dat zeker 80% van alle innovaties niet het gevolg van technische research is maar van onderzoek van andere aspekten, waaronder de kommerciële en de algemeen leidinggevende'.

Het jaarverslag-1978 van de NMB vervolgt dan: 'Ook moet innovatie niet steeds

met het doen van uitvindingen worden geassocieerd. In verreweg de meeste

gevallen is innovatie niet meer dan het overnemen van een idee of het aansluiten

bij een trend'20. Daarmee nadert men dan tevens de gevarenzöne van het plagiaat,

waarop ik hieronder zal terugkomen (sub 33-35). 10. Kreatief kennis-klimaat

o

& 0 genereert kennis en ervaring (zo men wil 'know how') en is uitermate gediend met de kennis en ervaring van anderen. Deze bestrijken een breed terrein

van wetenschappelijke en technische disciplines. Voor het welslagen van de 0 &

O-inspanning is het van cruciaal belang, dat die kennis en ervaring ook toeganke-lijk zijn voor anderen, zodat men zich niet blind blijft staren op de mogetoeganke-lijkheden en verworvenheden van de eigen onderneming maar ook profiteert van de

weten-schappelijke en technische ontwikkelingen daarbuiten, dus ook die in het

buiten-land. Kennis is een produktiefaktor2'.

11. 'Industrial design'? Nowhere ...

Lezing van de diverse rapporten, nota's en verslagen heeft mij sterk de indruk

gegeven, dat innovatie en 0

&

O-inspanning in de denkwereld van de WRR, de

Commissie-Wagner en het Ministerie voor Wetenschapsbeleid eenzijdig toege-spitst zijn op de natuurwetenschappen en de techniek.

Daarbij valt het op, dat wanneer er in het kader van de beschouwingen over (technische) innovatie al bepaalde wetenschappelijke of technische disciplines met name worden genoemd en aan het woord worden gelaten, de belangrijke discipline van het industriëel ontwerpen en vormgeven (of zo men wil 'industrial design') er nergens of ternauwernood bij is.

Bij de bespreking van de 'generieke struktuurkomponent' (kostenpeil ten opzichte

van de naaste konkurrenten, infrastruktuur, algemeen kennis- en innovatiepoten-tiee!) legt het WRR-rapport 18/1980 er de nadruk op, 'dat men bij kennis- en innovatie-potentieel niet uitsluitend aan techniek en wetenschap moet denken,

maar ook aan organisatie van de produktie en de afzet (marketing)'22. Maar ook in

de beschouwingen, die in de diverse rapporten, nota's en verslagen aan deze beide

8

(11)

laatste komponenten gewijd zijn zal men tevergeefs naar de 'industrial design' zoeken.

12. Meubelindustrie

Even denkt men, dat de dageraad gaat gloren namelijk daar waar het WRR-rapport 18/1980 een 'Schets van enkele exemplarische bedrijfstakken' geeft en daarbij de (houten) meubelindustrie als voorbeeld van een ambachtelijke bedrijfs-tak bespreekt.

Deze bedrijfstakstudie is verricht met inbreng van 14 deskundigen uit de meubel-industrie, waaronder 12 representanten van de Nederlandse meubelfabrikanten maar ook 2 vakbonds-vertegenwoordigers. Zij legt de vinger op verschillende knelpunten waardoor deze industrie het aflegt tegen de buitenlandse (vooral Duit-se en ItaliaanDuit-se) meubelindustrie. Een van die knelpunten iS,dat het management zich te veel op de produktiekant en het technische aspekt richt en nauwelijks aandacht besteedt aan het modellenbeleid en het kreëren van een 'eigen gezicht' van de desbetreffende onderneming23.

Het bedenkelijke is, dat het WRR-rapport 18/1980 het ontbreken van een model-lenbeleid ziet als een falen van 'de marketing (waaronder de vormgeving)' zoals het WRR-rapport 18/ 1980 letterlijk zegt24.

13. Falend beleid

Het gaat hier in tegendeel om een falend ontwikkelings- en ontwerp-beleid, dat een breed multi-disciplinair terrein bestrijkt waarvan het ontwerp (of design-) beleid maar één aspekt is.

Het woord 'Design' komt nog één keer terug in het WRR-rapport waar op bladzijde 179/180 onder de 'lichte vorm' van interventie op sektorniveau onder andere wordt gesproken van 'bundeling en bevordering van "Design" , waarbij dan met name is gedacht aan de konsumentengoederen-industrieën (meubelen, schoenen, kleding, grafische produkten). Deze geborneerde zienswijze getuigt niet bepaald van een juist begrip voor het fenomeen industriëel ontwerpen en vormgeven. Of de Commissie-Wagner het te smalle pad van de WRR ten deze volgt is niet helemaal duidelijk. Zij heeft de belangrijkste kansen en bedreigingen voor de Nederlandse industrie in schema gebracht. De faktoren waarnaar die kansen en bedreigingen beoordeeld zijn heeft zij in drie rubrieken ingedeeld: externe faktoren, interne faktoren, performance kriteria. Onder de interne faktoren is de 'marketing' opgenomen, dus het afzetbeleid, met als sub-faktoren onder andere 'produktont-wikkeling (waaronder vormgeving, mode)'25.

14. Plaats van produkt-ontwerpen

Produktontwikkeling heeft stellig met marketing te maken maar niet alleen daar-mee en is niet (althans niet alleen) daaraan ondergeschikt. Onder de 'bedreigingen' van enige gevoelige bedrijfstakken (waaronder onder andere de meubelindustrie) rangschikt de Commissie-Wagner de (falende of onvoldoende) aanpassing van de produktie-organisatie aan marketingeisen. Niet alleen de produktie-organisatie moet aan de marketing-eisen worden aangepast maar ook het produkt. Produkt en produktie-organisatie moeten niet alleen naar de vraagzijde worden aangepast maar ook naar de zijde van de producent zoals Prof. Or

J.

Eekels ons leert. 'Een industriëel produkt moet. . . naar twee kanten funktioneren: het moet een so-ciaal-ekonomische funktie vervullen voor de gebruiker en het moet een bedrijfse-9

(12)

konomische funktie vervullen voor de fabrikant'26. Het beperkte en onsystemati-sche kader waarin het industriëel ontwerpen en vormgeven in de rapporten en verslagen wordt geplaatst als er zeer incidenteel sprake van is bergt ook het gevaar in zich, dat men 'industrial design' alleen maar benadert vanuit de iAvals-hoek van de zwakke of gevoelige bedrijfstakken, als ware zij een wonder-medicijn. Men verliest zo doende uit het oog, dat het hier om een basis-komponent gaat voor welhaast alle industriële produktie-aktiviteiten, niet alleen waar het gaat om de produktie van gebruiksgoederen (zoals instrumenten, apparaten, huishoudelij-ke artihuishoudelij-kelen enzovoort) maar ook bij de produktie van kapitaalgoederen (zowel roerend als onroerend, zoals machines, installaties, schepen, bruggen, gebouwen enzovoort).

15. Innovatiepersoneel

Hierboven, sub 11, was sprake van de sterke en eenzijdige toespitsing van de geraadpleegde rapporten, nota's en verslagen over industrialisatie en innovatie op de natuurwetenschappen en de techniek. Dat blijkt ook uit de personen aan wie een rol wordt toebedeeld of op wie het beleid gericht wordt of dient te worden. In de schets, die het WRR-rapport 18/1980 geeft van het proces van technische innovatie zal het volgens de WRR veelal 'van doorslaggevende betekenis zijn dat de produkten een kwaliteit bezitten waardoor zij gunstig afsteken tegen konkurre-rende produkten uit het buitenland'27. Hoewel die kwaliteit ook door niet-techni-sche aspekten bepaald kan zijn prijst het WRR-rapport ons land gelukkig omdat het 'over een groot aantal hoog-gekwalificeerde natuurwetenschapsbeoefenaren en technologen beschikt'. En wat is daarvan voor Nederland het bijzondere Voor-deel? Dat die hoog-gekwalificeerden 'stellig in staat zijn informatie over buiten-landse ontwikkelingen snel te doorgronden en toe te passen als de omstandighe-den dat toelaten'2a. Zou de WRR bij die 'omstandigheden' wellicht de mogelijkheid van inbreuk op bestaande oktrooien op het oog hebben? (Van andere vormen van geestelijke eigendom heeft de WRR, het zij hier en passant opgemerkt, althans blijkens zijn rapport 18/1980 geen weet). Van kreatief ondernemerschap gespro-ken ... !

Het is natuurlijk ook geen toeval, dat in het 'Verslag van een reeks interviews', dat de WRR in 1978 publiceerde onder de titel en gewijd aan 'Techniek en weten-schap als basis voor industriële innovatie', vrijwel uitsluitend wetenweten-schappers uit de wereld van de natuurwetenschappen en techniek aan het woord komen en in ieder geval geen enkele autoriteit op het gebied van de 'industrial design'29.

16. De ingenieurs

In hetzelfde beeld past de bijzondere aandacht, die de Innovatienota aan de raad-gevend ingenieurs en ingenieursbureaus geeft waar het gaat om de voor innovatie-processen noodzakelijke wisselwerking en kennisoverdracht tussen personen en groepen, die bij vernieuwingsprocessen betrokken zijn. De Innovatienota heeft speciaal de TH-ingenieurs op het oog al kent zij ook het bestaan van HTS-ingenieurs en de rol die zij vooral in de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) spelen30

• Het WRR-rapport 18/1980 ziet deze vooral als 'aanvankelijk geduchte rivalen' van pas-afgestudeerde TH-ingenieurs ... 3'.

De Innovatienota noemt de raadgevend ingenieurs bij uitstek vanwege hun rol niet alleen in de kennis-verwerving, maar ook in de kennis-overdracht en kennishandel, waaronder hun intermediair bij oktrooiëring en licentieverlening of -neming32.

(13)

'Ontwerpen voor de industrie' merkt op dat ingenieurs als konstrukteurs van pro-fessionele produkten en kapitaalgoederen doorgaans, binnen de traditie, een hogere prioriteit geven aan het technisch funktioneren dan aan aspekten van vormgeving en gebruik (bladzijde 45).

17. Welke (andere) externe deskundigen?

De Innovatienota spreekt hier en daar wel van (andere) externe deskundigen, spe-cialisten en adviesbureaus uit de dienstensektor, maar ik heb nergens kunnen ontdekken of zij daarmee iemand of iets anders op het oog heeft dan marketing-adviseurs, organisatie-adviesbureaus, software-bureaus en juridische en fiskale specialisten33. Van de beroepsverenigingen noemt de Innovatienota dan ook alleen het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en de Nederlandse Ingenieursvereniging, naast de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging34.

De Commissie-Wagner laat meer ruimte voor de inschakeling van anderen dan natuur-wetenschappers en technici door bij het onderzoek van kansrijke gebieden en de uitwerking daarvan een groot gewicht toe te kennen aan onder anderen 'deskundigen en adviseurs uit het desbetreffende aktiviteitenveld'35. Ofschoon ook hier geen nadere konkretisering wordt gegeven, is er ook geen sprake van de beperking, die WRR-rapport en Innovatienota in dit opzicht kennen.

18. De vergeten ontwerpers

Met name is het mij hier te doen om de kennelijk vergeten maar voor de ware innovatie onmisbare specialisten, die de industriële- of produktontwerpers zijn en waarvan de meesten georganiseerd zijn in de Kring Industriële Ontwerpers (KIO) te Amsterdam. De KIO kent verschillende kategorieën leden, waaronder lid-ontwer-pers (per 1.1.1983 107). Van de 88 produktontwerpers zijn er 43 zelfstandig (free-lance) ontwerper en 45 bedrijfsontwerper.

Van de 31 textiel- en modeontwerpers zijn er 18 zelfstandig en 13 bedrijfsontwer-per. Zowel onder de produktontwerpers als onder de textiel- en modeontwerpers zijn er enkelen, die bedrijfsontwerper zijn als deeltijdbaan.

Onder de lid-ontwerpers zijn er ten minste 8 (mede) in het onderwijs werkzaam. Van de 80 ontwerpers, die gewoon- of erelid zijn, is meer dan de helft free-lance werkzaam en ten minste 6 in het onderwijs.

De verhoudingen liggen in Nederland dus iets anders dan bijvoorbeeld in de Bonds-republiek Duitsland, waarvan Udo Bauer (industrieel ontwerper te Nürnberg) ons in zijn bijdrage in 'Ontwerpen voor de industrie' meedeelt, dat ongeveer 80% van de ontwerpers in vaste dienst zijn (van ondernemingen of ontwerpbureaus) en onge-veer 20% free-lance36.

De inschakeling van free-lance ontwerpers behoeft niet alleen een kostenkwestie te zijn, maar kan, ook bij ondernemingen met een eigen ontwerp-afdeling, dienen om bedrijfsblindheid te voorkomen.

De Innovatienota ziet als funkties van ingenieurs-bureaus afgeleid van de hoofd-funkties, vooral bij kleine en middelgrote ondernemingen (KMO), zowel in de ver-kenningsfase bij technologische innovatie als bij de uitwerking het fungeren als schakel tussen opdrachtgever en externe deskundigen3'. Zonder af te dingen op het belang van de raadgevende ingenieursbureaus in dit opzicht, wil ik er toch op wijzen, dat een dergelijke belangrijke rol ook toekomt en zeer wel toevertrouwd kan worden aan industriële ontwerpers, die daarvoor aan Technische Hogeschool of Akademie speciaal multidisciplinair zijn opgeleid en geïndoktrineerd om hun

(14)

...

' H " " " _

veelzijdige en coördinerende inbreng in team-verband te leveren.

Het is een bedenkelijke lacune in de diverse rapporten, nota's en verslagen, dat aan de industriële- of produktieontwerpers met stilzwijgen voorbij wordt gegaan. Het is evenmin in het belang van een nieuw industriëel elan of van het welslagen van het innovatiestreven, dat men zelfs geen blijk geeft weet te hebben van het bestaan van zoiets als een opleiding tot industrieel- of produktontwerper, ofschoon dergelijke opleidingen al jarenlang bestaan op het niveau van universitair of hoger beroepsonderwijs.

19. Opleiding

Dat komt al heel frappant tot uitdrukking waar sprake is van de bronnen van de kennis, het kennispotentieel, waaraan zo'n groot belang wordt gehecht in het innovatieproces en met name waar sprake is van het onderwijs.

De Innovatienota 1979 is daarin meer expliciet dan het WRR-rapport 18/1980.

Zij ziet met name de Technische Hogescholen als 'kreatieve kennisbronnen' en ontwerpt daarvoor en voor enkele andere instellingen een struktuur van transfer-punten voor kennis.

Van het onderwijs verwacht de Innovatienota, dat het voorziet in 'mensen, die in staat zijn om tijdig marktbehoeften te herkennen en die daar met technisch vernuft op weten in te spelen'. Het onderwijs moet de mensen vertrouwd maken met technologie en technologische ontwikkelingen, waar zij kreatief mee moeten leren omgaan. Aan de studenten moet een innovatie-gerichte attitude worden bijge-bracht. Zowel met het oog op de doorstroming van kennis, als in het belang van aansluiting op de praktijk van het bedrijfsleven worden stages van studenten bepleit en wordt gewezen op de speciale rol, die buitengewoon hoogleraren kun-nen spelen en de wenselijkheid van adviseursschappen van docenten3

".

Uit niets blijkt, dat de Innovatienota zich er van bewust is, dat het hier niet meer gaat om de vervulling van een wensdroom maar om een plaatje dat al jaren in de realiteit is omgezet: op het niveau van het hoger wetenschappelijk onderwijs in de Tussenafdeling van het Industriëel Ontwerpen van de TH te Delft (sedert 1969) en op het niveau van het hoger beroepsonderwijs in verschillende regionaal versprei-de Acaversprei-demies, waarvan versprei-de bekendste zijn versprei-de Acaversprei-demie Industriële Vormgeving

Eindhoven (sedert 1949), de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te

's-Gravenhage (sedert 1950) en de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam (sedert

1955).

Het WRR-rapport, verschenen na de Innovatienota, ziet als één van de vele taken

van de overheid, gerubriceerd in de paragraaf gewijd aan 'Een toekomstbeeld van

regionale specialisatie' (31.5) 'het bevorderen van een aanpassing in de oplei-ding'39, maar wanneer zij dan verderop beschrijft wat de specialiteiten van de Nederlandse TH's zijn, dan ligt bij Delft de nadruk op instrumentatie,

micro-elec-tronica en signaalverwerkingsalgoritmes. Wat de ingenieursopleiding betreft gaat

het 'om de techniek en de praktijk ... met een zo hoog mogelijk niveau van theoretische kennis die voor de praktijk relevant is ... Het konstrueren en laten funktioneren van technische apparatuur en produktiesystemen vereist gedegen praktische kennis, met name ook in bedrijfsvoering en management op en boven de bedrijfsvloer' .

Aldus het WRR-rapport 18/1980, dat wijst op richtingen bedrijfskunde en

bedrijfsekonomie verbonden aan de drie TH' s, dus ook aan de TH Delft. Maar geen woord over de hierboven al genoemde Tussenafdeling van het Industriëel Ontwer-12

(15)

I

I

---~-'

I

pen, waar juist dat accent op bedrijfsvoering en management wordt gelegd, in tegenstelling tot de opleidingen aan de Academies waar het accent meer ligt op het kreatieve ontwerpen van gebruiks- en kapitaalgoederen en van de presentatie daarvan4o.

De Commissie-Wagner stelt in de 'Conclusies en aanbevelingen' van haar rapport

'Een nieuw industrieel elaï,', sub 15, dat de afstemming van het onderwijs op het

bedrijfsleven dient te worden verbeterd. Blijkbaar heeft zij daar het technische beroepsonderwijs mee op het oog waarvan zij vindt dat het een andere status moet krijgen, met name door het hanteren van andere selectiekriteria, zoals krea-tiviteit, handvaardigheid, technische belangstelling en wiskundige aanleg. Indien de Commissie-Wagner ook gedacht heeft aan het hoger beroepsonderwijs en aan het onderwijs aan de TH's, wat niet duidelijk blijkt, dan is die desbetreffen-de aanbeveling bij voorbaat in vervulling gegaan in het ondesbetreffen-derwijs aan desbetreffen-de TH Delft en de bovengenoemde Academies. Ook het pleidooi van de Commissie-Wagner voor de stimulering van nevenwerkzaamheden van hoogleraren en hun staf is niet aan dovemansoren gericht; menig docent blijft ook als ontwerper of adviseur werkzaam en is bij voorbeeld in plagiaatzaken als deskundige zeer gezocht. Dat

geldt trouwens ook voor docenten, verbonden aan Academies".

De Commissie-Wagner noemt als een van de knelpunten bij het hoger

beroepson-derwijs het gebrek aan moderne outillage op de scholen42. Ik weet uit eigen

aan-schouwing dat dit niet geldt voor de Akademie Industriële Vormgeving Eindhoven

en slechts in mindere mate voor de Gerrit Rietveld Akademie. Voor de

Tussenaf-deling van het Industriëel Ontwerpen van de TH Delft ligt hier al helemaal geen

probleem. Er zijn bovendien ook nog de stages, ingebouwd in het

onderwijs-programma, die uiteraard bij voorkeur in producerende bedrijven worden doorge-bracht.

20.

Andere kennisbronnen

Behalve de kennisbronnen gelegen in de externe adviesbureaus en het onderwijs, kennen de rapporten, nota's en verslagen ook nog vele andere kennisbronnen als daar zijn:

- de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk

Onder-zoek (TNO), bij de wet geregeld, met talloze onderhorige instituten;

- de Rijksnijverheidsdienst;

- Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen;

- Industriëel Dienstencentrum.

AI deze instellingen hebben - de een meer dan de ander - het industriëel ontwer-pen zo niet in hun vaandel geschreven, dan toch in hun dienstenpakket opgeno-men.

De TNO, die haar hoofdtaak omschrijft als praktijkgericht onderzoek en kennis-overdracht ten behoeve van de samenleving, waarbij wordt ingespeeld op de veranderende maatschappelijke behoeften, heeft dank zij nieuwe initiatieven van de laatste jaren voor de verschijning van de Innovatienota (1979) zich ook

gewor-pen op de aktiviteit van 'integrale ondersteuning van het bedrijfsleven bij

produkt-ontwikkeling inklusief de evaluatie van produktenpakketten, vormgeving,

kleur-stelling en dergelijke'43; voor zover ik heb kunnen nagaan de enige plaats in de

Innovatienota van 286 bladzijden waar gewag wordt gemaakt van iets wat

zweemt naar 'industrial design' al is deze natuurlijk met 'vormgeving, kleurstel-ling, en dergelijke' niet bekeken!

(16)

TNO zelf is over haar dienstenpakket en het kader waarin die diensten kunnen worden verleend gelukkig meer expliciet. Haar bemoeienissen met industriële innovatie zijn thans ondergebracht in Instrumentum TNO, Delft. Blijkens haar des-betreffende brochure is zij bij industriële innovatie (als bedrijfskundig gebeuren vaak 'a risky affair ... ') uit op een systematische aanpak van de

produktontwik-keling met volledige integratie van alle aspekten, niet alleen de technische, maar ook zulke als: industrial design, ergonomics, product software, electronic designs, designs for serial and mass productions, the production of prototype and pilot series, graphic design and presentation ... 44.

Mag men het WRR-rapport 18/1980 geloven, dan levert de organisatie en het funktioneren van TNO heel wat problemen op (zij somt er 9 op) vooral naar de

kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) toe, waarover hieronder, sub 21,

nader'5.

21. 0 en 0 grote ondernemingen

Zeer belangrijke bronnen van 0 en 10-en van kennis-potentieel zijn de ondernemin-gen zelf, waarbij evenwel een ondèrscheid moet worden gemaakt tussen de grote ondernemingen enerzijds en de KMO anderzijds.

De Innovatienota merkt op dat het beeld van de 0 en 0 (R en 0) in de Nederlandse

industrie grotendeels wordt bepaald door de 'grote vijf' die van de 0 en O-uitga-ven in de partikuliere sector ruim

70%

voor hun rekening nemen; het WRR-rapport

18/

1980

komt voor de 6 grootste Nederlandse ondernemingen op ongeveer

80%

46

.

Onder die groten behoort onder andere Philips Gloeilampen Fabriek N.V.,

waarvan alom bekend is, dat zij er een afzonderlijke, belangrijke afdeling 'industrial design', de Concern Industrial Design Centre (CIDC) onder leiding van een bekende

(Amerikaanse) industrieel ontwerper op na houdt. Van de openbare nutsbedrijven is het bekend, dat bij voorbeeld het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie (PTT), een van onze grootste werkgevers, veel Oen O-potentieel in huis heeft, waaronder een afzonderlijke Dienst Esthetische Vormgeving (DEV).

22. KMO

Ook al is het 0 en O-potentieel zelfs van de grote ondernemingen niet oneindig en brengen de hoge kosten van innovatieprojekten grote risico's met zich mee (en daardoor een afnemende geneigdheid zich op nieuwe terreinen te begeven) toch is men het er wel over eens, dat de KMO wat dat betreft kwetsbaarder is en veel meer op hulp en inbreng van kennis van buitenaf door informatie en kennisover-dracht is aangewezen. Onder KMO verstaat men doorgaans de ondernemingen met minder dan 500 werknemers'ISterke punten van de KMO acht men de grotere flexibiliteit, de aanwezigheid van individuele inventiviteit (soms van vader op zoon ... ) en de grotere mogelijkheden en aantrekkelijkheid van specialisatie.

Belemmerende faktoren bij de KMO zijn een nauwe horizon, de kleinschaligheid, een falen in het 'bijbenen' van het tempo van de technische vernieuwing in de grote industrielanden, het ontbreken van deskundigheid om een vraagstelling goed te formuleren of antwoorden te interpreteren, de kostenfaktor, een psycho-logische faktor (een weerstand tegen bemoeienis van derden of 'drempelvrees') en ten slotte een tekort aan weerbaarheid tegenover de grotere ondernemingen47

• Ondanks deze hinderpalen zijn er in Nederland talloze KMO, die er een eigen 'in-dustrial design' -afdeling op na houden met daaraan verbonden een of meer indus-triële ontwerpers. Men vindt deze zowel in de kapitaalgoederenindustrie (schepen,

(17)

I

I

I

---~~'

I

1

-wagon bouw, kranen, hoogspanningsmasten enzovoort) als in de

gebruiksgoede-ren-industrie (zoals metalen en houten huishoudelijke artikelen, glas- en

plastic-waren, metalen en houten huis- en kantoormeubelen, tapijten, kachels, lampen,

kopieer-apparatuur enzovoort). Voorbeelden zijn Océ van der Grinten, Gispen

+

Staalmeubel B.V., Ahrend B.V., Fokker, DAF en Brabantia.

Talrijker zijn nog de KMO, die zich bedienen van de adviezen en ontwerpen van zelfstandige free-lance ontwerpers of ontwerpbureaus waarover wij in Nederland te kust en te keur op alle terreinen van de nijverheid beschikken, vaak van interna-tionale bekendheid.

Men erkent algemeen, dat een aanmerkelijk deel van de technische innovaties afkomstig is van de KMO en de KMO van grote betekenis is bij het streven naar

vernieuwing, niet alleen van technische of technologische aard.

Dat is ook de ervaring in het buitenland, zoals de Innovatienota aan de hand van

publikaties uit vele industrielanden konstateert48

23. Informatie

24.

Wie op de kennis van buitenaf aangewezen is moet daarover natuurlijk wel

geïn-formeerd zijn en daar toegang toe hebben. Dat geldt vooral voor de KMO, maar

ook voor de grote bedrijven met een eigen Oen O-apparaat, dat ook niet alwetend kan zijn.

Ook wat die informatie betreft liggen de grote bedrijven voor op de KMO, onder

andere doordat de transferpunten voor haar toegankelijker zijn, wat in het

bijzon-der geldt voor de universiteiten en technische hogescholen, in minbijzon-dere mate voor TNO, hoewel daar weer andere bezwaren tegen bestaan, zoals hierboven

aange-stipt'9.

Er is wat de KMO betreft een duidelijke behoefte aan toegang tot elders ontwik-kelde innovatie via (al of niet exclusieve) licentie en verwerving van 'know-how' en tot gestruktureerde informatie ten behoeve van toepassing. Er zijn nu eenmaal ondernemers, die 'de weg naar een specialist niet kunnen ontdekken, of die niet in staat zijn fundamentele kenniselementen naar toepassing te vertalen', aldus het

WRR-rapport 18/198050 Dat geldt a fortiori voor het specialisme 'industrial

design' en de gespecialiseerde industriële ontwerpers. Beiden zijn onmisbaar voor

een innoverend ontwerp-beleid. Hoe komt het, dat nog te veel ondernemingen daarover onvoldoende geïnformeerd zijn en worden?

Informatie over i.d.

Dat kan maar voor een klein deel toegeschreven worden aan de omstandigheid,

dat een organisatie van industriële ontwerpers, zoals die nu bestaat in de Kring

Industriële Ontwerpers, al opgericht in 1951, maar moeizaam van de grond is

gekomen en pas sedert juni 1982 over een volwaardig gemustreerd en

lezens-waardig informatief tijdschrift ('Bulletin') beschikt.

Veeleer is het de overheid die hier ernstig in gebreke is gebleven.

De Minister van Wetenschapsbeleid, verantwoordelijk voor de Innovatienota van

oktober 1979 verkondigde nog in de krant IV 79, verschenen bij gelegenheid van

de eindexamenexpositie van de Akademie Industriële Vormgeving Eindhoven in een interview het volgende letterlijk:

15

'Industriële vormgeving is een wezenlijk aspekt van het op de markt brengen

van ieder nieuw produkt, dat is steeds meer gaan gelden. Ik denk dat de

(18)

de industriële vormgeving verwaarloosd zou worden.'

Maar in de Innovatienota wordt dit essentiële aspekt praktisch doodgezwegen.

In zijn voorwoord tot het boek 'Ontwerpen voor de industrie' (waarin opgenomen

de katalogus van de gelijknamige tentoonstelling over industrieel ontwerpen en

vormgeving, in 1982 georganiseerd door het Bonnefantenmuseum, Maastricht),

schrijft de toenmalige Minister van Economische Zaken, Dr. J.C. Terlouw: 'In een tijd waarin de begrippen innovatie en kwaliteit een steeds grotere rol

moeten spelen in de nederlandse industrie, wordt (sic!L.) ook het begrip

indus-triëel ontwerpen en vormgeven aktueel. Het is verheugend dat dit onderwerp meer en meer in de belangstelling komt, niet in de laatste plaats bij het Neder-landse bedrijfsleven'.

Als deze late ontdekking met de realiteit overeenstemt kunnen wij met een gerust hart zeggen dat die opkomst van belangstelling voor industriëel ontwerpen niet

aan de overheid te danken is. In tegendeel, zij heeft door in 1976 de subsidies van

de Ministeries van Economische Zaken (destijds Minister Drs. R.F.M. Lubbersl.

van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en van Volkshuisvesting en Ruim~

telijke Ordening (samen een povere

f

295.000,-) aan de Stichting Industriële

Vormgeving op te zeggen een belangrijk en onmisbaar transferpunt van kennis en informatie noodzakelijk voor de innovatie 'om zeep' geholpen. Met het

faillisse-ment van de SIV in februari 1976 ging ook het tijdschrift 'Vorm', uitgave van die

Stichting, ter ziele. Door deze gang van zaken is er niet alleen een lacune in de informatie- en kennisoverdracht ontstaan naar het bedrijfsleven toe, maar ook naar de industriële ontwerpers en zelfs naar het publiek toe, om van de individuele uitvinders nog maar te zwijgen, waarvan de 'opvang' de Innovatienota zo ter harte gaatS'.

Die nota geeft er intussen nergens blijk van zich van een lakune op dit punt bewust te zijn.

Dat ligt een beetje anders in het WRR-rapport 18/1980, maar vraag niet hoe ...

Ergens weggestopt in een voetnoot kan men na een intensieve speurtocht de volgende passage lezen:

'Het gemis van een centrum voor industriële vormgeving doet zich toch gevoelen. De opheffing indertijd van het Centrum (?L.) voor industriële vormge-ving vechten wij hier niet aan, maar in de lakune is toch onvoldoende voor-zien'S2.

Ik geloof dat Wim Crauwel (bekend ontwerper en thans als hoogleraar verbonden

aan de Tussenafdeling van het Industrieel Ontwerpen van de TH te Delft) in 1979

al en thans nog steeds gelijk heeft zeggende in een interview met de Volkskrant: 'Op het moment dat ze (het Ministerie van Economische Zaken; L.) ongeveer één miljoen vrij gingen maken voor het opzetten van een bureau voor techni-sche innovatie, onttrokken ze de subsidie aan het Instituut voor Industriële Vormgeving. En waarom? Omdat het denken over innovatie een ontzettend beperkt denken is bij ekonomen, die niet in de gaten hebben dat design (vorm-geving) nu juist een van de meest belangrijke faktoren is bij een groot a,iJfltal

industrieën, om juist daar dat stuk innovatie te pakken's3. ..

Ik wil niet zo ver gaan als A.A. (Loek) van der Sande (direkteur van Total Design, Amsterdam en Sekretaris-Generaal van de I.C.S.I.D., Brussel) die in zijn bijdrage in 'Ontwerpen voor de industrie' onder andere stelt:

16

'Er zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse overheid ook maar het geringste benul heeft van de mikro- of makro-betekenis van industriële vormgeving,

(19)

gezien het volstrekte ontbreken van enig beleid op dit gebied'54.

Maar het geeft toch wel ernstig te denken, dat de advies-instanties van de rege-ring blijkens haar nota's, rapporten en verslagen niet of nauwelijks weg weten met het industrieel ontwerpen en vormgeven en dat de cruciale betekenis daarvan voor de innovatie maar langzaam tot de lagere regerings-regionen doordringt. Dan kan het ook nauwelijks verbazing wekken, dat bij gebreke van gerichte informatie over en promotie van industrieel ontwerpen en vormgeven er over het wezen daarvan nog allerlei misvattingen, vooral in het bedrijfsleven, bestaan.

25. Industrial Design

Volgens de laatste definities van 'industrial design' opgesteld door de Internatio-nal Council of Societies of Industrial Design (lCSID, Brussel) is industrial design:

'A creative activity whose aim is to determine the formal qualities of objects produced by industry.

These formal qualities include the external features but are principally those structural and functional relationships which convert a system to a coherent unity both from a point of view of the producer and user.

Industrial design extends to embrace all aspects of human environment which are conditioned by industrial production' .

Industrieel ontwerpen en vormgeven houdt al lang niet meer op bij de uiterlijke vorm, bij 'styling', bij het omhangen van een esthetisch 'jasje' om een door tech-nici gekonstrueerd funktioneel object. Industrieel ontwerpen en vormgeven is een multidisciplinair gebeuren ter optimalisering van een produkt zowel naar de produ-cent als naar de gebruiker toe.

De vele aspecten van industrieel ontwerpen en vormgeven kan men goed aflezen aan de kriteria, die in de Bondsrepubliek Duitsland gehanteerd worden bij de jaar-lijkse jurering van de 'Gute Industrieform' ter gelegenheid van de Hannover Mes-se:

- nuttigheid en praktische bruikbaarheid - veiligheid

- lange levensduur en overeenkomstige stilistische levensduur - ergonomische aanpassing

- geen imitatie of plagiaat ~ - milieuvriendelijkheid

- afleesbaarheid van funktie of gebruik

- overtuigende strukturele opbouw; herkenbaarheid en konsistente toepassing van ontwerpprincipes; kernachtige en heldere toepassing van vormelementen - logische vormgeving met betrekking tot materiaal, fabrikageproces, gebruik en

onderhoud55

Vaak strekt de bemoeienis van de industrieel ontwerper zich ook uit tot de verpak-king en presentatie van het produkt en tot de 'corporate identity' (huisstijl) van de producent.

Industrieel ontwerpen en vormgeven is een zaak van teamwork en slaagt het best als het ingebed is in de hele bedrijfsvoering en geschiedt op direktie-niveau onder leiding van een projektleider of koördinator met beslissingsbevoegdheid.

De industrieel ontwerper is evenmin als de ingenieur een duizendpoot, allesweter of medicijnman, maar een multidisciplinair en praktijkgericht opgeleide kreatieve figuur. Het is hier niet de plaats om dieper op de genoemde en niet genoemde aspekten van industrieel ontwerpen in te gaan. Een recente goede introduktie in

(20)

~---===-~~

__

~~Ea~ . . .u~

________

~"~~

______

~U.,,~~llf

deze materie is te vinden in het rijk gemustreerde boek 'Ontwerpen voor de indus-trie'56.

26. Overheid

Het is dringend noodzakelijk, dat de overheid langs alle mogelijke wegen in Inno

-vatienota, WRR-rapport 18/1980 en verslagen van de Commissie-Wagner aan-gewezen, het industrieel ontwerpen en vormgeven in het kader van het produkt-ontwerpen in het belang van de innovatie positief gaat bevorderen. De huivering bij het bedrijfsleven om een beroep te doen op industriële ontwerpers moet zo snel mogelijk overwonnen worden en de industrieel ontwerper moet waar mogelijk ingeschakeld worden als 'missing link' tussen wetenschapper, ingenieur, kunste-naar en gebruiker om Dr. N. Franken te citeren, verbonden aan de N.V. Industrie-bank LlOF, Maastricht, een van de gangmakers van de tentoonstelling 'Ontwer-pen voor de industrie'57.

Het is te hopen dat de overheid haar kans om hieraan daadwerkelijk, dus met een substantieel subsidie, bij te dragen niet ongebruikt voorbij zal laten gaan als er dank zij initiatieven uit het bedrijfsleven en die van de industriële ontwerpers spra-ke zal zijn van de oprichting van een promotie-organisatie industrieel ontwerpen. De overheid dient hier voor te gaan, belanghebbenden zullen dan ongetwijfeld volgen.

27. Buitenland

Dat is ook een kwestie van zelfbehoud want Nederland ligt wat dat betreft ver ten achter bij het buitenland, vooral bij de Bondsrepubliek Duitsland en Groot-Brittan-nië.

De Bondsrepubliek Duitsland kent in verschillende steden (onder andere Darm-stadt, Berlijn, Essen, Stuttgart) centra voor industriële vormgeving en verschillen-de goeverschillen-de tijdschriften gewijd aan industriële vormgeving, waaronverschillen-der Form. Engeland kan bogen op een Design Council te Londen, die een druk bezocht Design Centre te Londen exploiteert met een filiaal in Glasgow en een showroom te Cardiff (200 medewerkers: budget US

$

15.000.000). Ook daar diverse tijdschrif-ten, waaronder Design, uitgave van The Design Council.

Deze heeft onlangs samen met de Crafts Council een genlustreerde design-krant voor de schooljeugd gestart (Designing) uit de terechte overweging, dat het ver-trouwd maken van de bevolking met 'industrial design' al op school moet begin-nen.

Frankrijk kent een Institut National de la Propriété IndustrielIe (lNPI) en een Centre de Création IndustrielIe (CCI) in het bekende Centre Georges Pompidou, Parijs (90

medewerkers, budget DM 3.500.000).

Japan heeft een Industrial Design Promotion Organisation met een budget van US

$

200.000 en een Design Foundation te Osaka met een budget van

$

1.000.000.

De Deutsche Demokratische Republik heeft in Oost-Berlijn een Amt für Industriëlle Formgestaltung (200 medewerkers; budget 750.000 Ostmark)58.

Het sukses dat de Scandinavische landen en Finland wereldwijd, ook in Nederland, hebben gehad en deels nog hebben met de vormgeving van (houten) meubelen en allerlei gebruiksvoorwerpen is alom bekend. Mede dankzij van overheidswege gesteunde promotie is zij een begrip geworden en bepalend voor het 'gezicht' van de produkten uit die landen en voor menige producent van meubelen, serviesgoed, bestekken, kleding en bekledingsstoffen en wat dies meer zij.

(21)

28. Prijzen en predikaten

Naast organisaties en centra ter promotie van 'industrial design' kennen verschil-lende landen ook prijzen en predikaten, die officiëel en met enige 'show' periodiek worden toegekend.

De BRD kent de reeds genoemde onderscheiding 'Die gute Industrieform', maar ook een 'Bundespreis gute Form'.

Engeland is wat predikaten betreft bijzonder rijk gezegend. Jaarlijks worden

'De-sign Council Awards' en 'The Duke of Edinburgh's Designer's Prize' toegekend.

Engeland kent ook het 'Designlabel' waarvan gebruiksvoorwerpen mogen worden

voorzien, die de Design Council heeft getest en goed bevonden wat de

'design'-kwaliteit betreft.

Italië kent de 'Compasso d'Oro' als prijs en legt het accent meer op instellingen als een Biennale of Triennale met geldelijke steun van bedrijfsleven en overheden.

België heeft een Design Centre te Brussel en kent de 'Signe d'Or'.

29. Prijsvragen

Naast prijzen en predikaten kent men in het buitenland ook het instituut van de

prijsvragen ter stimulering van het industriële ontwerpen. Zo schreef in 1982 de Franse Ministère de la Culture een internationale prijsvraag voor kantoormeubelen uit (10 prijzen van samen 400.000 francs en het vooruitzicht op opdrachten van de staat voor 30 miljoen francs).

In Engeland heeft The Design Council zelfs een 'Schools Design Prize'

uitgeschre-ven die open staat voor leerlingen van 'secondary schools' en 'sixth form colleges' uit het hele Verenigd Koninkrijk.

Onlangs werd bekend gemaakt dat de Engelse overheid op het punt stond een verdere [ 7 m (!) ten goede te laten komen aan de 'Funded Consultancy Scheme operated by the Council's design Advisory Service', mede uit erkenning 'how essential design had been to Britain's recovery after the war ... '59.

30. En Nederland?

Wat heeft Nederland daar tegenover te stellen? Bitter weinig. Wij kennen de Kho Liang Ie-prijs 1979 van de Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst en in 1980 voor het eerst aan een industrieel ontwerper (Bruno Nienaber van Eijben, Boxtel) toegekend.

In 1982 heeft men nieuw leven ingeblazen in de Koning Willem I-prijs, die jaarlijks wordt toegekend door een Stichting gelieerd met Nederlands Fabrikaat (voorzitter thans Dr. W. Duisenberg) en uitgereikt aan 'ondernemingen die 6f een bijzondere prestatie hebben geleverd, 6f de exportbevordering bijzonder hebben gediend, 6f bijzonder innoverend bezig zijn geweest of opgevallen zijn door een bijzondere organisatie of een produktie-prestatie'. Dus niet alleen voor innovatie-prestatie, laat staan alleen voor industrieel ontwerpen. Op het Engelse voorbeeld geïnspi-reerd was de bedoeling Prins Claus tot erevoorzitter van de Stichting te benoemen en de uitreiking te doen geschieden door Prins Claus (als opvolger in dit opzicht van Prins Bernhard)60.

31. Kosten van i.d.

Voorzover wij dat nog niet wisten zal het uit de Innovatienota, het WRR-rapport 18/1980 en de verslagen van de Commissie-Wagner duidelijk zijn geworden, dat innovatie in het algemeen en produkt-ontwikkeling (industrieel ontwerpen

daaron-19

(22)

der begrepen) in het bijzonder, een miljoenen kostende affaire is, nog afgezien van de financiering van de kennis en infrastructuur (zoals onderwijs, laboratoria en

andere instituten voor onderzoek). Ook wanneer het overheidsbeleid ten deze

wordt omgebogen van een steunbeleid naar een stimuleringsbeleid, zoals de Com-missie-Wagner in 'Een nieuw industrieel elan' bepleit, ontkomt die overheid er niet aan daaraan miljoenen ten koste te leggen. Dat kan niet blijven bij een overheids-steun van 5% van de totale overheidsmiddelen voor 0 en 0 ten bate van de industrie, gezien tegenover een overheidssteun in het Verenigd Koninkrijk en in de Verenigde Staten, die globaal 40-45% bedraagt der totale overheidsmiddelen voor onderzoek, cijfers te vinden in het WRR-rapport 18/1980 (blz 299). Die overheidssteun zou opgevoerd moeten worden naar tenminste 15% voor een

aantal stimuleringsmaatregelen, naar de Innovatienota heeft becijferd (blz. 75).

Graag of niet: het is gewoon een 'must' dat die gelden er komen.

Zij zijn er trouwens ook wel. NRC Handelsblad heeft in haar editie van 5.9.1979

eens een opsomming gegeven van de talloze potjes waar de overheid direkt of indirekt voor innovatie over beschikte voor 1980; ik kom welgeteld op

f

792.300.000. Daar zal in 1982 en 1983 ongetwijfeld het nodige afgegaan,

maar ook bijgekomen zijn. De miljoenen overheidsgeld gestopt in niet (meer)

levensvatbare bedrijven kunnen niet beter 'omgebogen' worden dan naar de

inno-vatie. En dan zijn nog niet de grote bedragen meegeteld, die het bedrijfsleven zelf in innovatie en produktontwikkeling investeert: een kostbare en ook tijdrovende

aangelegenheid. Kortom: geld genoeg voor een importante subsidie aan de sub

26

bedoelde nieuw op te richten promotie-organisatie!

32. Plagiaat

Bij alle belemmeringen en drempels, die innovatie bemoeilijken en die men ruim-schoots opgesomd vindt in de hier besproken nota's, rapporten en verslagen, is er één verschijnsel dat nauwelijks de aandacht heeft gekregen maar dat een duidelijk anti-innoverend karakter draagt: de plaag van plagiaat of namaak. Plagiaat kan maken dat miljoenen investeringen tevergeefs worden verricht. Het eerste slacht-offer is de onderneming waarvan het met veel moeite en kosten ontwikkelde produkt wordt nagemaakt waardoor de hoge investeringen niet terugverdiend kunnen worden. De plagiator die zich hoge investeringskosten heeft bespaard, kan met zijn verkoopsprijs de nagemaakte produkten onderbieden en zo de markt afromen. Doorgaans is de namaak ook kwalitatief de mindere van het origineel en vaak wordt de fabrikant van het originele, geïnnoveerde produkt daarop door het onwetende publiek aangekeken. Namaak schiet ook in dit opzicht tekort, dat een

goed ontworpen origineel produkt altijd een verrassing, een 'geheim' in zich heeft,

dat in het produkt van de imitator ontbreekt, zodat de namaak het grootste deel van zijn spanning en zeggingskracht ontbeert; wat een oorspronkelijk produkt was

wordt grauwen middelmatig, zoals Ir. J. Jacobs (hoofd kreatieve groep Gispen

+

Staalmeubel B.V., Culemborg) zo treffend analyseert6'.

De fabrikant, die aldus door plagiaat als het ware bestolen wordt is ontmoedigd en vaak ook financieel niet meer in staat de grote investeringen vergende produktver-nieuwing te kontinueren. Uiteindelijk is het publiek de dupe, doordat het aldus vaak een kat in de zak koopt en door verschraling van de keuzemogelijkheden. Kortom: het innovatie- en designklimaat wordt door plagiaat ernstig verziekt, wat een groot maatschappelijk kwaad is. Plagiaat kan de nekslag voor innovatie zijn.

(23)

I

1I

33. Bestrijding plagiaat

De innoverende ondernemer kan het beste geholpen worden door hem een tijdelijk produktie- en handelsmonopolie te verlenen, dat hem in staat stelt zich plagiaat of namaak van het lijf te houden en zo zijn investeringen terug te verdienen.

Een monopolie als hier bedoeld kan naar Nederlands recht op verschillende manie-ren zeker gesteld worden: in aanmerking komen het octrooirecht, recht van teke-ning of model, auteursrecht, merkenrecht, en het 'gemene' recht met de aktie uit

onrechtmatige daad (art. 1401 Burgerlijk Wetboek).

Gezien de technische en technologische invalshoek van de Innovatienota kan het geen verbazing wekken, dat van al deze beschermingsmiddelen alleen het octrooi-recht daarin aan bod komt en zij het vanzelfsprekend vindt, dat 'speciale aandacht

wordt geschonken aan de individuele uitvinder's2.

34. Octrooirecht

Natuurlijk zijn het octrooirecht en de opvang van de individuele uitvinder voor innovatie van belang, maar hier moet toch wel om verschillende redenen sterk gerelativeerd worden.

Vooreerst hebben wij hierboven, sub 9, gezien, dat innovatie het maar in beperkte

mate van uitvindingen moet hebben. Aan de regeling van ons octrooirecht kleven

verschillende bezwaren: het verwerven van een octrooi is kostbaar, duurt lang en

is ingewikkeld; niet meer dan 20% van de aanvragen leidt tot octrooi; veel

octrooien blijven geen 20 jaar (volgens art. 47 Rijksoctrooiwet de maximale duur

van een octrooi) bestaan ingevolge nietbetaling van verschuldigde taxen. Veel uitvindingen worden hier te lande als know-how geheim gehouden en komen helemaal niet tot een octrooi-aanvraag, met als gevolg een vermindering van de mogelijkheid van kennisoverdracht, vermindering van de innovatie-aktiviteit in haar algemeenheid en nationaal gezien, maar ook het ontvallen van nieuwe tech-nologische kennis aan ontwikkelingslanden bij gebreke van de toegankelijkheid

van die kennis63

Ir. R. Hoytink (octrooigemachtigde) heeft in 1978 in NRC Handelsblad cijfers

gege-ven over de aantallen octrooi-aanvragen, die in Nederland wqrden gedaan, verge-leken met die in andere landen. Hij becijferde de octrooi-aanvragen, afkomstig uit

binnen- en buitenland, in Nederland op ongeveer 16.000 per jaar (in de

Bondsre-publiek Duitsland

±

60.000 per jaar ... ). Daarvan zijn er volgens hem

±

2500

van de Nederlandse industrie afkomstig (slechts weinig van 'privé' uitvinders). Hij

berekent voor tien landen het aantal aanvragen per 1 miljoen inwoners. In 1972

stond Zwitserland bovenaan in de tabel met 974 en Nederland geheel onderaan

met 172. Iets beter komt Nederland er vanaf als men de verhouding vaststelt

tussen de aantallen octrooi-aanvragen, die de Nederlandse industrie in het buiten-land indient, respectievelijk in Nederbuiten-land zelf deponeert. In die tabel staat

Neder-land bovenaan met 4.84 en Groot-Brittannië onderaan met 1.28.

Hieruit concludeert Ir. Hoytink, 'dat Nederlandse industrieën die op octrooigebied actief zijn hun vleugels internationaal uitslaan'. Dat is vooral aan de multinationals (met name Philips) te danken, de KMO komt hier nauwelijks aan te pas en ook de

Technische Hogescholen en TNO leveren niet veel Op64.

Recentere gegevens kan men vinden in de Innovatienota, zij het met een andere invalshoek: gegevens van de Nederlandsche Bank over de betalingsbalans op het gebied van aan- en verkoop van patenten, licenties en royalties. Die

betalingsba-lans ziet men in het tijdvak van 1970-1978 hoe langer hoe passiever worden, van

(24)

57 miljoen in 1970, naar 367 miljoen in 1978. Van de opgegeven bedragen van inkomsten en uitgaven heeft 1/3 betrekking op film-, muziek-, en auteursrechten en 2/3 op licenties en dergelijke6s. Dat betekent dus, dat de Nederlandse industrie meer geld besteedt aan overdracht van kennis uit het buitenland (voornamelijk via licenties) dan omgekeerd.

De Innovatienota wijdt een hele bijlage (7) aan 'Octrooien en innovatie'. Men kan het eens zijn met haar conclusie 'dat het hebben van een octrooisysteem een positieve bijdrage levert aan technische innovatie en daarmee aan de economie en de werkgelegenheid'6s. De Innovatienota komt bij de analyse van de gebreken van ons octrooisysteem tot ongeveer dezelfde slotsom als Prof. Cohen Jehoram in zijn hierboven (sub 34 en in noot 63) genoemde artikel: de kosten, onvoldoende opvang en begeleiding van individuele uitvinders (TNO en Rijksnijverheidsdienst schieten hier blijkbaar ook tekort), gering octrooibewustzijn bij universiteiten en hogescholen. De Innovatienota zou willen onderzoeken of naast het bekende octrooi behoefte bestaat aan een andere eenvoudiger beschermingsvorm. Prof. Cohen Jehoram denkt aan de invoering van een zogenaamd 'registratie-octrooi' zonder vooronderzoek of met een summier vooronderzoek en met een korte looptijd van bijvoorbeeld maximaal 6 jaars'. België kent iets dergelijks. Anderzijds gaan er steeds meer stemmen op hier te lande een wettelijke regeling van 'gebruiksmodellen' in het leven te roepen, zoals onder andere de Bondsrepu-bliek Duitsland haar 'Gebrauchsmuster' en een wettelijke regeling daarvan kent. De Commissie-Wagner opent op dit stuk geen nieuwe gezichtspunten behalve dat zij de rol onderstreept, die de bescherming van kennis speelt en de bevordering van octrooi-bewustheid van onderzoeker en bedrijfsleven bepleit66

Het is niet alleen jammer maar bepaald ook een gemis, dat in geen van de hier besprOken nota's, rapporten en verslagen, ook maar enig gewag wordt gemaakt van de andere in Nederland bestaande mogelijkheden van wettelijke bescherming, die wel eens belangrijker voor de innovatie zouden kunnen blijken te zijn dan het octrooirecht, niet in het minst omdat vele 'uitvindingen' bij onderzoek helemaal niet octrooieerbaar blijken te zijn,

35. Andere bestrijdingsmiddelen

Bij innovatie in het algemeen en produktontwikkeling (jndustrial design daaronder begrepen) in het bijzonder zal het niet alleen gaan om uitvindingen en uitvinders maar vaker nog om industrieel ontwerpers, hun opdracht- of werkgevers, en hun ontwerpen. In de ontwikkelings- of ontwerpfase zal er sprake zijn van al of niet technische tekeningen, dummies, maquettes of prototypes; in de produktiefase kan er sprake zijn van matrijzen of andere procuktiemiddelen, die de vorm van het eindprodukt weergeven; in het eindprodukt kan sprake zijn van zowel kapitaal- als gebruiksgoederen, bouwwerken, werken van toegepaste kunst, tekeningen en modellen van nijverheid daaronder begrepen.

Welnu, in al deze fasen kan een beroep op de Auteurswet 1912 of artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek worden gedaan en voor het 'eindprodukt' op de Benelux-wet inzake tekeningen en modellen (BTMW) en soms ook op de Benelux Merken-wet.

Nederland beschikt dankzij deze wettelijke regelingen over een sluitend systeem van bescherming tegen namaak, uiteraard mits ontwerper of fabrikant voldaan hebben aan de voorwaarden, die wet en jurisprudentie stellen.

Alleen de beide genoemde Beneluxwetten stellen als voorwaarde de vervulling 22

(25)

I'---~~,

1I

van een formaliteit, een depot bij het desbetreffende Benelux-bureau in Den Haag of bij de Organisation Mondiale de la Propriété Intellectuelle te Genève (Zwitser-land).

Het auteursrecht ontstaat door de daad van de kreatie zelf en alleen wanneer die kreatie gekenmerkt wordt door originaliteit en nieuwheid en bij werken van toege-paste kunst ook nog door een kunstzinnig streven.

Het exclusieve recht van tekening of model, dat de BTMW aan de deposant geeft, verwerft deze voor het nieuwe uiterlijk van een bepaald voortbrengsel dat een gebruikswaarde heeft doch alleen mits zijn tekening of model gekenmerkt wordt

door nieuwheid en die tekening of dat model duidelijk kenbaar zijn uit het depot.

Een beroep op artikel 1401 B. W. tegen slaafse nabootsing is sedert het inwerking-treden van de BTMW alleen nog maar mogelijk voor tekeningen of modellen

ont-staan voor 1.1.1975.

Dat bestrijdingsmiddel van namaak was vóór die datum al door de Hoge Raad der Nederlanden in zijn toepasbaarheid beperkt doordat onze hoogste rechter om de vooruitgang op technisch gebied niet te remmen namaak in beginsel tolereert tenzij die namaak inbreuk op enig auteurs-, octrooi- of merkenrecht op het nage-maakte voortbrengsel betekent.

De rechter kent op het voetspoor van de Hoge Raad ook geen genade voor nama-kers, die even goed een andere weg hadden kunnen inslaan zonder aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van hun produkt afbreuk te doen en door dat na te

laten de kans op verwarring bij het publiek scheppen of vergroten.

Het exklusieve recht dat de Benelux-Merkenwet op tekeningen of vormen van waren of van verpakking aan een onderneming verschaft ter onderscheiding van

haar waren, speelt uit een oogpunt van bescherming van ind,ustriële vormgeving

een ondergeschikte rol, maar kan sedert die wet ook vormen van waren of van verpakking als merk kent, nog wel eens als redmiddel gehanteerd worden, bijvoor-beeld in geval van verzuim een tekening of model tijdig te deponeren.

Het zou te ver voeren in deze verhandeling in details te treden over de hier genoemde wettelijke regelingen en de jurisprudentie daarop. Ik releveer slechts enkele punten. Tegen de Benelux-wet inzake tekeningen of modellen is wel als

bezwaar aangevoerd, dat de met de depots gemoeide kosten te hoog zijn (of

-schoon niet te vergelijken met de kosten van een octrooi) en een drempel vormen voor ondernemingen of ontwerpers die veel depots hebben te verrichten, zoals bijvoorbeeld de textiel- of konfektie-industrie, die per seizoen met ettelijke nieuwe dessins of modellen komen.

Ook kan men in zijn onschuld de nieuwheid van zijn tekening of model verspelen door er vóór het Benelux-depot mee in de openbaarheid te komen. Mede in ver-band daarmee is er behoefte aan invoering in de BTMW van de zogenaamde tentoonstellingsprioriteit bedoeld in artikel 11 van het Unieverdrag van Parijs, zoals deze ook geregeld is in onze Rijksoctrooiwet (artikel 8). Zij strekt tot tijdelijke bescherming van onder andere gebruiksmodellen en tekeningen of modellen van nijverheid die voor het eerst op een internationale of van staatswege gehouden of internationaal of van staatswege erkende tentoonstelling worden getoond. Een dergelijke regeling zou het bijvoorbeeld mogelijk maken een nieuw produkt te tonen alvorens het in produktie wordt genomen om de reakties van het publiek af te kunnen tasten. De invoering van deze tentoonstellingsprioriteit is in 1981 al

bepleit door de Beneluxvereniging van Merken- en Modelgemachtigden69 en de

Nederlandse overheid zou ook de innovatie dienen door zich daarvoor in te zetten

(26)

en daartoe de nodige initiatieven in Beneluxverband te ontplooien.

Een netelig punt blijven de zo nu en dan oplaaiende pogingen van de textiel-, confectie- en schoenindustrie (met een eufemisme 'trendvolgende' industrieën genoemd), om met toepassing van artikel 2, lid 2 van de BTMW onder de bescher-ming van de BTMW uit te komen en dus een vrijbrief te krijgen om plagiaat te plegen. De genoemde Beneluxvereniging heeft zich daar desgevraagd vierkant tegenstander van verklaard in haar antwoord aan de Sekretaris-Generaal van de Benelux Economische Unie van 1.2.1981'°.

Die vrijheid zou niet anders ten gevolge hebben dan dat de bona fide ondernemin-gen, die streven naar een optimale vormgeving voor hun produkt zonder bij de konkurrentie leentjebuur te spelen, financieel de grond in worden geboord. Pure anti-innovatie!"

Hopelijk gaat de overheid hier nooit op in. Een eigen modellen- en design beleid is niet alleen goed voor de meubelindustrie maar ook voor andere konsumentengoe-derenindustrieën, zoals het WRR-rapport 18/1980 als 'lichte vorm' van het inter-ventiekader voorstelt72

Wat betreft de Auteurswet 1912 leert de procespraktijk dat de rechter bij werken van industriële vormgeving de praktische funktie primair acht waardoor het krite-rium van oorspronkelijkheid en kunstzinnig streven op de achtergrond treedt. Aan beoordeling van de kunstwaarde waagt de rechter zich al helemaal niet en mag hij zich ook niet wagen. Is de fabrikant van de namaak niet te achterhalen, geen nood: de importeur van of de groothandelaar of detaillist in plagiaat-produkten is dat veelal wel. Van hen kan worden verlangd dat zij zich niet met plagiaat inlaten en men kan pogen via hen hun voorman of leverancier te weten te komen om het plagiaat aan de bron te bestrijden. Gelukkig laten de ontwerpers en de fabrikanten zich doorgaans niet weerhouden het onkruid van het plagiaat te wieden zodra het zich vertoont. De praktijk laat zien, dat tientallen gevallen van plagiaat onders-hands gestaakt worden en onwillige namakers veelal in kort geding een halt wordt toegeroepen op verbeurte van aanzienlijke dwangsommen. De namaker kan natuurlijk ook voor schadevergoeding voor de gewone rechter aangesproken wor-den; dat zulke procedures wel eens lang kunnen duren is op zichzelf geen bezwaar als de namaak intussen maar gestaakt is en blijft.

Laat niemand denken dat men maar een kleinigheid aan andermans ontwerp of produkt behoeft te veranderen om de betichting van plagiaat te ontlopen. De rechter pleegt door kleine veranderingen of verschillen heen te kijken als de gelij-kenis in totaalbeeld onmiskenbaar is. De BTMW zegt het trouwens bij herhaling: de deposant kan zich ook keren tegen voortbrengselen, die slechts ondergeschikte verschillen vertonen met de tekening of het model, dat hij gedeponeerd heeft. Ook de beste wettelijke bescherming, zoals wij die in Nederland kennen, biedt geen garantie tegen roof, maar biedt degene, die beroofd is wel het arsenaal nodig om aan plagiaat een einde te maken. Een depot van een tekening of model of merk impliceert niet alleen een pretentie van recht maar er ga?t ook een afschrikwek-kende werking van uit voor potentiële namakers.

Om Prof. W. Crouwel te parafraseren: de bona fide ondernemer, die zelf investeert in de ontwikkeling van een nieuw produkt kan het risico, dat hij onverhoopt van plagiaat zou worden beticht uitsluiten door alleen met een goede ontwerper in zee te gaan. Goede ontwerpers plegen geen plagiaat!,3

Cytaty

Powiązane dokumenty

Judicial review of administrative action refers to a specific type of conflict administrative proceedings subject to administrative justice jurisdiction rules, but most of rules

2 ustawy o zapobieganiu oraz zwal- czaniu zakażeń oraz chorób zakaźnych u ludzi podejrzanym o chorobę zakaźną jest osoba, u której występują objawy kliniczne lub odchylenia

ZUBIK M ałgorzata: Zła passa trw a: zw olnienia w toruńskich zakładach.. W oj­ ciech Rom

Znane dotąd fakty z zakresu recepcji poezji Mickiewicza na Litwie zdają się wskazywać, że przedruki i pierwodruki stymu­ lowane były głównie przez kult poety,

 Big enough to create small garments; socks, scarfs, hats.  Self-sustained when in use, no external power needed at the production location.  Allow for a made to

Stanowisko takie jest całkowicie zgodne z myślą Soboru Watykańskiego II: ,,W wypełnieniu swego obowiązku wychowawczego Kościół, zapobiegliwy o wszystkie odpowiednie

Uczymy grać w koszykówkę: taktyka, technika, metodyka nauczania koszykówki w lekcjach wychowania fi zycznego.. 1, Indywidualny i zespołowy

Wpływ wysiłku fi zycznego na wybrane aspekty koordynacji. ruchowej –