door: H. J. de Koning Gans
Veerhaven b.v.
Brielle,19 mei 1988
342T-498
Padbreedtevermindering van
Zesbaksduwstel len
(Haalbaarheidsstudie
zesbaks-duwvaart bij lage waterstanden
door effektievere koproeren)
ARCH1EF
Lab. v. Scheepsbouwkunde
Technische Hogeschool
Inhoud.
Samenvatting.
Inleiding.
Evaluatie boegroeren.
3.1. Theorie.
3.2. Type beschrijving.
3.3. Bepaling koefficienten Veerhaven-koproer.
3.4. Keuze.
Mathematisch model.
4.1. Padbreedte.
4.1.1. Definities padbreedte.
4.1.2. Padbreedte diagram.
4.2. Bewegingsvergelijkingen.
4.3. Riviermodel.
4.4. Regeling.
4.5. Koproeren.
4.6. Evaluerende parameters.
Simulaties.
5.1. Rivierbocht en omgevingskondities.
5.2. Rechte vaarten.
5.3. Resultaten.
Beoordeling.
6.1.
lnleiding.
6.2. Relatie padbreedte- effektiviteit koproeren.
6.3. Bijkomende effekten.
6.4. Kriteria.
6.4.1. Afname padbreedte.
6.4.2. Toelaatbare padbreedte.
6.5. Alternatieve roeren.
6.6. Rechte vaart.
6.7. Onbekende faktoren.
Konklusies, opmerkingen en aanbevelingen.
Literatuurlijst.
Assenstelsels en symbolenlijst.
Bijlage 1. Berekening roerkoefficienten.
Bijlage 2. Meetverslag ware grootte proef.
Bijlage 3. Verslag gebruik koproeren.
Bijlage 4. Resultaten.
Bijlage 5. Maatschetsen kopoeren.
pag.
4
pag. 5
pag.
6
pag.
6
pag.
7
pag.
7
pag.
8
pag.
9pag.
9
pag.
9pag.
9pag. 10
pag. 10
pag.
11
pag.
11
pag.
11
pag.
15
pag. 15
pag. 15
pag. 15
pag. 16
pag. 16
pag. 16
pag.
17
pag. 18
pag. 18
pag. 19
pag.
19
pag. 20
pag. 20
pag. 22
pag. 23
pag. 26
pag. 27
pag. 31
pag. 33
pag. 34
Pag. 57
1. Samenvatting.
Om
bij
een
relatieve
smalle
rivier bij lagere waterstanden
veilig te varen,
moet
de
padbreedte
klein
zijn.
Men
kan de
padbreedte
verminderen
door
effektievere
koproeren en/of door
gekoppelde besturing van de kop- en achterroeren. In
dit rapport
wordt
de
padbreedte(-vermindering)
onderzocht, die bereikt kan
worden
met
effektievere
koproeren.
Daartoe
zijn
computersimulaties
uitgevoerd
VOOr
verschillende
omgevingskondities en verschillende koproerkonfiguraties.
In die
simulaties
is
de
besturing
gericht
op
optimalisatie
van
padbreedte en voor z'n
kop-
en
hekbesturing
geintegreerd. Het
effekt
op
padbreedte
van
deze
besturing
ten opzichte van de
handbesturing is niet onderzocht.
Het
blijkt
uit
een
ware
grootte
proef,
dat
het
nieuwe
Veerhaven-koproer ongeveer anderhalf maal zo effektief is als een
stel
konventionele
koproeren.
Tevens
isuit
modelproeven
gebleken. dat drie cilinders met eindplaten ongeveer twee keer zo
effektief zijn als een stel konventionele koproeren.
De
padbreedte
neemt
toe
voor
duwstellen
met verschillende
koproerkonfiguratie
bij
hogere
windsnelheden
en
lager
schroeftoerental. Door Veerhaven-koproeren toe
te passen blijkt,
dat
de
padbreedte
aanzienlijk
verminderd
kan
worden.
De
verbeteringen zijn groter
naarmate
deze
omstandigheden (,zoals
hogere
windsnelheid
,laag
toerental
en
kleine
bochtstraal)
zwaarder zijn.
Ook als
men de
koproeren in
de nulstand houdt,
blijkt. dat effektievere koproeren de padbreedte verminderen.
Door
gebruik
van
twee
of
drie
Veerhaven-koproeren
of zes
cilinders met
eindplaat
zijn
de
padbreedte
verminderingen zo
groot, dat
het mogelijk moet zijn om bij lage rivierstanden (tot
8.75
meter
Lobith)
veilig
te
varen.
Ook
door
gebruik
van
gekoppelde
kop/hek-besturing
kan
de padbreedte zodanig beperkt
worden, dat
het
mogelijk
isbij
lage
waterstanden
te mogen
2.
Inleiding.
Het
is
toegestaan,
dat
zesbaksduwstellen
met
twee
stel
konventionele koproeren afvarig
met
beperkte
waterhoogte mogen
varen. (Waterstand Lobith 12.10 - 9.50 m). Deze duwstellen hebben
een
bepaalde
padbreedte
nodig.
Rijkswaterstaat
heeft
in een
koncept
nota
(25]
laten
weten,
dat
er
bij
iedere
5 meter
padbreedte vermindering, 25 cm van de
waterstand van
Lobith mag
om
toch
nog
te
varen.
De minimale waterstand mag echter 8.75
meter bedragen.
Vermindering van de padbreedte kan men realiseren door:
betere boegroeren of flettnerrotoren
Regeling met gekoppelde boeg- en hekbesturing.
ad a: Door nieuwe
boegroeren, zoals
die in
het Kiehlspant type
zijn
gebouwd,
toe
te
passen,
kan
men al een reduktie van de
padbreedte
verwachten.
Ook
kan
men
denken
aan
roterende
flettnerrotoren.
(Deze
werken
op
het principe van het
Magnus-effekt). Deze steken onder
het vlak
van de
duwbak uit
en zijn
intrekbaar.
Gezien
de
relatief
simpele
konstuktie
is
de
verwachting, dat deze vrij goedkoop zijn te installeren.
ad b: De regeling
stuurt de
koproeren en
achterroeren. zodanig
dat
de
minimale
padbreedte
ontstaat.
Wordt een van de roeren
overtrokken, dan kan de regeling ervoor zorgen, dat
de roeren in
zo'n
stand
worden
gezet,
zodat
ze
de
maximale
dwarskracht
leyeren.
De
regeling
reageert
op
de
wind,
giersnelheid
en
schroeftoerental.
Inde
regeling
zelf
wordt
een
snelheidsprediktie
berekend
en
met
deze
snelheid
worden
de
roerhoeken uitgerekend.
In
dit
verslag
is
de
volgende methodiek gevolgd. Er worden
diverse koproeren onderzocht. Van de onderzochte roeren wordt een
keuze
gemaakt,
welke
geschikt
zijn
voor
het
onderzoek.
De
koefficienten van deze
roeren
zijn
in
het
mathematisch model
ingevoerd. Met behulp van het mathematisch model wordt een aantal
simulaties
uitgevoerd
met
duwstellen
met
verschillende
koproerkonfiguraties
onder
verschillende omstandigheden (,zoals
wind-
en
scheepsnelheid).
Vervolgens
worden
de
simulaties
beoordeeld en
wordt bekeken met welke koproerkonfiguratie(s) een
afdoende
resultaat
geeft,
wat
betreft
de
padbreedte(-vermin-dering).
3. Evaluatie boegroeren.
3.1. Theorie.
Voor
roeren
geldt
algemeen,
dat
de
liftkracht
als
volgt
berekend kan worden:
1
L = N *
* * V2*
A *
ct(Ar.h
(3.1)
2
waarbij
:N = aantal roeren
p = soortelijk gewicht
V = snelheid ten opzichte van het roer
A = roeroppervlak
ci= liftkoefficient
aspektverhouding
= roerhoek
Uit de formule blijkt, dat de snelheid een grote invloed heeft op
de liftkracht.
Tevens is
bekend, dat in de buurt van de kop van
het duwstel de watersnelheid
sterk varieerd.
Zo is
de snelheid
in
het
het
stuwpunt
gelijk
aan
nul.
Uit
kontinuiteits
overwegingen moet ook de
snelheid in
de buurt
van het stuwpunt
klein zijn. Het water wordt als het ware door het duwstel vooruit
geduwd. Echter aan de ronding aan de onderkant
van de
duwbak is
de snelheid zeer hoog. Uit de potentiaal-theorie blijkt namelijk,
wanneer de ronding confex is, dat
de snelheid
groter is
dan de
omgevingssnelheid. Het
verdient dan
ook aanbeveling
om hier de
roeren te
plaatsen. Men
kan formule
3.1. herschrijven, waarbij
men de liftkracht berekent ten opzichte van de scheepsnelheid:
1
L = N
**r
* (vech,p)2
*
A * ci(AS) *
(3.2)
2
\Ire:bar
2waarbij:
=Om
/1te weten, moet men de snelheid op de plaats van het roer en
scheepssnelheid
meten.
Uit
berekeningen
met
behulp
van
het
Veerhaven-koproer (zie
bijlage 1.).
blijkt
a
= 1.1 te bedragen.
Echter
de
liftkoefficient
isniet
betrouwbaar,
zodat
men
veiligheidshalve /1_
=1 neemt.
Om
roeren
of
andere
stuurmiddelen te vergelijken kan men de
koefficienten reduceren naar de snelheid. De roerkracht is dan:
Tabel 3.1
Nr.
type roer
NOpp(m2)
cl..0.1,-(-trolA)
odre-(ipciA)
1
conventioneel
21.1
910
740
2
diepst.
21.9
1370
1110
3
vergr.diepst.
23.1
2780
1130
4
Veerhaven
12.75
1360
1110
5
Koop Type
XIII
1.45(.48*.95)
610*a
250*1..6
Koop Type
IX
I
.9 (.95*.95)
680*1
400*1-7
Koop/Veerh.
12.8(2.9*.95)
1440*4
1200*A-8
cilinder
I
N
(.08*.95)
N*430*a
N*130*a
9
cilinder II
N
(.12*.95)
N*430*11.
N*200*A--10
cilinder
III
N
(.16*.95)
N*430*q
N*270*a
11
cilinder
IV
N
(.25*.95)
N*430*/1
N*400*A-12 cil.m.eind.VII
N
(.12*.95)
N*590*/1.
N*260*a
13 cil.m.eindpl.
N
(.25*.95)
N*590*1.
N*520*/1.
'r-De roerliftkoefficient is dan:
Clroor
= SOO * N * A *
ct *(3.4)
Tevens
kan
men
op identieke wijze de roerweerstandskoefficient
uitrekenen:
= 500 *
N * A *
cd
*)1
(3.5)
De
berekening
van
diverse
roeren,
flettner-rotoren
en
alternatieve boegbesturingsmiddelen zijn in bijlage 1 uitgewerkt.
De
resultaten
van
deze
berekeningen
zijn
in
tabel
3.1.
geprensenteerd.
3.2. Type beschrijving.
Voor
dit
onderzoek
komen
slechts
een
viertal
roeren
in
aanmerking. De vier roer-typen zijn:
Konventionele koproeren. Dit zijn
twee
plaatroeren.
Ze zijn
niet intrekbaar.
Dit roer
wordt als referentie gebruikt voor de
overige roeren. De afmetingen van dit roer zijn 2.45 m
lang en
meter hoog.
(zie ook maatschets bijlage 5)
Veerhaven-koproer.
Dit
roer
komt
bij
de
nieuwe Veerhaven
bakken voor. Het koproer is een plaatroer. Deze
is intrekbaar in
een beun.
De afmetingen van het koproer zijn 2.9 m lang en .95 m
hoog.
(zie maatschets bijlage 5)
Koop/Veerhaven-koproer. Dit roer is van het type Koop afgeleid
en
heeft
de
afmetingen
van
het Veerhaven-koproer. Het is een
profiel-roer, waarbij aan de
voorkant een
roterende cilinder is
geplaatst. Hier
wordt naast
de profielwerking van het roer, nog
een extra dwarskracht gegenereerd,
door de
wervelwerking van de
roterende cilinder.
Het roer
is voorzien van een eindplaat. Het
roer is uitwisselbaar met het
Veerhaven-koproer
en
kan
in het
beun worden getrokken. De afmetingen van het roer zijn 2.9 m lang
en .95 hoog.
(zie maatschets bijlage 5)
Cilinders
met
eindplaat.
De
werking
van
dit type roer is
gebaseerd
op
het
Magnus-effekt.
Een
duwbak
wordt
met
drie
cilinders voorzien.
De cilinders
zijn intrekbaar. De afmetingen
zijn 25 cm diameter en 95 cm hoog.
(zie maatschets bijlage 5)
Er
zijn
in
tabel
3.1.
en
bijlage
1ook
andere
roeren
gepresenteerd. Deze zijn voor dit onderzoek niet reprensatief.
3.3. Bepaling koefficienten Veerhaven-koproer.
De koefficienten
van het Veerhaven-koproer worden bepaald door
een ware
grootte
proef.
Er
isvoor
een
ware
grootte proef
gekozen, om
de volgende
redenen.
In de literatuur worden roeren
met een
kleine aspektverhouding
slecht behandelt.
Tevens is de
aanstroomsnelheid ter
plaatse van
het roer
niet bekend. lndien
men het Veerhaven-koproer in de sleeptank
moet slepen,
kost het
veel geld
en tijd.
Len ware
grootte proef kan snel en goedkoop
een oplossing bieden.
anderhalf
keer
zo
effektief
isals
een
stel
konventionele
koproeren.
3.4. Keuze.
De roeren
die
voor
de
simulaties
worden
gebruikt
zilin de
konventionele en Veerhaven-roeren. De konventionele roeren worden
gebruikt als
referentie.
Daar
het
Veerhaven-roer
1.5-maal zo
effektief is
en daar
deze in de huidige vloot voorkomen, worden
deze in de simulaties gebruikt.
Er
wordt
bekeken
of
dit roer
voldoende padbreedte-vermindering
geeft. Men
kan ook denken aan
drie bakken met Veerhaven-roeren.
Omdat de dwarskrachten van het Koop/Veerhaven-roer
in dezelfde
orde
van
grootte
liggen
.als
het
Veerhaven-koproer
en
de
installeringskosten groot zijn, wordt
het Koop/Veerhaven-koproer
voor dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Tevens
valt
te
overwegen
roterende
cilinders met eindplaat
(type 13) te installeren,
vanwege
de
simpele
konstruktie (dus
goedkope
installeringskosten).
Het
blijkt,
dat drie cilinders
(bij
rt. =1) ongeveer
1.95-maal
zo
effektief
isals
een stel
konventionele
koproeren.
Dit
is
tussen het gebied van twee en
drie Veerhaven-koproeren. Er
hoeven
voor
dit
type
geen extra
simulaties worden uitgevoerd. Door interpolatie van de resultaten
van de simulaties met de Veerhaven-roeren
kan men
een schatting
doen voor de padbreedte(-afname) van cilinderroeren.
-v
Figuur 4.1. Relatie tussen rotatiecentrum, drifthoek,
bochtstraal en padbreedte.
Tabel 4.1. Hoekpuntkobrdinaten
zesbaksduwstel
i
X(i)
Y(i)
1-405.56
-7.225
2-105.56
7.225
3-71.56
-17.20
4
-71.56
17.20
581.44
-17.20
4. Mathematisch model.
Het rekenpragramma
is geschreven
in gwbasic onder ms.dos. Het
programma
is
gemaakt
om
verschillende
duwstellen
met
verschillende
koproerkonfiguraties
te
simuleren. Het is tevens
mogelijk om simulaties met
wind-
en
stromingsinvloeden
uit te
voeren. Hierbij
worden zowel de stroom- en windsnelheid konstant
gehouden. De presentatie van
de uitgevoerde
berekeningen worden
op
het
beeldscherm
getoond.
Via een speciale komando wordt de
informatie op het beeldscherm naar de printer gekopieerd.
Len
meer
gedetailleerde
beschrijving
van
de opbouw van het
rekenprogamma is opgenomen in [19].
4.1. Padbreedte.
4.1.1. Definities padbreedte.
Padbreedte is het
verschil tussen het punt van het schip, dat
het dichtst bij het middelpunt van
de
cirkelvormige vaarbaan
ligt en het punt van het schip dat het verst van het middelpunt
verwijderd is.
(Zie figuur 4.1.) In formule:
Pb = R
-R
(4.1)
De koordinaten van het middelpunt (= rotatiecentrum) zijn:
-v
Xsm =
(4.2a)
u
Ysm =
(4.2h)
De padbreedte wordt dan als volgt uitgerekend:
Pb =
\/(X(i)-Xsm)2. 4-(Y(i)-Ysm?
- Ni(X(j)-Xsm)
4-(Y(
j)-Ysm)
(4.3)
De indices i
en
jhaalt men uit het padbreedte diagram. (Zie
figuur 4.2. en hoofdstuk 4.1.2.)
De optimale of minimale padbreedte is de kleinste padbreedte,
die mogelijk is bij een gegeven bochtstraal.
Het optimale rotatiecentrum is het punt,
waar het duwstel om
roteerd, om de minimale padbreedte te verkrijgen.
4.1.2. Padbreedte-diagam.
Er kunnen verschillende situaties (,waarbij verschillende
punten respektievelijk het verst en het dichtst bij
het
0ebied binnen AB situatié. Pb = R; - R; situatie 10 Pb = - R; Rechte lijnvaart (R, ==-.) situatie 6 Pb
-Ç
5 x3 0 p. 0 00
4.2 0 0 0 0 0 0 o. situatie 5 Pb Rt - R-5 situatie 4Pb =- R-
3a
X5 situatie 12 situatie 12 Getaed binnen situatie 1Pb- R7
1 -o situatie 2 //Pb R+ - R-3 6 situatie11--rotatiecentrum
liggen,)
optreden
bij
het varen van een bocht.
Deze
situaties
kunnen
uitgezet
worden
in
een
diagram. (zie
figuur 4.2.)
Indien men
de plaats van het rotatiecentrum weet. kan men deze
plotten in het diagram. Het
geplotte
punt
komt
dan
in sektor
terecht,
die
gelijk
aangeeft. hoe de desbetreffende padbreedte
moet worden uitgerekend. (lndien
de bocht
linksom is,
kan men,
vanwege
de
symmetrie,
de
situatie
spiegelen
en de bocht als
rechtsom behandelen.) De index
van
Rgeeft
aan
welk hoekpunt
(zie tabel
4.1.) in
de straal moet worden ingevuld. X(8) echter
is een variabele vektor, waarvan de
X-koordinaat gelijk
aan Xsm
is en de Y-koordinaat gelijk aan de halve breedte is. Verder zijn
er cirkels getekend, die
aangeven hoe
groot de
bochtstraal is.
Wil men
de padbreedte bij een gegeven bochtstraal optimaliseren,
dan moet men langs de desbetreffende
cirkel regelen,
tot dat de
optimale
padbreedte
is
bereikt.
Men
kan
zien,
dat
de
x-koordinaat
van
het
punt
van
het
schip,
waaruit
men
de
bochtstraal
meet,
gelijk
isaan
de Xsmo-koordinaat. Men
kan
het
padbreedte-diagram
in
het
rekenprogramma
stoppen
en
de
computer
berekent
de
padbreedte,
die
voor
de desbetreffende
situatie geldt.
4.2. Bewegingsvergelijkingen.
De gebruikte bewegingsvergelijkingen zijn naar het model van
Abkowitz. De afleiding van de hydrodynamische krachten wordt
weergegeven
in [19] en (22]. De koefficienten
zijn gemeten door
het
Marin.
De
windkrachten
worden berekend als funktie van de
aanstroomhoek.
De
windkoefficienten
zijn
gemeten
bij
verschillende aanstroomhoeken door het N.L.R.. De windsnelheid in
het
mathematisch
model
isop
een
hoogte
van
10
meter
gekorrigeerd.
Men
kan
de
versnellingen uit het Abkowitz-model
expliciet schrijven.
Deze expliciete differentiaalvergelijkingen
kunnen
met
behulp
van
de
Runge-Kutta's vergelijkingen worden
opgelost. De oplossingen geven de snelheden
van het
schip. Door
het integreren
van de
snelheden, krijgt men de positie en koers
van het schip.
4.3. Riviermodel.
Het
gekozen
rivier
model
iseen
sinusoide.
Volgens
(21]
beschrijven
meanders
van
rivieren
een sinusoide. Het voordeel
hiervan is, dat deze makkelijk in de computer te programmeren is.
De stroming
wordt als
een gelamineerde
stroming gezien, waar
elke
lamel
een
sinuoide
beschrijft.
Verder
is
de
absolute
stroomsnelheid konstant op iedere plaats van de rivier.
De
minimale
bochtstraal
wordt
bepaald
met
de
kromtestraalformule. De
kromming is
maximaal, waar de sinus een
top heeft. De kromming is echter op 1 punt maximaal.
Omdat in de
rivier de
kromming over
een bepaald gedeelte konstant is, wordt
de kromtestraal gekorrigeerd. Deze
is3%
kleiner
genomen. Dit
komt er
op neer
dat de
gemiddelde kromming
ongeveer gelijk is
voor een koersverandering van 20°.
Tevens
is
de
sinus
zo
geparameteriseerd.
dat
het duwstel
tijdens het varen van de bocht 900 van koers verandert.
4.4. Regeling.
De padbreedte
kan verminderd worden door het simultaan regelen
van achter- en koproeren.
De regeling,
die in
het programma is
geinstalleerd. is
integrerend, proportioneel en differentierend.
De
regeling
reageert
op
een
gewenste
giersnelheid,
de
giersnelheid
en
dwarssnelheid.
Met
behulp van het
padbreedte-diagram wordt er een
relatie
gevonden
tussen
dwarssnelheid en
giersnelheid, zodat
de padbreedte
optimaal
(= minimaal) is. Bij
het overtrekken van de
koproeren, wordt
de koproerhoek bepaald,
waarbij de
dwarskracht maximaal is. De regeling werkt dan alleen
op de giersnelheid en de gewenste giersnelheid.
4.5. Koproeren.
De koefficienten van een stel konventionele roeren zijn gemeten
en dus
bekend. Om
de koefficienten van het Veerhaven-koproer te
bepalen is
een
ware
grootte
proef
gedaan.
(Zie meetverslag,
Bijlage 2)
Het blijkt,
dat het Veerhaven-roer ongeveer 1.5-maal
zo effektief als een stel konventionele
roeren. De koefficienten
van het
Veerhaven-roer worden
zodoende 1.5-maal zo groot als de
koefficienten.van de konventionele
roeren genomen
(,voor zowel
de langs-, dwars- en gierrichting).
Om een
zo groot mogelijk profijt van de roeren te krijgen moet
men zorgen, dat de
roeren niet
overtrokken worden.
Men bepaalt
eerst met
behulp van de de regeling de gewenste roerhoek. Tevens
bepaalt men, wat de maximum dwarskracht
van de
roer is (,bijeen
gegeven langs-,
dwars- en giersnelheid) Dit wordt gedaan door de
koproerkracht
naar
de
koproerhoek
te
differentieren.
Deze
vergelijking wordt
op nul
gesteld. Men bepaalt dan de roerhoek,
waarvoor
deze
vergelijking
nul
is.Blijkt
dat
de
gewenste
roerhoek groter
is dan de roerhoek, waarbij maximale dwarskracht
is te verwachten, dan wordt de
gewenste roerhoek
gelijk gesteld
aan de roerhoek, waarbij de dwarskracht maximaal is.
4.6. Evaluerende parameters.
Om
na
te
gaan.
hoe
de regeling met desbetreffende ingestelde
parameters.
tijdens
een
simulatie
heeft
gedragen,
kan
weergegeven
worden
door
evaluerende
parameters. De parameters
kunnen in drie groepen
worden
gedeeld.
De
eerste
groep heeft
betrekking
op
de
gevaren
baan met parameters tijd, gemiddelde
snelheid en afgelegde weg. De tweede groep heeft betrekking op de
padbreedte.
De
derde
groep
heeft
betrekking
op
de
afwijkingsfouten,
zoals
koersfout,
afstandsfout
en
giersnelheidsfout.
De
evaluerende
parameters
zijn
integralen.
quotienten
van
integralen, of maximums. De integralen worden
met behulp
van de
regel
van
Simpson
geintegreerd.
Bij
het
instellen
van
de
regelkonstanten probeert
men
de
parameters
van
de
tweede en
derde
groep
te
minimaliseren.
Dus hoe kleiner een evaluerende
parameter is. des te
beter is
de regeling
ingesteld. Eventueel
kan
men
cok
de
snelheid
maximaliseren,
hetgeen
brandstof
De eerste groep parameters zijn:
=fdt
0 =jU*dt
SUgem =
---T o TPb
E6
=f(
)*U*dt
Pbmin
:Tiid.
:Afgelegde weg.
:Gemiddelde snelheid.
Voor
de
tweede
groep
bepaalt men eerst de integralen. Stelt
Werkelijke padbreedte
geinte-greert over de tijd.
(4.7)
Werkelijke padbreedte
geinte-greert over de weg.
(4.6)
Minimum padbreedte
geinte-greert over de tijd.
(4.9)
Minimum padbreedte
geinte-greert over de weg.
(4.10)
Relatieve padbreedte
geinte-greert over de weg.
(4.12)
Hierbij
is
Pb
de
werkelijke
padbreedte,
die op dat moment
optreedt en
Pbmin is
de minimum
padbreedte. die
op dat moment
mogelijk is.
Verder is
van E2 en E4 te zeggen, dat de berekende
integralen benaderde oppervlakken zijn, waarover het
schip heeft
gevaren.
(Voor
E4
geldt
natuurlijk het minimum oppervlak, dat
mogelijk was.) De evaluerende parameters zijn dan:
El
:Werkelijke padbreedte per minimum
E3
padbreedte bezien over de tijd.
(4.13)
(Wer.pb./min.pb(t)
E ])12
men:
El
=fPb*dt
: 0E2
=fPb*U*dt
: 0E3
=fPbmin*dt
: 0 -rE4
=jPbmin*U*dt
:[s]
(4.4)
Em](4.5)
[m/s)
(4.6)
r
Pb
E5 =
)*dt
:Relatieve padbreedte
E2
:Werkelijke padbreedte per minimum
E4
padbreedte bezien over de weg.
(Wer.pb./min.pb(w)
C ])El
:Gemiddelde padbreedte
bezien over de tijd.
(Gem.padbr.(tijd)
Cm))
E2
:Gemiddelde padbreedte
S-
bezien over de weg.
(Gem.padbr.(weg)
Cm])
E5
:Gemiddelde relatieve padbreedte
bezien over de tijd.
(Rel.padbr.(tijd)
E))
E6
:Gemiddelde relatieve padbreedte
S
bezien over de weg.
(Rel.padbr.(weg)
C ])(er)dt
:Wortel uit de gemiddelde som der
kwadraten van de giersnelheidsfout.
T
(R.M.S.(er)
[rad/s])
/IT
f(ey)ldt
0 :
Wortel uit de gemiddelde som der
kwadraten van de afstandsfout.
(4.16)
(4.17)
(4.18)
(4.21)
(4.22)
MAX(Pb)
:Maximum padbreedte.
(4.19)
(Maximum padbr.
Cm))
Pb
MAX(
:Maximum relatieve padbreedte.
(4.20)
Pbmin
(Max.rel.padbr.
C ])De parameters
uit de
formules (4.13),
(4.14),
(4.17).
(4.18)
en (4.20) zijn dimensieloze
parameters.
Deze
parameters
zijn
altijd
groter
of
gelijk
aan
1en
kunnen
naar
1worden
geminimaliseerd.
De
parameters
uit
(4.15),
(4.18)
en (4.19)
hebben
de
dimensie
meter.
Verder
zijn deze parameters altijd
groter of gelijk aan de breedte van het schip. Het
is niet
zo,
dat
de
parameters naar de breedte van het schip geminimaliseerd
kunnen worden.
Immers, als het schip door de
bocht vaart,
is de
padbreedte groter
dan de
breedte van
het schip. Formule (4.16)
kan opgevat worden
als
de
overvaren
oppervlak
per strekkende
meter.
De derde groep parameters kunnen als volgt worden berekend:
(4.14)
-r
leylUdt
o
S
:
Gemiddelde afstandsfout
bezien over de weg.
(Gem. ey
Cm])
/i\\
/
1(ey)2-dt
:Wortel uít de gemiddelde som der
kwadraten van de koersfout.
T
(R.M.S.(ephi)
Crad])
(4.23)
(4.24)
De parameters
van de
derde groep kunnen al len naar nul worden
geminimaliseerd.
De
fouten
zijn
berekend
vanaf
de
optimale
x-koordinaat
(,Dit
ishet
optimale
pivotingpoint)
voor de
padbreedte. De parameter uit (4.22) bepaalt
het oppervlak tussen
de kromme
de geplande
baan en
werkelijke gevaren
baan van het
optimale pivotingpoint per strekkende meter.
Het blijkt uit C31] en uit de simulaties,
dat veel evaluerende
parameters
nagenoeg
dezelfde
uítkomsten
hebben.
Zo
zijn
vergelijkingen (4.13)
tot
en
met
(4.16)
nagenoeg
aan elkaar
gelijk.
Dit
geldt
ook
voor vergelijkingen (4.17) en (4.16).
Daarom zijn de grafieken en
tabellen
die
in
dit
versiag zijn
behandeld
siechts
door
een
van
deze
evaluerende
parameters
weergegeven. De parameters uit
(4.21) tot
en met
(4.24) hebben
voor de
padbreedte geen
betekenis. Ze worden daarom niet bij de
beoordeling van de resultaten behandeld.
5. Onderzochte simulaties.
5.1. Rivierbocht en omgevingskondities.
Het
meest
kritische
gedeelte
voor
de
afvaart
van
zesbaksduwstellen
ligt
op
het
trajekt
Pannerdense
kop
en
Nijmegen.
De
meest
kritische
bocht,
is de bocht bij Nijmegen.
Voor de simulaties worden
zoveel
mogelijk
parameters
van deze
bocht in het model ingevoerd.
Voor de
simulatie van
riviervaarten wordt
een bocht gevaren,
waarbij de koersverandering 900 bedraagt. De
kromtestraal van de
simulaties wordt
op 1000
meter gehouden. De rivierbreedte wordt
op 170 meter gekozen (zie C25]).
Er wordt zowel
een binnenbocht
als een
buitenbocht gevaren. De stroomsnelheid in de binnenbocht
bedraagt 1 m/s.
(Dit is
vrij
hoog,
maar
bij
hogere snelheden
krijgt
men
een
ongunstiger
situatie,
zodat
een verantwoorde
aanname is gedaan.) De
stroomsnelheid in
de buitenbocht
is 10%
hoger. De stroomsnelheid wordt dan 1.1 m/s. De windsnelheden zijn
respektievelijk 0 m/s, 12.3 m/s en 19.0 m/s. De wind waait altijd
uit
de
binnenbocht
onder
een
hoek
van
900
loodrecht op de
vaarrichting.
(Dit
is
de
meest
ongunstige
situatie.)
De
simulaties worden met twee verschillende toerentallen gevaren. De
toerentallen bedragen respektievelijk 3 en 3.5 omw/s. Het maximum
toerental wordt
niet gesimuleerd, omdat er dan geen surplus meer
aan motorvermogen is. Moet men in de praktijk toch versnellen dan
heeft men nog reserve om dit als nog te doen. Uit simulaties moet
blijken of betere koproeren
of
alternatieve
roeren verbetering
geven, wat
betreft de
padbreedte. Daarom moeten al de hierboven
beschreven omstandigheden voor
deze
roeren
worden
gevaren. De
simulaties worden
met twee konventionele. twee Veerhaven en drie
Veerhaven-koproeren uitgevoerd.
5.2. Rechte vaarten.
Ook zijn
er rechte
vaarten gesimuleerd.
Deze simulaties zijn
met
twee
verschillende
windsnelheden gesimuleerd. De snelheden
zijn respektievelijk 12.3 en
19.0
m/s
(Beaufort
6
en
8). De
schroeftoerentallen
zijn
respektievelijk
3.0
en 3.5 omw/s. De
stroomsnelheden
zijn
cok
gevarieerd
(Men
kan
de
simulaties
vergelijken met vaarten op het Hartelkanaal. Hier stroomt het ten
gevolge van eb en vloed) De
stroomsnelheden zijn respektievelijk
-1,
0 en 1 m/s. De simulaties worden met twee konventionele, twee
Veerhaven en drie Veerhaven-koproeren uitgevoerd.
5.3. Resultaten.
De resultaten zijn in bijlage 4
gepresenteerd. Tevens
zijn er
simulaties bij
windkracht 6
gedaan, waarbij
de koproeren in de
nulstand
worden
gehouden.
Men
krijgt
zo
een
indruk
wat de
verbeteringen
zijn,
indien
de
kapiteins
de
koproeren
niet
gebruiken.
Er zijn geen simulaties
gedaan
met
cilinders
met eindplaat.
Deze liggen,
wat betreft
de effektiviteit,
tussen twee en drie
Veerhaven-koproeren. Met behulp van interpolatie kan men zodoende
een voorspelling doen over de invloed van roterende cilinders met
eindplaat.
n=3.5; wa=0.0 type rueren
met koproeren in nulstand
n=3.5; wa=12.3 type roeren max. pb Cm] max. pb Caul amax. pb Cm) Amax. pb (ml Amax. pb Cm] gew. pb (m) gem. pb Cm) gem. pb Em3 Agem. pb Cm] Agem. pb Cm] Agem. pb Cm3 rel. max. E rel. max. E rel. max. ] rel. pbtw) ] rel. pb(w) E rel. pb(w)
Cl
tabel 6.1. Resultaten riviervaarten.n=3.0; wa=0.0 type rueren max. pb [m] Amax. pb 1m) gem. pb Em3 &gem. pb Cm] rel. max. E 3 rel. pb(w) 3 2 konv. 2 Veerhaven 3 Veerhaven 43.8 39.1 37.2 --4.7 -6.6 36.5 35.7 35.5 -0.8 -1.0 1.17 1.05 1.00 1.03 1.01 1.00 2 konv. 42.3 36.1 1.13 1.02 2 Veerhaven 37.5 -4.8 35.5 -0.6 1.01 1.00 3 Veerhaven 37.2 -5.1 35.5 -0.6 1.00 1.00 2 konv. 84.8 57.2 2.24 1.60 2 Veerhaven 79.7 -5.1 55.5 -1.7 2.11 1.56 3 Veerhaven 74.2 -10.6 53.6 -3.6 1.97 1.50 2 konv. 74.4 53.5 1.98 1.50 2 Veerhaven 71.0 -3.4 52.2 -1.3 1.89 1.46 3 Veerhaven 67.4 -7.0 50.6 -2.9 1.80 1.42 2 konv. 66.6 45.1 1.77 1.27 2 Veerhaven 57.4 -9.2 40.8 -4.3 1.53 1.15 3 Veerhaven 48.6 -18.0 37.5 -7.6 1.30 1.06 2 konv. 57.8 41.1 1.54 1.15 2 Veerhaven 50.6 -7.2 37.9 -3.2 1.35 1.07 3 Veerhaven 42.4 -15.4 36.1 -5.0 1.13 1.02 2 konv. 2 Veerhaven 3 Veerhaven 88.3 72.5 57.8 -30.5 55.9 48.4 42.2 -7.5 -13.7 2.34 1.93 1.55 1.54 1.36 1.19 met koproeren in nulstand
n=3.0; wa=12.3 max. pb Amax. pb gem. pb Agem. pb rel. max. rel. pb(w)
type roeren [ml Em] Cm] Cm] E E
n=3.0; wa=12.3 max. pb Amax. pb gem. pb agem. pb rel. max. rel. pb(w)
type roeren Em] Cm) Em] Em] E E
n=3.5; wa=19.0 max. pb Amax. pb gem. pb Agem. pb rel. max. rel. pb(w)
type roeren Cm) Cm] Em] Em] E E
n=3.5; wa=12.3 max. pb
6.-Beoordeling van de resultaten.
6.1.
Inleiding.
In de
simulaties is
er steeds van een optimaal gebruik van de
roeren in verschillende konfiguraties
uitgegaan. Om
de vereiste
giersnelheid
te
realiseren
zijn
de roeren steeds bewogen,
tot
maximaal de uitslag, waarbij overtrekken optreedt. Bovendien ziin
de
roeruitslagen
voor
en
achter optimaal op elkaar afgestemd.
Hiermee
wordt
het
mogelijk
het
effekt
van
de
koproeren op
padbreedte afzonderlijk te beoordelen.
Wil men
het effekt
van de
koproeren op de feitelijk door het
duwstel te real iseren padbreedte weten. dan is inzicht
nodig van
de gevoeligheid
van de
besturing op de manoeuvreereigenschappen
van
het
duwstel.
De
belangrijkste
aspekten
hierbij
zijn de
nauwkeurigheid van de stuurinformatie en de interaktie en reaktie
van de stuurman.
Praktijkproeven kunnen daarover uitsluitsel geven.
In de
onderlinge vergelijking
van de
simulaties is uitgegaan
van
de
padbreedte
vermindering
ten
opzichte
een
referentie-niveau.
Als
referentie
is
de
konfiguratie
met konventionele
koproeren
gebruikt.
daar
deze
reeds
deel
uitmaakt
van
de
voorwaarde voor het huidige toelatingsbeleid.
De effektiviteit wordt
bepaald
door
de
maximale dwarskracht
van de
toe te
passen koproeren
te delen door die van twee stel
konventionele
koproeren.
Uit
metingen
blijkt,
dat
de
effektiviteit
van
twee
Veerhaven-roeren
1.5
bedraagt
(,zie
bijlage 2 meetverslag). Gebruikt men drie Veerhaven-roeren dan is
de
effektiviteit
1.5*1.5
=2.25.
Voor
de
weerstand
van de
Veerhaven-koproeren worden de
koefficienten
ook vermenigvuldigd
met respektievelijk 1.5 en 2.25. Weet men van alternatieve roeren
de effektiviteit ten opzichte van het konventionele roer, dan kan
men met
behulp van de grafieken 6.1-9. een voorspelling doen wat
de padbreedte of padbreedtevermindering bedraagt.
6.2. Relatie padbreedte - effektiviteit van het koproer.
Er
blijkt
een
duidelijk
positief
verband
tussen
de
effektiviteit van
het koproer
en de
padbreedte. Uit tabel 6.1.
kan afgeleid worden, dat als de effektiviteit van het koproer een
faktor
1.5
groter
is,de
padbreedte
met een konstant aantal
meters afneemt. Er is dus sprake van een logaritmisch verband.
Verder
laten
de
simulaties
goed
de
gevoeligheden
van
de
uitgangskondities zien.
De snelheid,
in de simulaties weergegeven in een toerental van
de schroef, bepaalt in hoge mate de maximale dwarskracht, die het
roer kan leyeren en dus ook te bereiken padbreedte. Een toerental
van
3
omw./s
blijkt
bij
windkracht
8(=19
m/s)
tot
een
onvoldoende manoeuvreerbaarheid te leiden.
De windsnelheid
heeft een grote invloed, maar deze blijkt door
effektievere koproeren goed op te
vangen.
In
de
situaties met
windkracht
8
worden
de
grootste
absolute
verbeteringen
waargenomen.
tabel 6.2. Rechte vaarten
tabel
6.3.
Effektiviteit koproeren.
n . 3.0 omw/s wa . 12.3 mis U. . -1 m/s U. . 0 m/s U .. 1 m/s pb (ml Apb (ml rel.pb E ] pb (m] A>pb (ml rel.pb E ) pb (ml Apb Us] rel.pb E ] type koproer 2 konven. 35.1 --- 1.03 35.9 --- 1.05 36.8 --- 1.07 2 Veerhaven 34.2 .9 1.00 34.2 1.7 1.00 34.2 2.6 1.00 3 Veerhaven 34.2 .9 1.00 34.2 1.7 1.00 34.2 2.6 1.00 n . 3.5 omwis U = -1 m/s U. = 0 m/s U = 1 m/swa = 12.3 m/s pb Apb re1.pb pb Apb rei.pb pb Apb re1.pb
type koproer Era] (ml I ] (ml (ml E ] Eml (ml E 1 .1
2 konven. 34.2 --- 1.00 34.2 --- 1.00 34.2 --- 1.00 2 Veerhaven 34.2 --- 1.00 34.2 --- 1.00 34.2 --- 1.00 3 Veerhaven 34.2 --- 1.00 34.2 --- 1.00 34.2 --- 1.00
n . 3.0 omw/s U . -1 /s U = 0 /s U. . 1 m/s
wa = 19.0 m/s pb apb rel.pb pb Apb rel.pb pb apt' rel.pb
type koproer (ml (ml E ] (ml Em] E 1 Cm] Cm] E ]
... kusaveu. 56.6 --- 1.b6 L.7.6 --- 1.Ci t-,0.7 .--- 1.62
2 Veerhaven 49.4 -7.4 1.44 50.5 -7.3 1.48 51.5 -7.2 1.50 3 Veeahaven 41.8 -15.0 1.22 42.7 -15.1 1.25 43.8 -14.9 1.28
---.
n = 3.5 omwis U. . -1 m/s U. ° 1 m/s
wa . 19.0 m/s pb apb rel.pb pb Apb rel.pb pb 44pb rel.pb
type koproer [ml (ml E ] (ml (ml E ] [mi (ml E ]
2 konven. 46.1 --- 1.35 47.0 --- 1.37 48.3 --- 1.40 2 Veerhaven 39.4 -6.7 1.15 40.3 -6.7 1.18 41.8 -6.5 1.21
3 Veerhaven 34.2 -11.9 1.00 34.2 -12.8 1.00 34.2 -14.1 1.00
type roer
effektiviteit
twee stel
konventionele
12 Veerhaven
1.5
3 Veerhaven
-)...,,
'lc
6 roterende cil.
met eindplaat
1.95
gelijk te
zijn aan
de padbreedte
van de buitenbocht. Dit is Le
als volgt te verklaren.
De stroomsnelheid
in de
buitenbocht is
hoger dan
in de
binnenbocht. Dit werkt padbreedte verhogend. De
bochtstraal in de buitenbocht
is groter
dan in
de binnenbocht.
Dit werkt
padbreedte verlagend.
Kennelijk heffen de verschillen
in padbreedte elkaar op. Voor
het
uitwerken
van
de
simulatie-vaarten wordt
daarom al leen
de binnenbocht
behandeld. De meest
kritische bocht in het trajekt Pannerdense kop -
Nijmegen is ook
een binnenbocht.
6.3. Bijkomende effekten.
Het effekt van de koproeren op de padbreedte blijkt uiteindelijk
groter dan volgt
uit
de
grotere
nominale
dwarskracht
van de
roeren. Dit
is can gevolg van de kinematische drifthoek (,dit is
de drifthoek ter plaatse van het koproer). (Zie
ook figuur
6.10-11.) Het roergedrag kan als volgt warden beschreven:
Xrcer = Ck*Uroor2
(6.1)
en
= cy*U....r2
(6.2)
Waarbij c.
en c, afhankelijk zijn van de effektieve roerhoek. De
krachten, die
hier uitgerekend
worden, zijn
(per definitie) in
de
aanstroomrichting
en
loodrecht
op de aanstroomrichting. De
krachten op het duwstel zijn:
Xk
Xr
r\*COS(C5k
Jr)
Yreer
*sin(6
k I n(6.3)
en
Ykr
= Xroirr*Sin(C.)kin)
+Yroor *COS(6kin)
(6.4)
Door
het
gebruik
van
effektievere
koproeren
wordt
de
aanstroomrichting
gunstiger
voor
het
koproer.
De
effektieve
roerhoek is voor zowel
de konventionele
als de Veerhaven-roeren
even
groot.
Doordat
effektievere
roeren
grotere
dwarskracht
opleveren, kan
de
drifthoek
kleiner
worden
en
dus
wordt de
kinematische drifthoek gunstiger (,
zie figuur 6.10-11). Gevolgen
hiervan zijn, dat de dwarskrachten op
het duwstel
groter kunnen
zijn
door
een
gunstige
kinematische
drifthoek.
Dus
de
roerkrachten (,zoals Yr..,
en
X,..r)
zijn
lineair
groter ten
gevolge van
effektievere roeren.
De dwarskracht
op het duwstel
zijn nog groter, omdat
deze behalve
rechtevenredig zijn
met de
roerkrachten,
ook
nog
een
extra
bijdrage ten gevolge van een
gunstige kinematische drifthoek ondervinden.
Tijdens de zwaarste simulatievaarten
bleek, dat
de roerhoeken
van de
konventionele koproeren terugliepen naar +1-300
.Grotere
hoeken hebben geen zin, omdat dan het roer
overtrokken raakt, en
dus
minder
of
geen
dwarskracht
oplevert.
Bij gebruik van de
Veerhaven-koproeren bleek deze hoek
aanzienlijk groter
te zijn.
(+1-40°
en
+/-450
voor
respektievelijk
2
en
3
-30
-l0
o
F,1VIERVAART ZESBAKSDUWSTEL (BINNEMBOCHI) Stroomsneiheid = 1.0 m/s
Windrichtin9 = 904
Min. bochtstraal = 1000 m
'X
As ZO 2.15
ZS
eff. koproeren (t.o.v. konventionele/
tI-bocntstc i = 1000
2.0 125 ZS
eff. koproeren (t.o.v. konventionele)
;
ttr
2.0 .125eff. koproeren (t.o.v. konventionele)
F1guur Relatie padbreedte-effektly1teit
-koproer. (r1v1ervaarten)
Zo A2S
zs
/10
FIVIEVAART ZESRAKSDUWSTEL (BINNEHDOCHT) /Do 5iroom-sne1h,r.J 1.0 mi=
Windrichtin9 Min. bochtst 1 = 1006 m 90 e
h
__ __AD
= 3.0 omwis Wind = 12.3 m/s 7° 3 a:n = 3.5 omw/s Wind = 12.3 m/s 60 Xs--,:n
= 3.5 omw/s 5o X Wind = 19.0 m/s m T --, T -30RIVIERVAART ZESBAKSDUWSTEL (SINNENBOCHT) Stroomsnelheid = 1.0 m/s Windrichtin9 = Mi n. bochtstraal = 100) m omw/s 6 a Ei Wino =
-
12.7. m omwis = 12.3 au's Wind '20SO
>-
X :n n ;.-1 75 0111v4 . . E, E = T, 0 3.0 omw/s f. Wind = = 3.1) 12.3 m/s omw/s .,-.-
--<s
-
..--52::_-_____---6:n
Wind = 12.3 m/s o = 3.5 omw/s Wind = 19.0 sis -o 40 II = 3.0 omw/s Wind = 12.3 m/s E 0.1 = 3.5 omw/s Wind = 12.3 m/s 20 3.5 010W /S /0 Wind = 19.0 nt/ s ,heie, :.:..1!(1,17E.,;:kan warden.
Indien
de koproeren niet gebruikt worden, neemt de padbreedte
toch af. Dit komt.
doordat het
pivotingpoint voor
de koproeren
ligt.
De
koproeren
worden
dan aan de goede kant aangestroomd.
zodat ze een littkracht krijgen, die
naar de
binnenbocht werkt.
In dit geval is de effektieve roerhoek gelijk aan de kinematische
drifthoek.
De
weerstand
van
de
roeren
wordt
gekorrigeerd
met
de
eftektiviteit.
(Uit
bijlage
1blijkt,
dat
de
weerstand bij
maximale dwarskracht ongeveer
70%
van
de
maximale dwarskracht
bedraagt
bij
een
gegeven
boegbesturingmiddel,
ongeacht
type
boegroer of flettnerrotor) Verder
speelt
de
weerstand
van het
koproer een
geringe rol, omdat deze klein is ten opzichte van de
overige weerstandtoeslagen. Een fout
in de
weerstandswaarde van
het koproer geeft geen grote verschillen in de padbreedte. Dus de
padbreedte is het meest afhankelijk van de (maximale) dwarskracht
van de koproeren.
6.4. Kriteria.
Voor
de
verruiming
van
het
toelatingsbeleid
voor
de
zesbaksduwvaart zijn
in
(25)
kriteria
genoemd.
Deze kriteria
hebben betrekking
voor waterstanden lager dan 9.50 meter Lobith.
Deze zijn als volgt gekozen.
In vergelijking
met vierbaksduwvaart
geeft de zesbaksduwvaart
een
extra
padbreedte
(ten
9avol.9.e
van
het verband) van
circa
10
meter.
Inkritische
verkeerssituaties
zou
het
ruimtebeslag circa
10 tot 15 meter groter zijn. Maximaal gebruik
van de koproeren zou
dit extra
ruimte beslag
(ten opzichte van
een
vierbaksduwstel
zondet
koproeren)
kunnen
elimineren.
Vervolgens wordt
gekonkludeerd,
dat
een
toelating
onder lage
waterstanden mogelijk wordt, indien de padbreedte door een betere
besturing systematisch met 15 meter wordt verminderd.
6.4.1. Afname padbreedte.
Om
voor
verschillende
omstandigheden
een
reprensatieve
padbreedte-vermindering
te
bepalen,
wordt
de
grootheid
signifikante padbreedte-vermindering ingevoerd.
Men kan
met behulp
van weegfaktoren
methode een signifikante
padbreedte-vermindering
bepalen.
Een
goede
maat
voor
de
weegfaktor
isde
padbreedte
zelf.
Bij
situaties
met
grote
padbreedte is
het meer gewenst dat de padbreedte afneemt dan bij
situaties met
kleine padbreedte.
Verder is
het zo,
dat als de
padbreedte
gelijk
isaan
de
minimale
padbreedte
er
geen
verbetering mogelijk is. De weegfaktor moet
hier voor
nul zijn.
De bepaling voor de weegfaktor wordt dan:
w = maximale padbreedtekonv
kopr.
minimale padbreedte
Voor de
minimale padbreedte
vult men dan de kleinste padbreedte
in voor een bochtstraal van 1000 meter. Dit blijkt 37.3
meter te
zijn.
Voor
de
maximale
padbreedte
vult
men
de
maximale
,..-i
1.
..
w 'X...L4.
rti1/.
0*.
I.492.0
2.2s
c-f-f.
koproeren it.o.v. konventioneie
1
RIVIERVAART ZESBAKSDUWSTEL (BINNENBOCHT)
Stroomsnelheid
= 1.0 mi.'s
Windrichting
=
7
Min. bochtstraa1 = 1000 m
2.0 2.2s 2.5"
c++. koproeren (t.o.v.
konventlonelei
Figuur 6.5-6. Relatie
paddreedte-effektiviteit
koproer. (riviervaarten)
= 3.0 omw/s
Wind = 12.3 m/s
6.n
= 3.5 omw/s
Wind = 12.3 m/s
= 3.5 omw/s
Wino = 19.0 mis
r,
1 W W .1.,P
W fil Pn
P
a_ . 2. 2 2.0-4 /.3RIVIERVAART ZESBAKSDUWSTEL
Stroomsnelheid
Windrichting
Min. bochtstraal
X
\
N\
's,
N
X.
N. -..ELN
.
(BINNENBOCHT)
= 1.0 m/s
=
96
= 1000 m
---CT:n
=
3.0 omw/s
Wind = 12.3 ails
Zln = 3.5 omw/s
--...---wind = 12.3 m/s
7K : n = 3.5 omwis
Wind = 19.0 m/s
Men berekent de signifikante padbreedte-vermindering als volgt:
som
(w(i) *Apb(i)
)QP/3.1g..
(6.5)
som
(w(i)
)Doet men dit alleen voor een toerental van de schroef = 3.5 omwis
bij
de
twee
verschillende
windkondities,
dan
blijkt
de
signifikante
padbreedte
vermindering
bij
duwstellen
met twee
Veerhaven-koproeren 13.3 meter te
bedragen. Voor
duwstellen met
drie
Veerhaven-koproeren
isde
signifikante
padbreedte-vermindering
26.2
meter.
Dit
betekent,
dat
de
padbreedte
vermindering
voor
duwstellen
met
twee Veerhaven-koproeren net
niet het beoogde resultaat van 15
meter haalt.
Gaat men
er van
uit dat een padbreedte vermindering van 13.3 meter maatgevend is,
dan betekent,
dat er
tot 8.85
meter Lobith
gevaren mag worden
(voigens
[25]).
De
duwstellen met drie Veerhaven-roeren kunnen
wel makkelijk onder alle
omstandigheden, de
15 meter padbreedte
vermindering
bereiken.
Dit
betekent,
dat
duwstellen met drie
Veerhaven-koproeren
tot
een
waterstand
van
8.75
meter mogen
varen.
6.4.2. Toelaatbare padbreedte.
In
tabel
1van
[25]
wordt gesproken, dat de padbreedte bij
Nijmegen 67 meter mag
bedragen. Uit
de simulaties
is gebleken,
indien
men
geregelde
kop/hek-besturing
gebruikt,
tot
en met
windkracht 6 de padbreedte altijd kleiner is dan 67 meter. Aileen
bij windkracht 8 dienen drie Veerhaven-koproeren geinstalleerd te
zijn.
Dit
houdt
in,dat
duwstellen
met
tenminste
twee
konventionele koproeren
mogen varen
bij een waterstand van 8.75
meter Lobith
indien
de
windkracht
6
of
kleiner
bedraagt en
geregelde kop/hek-besturing
wordt gebruikt.
Om bij windkrachl 8
nog
te
varen,
dienen
er
drie
Veerhaven-koproeren
te
zijn
geinstalleerd.
6.5. Alternatieve koproeren.
Indien men
de effektiviteit van het de koproeren weet, kan men
de vermindering van de padbreedte uit de grafieken
lezen. Ook is
het zo,
dat er
een logaritmisch verband is tussen de afname van
de padbreedte
en effektiviteit
van de
koproeren (zie hoofdstuk
6.2.).
Dit
geldt
cok
voor
de
signifikante
padbreedte-vermindering. Dus:
= k *
log (eff. koproer)
(6.6)
Waarbij: k = konstante
k kan bepaald worden door de vergelijking in
te vullen.
Voor de
signifikante padbreedte
blijkt k
= -75
meter te
zijn. Door de
inverse van de formule te
gebruiken,
kan
men
de effektiviteit
van
de
koproeren
bepalen,
waarbij
een
bepaalde
padbreedte-vermindering gegeven is. Voor een padbreedte-padbreedte-vermindering
van 15
meter moet
de effektiviteit
1.6 zijn. Dit houdt in, wanneer men
een significante
padbreedte-vermindering van
tenminste 15 meter
2--
-
0
-AS 2.0 2.2s Zs.
eif. koproeren (t.o.v. konventionele)
A, 2.0 .1.26
LS
koproeren (t.o.v. konventionele
= 3.0 omw/s Wind = 12.3 m/s = 3.0 omw/s Wind = 19.0 mks 6:n = 3.5 omw/s Wind = 12.3 m/s = 3.5 omw/s Wind = 19.0 m/s
eff. koproeren (t.o.v. konventionelei Figuur 6.7-9. Relatie padbreedte-effektiviteitkoproer. (rechte vaarten)
9°
So
7*
S0
40
RECHTE VAART ZES6AT.SDUW6TEL
Stroomsnelheid
Wirldrichtin9
o.
---_ (5'.
--n:n
= 3.0 omw,s Wind = 12.3 mis n = 3.) omwis Wind = 19.0 m/s = 3.5 omw/s Wind = 12.3 m/s - = 3.5 omw/s W nd = 19.0 m/s crRECHTE VAART ZESBAKSDUWSTEL
Stroomsnelheid = 0 m/s
Windrichting =
9e
FECHE VAART ZESBAKSDUWSTEL
Stroomsnelheid
= 0 m/s
Windrichting =96'
_ z :n = 3.0 omw/sWind = 12.3 m/s 1-E LS (11 :n = 3.0 omw/s V cu 24. Wind = 19.0 m/s '0 -al al e -.15' C) .m A n = 3.5 omw/s .0Li Wind = 12.3 m/s rs /3 10 C a. to./
e Ag X :n = 3.5 omw/s Wind = 19.0 m/s c E 0 -10Cf
tz , ->e
11, oC.
-S- /' //
44 4-, o atenminste
1.6-maal
het
twee
konventionele
roeren
moeten
opbrengen. De roerliftkoefficient moet
dus
ook
1.6-maal zoveel
bedragen. Voor
twee stel
konventionele roeren is c10, = 2*910
=1820.
Dit
houdt
in,dat
=1.6*1820
=2910
voor
alternatieve roeren
moet bedragen. Indien it op 1 gesteld wordt,
kan men
zeggen.
dat
twee
Koop/Veerhaven-roeren
(type
6) net
voldoende zijn.
Gebruikt men
cilinders met eindplaten, dan moet
men
tenminste
5cilinders
plaatsen,
om
een
padbreedte-vermindering
van
15
meter
te
realiseren.
Vanuit
praktische
overwegingen zal men met
twee bakken
met drie
cilinders of met
drie bakken met twee cilinders varen, dus zes cilinders varen. De
effektiviteit van zes cilinders is 6*590/(2*910)=1.95. Met behulp
van
vergelijking
(6.6)
wordt
de
signifikante
padbreedte-vermindering op 21.6 meter bepaald.
6.6. Rechte vaarten.
Uit
de
simulaties
blijkt,
dat
de
stroomsnelheid
van
ondergeschikt belang
is voor de padbreedte. (De padbreedte neemt
jets
af
bij
meer
tegenstroom
en
neemt
iets
toe
bij
meer
meestroom.)
Bij
rechte
vaarten
zijn de maximale padbreedte en
gemiddelde padbreedte gelijk. Het
blijkt,
dat
bij effektievere
koproeren de
padbreedte afneemt.
In veel gevallen blijkt, dat de
minimale padbreedte bereikt kan
worden. (Deze
is gelijk
aan de
breedte van het duwstel.)
Bij windkracht
6 en
een schroeftoerental van 3.5 omw/s is het
mogelijk
voor
alle
duwstellen
de
minimale
padbreedte
te
handhaven. Wordt
het toerental tot 3 omw./s verlaagd. dan blijkt
dat
alleen
het
duwstel
met
konventionele
koproeren
niet de
minimale
padbreedte
kan
bereiken.
Echter
de padbreedte is zo
gering, dat men kan stellen,
dat
bij
rechte
vaarten
ten alle
tilden met
zes bakken
gevaren mag
worden, indien de windkracht
kleiner is dan beaufort 6.
Bij beaufort 8
kan
alleen
het
duwstel
met
drie
Veerhaven-koproeren
de
minimale
padbreedte
bereiken
bij
een
schroeftoerental van 3.5 omw/s.
Bij elke
andere situatie
is de
padbreedte
groter.
De
padbreedte
verbeteringen
zijn bij lage
toerental het grootst. Zo blijkt bij gebruik van
twee
Veerhaven-koproeren de
padbreedte-vermindering 7.3 te bedragen en bij drie
Veerhaven-koproeren 15.1 meter te bedragen. Bij
hogere toetental
bedraagt de verbeteringen voor twee Veerhaven-koproeren 6.7 meter
en drie Veerhaven-koproeren 12.8 meter.
(dit
kan
niet beter,
omdat de minimale padbreedte wordt bereikt.)
De afname
van padbreedte is dus voor rechte vaarten minder dan
voor riviervaarten (met bochten). Dit komt, doordat duwstellen in
bochten
nog
extra
roerkracht
nodig
hebben
voor
het gieren.
Hierdoor worden de roeren in bochten eerder overtrokken
en wordt
de padbreedte groter.
6.7. Onbekende faktoren.
De simulaties, die in dit rapport zijn
weergeven, zijn optimaal
uitgevoerd.
In de praktijk,
wanneer er
geen regeling
aan boord
is, zullen
de roeren zelden of nooit in de optimale stand
worden
gezet. Ook kan men
de
koproeren
overtrekken.
Gevolgen hiervan
zijn dat de padbreedtes in de praktijk groter zullen
zijn, dan in
de computersimulaties.
.s c-keepcis