BESCHOUWINGEN
:
:
.'
OVER DEGRO
.
NDSLAGEN
_.... ;r VAN.
.:~ ";"'"'. ::"'7-'1f'., . ~f . .~.. .'. '. . .KUSTVERDEDIGING
i''
.
.\ "----
---BESCHOUWINGEN OVER DE GRONDSLAGm
VAN KUSTVERDEDIGING
door ir. L~ van Bendegom
Hoofdingenieur van de Rijkswaterstaat +
Hoorn. December 1949. +
INHOUD +
I. Overzicht ••••••••••••••••••••• ••••••••••••••••••••••b1z, 1 I
II. Stroming en zandbeweging ••••••••••••••••••••••••••••b1z• 6 a. Algemene beginselen
b, Geulvorming
c. Geulverplaatsing
III. GoJ.fslag en zandbeweging •••••••••••••••••••••••••'•••blz. 22 a. Kustvorming door golfslag
ver.
b, KusWorming door scheve golfaanloop \
IV. Zandtransport door gecombineerde waterbeweging ••••••blz•
32
". a. Golfslag met stromingb. stroming met golfslag
V~~De verdediging van inscharende oevers van
stroom-geulen ••••••~••••~•••••••••& ••••••• d •••••••••••••••• blz. 42 a. Algemeen principe
be Doorgaande verdediging c. Verdediging op punten
VI. De verdediging van afnemende brandingskusten ••••••••blz• 63 VII. De verdediging van kustèn, welke door gecombineerde
golfslag en stroming afnamen ••••••••••••••••••••••••b1z• 69 a. Golfslag met stroming
b , Stroming met golfslag +
Figuur
LIJST VAN FIGUREN
11
1. Verdeling van water- en zandafvoer in een geul. 2. Verband tussen bodemdwarshelling en
zandtransport-gradiënt.
3. Vorming evenwichtsgeul bij gegeven water- en zand-transport.
4. Verband tussen breedte en diepte van een aantal wadgeulen.
5. Geu.l.verplaatsingen -vervorming door spiraalstroming. 6. Luchtfoto van het zeegat van ~erland met bijbehorend
stroomgebied.
7. Verplaatsing van de Vliesloot tussen 1939 en 1949. 8. Verdraaiing van de mond van de Vliestroom tussen
1830 en 1943.
9.
Evenwichtshelling van de bodem bij verschi1lende golfslag.10. Lichte branding op de kust.
11. Bodemprofielen langs de Nederlandse kust. :12. Vorming buitenbanken bij zware br-andäng,
13. Luchtfoto van de kust van Ameland bij ruw weer.
14. Bodemligging van de onderzeese oever en van het natte en droge strand op Vlieland.
l5~ Zware branding bij storm.
16. Schematisch beeld van brandingsdriftstroom.
17. Verloop van de 7 en 10 m dieptelijn uit de kust. 18 • .Afname Noordzeestrand Vlieland.
19. Afname Noordpunt Texel door stroming en golfslag. 20. Wijziging richting zandtransport na vastlegging geul. 21. GeulV'crvormirigbij~ aanbr-engen van con doorgaande
OOVEn'-verdediging.
22. Schema vaste-punten-verdediging.
23. Schematisch verloop stroombanen bij een vaste bodem en bij verwaarlozing wandinvloed.
24. Schematisch verloop stroombanen bij inachtname wand-wrijving.
25. Schematische bodemligging bij vast pUnt.
26. Voormalige betondam van het vaste punt "de Stuifdijk" op Texel.
27 ~ Bodemligging voor "de Stuifdijk" (1940). 28. Opgetreden oevervallen nabij "de Stuifdijk". u ti
"
"
ti 11"
"
11 11 11 11 11 11 u tf tf n ti"
"
ti ft ti IJ" Figuur 29.
"
30. 11 'l1 ..1- • IJ 32."
33."
34."
35."
36. 11 37."
38.
11 39."
40."
41. 11 420 11 43e> 11 44."
45. 11 46. ti 47.Schema van een scherp hoofd met "oren". Schema van een afgerond bolwerk.
"R",nom1; 0'0";''\0' ~T!l'n "hA+' WAQ+'Al;;'\t- l1-1+.,pinOA VO" ,,"4+ .I.J"'-~---t:>o._·."'b ...~ ... - v ... ...,_ w ,,_ -- ... -_.-_ .__ ...v"
Horntje" op Texel.
Uitvoering van het bolwerk ~erland aan de noordoost-kust van Texel.
Principe van verdediging bij kustafname door soheve golfaanloop~
Kustverdediging bij afname door scheve golfaanloop
zonder zandaanvoero .
Verdediging bij scheve golfaanloop, indien wel enige
zandaanvoer plaats vindt. .
Zandbeweging en bodemligging bij hoofden van beperkte lengtee>
Principe van kustverdediging bij golfslag met stroming. Hondsbossche zeewering; strandhoofdenverdediging met kunstmatige vooruitgeschoven waterkering.
Strandhoofder~st ten zuiden van Scheveningen. Schetsen van 3 typen strandhoofden.
Strandhoofd in Zeeland, het paalhoofdtype nabijkomend. Strandhoofd.
Verlaging van strandhoofden op Vlieland.
Hoge strandhoofden ten zuiden van den.Helder. Lage hoofden op Vlieland.
Strandhoofden nabij WestkapeLLe in Zeeland.
Hoogteverschil aan weerszijden van het meest zuide-lijke hoofd op Vlieland.
J__.
OVERZICHTDe zee, die in het gr~Js verleden een zo grote rol moet hebben gespeeld bij de opbouw van aanzienlij-ke en zeer vruchtbare g cdeeLten van ons land, is -waar-schijnlijk door kljnaatverand~riLG en bijbehorende
zeespiegelrijzing- tegen de Middeleeuwen geleidelijk van karakter veranderd en tracht sindsdien in steeds toenemende mate af te breken wat eens gevormd werd.
Dit heeft ertoe geleid, dat de mens is gaan in-grijpen in de natuurlijke vorming en vervorming van onze kust, eensdeels door ~~stmatige stimulering van. de aflatende opbouwfactoren; anderzijds door te trach-ten om de directe gevolgen van de afbraak te beperken
(aanleg van waterkeringen) of zelfs om de afbraak zel-ve te remmen of geheel tot staan te brengen (aanleg van kustverdedigingswerken)e
De hiertoe sinds de liliddeleeuwenin ons land ui t-gevoerde werken h€bben een omvang verl~egent zoals verhoudingsgewijs nergens ter wereld wordt aangetrof-fen. Als gevolg hiervan heeft de techniek van de con-structie en uitvoering van dergelijke werken -in het bijzonder van waterl:::eringen-een grote vlucht genomen, al is nog veel voor verbetering vatbaar.
Daartegenover staat dat de principiele zijde van het vraagstuk der zeewering -en in het bijzonder der kustverdediging- nog slechts weinig is ontwikkeld.
In de literatuur, welke over het vraagstuk der kustverdediging bestaat, valt dan ook veelal het
zwaar-tepunt op de constructie en de wijze van uitvoering, terwijl de factoren welke verantwoordelijk zijn voor de vorming van de beoogde nieuwe evenwichtstoestand zelden of slechte fragmentarisch worden behandeld.
Aan de andere kant is de studie betreffende de wetten, welke de water- en materiaalbewegingen
beheer-sen, ver gevorderd en is hierover reeds veel gepubli-ceerd.
Deze verhandeling nu heeft tot doel om, zij het in populaire vorm de rri.'!1c~Lriele zijde van het
-stuk-f) -c_
-stuk der kustverdedigi.r:gsamen te vatten en na te gaan in welke onderdelen onz e kcnn.La nog onvoldoende is"
Hierbij zullen verschillende suggcHties wcr-öen gedaan welke een nad.eronè.';;:r'zoelc Of:hoeve!ltwaarbij onge twij-feld zal blijken dat een gedet;J;~8 Gl'V8.;."1.n':'bt helemaal
of zelfs helemaal niet juist kL'.2:1 zl.jn, Gemeend wordt
evenwel dat het vera:ltwoord is om. deze suggesties te doen ter stimulerjng v~~ het onderzoekQ
Deze verhandelin.g beporkt zich tot de pr-Lncipiele zijde van de kust-« of oeverv,;;rdedigmg ..Onder kust-.. of oeververdediging wordt diJn verstaan het kunstmatig vastleggen van door stroom of go~Lfslag af'nemende
onder-zeese oevers ..Hieronder vallen dus niet de waterkerin-gen. Een waterkering heeft namel.f.jk slechts tot taakom.~
.
. deachtergelegen gronden virxx: overstrom:Lng te b eho eden of om een waterscheiding te vorm.en::
De beide ccmpollcnten~ oeve:t;,rerded:Lgingen water-kering, zou men kuIL~en samenvoegen in het begrip zee-wering.
Zo bestaan bijvoorbeeld de Helderse-f Pettemer-,
Hondsbossche- en Westkap~else zeeweringen uit
eertwa-terkerend duin of dijk, welke in verband met de voor- "
uitgeschoven ligging van een kunstma tige bedekking is voorzien; en uit een voorgelegen oeververdediging van
langswerken of van hoofdeno
Het onderscheid tussen waterkering en oeverver-dediging is niet altijd even duidelijko Bijvoorbeeld
zijn de oude dijken rond de Zuiderzee waterkeringen welke in de loop der tijden, nadat het voorland was weggeslagen, van'een onderzeese ouyerverdeëliging
zijn voorzien. Daarentegen is de ringdijk van de_ Wieringermeer over de gehele hoogte waterkering, hoe-wel aan de zeezijde geen principieel verschil met de
overige IJsselmeerdijken te bespeuren valt.
Een duinvoetverdediging is een zuiver waterke-ringswerk. Daartegenover sta~~ de verdedigingen, welke
op verschilJ..endeVladdGneilenc19Ilaan de wadzijde van
-het-het duin zLjn ac~!lgC'~)rachen wet lke voor honderd procent oeververà.edi.gingerltE:~enhet opdringende wad zijn:>
Ter voor-kcmi.ngvan verrassingen is het wel zeer gewenst dat men zich lJij e.Lkgeprojecteerd werk bewust
is van hot vC1'schil" JJ2.tvan de beide componentcm de
oeververdc:digir..G:pl'i:nairis behoeft wel geen betoog ..
Dat onze vocrouëlers zich over het algemeen zo
wo1,.1.1.E.i[g,::.~!hgeècnbun Lationliggen aan oevervGrdGdiging
-met alle r2lIlpzu.li~gevolge en van dien- :nag slechts
voor een deel (3ïJWGten worden aan gebrek aan begrip" De
hoofdoorzac.k, ä.atzo.rvaakwaterkeringen door oeve
raan-tasting ver-Ler-en g;j.::1g0n, zal wel te-~wijten zijn aan de
geringe grondwaarde ten opzichte van de kosten van
ver-dediging, hctgeE:n ook de techniek der oeververdediging
r-emd e , y
Immers, een grondig begrip overlde principes van
oeveraantasting en oeververdediging bestaat ook thans
nog niet, hetgeen echter niet verhinderts dat thans
op grote schaaloeververdedigingswerken worden
uitge-voerd, waarbij de constructie- en uitvoeringstechniek
in belangrijke mate is verbeterd.
Hoewel in de laatste decennia de begrippen betref- ÇJ
fende het mechrulisme der oeveraantastingen nader tot
hun oplossing zijn gebracht, spelen ervaring en gevoel
nog een zeer grote rol bij het ontwerpen van
verdedi-gingssystemen. Het toepassen van de érvaring, verkregen
bij andere werken, ~s in dit geval echter zeer ge
vaar-lijk, omdat vaak niet duidelijk is of vergelijking,?wel
toegestaan is~ Het is in vele eevalien dan ook nog niet
mogelijk -integenstelling tot andere w
aterstaat~{erken-om bij het projecteren van oeververdedigingswerken de
uiteindelijke toestand te voorspellen of om een raming
van de kosten te maken. L ~ ~ .~ ~ rdLv ~ ~
Uit het feit dat dit laatste bij waterkeringsw
er-ken wel mogelijk is, blijkt reeds dat dit onderdeel
der zeeweringen verder is ontwikkeld. Hierbij zijn
echter de prblcipiele vragen minder ingewikkeld, al
zijn ook de pro blE:iil1ID1i'all stabiliteit, kwel, golf
-loop-
·-4-loop en verdediging nog niet geheel opgelost.
Bevredigend zal voor de theorie der
oeververde-diging de toestand pas worden~ als de natuurwettenr
welke bepalend zijn voor de bewegingen der oeverlijn,
niet alleen kwalitatief doch oek kwantitatief bekend
zijn, hoewel ook da~ -L~ verba~d me~ de vaak
gecompli-ceerde toestand·- niet steeds nauwkeurig te voorspellen zal zijn, welke de gevolgen zullen zijn van het ingri
j-pen door de mens.
Gezien de toenemende waarde van de bodem en de
eveneens toenemende oeveraanval, is het wel zeer
ge-wenst dat de begrippen der oeveraantasting en oever-:
verdediging in een helderder licht komen. Inhet
vol-gende is getracht om hieraan bij ~e dragen.
Zeer in het algemeen kan worden gezegd dat de
vorm en ligging van een bepaald kustvak of de
veran-dering welke hierin optreedt, wordt bepaald door het
bestaan -of het ontbreken- van een bepaalde
evenwichts-toestand tussen de optredende waterbeweging en de
daardoor beheerste beweging van vaste stoffen.
Het doel van kustverdediging is nu het
kunstma-tig ingrijpen in de ongewenste toestan~ van evenwicht
of de beweging naar een dergelijke toestand; en wel
zodanig, dat een nr.cuwo toestand van evenwicht wordt
verkregen welke meer bevredigend iSa
Hoewel ook in bepaalde gevallen het direct door
de wind voortbewogen droge zand op het strand invloed
kan hebben op het evenwicht van de oever, is deze
in-o vloed over het algemeen gering. Van de vaste stoffen
zal alleen het zand worden bezien aangezien bij onze
«l':'lVorsgrindJ' en slib over het algemeen niet maatgevend zijn. Ook met de aanwezigheid van begroeiingen en van veen- of kleibanken is geen rekening gehouden.
Zoals gezegd wordt de toestand van de kust bepaald
door de zandbeweging; deze op haar beurt wordt beheemt
door de waterbeweging.
In deze water-beweging zi.jnnu twee groepen te -onderscheiden
-onûer-sch eaden , n::-e s t.r-omang en golfslag. Tot de eerste
groep beho.r-ende sta~ionnaire en de niei.ctationnair
langzaam veranderlijke verhang-, getij-, drif't-?
Coriolis-'l' ;::;piraal-'! onz.. stromingen; onder de tweede
groep res8oJ:.'tl~rc::'û1e nietstatio::'lnair s';01 veranderli
j-ke waterbevJcgingcn, zoa.Lsdeining S' windgolving en
branding,
Tn de p:::-aktijk treden de beide gr-oepen vaak
+ezamenop; meestal vaJt dan echter wel de nadruk op
één der beide 1Jcwcgineen.'- . ;t - "
In hoof'datruk 11 wor-dt de stroming en de daardoor
bel,aalde z&l1dbol'lcgmebesproken, waarbij nader
inge-gaan wor-dt op d,e belangrijkste twee verschijnselen,
nl~ gculvo~~1ing en geulverplaatsing.
In hoofc;,stuk III wordt de go1:fslag en de daardoor
bepaalde za:ldbeweging behandeld, waarbij de nadruk
vaJ.t op de vlater- en zand'bewegLng tegen hellende
onderzeese stranden en de beweging bij scheve
golfaan-loop~
Vervolgens wordt in hoofdstuk IV de gecombineerde
waterbeweging met de daarbij behorende zandbeweging
behandeld0
In de hoofdstukken V, VI en VII zijn
beschouwin-gen opgenomenover de wijze waarop oevers, welke in
de bovengenoemde3 gevallen afnemen, verdedigd zouden
kunnen worden"
+
!
--6
--11. STR--=-OM- _IN...G-...EN ZAND13~-~--..-E,vEGING
ao Algemel}e beginselen ..
Het ligt nie-t in de-bedoeling om in deze
verhande-ling van nieet af aan de begtnael.onder stromingsleer
en van het materiaaltransport op xe hal~~o Hiervoor
moge worden vetvvezen Laar de vele handbocken en arti
ke-len, die hiero'J'erhet licht hebben gezien. Ter
inlei-ding moge echter het volgende in de
herinnering worden gebrach-'G~
Bij de stromingsleer wordt aangenomen~ dat de
waterdeeItjes zich voortbewegen in denkbeeldige e
ven-wijdige stroc.mbuizen, welke verticaal samengevoegd
worden tot stroombanen0 De waterdoeütj es in deze
bui--zen worden~ onder omzetting van potentiële energie in
kinetische "T'J_~;rgiein~ beweging gebracht en gehouden
en oefenen hierdoor wrijvingskrachten uit op de
naast-gelegen sneller of minder snel bewegende deeltjeso
Door deze wrijvllLg wordt de beschikbare energie
ten-slotte omgezet in de Jaagste v~rm ervan~ warmte.
Met behulp van aannamen omtrent energieoverdracht
en wrijving bL~en formules worden afgeleid betreffende
de watersnelheid en de verdeling hiervan in de
ver-schillende stroombaneno
Bij brede waterlopen met in dwarsprofiel
horizon-tale of zeer flauw hellende bodem, waarbij aangenomen
mag word~, dat naast elkaar gelegen stroombanen
een-zelfde snelheid hebben en dus geon of zeer geringe
wrijving op elkaar uitoefenen, j:-.:~; het probleem van
snelheid en sne1hcidverdeling als twee-dimensionaal
op te vatten en vrij nauwkeurig te berekenen.
In werkelijkheid zijn waterlopen begrensd en
vertonen in dwarsprofielen sterke wisselingen in wa~
terdieptcc Hierdoor oefenen ook de naast elkaar
gele-gen stroombanen invloed op elkaar uit~ aangezien de
-snelheden hierL~ oen functie zijn van do waterdiepte
-en-•
~7-en de hierdoor in horizontCl.j.~~ir.i. veroorzaakte sterl:e
veranderingen:in snelheid,niet verwaarloosoaa:!:'zijn ..
Het hierdoor ontstane driedimensionale probJ.ecm :i.sr...og
niet exact opgelost $ zodat met b ~n2.è0':''''in_;on mo Et wor-don
volstaano
In verband met bcr-ckenängcn botreffe:1.dede
geul-vormen, is het wel gewenst, dat op dit punt meer kla
ar-heid komt.
In figuur 1 is schetsmatig aang€gevon hoe in een
dergelijk geval de verdeling der snelheid in
horizon-tale en verticale zin zal zijn.
Y_lT __
_ 10_
lU!CM!lW8 ...".
__ ",t
+
figuur 1 •Verdeling.
van wat or- en z
and-afvoer in een geul.
+
De waterdeeItjes oefenen niet slechts wrijving
en daardoor sleep- of remkracht uit op de omringende
deeltjes; ook op do bodem wordt deze wrijving
uitge-oefend door de onderste stroombuizGn& Een deel van de
bewegingsenergie van het water wordt hierdoor aan de
bodem afgegeven. Hierdoor ontstaat een sleepkracht over
de bodem, welke bij voldoende sterkte in staat is om
het bodemmateriaal in beweging te brengeno
Ook over het verband tussen deze sleepkracht en de
hoeveelheid getransporteerd zand i:s reeds veel gesch=c--·.
,ven, zonder dat nog een geheel bevredigende formule
hiervoor werd gevondeno
Door de sleepkracht van het water wordt het zand
rollend over de bodem voor-bbewogen , wailrbij ribbolvor ....
ming optreedto Bij toename van d e sloepk::;_-:-abechtg:1.nnan
zandkorrels zich sprongsgewijs te verplaatsen en treedt
·-zwG
+
-8-zwevend zandtransport op. Dit is mogelijk doordat in feite de waterdeeltjes zich bij turbulente stroming niet meer volgens stroombuizen bewegen, maar hiervan door impulswerkingen afwijken (-l7'l.::'bulentemenging). Door deze impulsen wordt zandm'egevoerd naar boven; door de zwaartekracht komt het weer tot bezinking.
Hieruit zijn weer wetten op te stellen voor het zwevend transport en voor de verdeling van dat trans· port in de verticaal boven elkaar gelegen stroombuizen. Ook dit probleem is nog niet ten volle tot oploss~g gebracht.
Zo wordt door elke waterloop niet alleen water, maar ook zand afgevoerd. Bij rivieren met grover
mate-riaal vindt dit in hoofdzaak over de bodem plaats, bij zeearmen neemt daarentegen verhoudingsgewijs het zwe-vend transport de overhand.,
Dit transport is niet alleen afhankelijk van fac-toren als bodamsleepkracht en korrelgrootte van het materiaal, maar ook van de snelheid van verandermg der
sleepkracht, hetgeen vooral bij niet stationnaire water-lopen voorkomt.
Immers, bij toename van de watersnelheid-an Ü1evon de ~)()dcm.sJ.ecpk_'1"tlcht-zullen de bij deze toegenomen
snel.-heid passende zandribbels zich geleidelijk vormen. Ver-der zal het tijd kos~e:n:vpordat het nieuwe evenwicht ten aanzien van de verdeling in de verticaal van het zwevend transport zich zal hebben ingesteld. In het algemeen kan dus worden gezegd, dat het zandtransport
zal naijlen bij het watertransport.
Nog vaak-wordt de mening verkondigd. dat grote watersnelheden op verdiepingen wijzen, kleine
snelhe-den daarentegen op aanzandingen. Dit is echter niet juist; grote snelheden wij zen alleen op een groter
zandtransport, al zal dit onder bepaalde omstandigheden wel kunnen corresponderen met een grotere diepte·ten opzichte van punten in dezelfde stroombaan, alwaar de snelheid kleiner iso
Of verdieping of aanzandäng zal optreden hangt -alle
de zandtranspcrtcapaci teit :;.11 da•·~. vak in evenwicht is met de hoevo e.Lhed.daangGvoerd zand van buitGn. 1:sde
transportcapaciteit kleiner dan zal zand nenrslaan en dus aanzanding optreden; is dezo capaciteit groter dan zal de stroom zich mot zand verzadigen door opname van zand uit d0 bod8ill,zodat verdieping optreedt.
HOGwe~~ aanzandäng en verdieping -cm dus vG rrui-ming- van watGrlopen veelvuldig voorkomen in de natuur,
zijn dezG toch niet de meest kenmerkende en voor oever-verdedigjng de meest govaarlijke verschijnselen.
In de mees~e gevallen dat oevers afnemen, kan
als oorzaak worden aangegeven het.zijwaarts verplaa t-sen van geulenf zonder dat de capaciteit hiervan
toe-neemto Hierover zal verder nog worden gesproken.
Alvorens dit te behandelen zal eerst een
beschou-wing worden g egcven omtrent geul vorm:ing...
.bI:!Geulvormin~.,
Geulvorming ~s een verschijnsel dat overal waa r-genomen kan wor-den waar water afstroomt over een be-weeglijke zandä.ge bodem" Beken, rivieren, wadprielen
en zeearmen concerrtz-er-enzich in geulen, welke begr-cnsd
.wor-dcndoor oevers,.dd,e.slechts periodiek onderlopen en waarvan de water- en zandcf'voox meestal te verwa ar-lozen :7.sten opzichte van de geulafvoer •
Tezamen vormen dergelijke geulen vertakkingssyste-men, welke het waterv- en zandregime van een bepaald
stroomgebied beheersene
De verschijn:Ingsvorm is zo algemeen en vanzell-sprekend? dat mogelijk hierin de reden is gelegen, dat geulvorming zonder nadere verklaring wordt aanvaard.
In werkelijkheid is dezG geulvorming echter in 't ge-heel niet zo v~zelfsprekende
Immers~ zand dat door de sleepkracht van het water over een ~rlellC'~1.d-oeed8ID.wordt voortbewogen zal
zijn bev-;~ging8:;:,.c.ht:i.:1 12.&nLet al13("'':1.bepaald zien door
-de-t
-10-de richting van -10-de sleepkracht, maar tevens door -10-de richting van zwaartekrachtsontbondene langs de hellende bodem. Hierdoor zal het zandtransport gericht worden naa~ de plaatsen met grot~~~ diepte, waardoor
tenslot-te een horizontale bodem zou worden gevormd.
Aangezien het voor oeververdediging juist van
zo groot belang is dat zich geulen vormen, welke oevers aantasten, zonder dat hierbij echter sprake is van
geulverbreding en -verondieping, zal in het volgende worden getracht om, zonder gebruikmaking van formules,
een verklaring te geven van het verschijnsel der geul-vorming.
Zoals reeds eerder WErd vermeld ma&bij een gede-tailleerde beschouwing van de waterbeweging, niet wor-den vastgehouwor-den aan het principe van de s1lxx:mhristheorie
In werkelijkheid treden impulswerkingen op, waardoor uitwisseling van water tussen de stroombuizen wordt veroorzaakt en waardoor de bewegingsrichting der
water-deeltjes slingert om de gemiddelde stroombaanrichting. Zoals wij zagen wordt door de impulswerktngen in
verticale richting zand in ID~evendtransport gebracht. Door de impulsen in horizontale richting vindt niet alleen uitwisseling van water tussen naaat elkaar gelegen stroombuizen plaats, maar ook ui~fisseling van zand, zowel van zwevend als van over de bodem getrans-porteerd zand.
Indien we ons nu een denkbeeldig verticaal schei-dingsvlak denken tussen twee stroombuizen, dan zal. door dit vlak water en zand getransporteerd worden in
de ene; zowel als in de andere richting. De grootto van dit transport in dwarsrichting is evenredig te
stellen onder andere aan het transport in langsrich-ting.
Hebben de beide stroombuizen eenzelfde watersnel.-hei en eenzelfde zandtransport, dan zal de uitwisse-ling in beide richtingen gelijk zijn en zal in feite niets aan de toestand in de beide buizen worden
gewij-zigd.
•
.
!
i , ;.-Zijn-Zijn de water- en zandafvoeren echter ongolijk dan zal wel wijziging optredene Dl dat geval zou een re
sul-tante aan water~ en znndtransport moeten optreden van de stroombap_Jlm-et groter tre.nsp!·-~n·taar' de stroombaan met kleiner transporto
In verband met de continuitcitsvergelijking is dit voor de waterbeweging niet mogelijk en zal naar mijn mening een compenserend dwar-sver-hang m!:'::;daaraan
verbonden spiraalstroming optredcno Dit kan hier echter
buiten beschouwing blijveno
Door de resulterende zandbeweging loodrecht op de stroombaan zal echter de str90mbann mot kleiner tr2:n s-port oververzadigd raken, waardoor zandneerslag on
dus aanzanding zal optreden. In de ~~dere stroombaan zalonderverzadiging en dus zandopname en verdieping optreden:- Et- ontstaat een dvmrsv'erhang van de bodem,
Door dit dwarsverhang Vrul de bodem zal de richting van het bodemtransport worden gewijzigd en gericht
worden naar de stroombaan met groter transportQ
Tenslotte ontstaat bij een bepaalde dwarshelling van de bodem een evenwicht, waarbij de hoeveelheden
zandtransport, door de tu~bulente menging naar de ene richting, gelijk worden aan de hoeveelheid bodemtrans-port weDce tengevolge van de dwarshelling van de bodem
in de andere richting wordt getransporteerd (figuur
2).
+
f~ur 20 Verband tussen nOcTë"".mdwarshellingen za nd-~ transportgradi ënt • +
..
-De-TU.t?u.~) tiu.,(su.~...).
..
_.
T!J··U
-12-De grootte ve~ deze helling is niet exact te be-rekenen in verband met onzekerheden in de aannamen
be-treffende de wrijving. De helling zal een functie zijn van de grootte van het materiaal transport, van de gra-di~nt in dit transport (gezien in het dwarsprofiel), van de waterdiepte en van de korrelgrootte van het zand; en wel in die zin, dat bij toenemend transP9rt
en toenomende gro.di~t de helling eveneens toeneemt, doch dat bij toenemende korreldiameter en soortelijk gewicht van 'het materiaal de helling afneemt.
In geulen zijn over het algemeen twee grootheden gegeven, namelijk waterafvoer en zandafvoer.
Voor rivieren zal dit vermoedelijk direct aanvaard worden, aangezien stroomgebied en kltmaat gegeven zijn,
en dus afvoer; verder bodemgesteldheid
en
erosie, en dus materiaalafvoer (hier wordt alleen beschouwd een toestand van evenwicht). Ditzelfde geldt echter even-eens voor een wadgeul bij constante zeespiegelrijzing en wadverhoging.Indien van een"geul gegeven zijn water- en mate-riaalafvoer, dan is het aantal geulen dat hierbij
mó-gelijk is, beperkt. Neemt men bijvoorbeeld een geul-breedte aan, dan zijn diepte en verhang bepaald.
Nu blijkt echter, indien men van een dergelijke
+
fi~ur J.Vormtng evenw ichts-ge
biJ
gegeven water- en zandtransport •_
'
-
_
~-geul uitgaat, dat aanze.ndj_ng en uitschuring optreden
ten gevolge van de ee:rder beho.:)dCJ_c1ir(;l'p'..l.lstransporten. Tenslotte vlOrdt e0ll 8venv!i.chtstc cst2nd bcreil::t ~ waaI'bij de geul beantvloor1t aan de eis (_r";. van water.._ en za nd.-transport en -'cevenf::laan die V8.Jl de :~,m~ulsbeHeginge
Vle kunnen dus zcggen dat b~j gegovcn water- en
zandafvoer slechts éé:n. g~n..ü mogGlijk is w3.2.rbij even
-wicht optreedt;;
Van de vijf onbekenden: breddte; diepte, verhang, waterafvoer en zandafvoer behoevGll er dus slechts twee gegeven te worden ter vnstleggj.Ilg van de overige drie.
Indien we'bij'voorbeeld, bij gegeven vmter- cm.
zandafvoer uitgaan vr.n een willekeurig dvmr-sprofic11
dan zal dit profiel zich zolang vervormen tot de bij~ behorende geul :i,s ontstaane In figuur 3 is dit a
ange-gevene
Zouden we als gegeven aanhO'udcn de geulbreedte~ dan zouden hierb:Lj nog verschillende diepten mogelijk zijr.." Nemen w·:; bovendden nog aan dat de verhouding waterafvoer tot zandat'vo er' constant is -hetgeen voor
een gebied nls de Waddenzee.nLef geheel juist" maar'
toch niet ver bezijden de waarheid zal zijn- dan is dus bij elke breedte slechts &ffiL diepte mogclijko
In f'igr:.u..!'4 is voor een. aan ta.l, in de Waddenzee
voorkomende geulen de verhouding breedte : diepte be-paaldf waarbij echter zeer o~regolm~ti~vakken~ zoals
bij spIl tsingGn en vas+e pun't en buiten beschouwing zijn gebleven,. Hierui..l,; blijkt dat inderdaad een zeker verband bestaat tussen breedtG en diepte van een geul.
Naar mijn m~~ing is volgens bovenstaande redene-ring een verklarjng te vinden voor het zich concent re-ren van geuleno Het overblijvende geoied zandt aan
tot de diepte zo klein is geworda~1 dat geen bodam-transport meer optreden kan , Dan vindt :5:n,steeds langzamer tempo aanzanding plaats door neerslag van zwevend zand uit de gou'Len, In geval van een stijgende zeespir3ge! zal op deze wijze ecn wad ontstc.n..."1d8.t a
rul-zandt 1 doch naijlt -bij de stijgendo zeespiegel ..,
-
-14--
/ .. /.
//.
// /.
/.
-.~J• ~/'.
.
;~v..
.;/
.
.
-.-.
Á·.
.
...!~._ ...!~._ ..2 ~._ ...!~'"
1.\t,
'>
Mt~1t:~
JCMPMTtXM --~ ... ---":'::-:..._ :--__
11 + fi~ur 4. Verband tûssen breedte en diepte van een aan-tal wadgeulen. +•
•
. 10•
•
•
•
10 o•
10•
•
t MEen wad kan dus worden gedefinieerd.als een zand-afzettingsgebied van zwevend zand transporterende stro-men in tijden van zeespiegelrijzing.
Dat in werkelijkheid zulke grote afwijkingen van het theoretische geulprofiel kunnen optreden, is voor een klein deel het gevolg van het feit, dat de verhou-ding van waterafvoer tot zandafvoer niet voor alle geulen dezelfde is. Voor een ander deel kan dit een gevolg zijn van de aanwezigheid van kleibanke~, welke uitschuring verhinderen. Voor het grootste deel zijn deze afwijkingen een gevolg van krommingen der stroom-draden, zoals in bochten, bij splitsingen, in de nabij-heid van oeververdedigingen, en verder door de door aswenteling van de aarde veroorzaakte spiraalstromtng.
In het volgende zullen de gevolgen van dergelijke stroomdraadkrommingen worden bezien, en zal aan de hand hiervan getracht worden een verklaring te geven voor de veelvuldig voorkomende verplaatsing van geu-len.
-c-Ca Geulverplaatsin~
In het voorgaande i8 steeds aangenomen, dat de
waterdeeItjes zich volgens rechte, aan elkaar evenwij-dige buizen bewe~en, waarbij d~ richting van het zand-transport dezelfde is als die van het water~
Welimvaar is langs onderzeese hellende oevers het bodemtransport niet evenwijdig aan de waterbeweging, maar naar de diepte gericht, doch hiertegenover staat,
dàt door de impulswerking..een even grote hoeveelheid zwevend zand in tegenovergestelde richting wordt ge- .
transporteerde De zandbeweging voor de totale verticaal is hier dus eveneens evenwijdig aan de stroombaan.
In de natuur treden zelden rechte stroombanen op, terwijl het in het geheel niet voorkomt dat de stroom-buizen, gelegen in één verticaal aan elkaar evenwijqig liggen. Als gevolg hiervan zal de richting van het
zandtransport zelden geheel overeenstemmen met de rich-ting van de stz-oomoaan,
Op de wiskundige berekening van de water- en zand-beweging in dergelijke gevallen zal hier niet verdQr worden ingegaan. Voor hen, die hierover meer wensen te weten, moge worden verwezen naar een artikel van mij
in "de Ingenieur" van 1947 no , 4. Volstaan moge hier worden met een korte populaire uitlegging.
Een waterdeeItje, dat gedwongen wordt om zijn
rechte baan te verlaten en een gebogen baan te beschrij-ven, moet dus een middelpuntzoekende versnellmg ont-vangen. De hiervoor benodigde kracht, welke dus gelijk,
doch tegengesteld gericht is aan de zogenaamde middel-puntvliedende kracht,·wordt geleverd doordat zich lood-recht op de bewegingsrichting een dwnrsverhang van de waterspiegel instelt ..Dit,.is dus te vergelijken met
een vdelerbaan of een weg, waarbij in de bochten even-eens een dwarshelling is aangebracht om te verhinderen, dat de Wielrenners uit de bocht ZOUGen vliegen~ De
sterkte van de helling wordt bepaald voor de gemiddelde snelheid..Zij, die met eer veel grotere snelheid door de bocht gaan, zullen cr toch Uitvliegen, tcrviijlzijt
-16-die met veel geringere snelheid de bocht passeren,naar
"bimlen zui1en afglijden.
Met dè waterdeel tjes is het evenzo. Het :dwa rsver-hang van de w~terspiegel boven een waterko1om stelt
zich ongeveer in naar de middelbare snelheid in de
ver-,_tic~al.Aan ~de oppervlakte, waar de wntcrsnelheid gro -ter '1s, zulien de waterdeeltjes zich dus naar de
bui-, '
"tènoever bègèven, aan de bodam'zullen de,wntcrdee1tjes zich daarentegen naar de binnenoever (bolle oever) ver-plaatsen.
Aangezien het totale zandtransport in hoofdzaak afhangt van 'de bo~emstroom,. zal aûs do richting van
-dit zandtransport zich naar deze laatste instellen, althans wanneer de bod~ horizontaal is en dus do
. . ~_... "--. "
~aartekracht- geen component langs de bodem heeft. In dat gevai is do tangem van de hoek, gevormd door de richtingen van gemiddelde stroombaan en zandbaan, tien-maal het quotient van waterdiepte en kromtestraal van
de baan.
Door dit afwijken van oppervlakte en bodemstroom van de gemiddelde stroombaan ontstaat dus in bochten een schroefvormige beweging van het water, de spiraal-stroming.
Deze spiraalstroming ontstaat echter ook reeds in rechte geulen door fe aswenteling van de aarde. Door deze aswenteling ontvangen ne~elijk alle bewegende lichamen op aarde een kracht, welke op het noordelijk halfrond naar rechts is gericht (gezien in de stroom-richting). Ter compensatie stelt zich hiertegen een dwarsverhang van de waterspiegel in. waarbij de wa ter-spiegel aan de rechter oever hoger komt dan aan de linker oever. ~~gezien dit verlli~ngweer geldt voor de middelbare snelheid in een verticaal. ontsta~t weer
spiraalstroming waarbij de bodemstroom steeds naar de linker oever is gericht.
Spiraalstroming ontstaat verder in~ien de over-heersende windrichting een hoek m~akt met ue stroom-richting, waardoor het oppervlakte water wordt
-gevocrd-gevoerd en zich een compenserende bodemstroom instelt. HEt zal duidelijk zijn, uat door .deze afwijkingen het evenwicht van de geul wordt verbroken. Zo zal bij
een rechte geul.de spiraalstromjng ,het zand van de
. ~ -' :
-rechter oever naar de linker voeren.
Er
ontst~at dus een algehele v~rplaatsing van cle grol naar rechts. Bij deze verplaatsing zal de geulvor.m echter niet dezelfcle kunnen blijven. Immers, wil een geul zich conform ver-plaatsen, dan moet het dwarstransport in alle vertica-len gelijk zijn aan de geulverplaatsing vermenigvul-digd met de diepte in de betreffende verticaal. Dit is alleen mogelijk bij een vervorming van het dwarsprofiel'. ...
-in de geest van figuur 5. Elcacte.borekening
van
dit. , .
-(~warsprofielis nog niet mogelijk, -4n vozbanû met de
. .. ,.. ~ .
onzekerheid in de aanname à.e,1'Vrr
!Jy-ing
en van het zandtre.nsport.",+
figuur 5. Geulver-pIaätstng en -ver-vor.ming door 8pi-raalstroming. ...
+
Totno'gtoeis weanag aandacht geschonken aan het feit, dat de meeste geulen zowel eb- als vloedstroom verwerken. Voor het geval deze beide stromen even sterk zijn~ zal bij een rechte geul de aar(~rotatie van weinig invloed zijn1 omdat
ua
hierdoor opgewekte krachtenel-kaar pG~ioèiek afwisselen en ·opheffen. In·de praktijk
-komt-
-18-komt het echter weinig voor, dat eb- en vloeèstroom
gelijk zijn, of dat ("lestroomver<.:elingin het l~Wê.
rS-profiel gelijk is. Enige vormverandering en geulve
r-plaatsing zal dus wel steeds overblijven.
Rechte geulen komen in de praktijk zelden voor,
zodat in de meeste gevallen
ue
invloed van gebogenstroom:1rndan.op de zandbeweging een rol speelt. A
an-\
.gezien de invloed van de aardrotatie in grootte onge
-veer gelijk te stellen is aan de invloe~ van een
ge-bogen stroomdraad met kromtestraal van 10 à 15 km (bij
maatgevende stroomsnelheden van 2/3 ~ 1 m/sec) zal h'et
duidelijk zijn, dat de boch1waddt~en meest~l sterk ove
r-heersen.
Aangezien elke toevallige afwijking van do rechte
geul een kromm~ van stroomdraden veroorzaakt en do
hierdoor veroorzaakte zandbeweging de afwijking Qoet
toenemen, zal geen enkele vrije geul stabiel v~ lig
-ging kunnen zijn. Door de afwijkingen ontsta2.n
uitboch-tingen, welke aan weerszijden weer tegenbochten zullen
vormen, enz. Hieruit ontstaat het bekende verschijnsel
van het meanderen van stroomgeulen, vl2..arbijde ui
t-bocht~gen steeds groter worden, totdat tenslotte de
wegverlenging en dus de weerstand zo is toegenomen, dat
kortsluiting kan optreden en het procêS opm ouw een
aanvang neemt. Het typische V8n c~ezeuitbochtingcn is,
dat de minimum kromtestraal hierbij ongeveer evenredig
t
.
i~
6.Luchtfoto van het zeegat van ~erlnn(1..metbij-be~nd stroomgebied.
-i8
---is aan c.10-capaciteit van de geul. Deze "vrije"
krom--
-testraal is zelden kleiner ~an viermaal à vijfmaal de
geulbreedte.
Hoewel dit uitbochten wel voor berekening vatbaar
is, is het hieraan verbon~en rekenwerk zeer tijdrovend,
ten-vijlde nauwkeurigheid in verband met onzekere a
an-.- namen nog niet groot kan zijn.
Vaak is de toestand bovendien gecomplic eerd,
doorclatzowel vloec.1-als ebstroom hun werking toen
ge-. _.
voelen. Aangezien c~estroombanen van beièe niet
samen-va~len (in verband met het feit, c.1~bi j vertrt aging van
stroom wel energieverlies optreedt, doch bij
versnel-ling niet) i~ ook de zandbeweging niet gelijk. Als
ge-vo?-ghiervan treden bijvoorbeeld de bekende eb- en
vloec.1scharenop in de ovërga:r:g~tl1ssentwee bochten.
Verder trec:encomplicaties op te-rplaatse van
split-singen van geulen en door de aanwezigh~id van
gedeel-telijk verzande oude geulen. In figuur 6 is een
lucht-foto opganomen van de zuidelijke gè~l in het zeegat
tussen Texel en Vlieland, waaruit de samengesteldheid
van dergelijke geulen naar voren komt.
Voorlopig zal bij dergelijke toestanden
noodge-dwongen genoegen moeten worden genomen met
kwalita-tief inzicht gesteund door waarnemingen en zal de
kwantit2ti.eveberekening achterwege moeten blij.venin
verband met de hiervoor benocligèetijd en de geringe
nnuwkeurigheid.
Een v~orbeeld van geulverplaatsing is weergegeven
in figuur 7. Het betreft de Vliesloot, een wadgeul,
welke de afvoer vormt van een deel van het achter
Vlielanclgelegen wad. Deze geul, welke aan het
bene-è.eneindewordt vaetgehoucen door (lebestortingen van
de havendammen van Vlieland, heeft, vermoec.1elijkdoor
de benedenwaarts gelegen tegenbocht, de neiging
vol-gens de wijzers van het uurwerk t€ draaien. Deze
draaiing gaat plaatselijk met een snelheid van meer
dan 40 m per jaa1.t , Irrtuasen vormen zich weer nieuwe
geulen, welke geleidelijk de capaciteit van de eerste
-geul.-
-20-~
fi~ur7.Verplaatsing van de
"V1~esloot tussen 1939 en 1949.
+
geul doen verminderen, waardoor deze tenslotte geheel
verzandt. Op de situatie van 1939 is de oude geul nog
zichtbaar; de nieUile geul dringt op en deze heeft in
1949 de oude geul verzwolgen. Onderwijl hebben zich
weer nieuwe kortsluitingen gevormd.
Dergelijke geulverdraaiingen treden ook op in de
zeegaten, waarbij de vertakkingsgeulen in de
buiten-gronden in positieve zin draaien en verzanèen.
Een voorbeeld van een geulverpla~tsing van grote
afmetingen is nog gegeven in figuur 8, waarop io a
an-gegeven de beweging, welke een van onze grootste
zee-armen, nl. het Vlie, de laatste eeuw heeft ondergaan.
Hierbij kan worden opgemerkt, dat deze beweging in het
draaipunt waarschijnlijk wordt geremd door de aanw
ezig-heid van zware keileembnnken, welke zich op diepten
van 15 - 20 m bevinden.
Het zeer gecompliceerde vraagstuk van geulen en
en-+
figuur 8. Verdraaiing van
.de mond van de Vliestroom tussen 1830 en 1943.
+
stroomgebieden en hun wisselwerking zal hier veruer on-besproken moeten blijven. Omtrent h€t overgangsgebied van geulen en zeestromen (de z.g. buitengronden) zal in hoofQstuk IV nog het een en ander worden opgemerkt.
-(
, \ I ja. Kustvormin_g_door gglfslag.
/In het voorgaande werd een overzicht gegeven van het zanètrarisport bij niet of §eer langzaam verand er-lij~'ewaterbeweging. Wo kunnen in dat geval zand trans-portberekeriingen opze:tten onè.eraanname
van
eenonver-'a~dér~ijkè waterbeweging, waarbij door superpositie van]GO zandoeweging bij enkele gedurende het getij voorkoinenèe-·wato~bew~gingende-uitèindElJ.ijkesituatie van de bOdem',kanworc:.enbepaa Ld , Hierbij behoeft slechtB geringe aànèacht te worden besteed aan het feit, dat de zaridbeweg1ng enigszins naijlt bij de waterbeweging.
In het geval-van snel veranc:'erlijkewaterbeweging, zoals bij golfslag, 'mag<.1itzeker niet meer. Hierbij treè.ennàá.r'mijn monäng reeds grote verschillen op,
naar
-
gelang men'
te
d
oen
heeft mot c:'esnelle veranderin-. .
gen van een windgolf , of met de maneer 'snello- veranc'le-ring bij een c1eininggolf.
Over de interne waterbeweging bij golfslag is reeds zeer veel geschreven, zonder dat het·vraagstuk geheel is opgelost. Voor èeze bescho~wing is het vol-doenè.eom aan te nemen, dat de waterdeeltjes bij golf-slag gesloten elliptische banen beschrijven, waarvan de verticale as naar de diepte toe sneller afneemt dan de horizontale as, zodat aan cleboè~l een heen en weer
gaande beweging van de waterdeeltjes overblijft. Deze heen en weer gaande beweging neemt toe bij kleinere waterdiepte en bij grotere golflengte.
Indien deze waterbeweging langs de bodem een be-paalde grenswaarde overschrijdt, zal het zanè in bewe-ging komen. Hierbij worden wel bodemribbels gevormd,
doch vindt geen resulterend transport plaats, aangezien de waterbeweging in beide richtingen gelijkvormig is.
In werkelijkheiG zal dit wel niet helenaal juist zijn, aangezien de waterbeweging vermoedelijk niet volkomen
_gclijkvormig-gelijkvormig is. De invloed hiervan zal echter niet
groot zijn en wordt hier verwaarloosd ter
vereenvou-diging van het probleem.
Bij de in de Noordzee voorkomende golflengten en
hoogten zal vermoedelijk meestentijds geen of slechts
zeer geringe zandbeweging optreden. Nabij de kusten wordt dit echter anders.
Een golf, welke in ondiep (in vergelijking met
de golflengte) water komt, zal een kleinere voort-plantingssnelheid verkrijgen. De golflengte wordt dus kleiner. Bij gelijkblijvende energie moet de hoogte
dus groter worden. Dit zal echter mede afhangen van het
energieverlies. In elk geval wordt ~e golf steiler
(de verhouding breedte: hoogte wordt kleiner).
In verband met de wrijving zal de golf echter
tevens vervormen. De voorzijèe van de aankomende golf
zal steiler worden dan de achterzijÇe. Ook de
inwendi-ge waterbeweging zal veranderen en niet meer symme-trisch zijn naar beide riohtingen. Hoe deze echter
in een dergelijk geval is, kan nog niet procies worden
gezegd. In elk geval zal de snelheidsverandering van
de waterdeeltjes tijdens het passeren van het voor-front veel sterker zijn dan bij het passeren van de achterzijde.
Nemen we nu een zekore naijling aan voor het
A ...lU _ SUfI'ldlACMT_""" 8... ._..._, .... 6 6.&-.IITUOACHT VOOR!YlftWICHT 1$: L~_
..
_--IL _ -L _.,~--
.
-
-zandtransport-+ fieuur/~.Evenwichtshellingvan Cleodem bij
verschil-lende golfslag. +
-24
-zandtranspart,. clan blijkt direct, uat in clit geva~ ::,'wel: een res. v.lterelld za.néltr8.!lSporqtI;l, -:t;staaen wet:, l in ,"::de r~chting van de golfv:oortplantingto
,Wil er een cvenwichtstoestEud ó~tstaan, dan zal er du.s een tegengestelde kracht noe+en werken, welke
dit transport teniet doet ..Deze kracht wordt gevonden,
doordat de bodem, zich onder een bepaalde helling
in-stelt, waarbij de on-tbondene van de zwaartekracht langs de helling ean tegenkracht geeft.
, Aangez~cn bij het verder door~open van de golf
de diepte. du.s \,~leineren de golf dus stei~er wordt, en bovcnda.on ~co:r: ,~v:loed op C..o bodem gaat uitoefenen, zäl ook de "s1.eepkrach"t"steeds stcrl{erwor-don , Voor
,
het verkrijgen van eenevcnvlicht zal Ö1S ook de helling sterker moeten wordcn~
Het zal duidelijk·zijn, dat bij elk golftype dus
cen bijbehorende evenwichtsvorm van de bodam zal be -staan en dat bij vcr-and er-de golfslag een nieuw even-wich1i
zic
h
zal gaan instellen.. In figuJr 9 is ditschematisch aangeduid~
In het algamG~ is dus bij evenwicht hot verschil in sleepkracht der heen en weer gaande beweging gelijk aan de ~vaartekrachtsontbondene langs de helling. Dit geldt echter alleen? indien do volgens de golfbeweging
~. "-""''''0 T";' +0
J.. ~ ..I_'_t..",". J..:...C..:1. v ~ branding op de kus-to
+
gGrichte 8l88pl~ac;:l'tg'!'G~;eis:c G211 dC'gronssleep:ccacht '!
waarbij beweging begint. Daarbeneden bestaat een zekere speling in de ligging van <labo<1em. Zo zn.lbij een lich-te bran<1ing (figuur 10) alleen ~e bOLem nabij llewater-lijn in beweging komen en zullen cJ.el"'..ieporegedeelten niet van profiel veranderen.
In
figuur 11 zijn een aantal boèemprofielen voor de Nederlanase kust getekend. Hieruit blijk~. ènt èebedoelde gremssleepkracht ligt bij een diepte van
om-streeks 10 m. Daarboven is het bo~emprofiel ongeveer constant in verbanè.I:lethet geJ!in_ge verschil in maat-gevende golf langs onze kust. De kleirie verschillen, welke aanwezig zijn, zullen later ter sprake kómen.
0
,
I 5 A 5•
7• •
ID a.KM
~ _".-,
~ lil"
~ '-~ ~ r-, 15 ... r\. ho ~ ~ --l-a:
.,
~...,
.,-V""'"
~ ~ 15 "t 1011-KAR • +fi~ur
aa,
Bodem-proiëI"en:
lang&. .deNederlandse-kust. +
Bij het hierboven besproken bodemprofiel zal een
aankomende golf steeds stei1er worden, 'vooral aan het
voorfront. Tenslotte wordt de go1fvorm ins~abiel en stort over. Door deze branding wordt de roterende
bewe-gtng der waterdeeltjes verstoord; het water stroomt
met de golf mede, althans aan de oppervlakte en stroomt daarna weer terug. Hierdoor wordt niet alleen de
sleep-kracht verbroken, maar in dit gebied zal tevens een
sterke zandbeweging optreden ten gevolge van de
turbu.-lentie. Of dit zand een resulterende beweging zal
krij-gen met de goltbeweging mee of daartekrij-genin, hangt onder andere af van de golfperiode. Bij een lange periode
zal het zand reeds gedeeltelijk tot bezinking zijn
ge-komen als de waterbeweging omkeert. Bij een korte
-ode-t
t
-26-"
.:_.
,ode zal dit niet het geval zijn~
Overigens is 9,it proces van water- en zandbew e-ging in de branding nog niet goed'beke."1d.
Het zal echter duidelijk zi.iri, ~dat de continuiteit
....,...'
.-van het bodemprofiel hier verbreken wordt. Er ontstaat •• <.:~ • •
,
~
',
e~
plaatselijke verhoging gevolgd.door een verdieping v8.ti>hetprofiel ..+
.
...,.."...n_~
."..-rnDID; De MMfMIftOl CUNM
.... aacNT8 TU IaJlaLlft.... GI __ _" __ 4 figuur 12.Vorming buitenbanken bij zware branding. +
Door de branding verliest de golf niet alle ener-gie~ Is deze energie ten opzichte van de waterdiepte niet te grootr dan ontstaan uit de overstortende golf
enkele kleinere golven. Hiermede herhaalt het proces zicho Op deze wijze kunnen dus ee~ reeks van banken
en geulen ontstaan, welke naar de kust steeds kleiner , "
van afmetingen worden.
In figullr ~2 is dit in pr-äncipe weergegeven,
ter-wijl infiguur 13 een luchtfoto is opgenomenvan de kust van,AmeLand bij ruw weer.. De plaats van de bui ten-banken,is goed te bepalen aan de hand van de versch il-lende br-andingezónes•
Is de waterdiepte na branding echter zeer gering dan kunnengeen nieuwe golven ontstaan, doch loopt de brandende golf door tot deenergie verbruikt Ls,
De plaats van de buitenbank wordt dus in eerste
instantie 'bepaaLd door de maatgevende golf 0 Bij e8J."l. grot:re golf za.L re:eds op groter diepte br3ndL"1gcp
-treden; dG bank,beweegt zich dan 'zeewaartso Voor onze _Ne
derlandse-
-27-+
'.
fi@ur I3.Lucht-roto van de kust
.van Ameland bij ruw weer.
+
Nederlandse kust li8t de top van deze "stormt!bank op een diepte van 3 à 4 m onder N.A.P. Bij beter weer zal deze bank landwaarts bewegen, mits de golfslag niet zo klein wordt, dat in dit gebied hot ~~dtrnnopó.rt tot
stilstand komt.
In figuur14 is voor enige weerstoestanden de lig-ging van de buitenbank langs de Noordzeekust van Vlie-land aangegeven.
Zoals uit de figuur blijkt komt op Vlieland,
bui-" bank
ten de laagwaterbank, meestal slechts een a voor. Naar mijn mening is de oorzaak hierin gelegen, dat de helling van de zeebodem -om later te noemen redenen-langs de kust van Vlieland vrij steil is.
In gebieden, waar deze helling kleiner is -dus bijvoorbeeld in het middengedeelte van de kust van het vas·teland van Noord- en Zuidholland- komen daarentegen vaak verschillende banken voor. Hier neemt de diepte·
namelijk zo langzaam af, dat een nieuwe golf zich enige malen kan vormen uit de opeenvolgende brandingen.
Uit het vorenstaande blijkt dus, dat door de branding zandbanken worden gevormd en niet andersom. Hoe deze vorming echter in details plaats vindt, is nog niet bekend, mede doordat complicaties optreden door oude zandbanken, gOlfvariaties, tijverschil, en de later te bespreken tij- en driftstroming.
Zoals we zagen zal een brandende golf doorlopen als de diepte te klein wordt. Door deze sterk turbu-
-lent~-...~ ...-."'" .' . -28-11
,
..
- -
- - -
-
-
_ 10'" " o~i_ ~ ,-~•
,
,V' .lf.."cr•
,
W"~ 1"\'\[7r\wJ. 1---rt1:''''1.-- IV•
__ l:::: F:::~ V .,~"""
...~ !--.'
... ONDERZEESE O(V!R • I,.+ ..
• • 0 • •..
•• IJl ,"-
LIO,,'"...
11..
...
'/ t.. In...
10.. t..." " ,.-; ~ t- A o lIL L-' ~I?' ....-;"V/',-.::::;;:~ ~ ."-,,- !lATI!lt ... 5TUIID
;::ë:':.~. I
..
+
figUur 14. Bodem1igging
van de onûerzeese oever en van het natte en droge
!
strand op Vlieland.+
lente waterverplaatsing zal zand Vlordenmeegevoerd.
Is de go1f lang -zoals in de zomer vaak
voorkomt-dan zal het .zand meegevoerd worden en bezinken
voor-dat het water terug str~omt. Dit terugstromende water vloeit bovendien op het strand gedeeltelijk onder-gronds weer terugo Nabij de waterlijn is dus de land~ waartse "sleepkracht" zeer groot, zodat hier vaak een
zeer sterke helling van het strand voorkomt. Op
figuur 14 is deze "zomerhelling" aangeduido
Bij ruw weer zijn de golven daarentegen kort~ waardoor de evenwichtshelling van het strand flauw wordt (winterhelling).
De wisselingen in strandhoogte Z1Jn daarom
voor-al nabij de hoogwatcr- en bij de laagwaterlijn het
sterkste.
Bij elke weersgesteldheid bestaat dus een
even-wichtsligging van strand en onderzeel3o oever. In
verband met de bij ons sterk wisselende w
eersgesteld-heid kan e81~ovenvvichtGtoeRt..."10.c zi.ch zelde...'I1.ten
vol-le insteJlen" Bij r'.ÀW 1iIe67'waa~ rbij grote zandt
rans-porten optreden; Gaat rlituiteraard sneller dan bij
mooi weer.,
i'
...._..'
-Uit-.
,_..,..---,...--.-
-
----
-
-Uit het bovenstaande kunnen we besluiten, dat loodrecht op de kust lopende golven wel in hoofdzaak de vorm van de oever bepalen, doch dat hierdoor geen materiaal wordt afgevoerd. Kustafname en aanwas kunnen hierdoor dus nooit worden veroorzaakt.
Dit is wel het geval, indien de golven niet lood-recht op de kust voortbewegen ..
b ..Kustvervorming door scheve gO)!_.B.8l1.loop.
Het zal slechts zelden voorkomen, dat optredende golven loodrecht op de kust invallen ..Meestal zal dit onder een zekere invalshoek geschieden.
Wel zal deze invalshoek naarmate de golven de kust naderen~ kleiner worden in verband met de afne-mende voortplantingssnelheid ..Voor lange golven (lang
t~n opzichte van de waterdiepte) kan globaal worden ge~egdt dat de invalshoek tijdens het naderen van de kust zodanig verandert, dat de sinus van de invals-hoek evenredig blijft aan de wortel uit de diepte.
Zolang geen branding optreedt zal door een der-gelijke scheve golfaanloop geen resulterend
zandtrans-'j port evenwijdig aan de kus"'.:;optreden ..Hierbij wordt
dan afgezien van de omstandighGid~ dat de richting van de ontbondene van de zwaartekracht niet precies strookt met dG rj.cht:L"1.gder al.eopkrachten, :Ehig -naar de kust toenemenè.- transport is er dus wel.
-Transport-
-30-Tranep0rt van bcLang treed'l; pas op in de brandings
-zûnes, De roterende water-beweg+ng gaat hier namelijk
( ) over in een strom:ing 011 terugstroming ~ waarbij geen
gesloten baan meer wordt doorlop .n, doc h een
zaagvor-mige e Hier ontstaat dus een branGingsdrift ev enwájdLg
aan de kust l' welke oveneens eC::1reGulterende zan(~~m7C
-ging veroorzaakto Deze zandbeweging is dus in hoofdzaak
gcc oncerrtz-eoz-d Ln de branding direct langs het strand
en verder in de eventuele brandingen op buitenbanken
(zie figuur 16)" In de figuur zijn eenvoudigheidshalve
de eventuele transportzones op do buitenbanken. weggela
-ten. + f~~ur 160 Schematisch 1568' u' van brandingsdri ft-stroom .. +
..
Bi~ eon rechte kust m:;t evenwijdige golfslag van
gel~jke sterkte zal een dergelijke zandbew~ging geen
voor of achteruitgang van de kuotlj,jn veroorzaken ~
aangezien het uit een bepaald vak woggevoerde zand
aangevuld wordt door het voorgaanGe vak
Anders ..or-d t het als or een discontinui tei-';j be
-staa t i:~:het tran.3port ~ Da:'1treodt kustaf'namc of·_ aan
-'''~c op '~-,,-'-rl·;.+ P("'l 'nl' 'Y,'" ~---("n';-~C;l+ ;r, bere;k':' R~J-'a
f-\.. CJ.,..., :... 'J-..J lJ...~..v _-...__ ...... _L.'tI \.,;" ~..v. _ 4- U ....._ ~ v.>
name zal hot do0:;::' C1e b!'8.n::;_ir;,::;~zön2:_~.f geyo c:-:--dezand aan
-gevu Ld wocd en 7a:1 de 'bodem daar-boven en daaz-ben cd en
·-Di
Dit betel:en<jr dat het strand boven de brandingsz8ne
steilc ....dan normaa.L,daar-benoden echter flauwcr dan
normaal zal staan~
Bij aanwa.sis het omgekeerd) het geval.
+
a. Golf'fQ:2-~g_.E?-üt__Et:t·,~j:;!!.6,;)
stroming en golf'slag treden zelden 2.fzondGrJ.ijk op.
In elke stz-ocmgeu.l,komt bij tijden goJ.fslag voor ft Deze
golfslag i welke :in de goul zelf ontstaat, heeft echter
een te.kleine s-crijklengte om zod3.Il.ige afmotingen te
verkrijgfm~ dat de invloed tot in de diepere waterlagen
doordringtc; Slechts nabij. de waterlijn oefent deze
golfslag enige invloed uit op de geulwar..d.. welke
hier-door wordt afgevlakte- Gol:fslag van 'belang treedt pas
op nabij dé.! ze ega't en, waar de deining van buiten kan
ändr ängon , D:ï.t ov er-gangageb Led is echter slechts klein
en eindj_g·t reeds b:i.nnen de grens van do buitengronden
van het züega-'G,;waar de stroom snel afneemt en de
golfslag de; ovez-hand krijg'co
Dit laatste gebied :i.s veel g:!:'oter van afmetingen,
aangezien hot ook slechts. zelden voorkom"tr dat enkel
golfslag zonder stromin.g optreedt., In d:i_t geval is
echter- r-eeds Gcm kle5..ne stroomsterkte van. invloed? daar
deze de -bewllging van l:et door eolfolag opgewoe'Lde zand
al tij ö. zal bej..nvlQec~e·::..en daardoor bepalend zal zijn
voor de beweging va~ d8 kustlijno
In het vocz'gaand e hoofdstuk werd uite0ngeze-tjl'
dat een g·:'tl:fslagr lTlE::lk(_; l.oodrecht op de kust staa c ,
geen v,rj_j zigiJ."1.g'2...1:'"l1. dl..: algGmono vorm van de kust kan
rcr-ocr-aaken , de eh 7/0:: .. 'To::cailtwoorde:lijk :Ls voor de
hel-ling va!1 de ondOrZ8GSe oeV'er en van het natte strand"
:Bij elk typo go~sJ.aG behoert een bepaalde mrenwj
.chts-ligging van dc bodem, waarbij de' dccr- de goJ..:fslag o
p-gewekte "sleepkrachtenll in harrnonLe zijn met de
zwaar-tekrachtscntbondene~ Hierdoor v~"1.dtwel zandbeweging
""'a-'t.,.., docr ....'1"'r-r.·O~ gl.'"'''' r,·e..,··-''':-r,·'''e-n,;J ...·....'1n~-n()rt op "'
8-!-'..._.c"...:0;: ""'"(_~.:..l. !,J...~cu. ~..; v·.::;.~... '''::..::>I""i._I_!..:~.:. ..J•.'.....j, tI.!.:...J. .:J.:._J.... ....1. ins_'-;CJll.~:a.van dg \~ evc.."l.vf::.chts-:00:Tt2.nd,..,
Bij een C:J:::,g~l ijke OVE':::l.wj :Jh'GGtcJes-':;anvc1~ndt gee.n
zand'bewcgIng cvcnwijd.i.g aan de kUiJ-t plaats" ~cnzij de -golf
slag-golfslag ni.ct looQ"':'ech':;op de kust is gericht .. In dat
geval trE:edt b::-andi.."'1gsè.rifotp met resulterend
zand-transport Ln de br'andangsz.êne,
ResultE=,re:ldzand'tr-anapor-tl!""~ngsde kust treedt
ook op, i:.1.dj_etegen lijk met de goLfsLag' een stroming
langs de kust voorkomt,.bijvoorbeeld een drift- of een
getij st:rom~'1ZGetij stroming vindt bijvoorbeeld plaats
langs onze kl:~st~hierbij is de vloedstroom (noordga
and-tij) sterker d.anè.8 ebstroom (zuidgaandtij)& Er treedt
daaromz~~dtrdnsport op in beide richtingen, waarbij
echter Ln noordel:i_jke richting meer wordt
getranspor-teerd d&llin zuidelijke richtingo
De verdeling van het zandtransport in een raai
loodrecht op de kust is niet volkomen dezelfde als bij
een brandi21g[idrif'tc- Imners bij brandingsdrift vindt
het tra:23}Jort in hoofdziaakplaats in de brandingsz8ne;
bij getij8tro~lg treedt bovendien transport op
daar-buiten, Eet zwaar-tepunt van het transport zal in dit
geval dus meer zeewaar-ta zijn gelegen ...
VOOldi+.' laatste geval is de stroomsterkte globaal
evenredig -'ceste.Ll.onaan de wortel uit de waterdiopte •..
.Verder uit de kust neemt de snelheid dus toe. De
sleep-krach-t door de golfbeweging neenrt daarentegen zeewaarts
af. Door 3anenstelliLg van de beidè krachten is de
verdeling van het transport te bepalen, welke dus in
grote trel:ken overeenkomt met de in figuur 16
geschet-ste~ doch waarbij het transport buiten de
brandings-zone gro'Ger zal zijno
Bij toenameYaIl de stroomsterkte en ook van de
gOlf'afmetinge:n zal de transportzone breder wor-denen
het zandtransport -sterker", Bij afname zal deze zêne
echter zo klein kunnen worden, dat op de buitenbanken
än hot gdHjGl gcen tl~ansport meer optreedt.,
Bij de bes?rekülg van stroomgeulen werd opgemerkt,
dat door de :':.21lJTt1~~sr,erY:een dL11gwaa.'1rsverhang van de
bo-demopt;rf;(~dJ:J .. Indien dus stroming langs een
brandings-
-deze--- J .•. ...
-
-34-deze helling zal sterker worden naarmate de stroming
ten opzichte van de golfslag groter invloed krijgt.
Bij een waterbeweging, welke uit golfslag en
stro-ming is samengesteld zal dus een oeve=hel15ng optreden,
welke steiler zal zijn dan die Vdn een brandingskust,
doch flauwer dan van een stroomgeul, althans over die
gedeelten van de onderzeese oever waar het zahd in
be-weging komt"
Hieruit zou naar mijn mening een verklaring
kun-nen worden gevonden ~oor het feit, dat'langs het
kust-vak Hoek v~~ Holland - den Helder de bodenhelling niet
e on starrf is, doch noordwaarts gaande eerst flauwer en
daarna weer steiler wordt.
In figuur 17 is het verloop van de 7-en de 10 m
dieptelijn aangegeven; de gegevens hiervoor werden
ont-leend uit Dr. Ir~ L. R. Wenthol~ - Stranden en
Strand-verdedigingft Dit zou dus veroorzaakt kunnen word~~
doordat de stroomsterkte in het midden van genoemd
kustvak het kleinste is en naar weerszijden toeneemto
Dat de afstand der dieptelijnen uit de kust op
zich-zelf reeds een maat zou zijn voor kustafname en- aanwas,
zoals wel betoogd wordt, is naar mijn mening niet juisto
12000" I ~ f-- 7'" ... <,
..
I,~.
! 1500. v./ ",r,.,... l /'"
/'-
i'.. ./ ... >"
1000i /' V"""'"
'"
<, I I /',
,-' I ./ r-, ~ ./' ... 500'"-....
I i • i J; l! I I ~ 3 li = :i. Ii iJ !I la J 1;;. o___j_·_·~_ ..._, ----L.L...-._~._: .7 ':'j 110 IOC) .. 80 JO 80 50 ., .50 20 KM., + figuur 17oVe~loop van de FIen 10 m dieptelijn uit de kust. +Zoals we zagen kunnen bij een flauwer helling van
de bodem meer buitenbanken optreden dan bij een
steile-re helling" Zo komen in het midden van genoemd vak
vaak 3 banken 0Pt terwijl nabij de uiteinden on in
-andere-andere vakken met sterkere stroming, zoals op Vlieland, meestal slechts één bank voorkomt~
Wordt dus de evenwichtsligging van de bod~lel
-ling in eersto instantie bepaald door het maatgevende
type golfslag, toch oefent de stroomsterkte hierop wel
enige invloed uit.
De.arentegen wordt de evenwichtsligging van do
oeverlijn in hoofdzaak bepaald door de stromjng, waar
-bij echter de optredende .kleine verschillen in maatge
-vende go1fslag voor de opeenvolgende kustvakken wel
enige invloed kunnen uitoefenen.
Evenals bij de brr'.ndingsdriftzal een kus-tvak Ül
evenwicht verkeren als de transportcapaciteit in Jat
vak gelijk is aan dat in naburige v~kkenD Zo dit niet
het geval is dan zal de kust afnemen of aangroeien
totdat de stroom voor dat vak zodanig is afgenomen~
resp. toegenomen dat het transport gelijk is gewordene
Zo is bijvoorbeeld het kustvak Scheveningen
-Bergen thans vrijwel in evenwicht; deze kustboog is
ten opzichte van dc'vastgelegde vakken nabij Hoek ta~
Holland en den Helder zover teruggeweken~ dat de op
tre-dende stromen voldoende zijn verzwakt om met het a
fne-mende zandtransport vanuit het zuiden te-kunnen
vol-staano Daartegenover zijn bijvoorbeeld vele kustvakk6n
van Waddeneilanden nog niet in evenwichtG De zandbe
-behoefte van de Waddenzee verbruikt namelijk een groot
deel van het aangevoerde zand (Of meer dan dat), zo~
dat deze kustvakken gedwongen zijn zand op te nemen
uit de vooroever.
In figuur 18 is bijvoorbeeld de afname gegeven
van het Noordzeestrand van Vlieland9 waa~van het w
es-telijk gedeelte nog niet verdedigd tse.Verdere afn2lIle
is hier te verwachten totdat dit kustvak zover is t?
-ruggetrokkcn, dat het in de luwte van het verdedigde
kustvak is gekomen en de stroomsnelheden voldoende
zijn afgenomen",
Uit de figuur blijkt tevens dat do af'name nj.et
regelmatig is~ De oorzaak hierven is gelegen in d0
-+
~U.}"L"':' 18., Afnnmc Noord.
-zeestränO ~lielando
+
nabije ligging van het zeegat~ waardoor de zandaanvoer
schoksgewijze gaat , De voortplanting en demping van
deze dj_~c6ntinuiteiten in de aanvoer langs het strand
is onmä.akenbaar ,
b. stroming en ~olfslag. _
Zoals gezegd is de golfslag bij een stromb~gsgeul
- . .
pas van be'Lang, als van buiten zeedeining kan b:
i...n...'1.en-treden, welke haar :L"'1.vloedtOot op grotc):r.cd i.epto kan
doen gevoelene
In het overgangsgebied V2n stroming en golfslag
overweegt in aomm Lg e tijden de ene raotor-, in ander-e
tijden de tweede factor.
In figuur 19 is bijvoorbe8ld een foto gegeven
van de door stroming sterk afnemende noordpunt van
Texel. Door deze stroming neemt dos zomers de ond
er-zeese oever sterk af ~ hot duin lig-;in het najaar dicht
bij de watGrlijn., waarbij yank een droog strand g0hcel
ontbreekto D(;s w;nterD i,:j oij stormvloed du golfslo.g
overhoersend; hierbij S2..e..2..n de I~uinen sterk af en
vormt zic~ van het afgeolagen materiaal een breder
-stra
nd-I'
f
..
f~ ..,:.ç.::::-:- J.Q·.lir.:.an.ono
o
'
rdp
îi
:.1
.î,;
'
::':sxel •• ~--"!!'M[CC - gdooor sJ.f'str-omlnglng en o +strand. Op de foto is duidelijk het restant van dit strand te zien met daarvoor (bij laagwater) dG ui"t -schuring door de stroom.
In het volgende wordt echter onder stromj~g ~ct golfslag het gebied verstaan, waar beide invloeden te~
gelijk voor-komen
s-Bij het optreden van golfslag tegen de oever van een stroomgeul zal het zandtransport langs de oever toenemen, aangezien het punt, waar de grenssleepkracht wordt bereikt, verschoven wordto Echter zal hierdoor
de transportgradient in het dwarsprofiel af~emen, zo
-dat het door de impulswerking veroorzaakte dwarstran s-port eveneens zal af'nemen,
Ter bereiking"van een evcnwièh't
VM.
dè oever' zal". ~ .
dus de helling hiervan moeten afnemen, hetgeen ook te verwachten was.
'Zolangde golfslag ten opzichte van èe waterdiepte van de geul gering is, en zolang de onderzeese helling van de oever steil is, zullen zich geen banken kunnen vormeno Dit kan pas geschieden als de helling zo flauw
is, dat de gebroken golf opnieuw een of meer golven kan
vormeno
l
~
lf
,;
~)
In geulen, waarbij branding tegen een oever staat,
zijn dus twee transportzones aenwezig" In de eerste
plaats is er het eigenlijke geultransport, dat in hooÎd~ zaak in de diepe gedeelten V2.n de geul plaats vindto
--3
8
-Daarnaast bestaat er nabij de wat;_;:rlijneen tv/eede
transportz8ne, waarbij de br-andLng con belangrijke rol
speelt. Tussen deze beide zones L~ kan het tr2~sport
geringer zijn..
In het bovengenoemde goval 72.11 stroming met
golf-slag zal de onderzeese oever in ovonwicht verkeren
in-dien vOQr de beide zones de afuie~vocrde hoevcelgeid
zand naar een bepaald vak gelijk is aan do ~sp~r~
~~i~~dat-l.Yak.t (i1rJ:/-r'~
~
e_.
_
~
I~
Wordt in de transportzêne van de golfslag te
wel-nig zand aangevo ez-d, dan zal di·tdeel van de
onderzee-se oover afnemen, waardoor het talu.dflauwer zal «ox:«
den en zand zal worden toegevoerd uit de transportz8ne
van de diepe geul. Hierdoor zal dus de gehele
onderzee-se oever afnemen, zij het in langzamer tempo: waarbij
de onderzeese helling flauwer zal zijn dan normaal~
In het omgekeerde geval zal aangroeiing van de
~st plaats vinden onder steilere helling.
Neemt daarentegen het diepere deel van de geul
af, bijvoorbeeld door sp~a~lstroming, dan zal dus
het talud steiler worden, waardoor het zand van de
bovenz8ne zal afglijden naar de diepere lagen~
Tenslotte is ook mogelijk dat de oever in
even-wicht VO:rkOCMj-' hoewel de ene zên e te weinig zand
ontvangt, mits daartegenover staat dat de andere z5ne
te veel ontvangt. In dat geval treedt dus uitwisseling
van transport op.
~ dergelijk geval kan zich voordoen in het
mon-dingsgebied van een zeegat ...Aangezien het juist in vele
gevallen deze mondingsgebiede:n van zeegaten zijn, waar
kustverdedigingswerken noodzakelijk zijn, dienen de
processen welke zich hier afspelen, nader te worden
besproken. Deze processen zijn echter gedeelt8lijk nog
onbekend, zodat zij in deze verhandeling slecilts op
per-vlakkig behandeld kunnmworden, waarbij de volgende
suggesties met voe.l,vocz'bchoud gegeven worden.
De bij eb uit een zeegat trekk0nde stroming zal,