ral ft
)7.0 -4,"
_
Onderzoek naarprocesverbeteringen vain de
Closed Cycle Dieselmotor
RAPPORT OvS 96/12 december 1997 S.J.J. (Daniels, etralik, 406 . .4!" ,
--,Iire.6/Ai
VoLic.
<141"...''.:1 .10". e',
77-37: - -Li el .e,sh :78-..,"--"AmpoitionCC
-
,
WC/ e."-. " "_
(0;e.
-fle Coe:, "'" 000"4;so'
TU Delft
Faculteit der Werktuigbouwkunde en Maritieme TechniekVOORWOORD
Dit verslag is geschreven in het kader van mijn afstudeeropdracht voor werktuigbouwkundig ingenieur van de vakgroep Werktuigkundige Installaties aan de Technische Universiteit Delft (TUD).
De opdracht komt voort uit het onderzoek naar buitenlucht-onafhankelijke voortstuwing
(BOV; Air Independent Propulsion, AIP) dat momenteel wordt gedaan bij RDM Submarines (RDMS) en de Koninklijke Marine (KM). RDMS heeft op haar terrein in Rotterdam een AIP-proefstand gebouwd met een Closed Cycle Diesel Engine (CCD, CODE).
Het afstudeerwerk is een vervolg op het vierdejaars- en afstudeerwerk van M.G.J.
Schasfoort (rapporten OEMO 92.05 en 92.14), waarin een simulatiemodel van de gascyclus van een Closed Cycle Dieselmotor is opgezet. Het CCD-systeem omvat twee cycli, te weten
de gascyclus en de watercyclus. In de gascyclus, die wordt gesimuleerd, bevindt zich de
dieselmotor en het systeem am de uitlaatgassen
te'wassen', zodat de gassen op
inlaatconditie worden gebracht. De watercyclus verzorgt een continue massastroom
zeewater, nodig voor het wassen van de uitlaatgassen, en maakt het hele systeem
diepte-onafhankelijk. Dit is vereist omdat de onderzeeboot op elke diepte gebruik moet kunnen
maken van de CODE. De watercyclus wordt niet meegenomen in het simulatiemodel, omdat
kan worden aangenomen dat deze de gascyclus van een continue massastroom water voorziet.
De opdracht is in twee delen op te splitsen, namelijk een eerste deel dat de problemen beschrijft die zich voor hebben gedaan bij het overeen laten komen van de resultaten van het
simulatiemodel met de meetgegevens van de proefstand aan de hand van
parametervariaties (matchen). Het tweede deel van de opdracht bestaat uit het onderzoek naar mogelijkheden om het vermogen te vergroten en het totale rendement te verbeteren. Het afstudeerwerk is in eerste instantie uitgevoerd op de SUN-computers van de vakgroep Maritieme Techniek en vervolgens op een PC bij de sectie Voortstuwingstechnologie (SVT) op de afdeling Maritieme Techniek (MARTECH) van de DMKM van de Koninklijke Marine.Op beide computers is gewerkt met het computerprogramma MATRIXx met Systembuild.
Het verkrijgen van meetgegevens en extra inzicht in de CCD-installatie is gedaan bij RDMS.
Op deze pleats wil ik een aantal personen graag hartelijk danken voor hun sturing
enbegeleiding tijdens
mijn afstuderen. Deze dank gaat allereerst uit naar mijn directe
begeleiders, te weten KLTZ ir. G.H. Ensing (KM), ir. J.S. Bonnier (RDMS) en ir. J.D. Wilgenhof (TUD). Daarnaast wil ik ir. H.T. Grimmelius (TUD) hartelijk danken voor zijn grate
hulp bij de omzetting van het model naar de nieuwe versie van MATRIXx, zijn verdere
assistentie bij het gebruik van MATRIXx en zijn goede adviezen betreffende de aanpakvan
een aantal problemen. Mijn dank gaat oak uit naar de gehele sectie
Voortstuwings-technologie van de Koninklijke Marine, voor de plezierige werkomgeving en de
beantwoording van vragen, en in bet bijzonder naar ing. 0. van Lent en ir. J. de Wilde voor hun hulp bij het gebruik van de computers op hun kamer op de TU Delft.
S.J.J. Daniels
Delft, december 1997
VOORWOORD
INHOUDSOPGAvE
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
SAMENVATTING vi
LUST VAN SYMBOLEN viii
INLEIDING 1
BESCHRIJVING VAN HET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEM 2
2.1 WERKING VAN HET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEM 2
2.2 WERKING VAN HET SIMULATIEMODEL 6
AANPASSINGEN AAN HET CCD-SIMULATIEMODEL 8
3.1 PLAN VAN AANPAK 8
3.2 OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS 8
3.2.1 PARAMETER TAU 9
3.2.2 PARAMETER WRSTND_ABS 12
3.2.3 PARAMETER ETA_ZW 14
3.2.4 PARAMETER F_UITLWRST 15
3.2.5 PARAMETER A_EFF 16
3.2.6 PARAMETERS ALFAMOT, ALFAOPP EN ALFAOPINL 16
3.2.7 PARAMETER ETA_COMB 18
3.3 AANPASSINGEN AAN HET CCD-MODEL 20
3.3.1 AANPASSING VAN HET VAT VOOR DE SPRAYKOELING VAN DE
UITLAATGASSEN 20
3.3.2 IMPLEMENTATIE GEREGELDE KLEP IN DE BYPASSLEIDING 21
3.3.3 VERANDERING VAN DE INVOERGROOTHEID VAN HET MODEL 22
3.3.4 AANPASSINGEN AAN HET VERBRANDINGSMODEL 26
MATCHEN VAN HET CCD-MODEL AAN HET CCD-SYSTEEM 28
4.1 KEUZE VAN DE MATCHSTRATEGIE 28
4.2 VERGELIJKING VAN DE SIMuLATIERESuLTATEN VAN HET ONGEMATCHTE MODEL
MET DE MEETGEGEVENS 29
4.2.1 VERGELIJKING MET DE MEETRESULTATEN VAN DE ENDURANCE TEST 30
4.2.2 VERGELIJKING MET DE MEETRESULTATEN VAN DE TEST MET
VERMOGENSVARIATIE 31
4.3 MATCHEN VAN HET MODEL AAN DE MEETGEGEVENS VAN DE ENDURANCE TEST 31
4.3.1 VERLAGEN VAN HET DRUKNIVEAU 32
4.3.2 MATCHEN VAN DE GASCONCENTRATIES 35
4.3.3 MATCHEN VAN HET BRANDSTOF- EN ZUURSTOFVERBRUIK 37
4.3.4 MATCHEN VAN DE DIESELMOTOR 38
4.3.5 VERGELIJKEN VAN DE DRUKVALLEN OVER DE SYSTEEMCOMPONENTEN 40
4.3.6 ONGEDAAN MAKEN VAN DE VERLAGING VAN PARAMETER LIMITAR 41
4.3.7 VERGELIJKING VAN DE SIMULATIERESULTATEN NA HET MATCHEN MET DE
MEETGEGEVENS 43
4.3.8 BESPREKING VAN DE MATCHRESULTATEN 45
CONFIDENTIEEL
2.
3.
I NHOUDSOPGAVE
4.4 MATCHEN VAN NET AANGEPASTE MODEL AAN DE MEETGEGEVENS VAN DE
VARIATIE VAN NET GENERATORVERMOGEN 46
ONDERZOEK NAAR VERGROTING VAN HET VERMOGEN EN
RENDEMENTSVERBETERINGEN 47
5.1 OPHEFFING VAN DE KLEPOVERLAP 47
5.2 VERHOGING VAN DE PIEKDRUK 49
5.3 VERHOGING VAN DE GASTEMPERATUUR IN DE INLAATRECEIVER VAN DE
DIESELMOTOR 52
5.4 VARIATIE VAN DE INGESTELDE GAMMAWAARDE (N_COMP_INS) 54
5.5 VARIATIE VAN DE CONCENTRATIE ZUURSTOF IN DE INLAATRECEIVER 56
5.6 VOLUMEVERGROTING VAN DE ABSORBER 56
5.7 RESULTAAT VAN EEN SIMULATIE MET MEERDERE AANPASSINGEN TEGELIJK 59
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 61
6.1 CONCLUSIES 61
6.1.1 CONCLUSIES MET BETREKKING TOT HET MATCHPROCES 61
6.1.2 CONCLUSIES MET BETREKKING TOT DE HAALBARE
vERMOGENSVERGROTINGEN EN RENDEMENTSVERBETERINGEN 62
6.2 AANBEVELINGEN 63
LITERATUURLIJST 64
BIJLAGE A: AFSTUDEEROPDRACHT B1
BIJLAGE B: BEARGUMENTERING VOOR GEBRUIK MATRIXx IN PLAATS VAN MATLAB B3
BIJLAGE C: OPSTARTFILE B4
BIJLAGE D: COMMANDFILE B10
BIJLAGE E: MODELPARAMETERS B13
BIJLAGE F: TABEL MET OVERZICHT VAN ALLE PARAMETERS B35
BIJLAGE G: VERGELIJKING VAN DE ONGEMATCHTE SIMULATIERESULTATEN MET DE
MEETGEGEVENS VAN DE ENDURANCE TEST B40
BIJLAGE H: VERGELIJKING VAN DE ONGEMATCHTE SIMULATIERESULTATEN MET DE
MEETGEGEVENS VAN DE TEST MET VERMOGENSVARIATIE B43
BIJLAGE I: VERGELIJKING VAN DE GEMATCHTE SIMULATIERESULTATEN MET DE
MEETGEGEVENS VAN DE ENDURANCE TEST B47
CONFIDENTIEEL
IV
INHOUDSOPGAVE
BIJLAGE J: VERGELIJKING VAN DE GEMATCHTE SIMULATIERESULTATEN MET DE
MEETGEGEVENS VAN DE TEST MET VERMOGENSVARIATIE B50
BIJLAGE K: VERGELIJKING VAN SIMULATIES MET VERMOGENSVARIATIE VAN HET
GEMATCHTE MODEL EN HET MODEL ZONDER KLEPOVERLAP (PARAMETER B53
KLEPOPEN=01720)
BIJLAGE L: VERHOGING VAN DE GASTEMPERATUUR IN DE INLAATRECEIVER VAN DE
DIESELMOTOR B55
BIJLAGE M: VARIATIE VAN DE INGESTELDE GAMMAWAARDE (N_COMP_INS) B57
BIJLAGE Nc INVLOED VAN GEWIJZIGDE INSTELLING VAN DE GEWENSTE
ZUURSTOFCONCENTRATIE OP DE REST VAN HET MODEL B59
BIJLAGE 0: VOLUMEVERGROTING VANCE ABSORBER (PARAMETER INHABS) B61
CONFIDENTIEEL
SAM ENVATTING
Conventionele onderzeeboten moeten regelmatig snorkelen om de batterijen op te laden.
Om de detectiekans van conventionele onderzeeboten in het operatiegebied te verkleinen is het van belang dat de onderzeeboot langdurig onder water kan opereren. Daarom is bij RDM
Submarines by. (RDMS)
inRotterdam de Closed Cycle
Dieselmotor (COD-motor)ontwikkeld, om een onderzeeboot onafhankelijk van de buitenlucht te kunnen voortstuwen.
In samenwerking met de Koninklijke Marine (KM) wordt de proefstand van dit systeem
verder ontwikkeld.
De proefstand bestaat uit een dieselgeneratorset gekoppeld aan een gasbehandelings-systeem (gascyclus) en een water management gasbehandelings-systeem (WMS). De koppeling tussen de gascyclus en het WMS is de absorber. In de gascyclus worden de uitlaatgassen van de
dieselmotor eerst gekoeld, waarna ze in de absorber worden `gewassen' met zeewater. Dit
houdt in dat een gedeelte van de koolstofdioxide uit het gas oplost in zeewater, zodat
verderop in de gascyclus zuurstof en argon kan worden toegevoegd om het gas weer op
inlaatconditie van de dieselmotor te brengen. De zuurstof bevindt zich in vloeibare vorm in
tanks, de argon wordt gasvormig uit flessen toegevoegd. Het met koolstofdioxide verrijkte
zeewater wordt overboord geloosd. De af- en aanvoer van zeewater wordt mogelijk gemaakt
door het WMS. Naast de aanvoer van een constante massastroom water maakt het WMS
het systeem diepte-onafhankelijk.
In 1992 heeft M.G.J. Schasfoort in het kader van zijn afstudeeropdracht een computer simulatiemodel van de gascyclus gemaakt. Van dit model kwamen echter alleen trends
overeen met de meetgegevens van de proefstand.
DOEL VAN HET ONDERZOEK:
Het uiteindelijke doel van dit rapport is verslag te doen van het onderzoek om met behulp van een verbeterd simulatiemodel de mogelijkheden vast te stellen tot verbetering van het
rendement van de COD-motor en vergroting van het vermogen. Om dit doel te bereiken zijn de volgende stappen doorlopen:
- verbeteren en updaten van het simulatiemodel; metingen uitvoeren op de proefstand;
het model laten overeenkomen met de meetgegevens van de proefstand aan de hand
van parametervariaties (matchen).
Rendementsverbeteringen en vergroting van het vermogen van de COD-motor moeten
leiden tot een extra verlenging van de onderwatertijd, hetgeen de effectiviteit
van deonderzeeboot vergroot.
CONCLUSIES:
Het matchproces heeft geleid tot een drietal conclusies:
alle door het model berekende resultaten liggen binnen een nauwkeurigheid van 6.5%
van de gemiddelde waarden van de beschikbare meetgegevens, uitgezonderd het
zuurstofverbruik, de concentratie koolstofdioxide in de inlaatreceiveren de drukval over
de absorber;
het simulatiemodel geeft alle trends bij variatie van het vermogen goed weer;
door een tekort aan meetgegevens kunnen een aantal uitgangssignalen van het model
niet worden gematcht: de druk in de uitlaatreceiver, de massastroom gas door het
systeem en de concentraties van de gascomponenten op verschillende plaatsen in het systeem. SAMENVATTING CON FIDENTIEEL vi
-SAMEN VATTING
Uit het onderzoek naar rendementsverbeteringen en vermogensvergrotingen -Zijn viff
conclusies naar voren gekomen:
het opheffen van de iklepoverlap heeft in het huidige simulatiemodet niet de verwachte
rrendementsverbetering tot gevolg;
een verhoging van, de piekdruk in de dieselmotor door vergroting van de
compressie-verhouding levert rendementsverbeteringen op van ,ongeveer 5% op van het brandstof-en zuurstofverbruik;
in combinatie met een,verhoogde toegestane piekdruk levert een verhoogde instelling van de gewenste gammawaarde eon verlaging van het brandstof- en zuurstofverbruik op, bij, ongewijzigde compressieverhouding en instelling van het vermogen;
- volumevergroting van de absorber heeft eon verlaging van de drukken in de gascylcus tot, gevolg. Dit maakt het mogelijk dat de dieselmotor meer vermogen kan leveren zonder dat Olt leidt tot een overschrijding van de maximale piekdruk;
het model van het verbrandingsproces schiet to kort om eon uitspraak to kunnen doen
over het effect van eon verandering van de concentratie zuurstof, en een verhoging van de gastemperatuur in de inlaatreceiver van de dieselmotor.
AANBEVELINGEN::
Met betrekking 'tot 'het simulatiemodel wordt aanbevolen het model van het
verbrandings-proces uit to
breiden naar eon complexer krukhoekmodel. Zodoende kunnen meer
parametervariaties worden uitgevoerd om uiteindelijk het rendement van de motor to
vergroten.
'Voor de proefstand golden eon tweetall aanbevelingen:
, sensoren ijken;
- op moor plaatsen door he systeer rneetpunten voor druk- en, concentratiemetingen
,maken..
T'enslotte moet een verdere ontwikkeling, van de COD-motor leiden 'tot eon dieselmotor zowell in 'open' als 'closed cycle' kan werken. Door deze dubbele functie krijgt het systeem
door ruimtewinst een groot voordeel ten opzichte van concurrerende systemen voor
buitenlucht-onafhankelijke voortstuwing. Eon uitbreiding van het simulatiemodel moot de vermogens en rendementen van eon verder ontwikkelde CCD-motor zichtbaar kunnen maken.
bONFIDENTIEEL vii
die
aabs aantcil alfamot alfaopp alfaoppinl alsmo2 Acq abs a_inl_klep Arnesh a_uitl_klep a_scav a_scav_gem_eff boring CI compratio condvat3ga dandrkstp delta_p_absrbr dampdruk dm_absorber dm_spoellucht dm_water_inj draadafstand
dl
d2 d3 d_inlwrst d_uitlwrst d_inl_klep d_uitl_klep eta_comb eta_gen eta_thd eta_zw fuel_lossfl
f2 f3 f_inlwrst f_uitlwrstLUST VAN SYMBOLEN
m2/m3 W/K W/K W/K kg rn` m2 m2 m2 kmol/m3 kmol/m3 -MS N/ m2 N/ m2 N/ m2 kg/s kg/s kg/s kg/s CONFIDENTIEEL viii
LUST VAN SYMBOLEN
C-rhouding tussen het contactop ervlak en de meshinhoud van de absorber
Aantal cilinders
Warm teoverd rachtscoefficient tijdens het isobare verbrandingstraject
Warmteoverdrachtscoefficient vaten
Warmteoverdrachtscoefficient in- en uitlaatreceiver
Array, benodigd om door middel van interpolatie uit de massa toegevoerde massa zuurstof de ontstane drukstap in de cilinders te bepalen
Equivalent doorstromingsoppervlak van de absorber Interfaceoppervlak voor stoftransport
Oppervlakte inlaatpoort
Doorstroomoppervlak van de mesh Oppervlakte uitlaatpoort
Gereduceerd spoeloppervlak per cilinder
Gem iddelde effectieve waarde van het spoeloppervlak van de kleppen van een cilinder over de volledige cyclus
Cilinderdiameter
Concentratie te absorberen stof aan het contactoppervlak in de vloeistof
Bulkconcentratie van gas in de vloeistof Compressieverhouding
Snelheid van condensatie van zeewater Zie alsmo2
Maximaal toelaatbaar drukverschil over de absorber Zie watertemp
Massastroom gas door de absorber Massastroom spoellucht per cilinder
Massastroom water in vat voor spraykoeling
Afstand tussen twee draadjes in het gaaspakket in de stromingsrichting van het gas
Diameter piping van vat voor spraykoeling tot vat 2 Diameter piping van vat 2 naar vat 3
Diameter piping van vat 3 naar vat voor zuurstofinjectie Diameter inlaatreceiver
Diameter uitlaatreceiver Diameter van de inlaatpoort Diameter van de uitlaatpoort Verbrandingsrendement Generatorrendement
Thermodynamisch rendement Zwakveerrendement
Gem iddeld verschil tussen het werkelijke en het theoretische brandstofverbruik
Weerstandsfactor piping van vat voor spraykoeling tot vat 2 Weerstandsfactor piping van vat 2 naar vat 3
Weerstandsfactor piping van vat 3 naar vat voor zuurstofinjectie
Weerstandsfactor inlaat Weerstandsf actor uitlaat
LUST VAN SYMBOLEN
gainnblwd Vermenigvuldigingsfactor tussen de polytrope exponent NI expansie en bij blowdown
gainverdam Snelheid van verdamping van zeewater na het vat voor de
spraykoeling MS
holdup
-h0 Onderste verb randingswaarde dieselolie J/kg
h_i_eff Heat input efficiency
h max ,inl Maximale lifthoogte van de inlaatklep h_max_uitl Maximale lifthoogte van de uitlaatklep
igain_ar Integrale versterkingsfactor regelaar argoninjectie igain_byp Integrale versterkingsfactor regeling bypassklep igain_mfo Integrate versterkingsfactor regelaar brandstofinjectie igain_o2 Integrate versterkingsfactor regelaar zuurstofinjectie
inhabs Inhoud absorber m3
inst_dmar Instelling massastroom argon bij uitgeschakelde regeling kg/s i_inl Aantal inlaatkleppen per cilinder
i_uitl Aantal uitlaatkleppen per cilinder
k, Stofoverdrachtscoefficient in vloeistof m/s
klepopen Deel van de verbrandingscyclus waar klepoverlap optreedt
ksil Weerstandscoefficient vatl (= eerste separatorvat) ksi3 Weerstandscoefficient vat3 (= tweede separatorvat) ksi_inlwrst Weerstandscoefficient inlaat
ksi_uitlwrst Weerstandscoefficient uitlaat
dl
Lengte-diameterverhouding piping van vat voor spraykoeling tot vat 2Id2 Lengte-diameterverhouding piping van vat 2 naar vat 3
Id3 Lengte-diameterverhouding piping van vat 3 naar vat voor zuurstofinjectie
Id_inlwrst Lengte-diameterverhouding Id uitlwrs Lengte-diameterverhouding
limiter Maximaal toe te voeren massastroom argon kg/s
mfo_c Massa brandstof per cilinder kg
mfo_s Totale massastroom brandstof naar de motor kg/s
MU Contraction factor
Motortoerental omw/s
NA Stoftransport kmol/s
nc Exponent voor polytropische compressie ne Exponent voor polytropische expansie
n_blowd Polytropische expansiecoefficient bij blow down n_comp_ins Gewenste gammawaarde van het inlaatgas
o2_inst Instelling gewenst zuurstofpercentage aan de inlaat van de
motor
-pa_atm Array met de partible drukken van respectievelijk CO2, 02, Ar
en N2 IN/ M2
pgain_ar Proportionele versterkingsfactor regelaar argoninjectie -pgain_byp Proportionele versterkingsfactor regeling bypassklep
-pgain_mfo Proportionele versterkingsfactor regelaar brandstofinjectie pgain_o2 Proportionele versterkingsfactor regelaar zuurstofinjectie phi Factor voor het in rekening brengen van het instroomverlies in
de cilinders
-p4 Druk in punt 4 van het Seiligerproces IN/ m2
P5 Druk in punt 5 van het Seiligerproces NI m2
p_inl Druk in inlaatreceiver N/ m2
p_uitl Druk in uitlaatreceiver N/ m2
P_eng Motorvermogen
CONFIDENTIEEL ix
-LUST VAN SYMBOLENi
p frictie. Mechanische wrijvingsvediezen W
1P_gen Generatorvermogen, berekendl kW
P_genin
Generatorvermogen, gewenst kWq_tot Totale warmtetoevoer per cilinder JI
q_verlies 'isob Warmteverlies tijdens het traject van de isobare verbranding
J
Q Volumestroom zeewater door de absorber imP/s
Q_engi Motorkoppel Nm.
[
Q_verbr Koppel verbrandingslus Nm
Q_zw Koppell spoellus ii\jrn
reg Aan/uit-schakeling van de regelaar voor de argonihjectie
-Rin_uit
Gasconstante van de massastroom spoellucht, J/kgKS Slaglengte van de zuiger m
sal
tau Karakteristieke contacttijd, tusseri verneveld zeewater en de
uitlaatgassen in de absorber 's
14 Temperatuur in punt 4 van 'het Seiligerproces X
T5 Temperatuur in punt 5 van het Seiligerproces 1K T_abs_in Temperatuur van het zeewater in de absorber K
T_Ar Temperatuur toegevoerde argon K
T_in_uit. Temperatuur van de massastroom spoellucht K
T_omg Omgevingstemperatuur K
T_02 Temperatuur toegevoerde zuurstof K
T_uitdrif
Temperatuur van net gas na de uitlaatklep KL11, gem Gemiddelde lineaire vloeistofsnelheid ten opzichte van de
mesh m/s
Vabs Snelheid van het gas door de absorber m/s
visc_water Zie watertemp_visc Pas
voll Volume vat1I IMa
vol2 Volume vat2 m3
vol3 Volume vat3 rn3
vol4 Volume vat4 m3
vol_inlrec Volume inlaatreceiver M3
vol_uitIr Volume uitlaatreceiver m32
vol_verh_comp,, Volumeverhouding expansie
I
v4 Volume per cilinder in punt 4 van het Seiligerproces m3
1
V_Ci I jot Totaalvolume per cilinder m3
v_comp iCompressievolume per cilinder m3
v_slag Slagvolume per cilinder m3
waterf low Volumestroom water door de absorber
Array met temperaturen, benodigd om door middel Van
-interpolatie uit de temperatuur de dampdruk te bepalen, K. 1Watertemp_visc Array met temperaturen, benodigd om door middelvan
interpolatie uit de temperatuur de zeewaterviscositeit te
bepalen X
wrstnd_abs 'Weerstandscoefficient over de absorber 1/m2
W12 Arbeid uit polytropische compressie
j
W34 Arbeid uit isobare verbranding ,j1
W45 Arbeid uit polytropische expansie J
W_verbr Arbeid ,uit Seiliger kringproces
J
CON Fl DENTI EEL
Saliniteitspromillage
ieeweigh Dichtheid zeewater en gasconcentraties in zeewater van resp. CO2, 02, Ar en N2 NI 16 °C,
APabs DrukverschR over de absorber N/mZ
ltspael Drukverhouding tussen de in- en uitlaatreceiver ((=
drukverhouding van de receivers in het model) 4.?
Palm Dichtheid van het gas door de absorber kg/m3
abs, Weerstandscoefficient van de absorber
'LUST VAN SYMBOLENI
1.
iNLEIDINGGeavanceerde detectietechnologie vermindert tegenwoordig de effectiviteit van conventionele onderzeeboten die regelmatig moeten snorkelen am de batterijen op te laden.
Om de detectiekans in net operatiegebied te verkleinen wordt het steeds meer van belang dat een conventionele onderzeeboot langdurig onder water kan opereren. Daarom is een aantal landen bezig met de ontwikkeling van buitenlucht-onafhankelijke voort-stuwingssystemen (Air Independent Propulsion (AIP-) systems).
In het rapport van de
vierdejaarsopdracht (rapport OEMO 96.11) zijn de verschillende systemen voor buitenlucht-onafhankelijke voortstuwing beschreven en met elkaar vergeleken.
Een van deze systemen is de Closed Cycle Diesel Engine (CCD, CODE) die bij RDM
Submarines b.v.
in Rotterdam is ontwikkeld. De installatie, waarvan een proefstand is
gebouwd, bestaat uit een dieselgeneratorset gekoppeld aan een gasbehandelingssysteem. In 1992 heeft M.G.J. Schasfoort in het kader van zijn vierdejaars- en afstudeeropdracht een simulatiemodel van
de COD-motor geschreven
in hetprogramma MATRIXx met
Systembuild. De waarden van alle uitgangsvariabelen van dit model kwamen niet overeen
met de gemeten waarden van de proefstand. Dit leidde ertoe dat er met net model slechts
trends zichtbaar konden warden gemaakt.
Het uiteindelijke doel van mijn ingenieursopdracht (zie bijlage A) bestaat uit het doen van
onderzoek naar mogelijkheden am het vermogen te vergroten en het rendement te
verbeteren. Om dit do& te bereiken zijn de volgende stappen doorlopen: - het verbeteren en updaten van het model;
- een meetprogramma opstellen en metingen uitvoeren aan de proefstand; - het model matchen aan de meetgegevens van de proef stand.
Met behulp van het gematchte model word t het onderzoek naar mogelijkheden am het
vermogen van het systeem te vergroten en het rendement te verbeteren uitgevoerd.
In de oorspronkelijke ingenieursopdracht staat ook vermeld dat het model diende te warden omgezet naar het computerprogramma Matlab Simulink. Dit is na overleg echter niet gedaan
omdat dit veel langer zou duren dan gepland (zie bijlage B), Tevens zou door deze
omzetting het model onoverzichtelijk en daardoor slecht onderhoudbaar worden. De opbouw van het rapport is als volgt:
In hoofdstuk 2 wordt in het kort de werking van de COD-motor beschreven. Dit is gedaan am
als lezer inzicht in het systeem te krijgen zodat dit rapport los van andere rapporten kan
warden gelezen. Hoofdstuk 3 behandelt alle aanpassingen die aan het model zijn gedaan. Een aantal aanpassingen is het gevolg van veranderingen aan de proefstand na 1992, de
andere aanpassingen zijn verbeteringen ten opzichte van het oorspronkelijke model. In
hoof dstuk 4 komt het proces van het matchen van het model aan de meetgegevens van het
werkelijke systeem aan de orde. De onderzoeken naar mogelijke vergroting van het
vermogen en verbetering van het rendement warden in
hoofdstuk 5 beschreven. Inhoofdstuk 6 warden respectievelijk de conclusies en aanbevelingen gegeven.
1. INLEIDING
CONFIDENTIEEL
1
-2.
BESCHRIJVING VAN HET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEMIn 1985 is de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) begonnen met de ontwikkeling van een Closed Cycle Dieselsysteem met als doel de onderwatertijd van een conventionele onderzeeboot te vergroten, zonder gebruik te maken van buitenlucht. RDM heeft in die tijd
uit de verschillende systemen voor Al P (zie [Daniels, 1997]) gekozen voor een Closed Cycle Dieselsysteem. Redenen voor de RDM om de CCD te kiezen boven andere systemen voor AIP waren: veiligheid voor de bemanning; goede vermogensdichtheid; goede
schokbestendigheid; geluids- en trillingsniveau die binnen de gewenste normen moeten blijven en haalbaarheid
in een korte termijn. Het project werd in de eerste jaren
insamenwerking met Thyssen Nordseewerke (TNSW) uit Emden. Duitsland opgezet. Beide
werven hebben een eerste test-faciliteit gebouwd. TNSW is gestopt met de verdere
ontwikkeling van de CCD na de overstep naar brandstofcellen voor AIR. RDM Submarines is echter doorgegaan met de ontwikkeling van de CCD en beschikt momenteel over een goed
werkende proefstand die een aantal verbeteringen heeft ondergaan ten opzichte van de
eerste test-faciliteit.
In paragraaf 2.1 zal eerst de werking van het systeem warden uitgelegd. Vervolgens zal in
paragraaf 2.2 in het
kort worden uitgelegd hoe het simulatiemodel werkt en wordt
aangestuurd.
2.1 WER KING VAN HET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEM
De opbouw van het CCD-syteem is schematisch weergegeven in figuur 2.1. In de figuur zijn de belangrijkste componenten van het systeem te zien, alsmede de twee systemen waarin de installatie kan warden opgesplitst: het gasrecyclingsysteem en het zeewatersysteem.
VLOEGARE VERDAMP ER -4- ZUURSTOF TANK ZEEWATER IN ARGON FUSSER BRANDSTOF MOTOR SPRAY KOELING GASCYCLUS -SV2 WATER UIT SEPARATORVAT 2 BYPASS SEPARATORVAT SV1 WATER UIT ZEEWATER
Figuur 2.1: Schematische opbouw CCD-systeem [Schasfoort, aug. 1992].
In het gasrecyclingsysteem vindt het proces pleats dat ervoor zorgt dat de uitlaatgassenvan de dieselmotor weer op inlaatconditie worden gebracht. De watercyclus zorgt voor de aan-en afvoer van zeewater, met minimale aan-energie, om de uitlaatgassaan-en te 'wassaan-en aan-en zorgt er tevens voor dat de COD-motor diepte-onafhankelijk kan werken.
Het gas, in de gascyclus van het systeem, doorloopt een kringproces. In de dieselmotor
CON Fl DE NTI EEL
2. BESCHRIJVING VAN HET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEM
BSORBER
WATER MANAGEMENT
SYSTEEM
- WATERCYCLUS ZEE WATERUIT
2.1 WERKING VAN HET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEM
verricht het gas, door toevoeging van warmte, arbeid. De warmte komt voort uit de
verbranding van dieselolie. Aangezien niet alle warmte kan worden omgezet in arbeid,
neemt het gas een gedeelte van de warmte met zich mee. Hierdoor is de temperatuur van het gas dat uit de motor komt hoger dan de temperatuur van het in te laten gas. Om het gas
uiteindelijk weer op inlaatconditie te krijgen, dient het in de cyclus in ieder geval te worden gekoeld.
De dieselmotor dient voor de opwekking van mechanisch vermogen, dat door een aan de
motor gekoppelde generator wordt omgezet in elektrisch vermogen. De motor is tevens de pomp die het gas door de cyclus been pompt. Met de verbranding van dieselolie in de motor wordt zuurstof verbruikt en ontstaan er verbrandingsproducten die voornamelijk bestaan uit
koolstofdioxide en water. De uitlaatgassen bevatten dus een lagere concentratie zuurstof en hogere concentraties koolstofdioxide en water dan de inlaatgassen. Hieruit volgt dat ook de gassamenstelling in de gascyclus op inlaatconditie !moot worden gebracht.
Om het gasmengsel dat uit de dieselmotor komt weer op inlaatconditie te krijgen, wordt het
gas na de dieselmotor gekoeld,
gereinigd enverrijkt met zuurstof en argon am
respectievelijk het zuurstofpercentage en de gammawaarde van het in te laten gas op de gewenste waarde te krijgen. Deze bewerkingen van het gas vinden pleats in de volgende
componenten van de gascyclus (zie ook figuur 2.1):
- vat voor spraykoeling: nadat de gassen uit de twee uitlaatreceivers samenkomen, worden ze in een klein vat gekoeld door een geInjecteerde waterspray. Koeling vindt
voornamelijk pleats door verdamping van het water en in mindere mate door opwarming van het water.
- eerste separatorvat: hierin wordt een eventuele overmaat earl' geinjecteerd water
opgevangen en afgevoerd, zodat er alleen een gasstroom verder pat.
absorber: de gasstroom wordt in tegenfase door een nevel van zeewater geleid, zodat er koolstofdioxide uit het gas in het zeewater oplost. Omdat het ingelaten zeewater niet verzadigd is
met de verschillende gascomponenten en de concentraties van de
componenten in het gas grater zijn dan de concentraties van deze componenten in zeewater, zullen de gascomponenten in
het zeewater oplossen zolang
er geenverzadiging is bereikt. In stationaire toestand zal de in de motor geproduceerde
hoeveelheid koolstofdioxide precies moeten warden overgedragen aan het zeewater (het in de motor en door spraykoeling ontstane waterdamp zal afkoelen, condenseren
en uit het systeem worden gepompt). De oplosbaarheid van koolstofdioxide in zeewater
is respectievelijk ongeveer 25 en 50 maal zo groat al s die van zuurstof en stikstof in
zeewater. Hierdoor zal er maar een fractie van de toegevoegde zuurstof verloren gaan
in het zeewater, hetgeen het rendement ten goede komt. In de absorber vindt tevens verdere koeling van de gassen pleats, tot ongeveer de zeewatertemperatuur.
Om de absorber zit een bypassleiding met een geregelde klep die ervoor moet zorgen
dat het drukverschil over de absorber niet grater dan 110 mbar wordt. Wordt dit
drukverschil wel te groat, dan kunnen er overstromingsverschijnselen in de absorber
optreden (flooding). Hierdoor zou er water in de gascyclus komen, hetgeen in verband met schade aan de dieselmotor zeer ongewenst is.
tweed& separatorvat: hierin wordt eventueel meegekomen zeewater uit de absorber
opgevangen en door het openen van een klep onderin het vat uit het systeem gelaten. Door de overdruk in het systeem zal het water bij het openen van de klep vanzelf uit het systeem stromen. Beide separatorvaten zorgen er oak voor dat als er toch flooding in de absorber optreedt er geen water in de dieselmotor kan komen.
CONFIDE NTIEEL 3
-2.1 WERKING VAN HET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEm
- zuurstof- en argontoevoer: na het tweede separatorvat wordt zuurstof en argon aan de gereinigde gassen toegevoegd. De zuurstof is zoals at eerder genoemd nodig voor het
verbrandingsproces in de motor en de argon wordt toegevoegd om de gammawaarde van het gas (= verhouding tussen de soortelijke warmte bij constante druk en volume
(c1,/c)) te verhogen. Het in de motor te laten gas heeft namelijk een hogere concentratie
koolstofdioxide dan lucht. Door de lage gammawaarde van koolstofdioxide wordt de
gammawaarde van het gas verlaagd. Dit resulteert in een lagere eind-compressiedruk en -temperatuur, hetgeen ontstekingsuitstel tot gevolg heeft. Het ontstekingsuitstel heeft een explosieve en slechte verbranding tot gevolg. De motor zou een slecht rendement krijgen en meer geluid en trillingen produceren. Argon heeft een hoge gammawaarde en wordt toegevoegd, zodat het gas dezelfde gammawaarde als lucht krijgt. Argon neemt
niet deel aan de verbranding, maar lost wet gedeeltelijk op in het zeewater (ongeveer
4% van de totaal toegevoegde massastroom zuurstof), waardoor er continue een kleine hoeveelheid argon moet worden toegevoegd.
Na de zuurstof- en argoninjectie bevindt het gas zich weer op inlaatconditie en kan het worden gebruikt voor de verbranding van dieselolie in de motor.
Het proces dat zich in de gascyclus afspeelt is het proces dat in het simulatiemodel wordt
gesimuleerd.
De watercyclus zorgt, zoals hierboven at genoemd, voor het van buiten- naar binnenboord
halen van zeewater en vice versa. Het proces in de watercyclus (zie hieronder) wordt niet
gesimuleerd. De reden hiervoor ligt in het felt dat het watermanagementsysteem voorziet in
een vrijwel constante stroom zeewater naar de absorber. Omdat de watercyclus het
CCD-systeem diepte-onafhankelijk maakt, kunnen alleen de concentraties van de in het zeewater opgeloste gascomponenten, de saliniteit en de temperatuur veranderen. Deze verschijnselen kunnen in het simulatiemodel worden meegenomen. In het simulatiemodel
wordt zodoende een constante massastroom zeewater door de absorber ingesteld.
De werking van de watercyclus en met name van het watermanagementsysteem zal
hieronder wet worden uitgelegd.
Zoals hierboven at genoemd dient het watermanagementsysteem (WMS) voor het met
minimale energie van binnen- naar buitenboord brengen van zeewater en vice versa. Tevens
maakt het VVMS de COD-motor diepte-onafhankelijk. Het systeem is opgebouwd uit drie gekoppelde cilinderparen met vrije zuigers die de koppeling verzorgen tussen het hoge en
het rage druk watercircuit.
Met behulp van figuur 2.2 zal eerst de opbouw van het WMS warden uitgelegd. Daarna zal
de werking worden beschreven. Het W MS bestaat uit een circulatiepomp (die tegen hoge drukken bestand is), drie
cilinderparen met vrij bewegende zuigers, een lage druk
circulatiepomp, de absorber en zes 2-weg-kleppen. De 2-weg-kleppen dienen om de
cilinders afwisselend te kunnen koppelen aan de lage en hoge druk kant van het systeem
(zie figuur 2.2).
Het WMS bestaat uit een hoge druk en een lage druk cyclus. Van elk van de drie
cilinderparen is steeds een cilinder op het hoge en een cilinderpaar op het lage druk
systeem aangesloten. Als de zuigers in de cilinders van een cilinderpaar de uiterste standen
bereiken, dan schakelen de 2-weg-kleppen om. Het omschakelen van de kleppen zorgt ervoor dat de cilinder die op het lage druk systeem was aangesloten op het hoge druk
systeem wordt aangesloten en vice versa. Eigenlijk werkt het systeem volgens het principe
van het "emmertje overhevelen". Het water wordt door twee circulatiepompen steeds
rondgepompt. Een circulatiepomp bevindt zich in de lage en ben in de hoge druk cyclus. De
circulatiepompen dienen slechts om de wrijvingsverliezen in het WMS en de absorber to.
overwinnen en niet om grate drukverhogingen tot stand te brengen. Door dit principe
verbruikt het systeem slechts weinig energie.
De absorber, de lege druk circulatiepomp en het bijbehorende pijpwerk (linker gedeelte van
figuur 2.2) maken steeds deel uit van de lage druk zijde van het systeem, de hoge druk
circulatiepomp en al het pijpwerk van en naar buitenboord maken deel uit van de hoge druk
kant van het systeem. De drie cilinderparen warden afwisselend op het hoge of lage druk
deel aangesloten.
Het zeewater wordt in de absorber gebruikt voor het onttrekken van koolstofdioxide uit de
uitlaatgassen. Door verneveling van het zeewater in de absorber wordt het contactoppervlak tussen het gas en het water zo groat mogelijk gemaakt, zodat er door de
concentratieverschillen tussen het gas en het water koolstofdioxide oplost in het zeewater. In feite is het zeewater aan de inlaatzijde van het WMS CO2-arm en aan de uitlaatzijde van het WMS CO2-rijk. GAS UR A GAS IN 0 LAGC CZULAT1E POMP LACE DRUK WATER CIRCUIT WATERMANAGEMENTSYSTEEM CONFIDENTI EEL
2.1 WERKING VAN NET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEM
ZCONATCR IJFT HOGE DRUK WATER CIRCUIT ZEEWA TEN IN HOG [MLA( CIRGULA7E POMP
Schoon (CO2 aim) zeewater.
= Gebrukt (CO2 nik) zerwater
Figuur 2.2: Schematische weergave van het watermanagementsysteem, eerste
moment-opname.
De werking van het mechanisme is als volgt, zie figuren 2.2 en 2.3. Onder de zuigers van de cilinders bevindt zich steeds schoon water (lichtgrijs weergegeven in de figuren), boven de
zuigers CO2-rijk water (donkergrijs weergegeven). In
figuur 2.2 komt het water van
buitenboord binnen en wordt door de circulatiepomp naar de cilinders A2, B1
en C2gestuurd. Doordat deze cilinders warden gevuld met schoon zeewater, wordt het vervuilde
water boven de zuigers overboord gepompt. Bij cilinderpaar C staan de zuigers in hun uiterste stand. Op dat moment gaan de kleppen 3 en 6 boven en onder cilinderpaar C
verspringen. Na het verspringen van deze kleppen is Cl aangesloten op het lage en 02 op
het hoge druk systeem.
Ondertussen stuurt de lege druk pomp vervuild zeewater naar de bovenkant van de zuigers
Al, B2 en Cl. De ruimten boven de zuigers van deze cilinders warden gevuld met vervuild
water, waardoor het schone zeewater onder de zuigers naar de absorber wordt geduwd.
Door de omschakeling bij cilinderpaar C wordt cilinder Cl opgevuld met schoon zeewater en C2 met vervuild zeewater. Hiermee volgt figuur 2.3.
GAS UP GAS IN A 0 LACE ORUN GIGULATIE ROMP LAGE ORUK WATER CIRCUIT Al WATERMANAGEMENTSYSTEEM A2 Bt 82 Cl CONFIDENTIEEL
2.1 WERKING VAN NET CLOSED CYCLE DIESELSYSTEEM
HOGE D UK CIRCULATE
POMP
Scnoon (CO2 arm) zeewater.
Gebruikt (CO2 9k) zeewater
Figuur 2.3: Schematische weergave van het watermanagementsysteem, tweede moment-opname.
Om een continue stroom water door de absorber te krijgen, werken de cilinderparen A, B en
C met een faseverschil van 1200. Op het moment dat de zuigers van cilinder C 120° zijn verschoven na het moment van verspringen van de kleppen 3 en 6 komen de zuigers van cilinderpaar B in een uiterste stand. Hierdoor verspringen de kleppen 2 en 5, zodat B2 wordt gevuld met schoon water en het vervuilde water boven zuiger B2 overboord wordt geduwd.
Het omgekeerde gebeurt in cilinder Bl, zodat door het vervuilde water waarmee B1 wordt gevuld het schone zeewater onder de zuiger naar de absorber gaat.
Als het systeem dan weer 1200 verder is, zullen de kleppen 1 en 4 van cilinderpaar A
verspringen, maar dat is niet meer weergegeven.
2.2 WERKING VAN HET SIMULATIEMODEL
Het Simulatiemodel is gemaakt met het computerprogramma MATRIXx. Aan dit programma
is de interface Systembuild gekoppeld. In Systembuild is het hele simulatiemodel door middel van blokschema's opgebouwd. Het model is weergegeven op verschillende niveaus.
Het hoogste niveau bestaat onder andere uit vier Superblocks. In een Superblock bevindt zich een blokschema op een lager niveau, waarin zich weer nieuwe Superblocks kunnen bevinden. Door middel van het invoeren van commando's in het Xmath commandwindow van MATRIXx wordt het simulatiemodel, bestaande uit de blokschema's in Systembuild,
doorgerekend. ZEEWATER OTT C2 HOGE DRUK WATER CIRCUIT ZEEVVATERN 6
2.2 WERKING VAN HET SIMULATIEMODEL
In een opstart-file wordt aan alle parameters een waarde toegekend. Deze opstart-file wordt in het commandwindow aangeroepen, zodat alle waarden van de parameters in Systembuild
worden geladen. Als dit is gebeurd, wordt er een simulatietijd en het aantal tijdstappen waarin het model moet warden doorgerekend opgegeven. Vervolgens wordt het gewenste generatorvermogen ingevoerd en wordt er een commando gegeven am de simulatie op te starten.
De uitgangen van het model in
Systembuild kunnen warden opgeroepen
in het commandwindow. Zo kunnen de resultaten warden bekeken en eventueel tegen elkaar, ofde tijd warden uitgezet in een grafiek. In een command-file staan commando's die na het opstarten van het simulatiemodel kunnen warden gebruikt om parametervariaties uit te
voeren. De commando's uit de command-file warden weer ingevoerd in het commandwindow.
Zo kan het bijvoorbeeld gewenst zijn am alle uitgangssignalen van het model tegen het generatorvermogen uit te zetten. Met de commando's uit de command-file wordt dan een
loop aangestuurd, die in dit geval het generatorvermogen stapsgewijs verandert. Er warden dan opeenvolgende simulaties uitgevoerd met een op- of aflopend generatorvermogen. Van
elke simulatie warden de waarden van de laatste berekeningsstap van alle uitgangen
weggeschreven naar een aparte matrix die na het eindigen van de loop tegen het ingestelde
generatorvermogen kunnen warden
uitgezet. Op deze manier kunnen oak andere
parameters warden gevarieerd en zo kan de invloed van deze parameters op het modelwarden bekeken.
De opstart- en command-files zijn respectievelijk opgenomen in bijlage C en D.
CONFIDENTIEEL
1
3. AANPASSINGEN AAN HET CCD-SIMULATIEMODEL
3. AANPASSINGEN AAN HET CCD-SIMULATIEMODEL
In
dit hoofdstuk worden alle aanpassingen aan het simulatiemodel doorgenomen. De
aanpassingen kunnen zowel veranderingen aan de proefstand betreffen die nog niet in het model waren meegenomen, als verbeteringen aan het oude simulatiemodel am een grotere nauwkeurigheid te krijgen.
Het doel van de ingenieursopdracht is het verbeteren van het bestaande simulatiemodel.
Aangezien er met het oorspronkelijke model slechts trends zichtbaar konden warden
gemaakt, gaat het erom het model zelf en het gedrag van het model beter overeen te laten komen met de proefstand.
Een uitgebreide uitleg over de modelvorming van alle subsystemen van het CCD-systeem
kan warden gevonden in het afstudeerwerk van M.G.J. Schasfoort. Dit zijn de rapporten
'DEMO 9205. en 92.14 van de vakgroep werktuigkundige installaties van de TU Delft
[Schasfoort, aug. 1992 en dec. 1992].
De gekozen aanpak am uiteindelijk een nauwkeuriger model te krijgen zal in de eerste
paragraaf warden beschreven. Daaruit blijkt dat allereerst alle parameters opnieuw warden
vastgelegd. De hierbij opgetreden moeilijkheden zullen in de tweede paragraaf warden
behandeld. AIle aanpassingen aan het model warden in paragraaf 3.3 beschreven.
3.1 PLAN VAN AANPAK
Om het model nauwkeuriger te krijgen, zijn eerst alle parameters onder de loep genomen.
Het model van M.G.J. Schasfoort is een gematcht model van de oude proefstand, waarin
een andere motor en een andere configuratie van de pijpen waren toegepast. Dit betekent
dat Schasfoort de resultaten van het simulatiemodel aan de hand van parametervariaties
zoveel mogelijk overeen heeft laten komen met de oude meetgegevens van de proefstand.
Een aantal parameters zijn daarom in het oorspronkelijke model veranderd, am betere
resultaten (overeenkomende uitkomsten) te krijgen. In paragraaf 3.2 zal het hele proces van het vastleggen van de parameters warden beschreven.
Met de opnieuw vastgelegde modelparameters is het model opgestart. Dit diende geleidelijk
te ge-b-eurer-i, bi-d-1-ria -fiet mo-dif te grote veranWirTgen peTtijdstap-TileThaVverwerken. Voor---aeze aanpak is ge-kozen, zodat er een werkendm-odel in.-To-Fdt verkregen, zonder dat het met 1
allerlei parameters aan de meetwaarden van de Pioeristandli gematcht
.
Nadat de invoering van de vastgelegde parameters goed is gegaan, kunnen de benodigde aanpassingen geschieden in een model dat door reele parameters wordt opgestart. Er kan dan in de gaten warden gehouden of de doorgevoerde aanpassingen of verbeteringen een
positief of een negatief effect hebben ten opzichte van de meetgegevens. Zie hiervoor
paragraaf 3.3.
3.2 OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
Om het model beter te kunnen doorgronden, zijn eerst alle parameters (ongeveer 90)
opnieuw vastgelegd. Het vastleggen van de parameters is op vijf verschillende manieren
geschied. Ten eerste kon een aantal parameters warden opgemeten, zoals
lengte-,oppervlakte- en inhoudsmaten van leidingstukken en vaten. Ten tweede diende een aantal
parameters te warden berekend (versterkingsfactoren, warmteoverdrachtscoefficienten).
3 2 OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
r,
Ten derde moest een gedeelte van de parameters warden geschat (frictiecoeffjtienten /1)f--ve"t-e weerstandscoefficienten). Ten vierde zijn
er oak parameters die
exact bekend zijn(aantallen, constanten). Als vijfde en laatste zijn
er oak parameters
cli6 warden overgenomen uitde meetresultaten van de proefstand, zoals tempgratt(ren_erL de
massastroom zeewater.
Alle parameters zijn te vinden in bijlage E. In deze bijlage staan alle parameters in de
volgorde waarin ze warden aangeroepen in de opstart-file (bijlage C). De volgorde is tot
stand gekomen door de volgende verdeling van de parameters:
Besturingsparameters, zoals bijvoorbeeld het gewenste generatorvermogen (P_gen_in), instelling gewenst zuurstofpercentage (o2_inst) van het inlaatgas;
Omgevingsparameters;
Matchparameters die dienen am het gedrag en berekende waarden in overeenstemming te brengen met proefstandmetingen;
Constante parameters die voor deze specifieke proefstand als constanten in het model
warden gebruikt. Hieronder vallen onder andere:
- generatorrendement, eigenlijk een matchparameter, maar voorlopig als constante beschouwd;
- re elaaig_____:A__.istdinoen die eigeniiik besturingsparameters zijn, maar in dit model zijn vastgelegd om numerieke problemen te voorkomen.
Binnen deze vier groepen zijn de parameters weer onderverdeeld in parameters die
betrekking hebben op de dieselmotor, de absorber of op de pijpen en vaten in het systeem. Bij elke parameter wordt aangegeven wat deze voorstelt en hoe de parameter wordt gebruikt
of berekend. Tevens wordt er per parameter aangegeven in welk Superblock (SB) in
Systembuild hij wordt aangeroepen. Daarnaast wordt bij de besturings- en matchparameters
aangegeven wat de minimale en maximale waarde mag warden, zonder dat de parameter
irreeel wordt. Een overzicht van alle parameters wordt gegeven in de tabel in *age F. In alle afleidingen en vergelijkingen warden de parameters bij de namen genoemd, die er in
het simulatiemodel aan zijn toegekend. Dit heeft als nadeel dat door een aantal lenge
benamingen de vergelijkingen er onoverzichtelijk
uit kunnen zien. Het voordeel is de
eenduidigheid in de benaming, zodat bit het nazoeken van parameters in het model niet naar een andere naam hoeft te warden gezocht.
Een aantal parameters was niet snel vast te leggen en diende beter te warden uitgezocht.
De parameters die goed onder de loep zijn genomen zullen hieronder warden beschreven. Per parameter is er een aparte subparagraaf aan besteed.
3.2.1 PARAMETER TAU
Tau is nodig in de berekening van de stofoverdracht tussen het gas en het zeewater in de
absorber. Deze berekening is te vinden in [Wijma, 1991]. De karakteristieke contacttijd tau
stelt de tijd voor waarin een waterdruppeltje in dezelfde toestand blijft, dat wil zeggen de
tijdspanne tussen het vormen van een druppeltje na het uit elkaar slaan van een druppeltje
op een draad van het gaaspakket in de absorber en de botsing van het druppeltje met de
volgende draad. Zonder de hele achterliggende theorie te herhalen warden bier de
benodigde formules herhaald, om te
latenzien hoe tau
inverband staat met de
stofoverdracht.
CONFIDENTIEEL 9
-De stofoverdracht van gas naar vloeistof kan worden beschreven met:
N
kmol=k,(c,*
c1)
-m
2 met: NA Stoftransport Interfaceoppervlak ki Stofoverdrachtscoefficient in vloeistofCi Concentratie te absorberen stof aan het contactoppervlak in de vloeistof (interfaceconcentratie vloeistof)
ci Bulkconcentratie van gas in de vioeistof
De stofoverdrachtscoefficient volgt uit:
771
= 2 (3.2)
tau
In deze formule is D de diffusiecoefficient [m2/s] en tau de karakteristieke contacttijd die
bepaald dient te worden. De afleiding van de diffusiecoefficient is te vinden in [Wijma, 1991] en [Schasfoort, aug. 1992].
Aangezien de volumestromen gas en water in de absorber weinig varieren, kan er een vaste
waarde voor tau worden berekend. In de roterende absorber zal de stofoverdracht beter
verlopen naarmate de periode tussen hernieuwde menging korter is. Dus bij een kleinere tau zal er meer koolstofdioxide aan het zeewater worden overgedragen. Vandaar dat tau in de noemer van de relatie voor de stofoverdrachtscoefficient staat.
Voor de karakteristieke contacttijd geldt:
U1. gem met:
draadafstand Afstand tussen twee draadjes in het gaaspakket in de stromingsrichfing van het gas
Urge, Gemiddelde lineaire vloeistofsnelheid ten opzichte van de mesh. ook wel de superficiele vloeistofsnelheid
genoemd
De draadafstand bedraagt vier gaaslagen. Uit [Wijma, 1991] volgt dat de laagdikte tussen de 0.15 en 0.30 [mm] bedraagt. Hiermee is de draadafstand vastgelegd op 1 [mm].
De gemiddelde lineaire vloeistofsnelheid Ui,gem kan worden bepaald met behulp van de
volgende betrekking:
-
A-17 s
mesh
3.2 OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
Hierin geldt:
Volumestroom zeewater door de absorber
Amesn Doorstroomoppervlak van de mesh
Holdup. stelt de vloeistofinhoud per kubieke meter vrije doorstroomruimte in de absorbervoor
o volgt uit de meetresultaten van 26/03/97: debiet Q - 115 [m3/h] = 3.2.102= 0.032 [m3/s].
Zie figuur 3.1. (3.1)
[4;
(3.3) (3.4) TC CONFIDENTIEEL 10 clraadqfstand tau ; s-Q IQ 'cm Imesh 150 130 120
L
i 0 190 60 70 -00.032ni3
[M2 s] Ii 1.L9 .a1.8Soo ...ear tioto to ttSt
Figuur 3.1: Volumestroom zeewater near het watermanagementsysteem_ Meetgegevens
van de endurance test op P_gen =260 kW van 26 maart 1997.
Het doorstroomoppervlak van de mesh is berekend earl' de band van bet totale uitgerolde
gaasoppervlak. De mesh bestaat namelijk uit eenstuk gaas met de volgende afmetingen: totale Ilengte: lengte 6 [m];
Iotale hoogte, gewogen gemiddelde van inner- en outermesb:: hoogte 0.33 l[ml,
Het totale oppervlak van de mesh bestaat uit een ioppervlak
van het meshmateriaall(ongeveer 25%), een oppervlak dat door het water wordt ingenomen (ongeveer 15%) en bet vrije doorstromingsoppervlak van het gas. Dit laatste oppervlak is nodigi voor de berekening van de gemiddelde lineaire vloeistofsnelheid:
Ames = 0.60 Vengte hoogte = 0.60 . 6 . 0.33 = 119 [m2] J. '(3.5) De holdup h volgt uit bet I[Wijma,, 1991 als er een gewogen gemiddelde wordt genomen tussen de holdup berekend met een laagdikte (= 14-draadafstand) van 0.15 en de holdup
berekend met een ilaagdikte van 0.30 [mm]: rh = 0.1811. Hiermee kan Ulgem worden berekend:
444neon sysin 4906 IC2562), Soo wattt Onto to WINS
Met deze waarde kan iulteindelijk tau worden berekenck
ranclqfstand11.10-3
;tau 0.00668 [s].
it
bgern 0.15Bij de lberekening van tau dient een opmerking gemaakt te worden betreffende de
nauwkeurigheid. Er zijn namelijk een aantal variabelen geschat en berekend, zonder dat er
echt duidelijkheid over bestaat. IDit zijn: het doorstromingsoppervlak van de mesh ea de
holdup. Het rapport van Wijma zou ihier duidelijkheid moeten verschaffen, maar dat is niet mogelijk. Tau zal dan ook tijdens het matchproces moeten worden ingested, zodanig dat
CONFIDE NTIEEL
3.2 'OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
, 400001/ v 3 4 5 -1111-1 7 limo! hi
p:6y
140 100 2 - 0.15-
(3.7) de 11opgeloste hoeveelheid koolstofdioxide in het water met meetwaarden overeen komt. De
hierboven berekende waarde voor tau is slechts een globale schatting.
3.2.2 PARAMETER WRSIND_ABS
In [Schasfoort. 1992] werd de indruk gewekt dat wrstnd_abs een parameter is die de
weerstandscoefficient in rekening brengt. Dit is echter ten dele waar, waardoor de waarde
die aan wrstnd_abs moet warden toegekend van een hele andere orde grootte is dan
wanneer wrstnd_abs alleen maar een weerstandscoefficient zou zijn. Met deze parameter
wordt namelijk in eon keer de weerstandscoefficient gabs) en het equivalente doorstromingsoppervlak (Aeq.abs) van de absorber geschat. Deze twee parameters zijn nodig voor de bepaling van de massastroom (dm_absorber [kg/s]) gas door de absorber. Voor de
drukval over de absorber geldt namelijk:
1
APabs = Phs (11ahs '11)s
[
2 ;2 " 171
met:
Apabs Drukverschil over de absorber
Pabs Dichtheid van het gas door de absorber
Vabs Snelheid van het gas door de absorber
Cabs Weerstandscoefficient van de absorber
din absorber
1711Als in deze vergelijking v wordt vervangen door:
vubs =I I
(3.9)Pubs kg abs LS
dan wordt onderstaande vergelijking verkregen waarin dm_absorber dus is terug te vinden.
= 2 Pribs
din_
absorber = A
eqthn_absorberl2
-Pairs Arqabs
2 [ kg
4ths L s
3.2 OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
(3.8)
(3.8)
Vergelijking (3.8) kan worden herschreven, zodat dm_absorber de te berekenen variabele wordt:
(3.10)
Uit deze vergelijking volgt dat Aeq.abs en cabs bekend dienen te zijn voor de berekening van de
massastroom door de absorber. De andere variabelen in de vergelijking zijn al bekend uit
andere berekeningen in het simulatiemodel.
Omdat een berekening van deze parameters altijd neer komt op een schatting worden Aeq.abs
en 4abs samen genomen in een parameter. Deze parameter is wrstnd_abs en met deze parameter kan de drukval over en zodoende de massastroom door de absorber worden gematcht. Ook de factor 2 wordt in parameter wrstnd_abs meegenomen, welke in het kwadraat onder het wortelteken wordt gezet, zodat de parameter buiten de wortel kan worden gehouden. Op deze manier wordt er een makkelijker te hanteren waarde uit de
parameter wrstndi abs verkregen:
CONFIDENTIEEL 12
dm_ absorber =
(Pratfall
met:
Toerental van de motor 2 voor vier-takt motor
Hieruit kan de werkelijke totale volumestroom, gecorrigeerd met een geschatte factor
warden berekend. Deze factor
isop 80% geschat vanwege terugstroming van de
uitlaatgassen in de cilinders tijdens klepoverlap en vanwege het felt dat niet de hele slag
wordt gebruikt aangezien de inlaatkleppen pas sluiten als de zuiger al naar boven beweegt: goe_ slag Plural
.080
P maul .werkelijk (Pratat(
2 abs Palm APahs Palm
4ths
(wrstnd _abs),
(Are tabs)2 0.0219-25m
0.2741
3 777 CONFIDENTIEEL3.2 OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
1 kg
wrstnd abs
Pass7,
(3.10) Om een waarde aan wrstnd_abs toe te kennen is er een schatting voor de massastroom gas
door de absorber gemaakt. Hiervoor dient eerst de totale massastroom gas door het
systeem te worden afgeschat, welke daarna aan de hand van de temperaturen voor en na
de absorber en na de bypass kan worden opgesplitst in een massastroom door de bypass
en door de absorber. De totale
massastroom wordt geschat met behulp van de
concentraties van het gas voor de motor (bekend van RDMS) en de gegevens van de motor: totaal slagvolume: slag ,fraaal 7r. TC
=
(boring)
S awned =
(0.128)2 0.142 -12 = 0.0219 [171-'1; (3.11) v 4 4 met:boring Diameter van de cilinders = 0.128 Ern]
Slaglengte = 0.142 [m]
aantcil Aantal cilinders = 12
totale volumestroom, gebaseerd op de totale lag:
(3.12)
(3.13)
ke.7"-"&\
Met behulp van de gasconcentraties, de dichtheden en de druk is een gewogen gemiddelde veoa.
voor de dichtheid van het gas berekend, zodat de totale massastroom kan warden
berekend. Bestanddelen inlaatgas zijn volgens een schatting RDMS bij een
generator-vermogen van 259 [kW]:
fi6(46177/-Wi71/1//1116
att.J
N2 20 % 1.25 13bestanddeel volumepercentage dichtheid [kg/m3]
CO2
35 %
1.9802 21 `)/0 1.43
Ar 20 % 1.78
H,,0 (gas) 4 % 0.60
flri.)cc,t.4"._
7
Tabel 3.1: Volumeconcentraties en dichtheden van het gas voor de inlaat van de motor: De dichtheden gelden bij p = Po en die van waterdamp bij T = 373 K.
/&e
../(rriN
0-eA. ce, /4,-Cc.cif
ofX-.
c4.,
/17' )
Het gewogen gemiddelde van deze dichtheden komt op een waarde van 1.62 [kg/m3], bij p = Po. Bij een inlaatdruk van 3.0 bar geeft dit: ninlaatgas 3.0.1.62 = 4.87 [kg/m3].
Hiermee wordt de massastroom inlaatgas:
dm_toestr_inl =
:mattverkelijk Pinlaargas = 1.07[kg
dth_voor _.abs=1.15 .
s
wrstnd _abs=
De massastroom naar de absorber wordt dm_toestr_inl plus de ingespoten massastroom
brandstof (0.019 [kg/s] bij 259 [kW] generatorvermogen), gecorrigeerd met de kleine drukval van inlaat naar de absorber:
VAp,,,
p
V110.1024.971
354.3
[H.
elm
_absorber
0.663.2 OPNi EUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
, 3.18 (1.07 + 0.0191. <=>
3.0
(3.15)
Met deze massastroom en de temperaturen na de absorber,
de bypass en de
mengtemperatuur na samenkomst van de massastromen Ikan een massabalans worden
opgesteld. Uit
deze massabalans volgt
eenschatting van dm_absorber.
In dezemassabalans is aangenomen dat dm_voor_abs gelijk
is aan de massastroom na de
absorber en de bypass samen (=dm tot). Hiermee wordt uiteindelijk dm_absorber geschat:
dm _tot
= dm _absorber -T,,, + dm _bypass -Tnabrp. (3.16)De waarden van de temperaturen volgen uit meetwaarden van RDMS van maart 1997.
Met deze schatting van de massastroom gas door de absorber kan een uitgangswaarde voor de parameter wrstnd_abs worden gevonden:
(3.17)
(3.19)
Dit is een grotere waarde dan Schasfoort had berekend. Hij had namelijk een waarde van 242.66 [1/m2].
3.2.3 PARAMETER ETA_ZW
De volgende parameter is het zwakveerrendement, eta_zw [-] en
is een constante
parameter. Deze parameter geeft aan in hoeverre de arbeid in een bij metingen opgenomen zwakveerdiagram afwijkt van de arbeid in het benaderde zwakveerdiagram.
Met: dm
_tot
= dm _absorber + dm
_bypasskg].
s levert dit: dm
_absorber =
dm tot 1.15 (320..
83607)
= 'KTna abs why) (291.2 360.7) CONFIDENTIEEL 14dm_voor_abs =(dm_toestr_inl+dm_brandstof )
Moor absorberPinlaarmotor 0.66
[H
. (3.18)kg]
(3.14) S T!rot&
t)
ioa/
dt-t
trui °"
Dit rendement geldt bij ipositieve spooling, bij ,negatieve spooling gebruikt het model de
reciproke waarde. Als bil negatieve spooling de reciproke waarde wordt ,gebruikt, clan wordt doze groter dan 'den.
'In het model staat in superblock draaimoment staat het volgende:
1
als o > Pint, clan eta zw , anders
eta_
zw = eta_ zw(= 062).eta_ zw
Het rendement wordt daarna voor de berekening vanlhet Rapper! in de spoellus gebrillikt eta_zw- vslag- (p _in!
Q_zn [Nm].
n-IDit rendement heeft alleen invloed op de arbeid van de spoellus. Volgens "Cramer, 19971
,komt de arbeid die geleverd wordt in de arbeidsslag bijna overeen met de geleverde arbeid in de totale slag. Het berekende zwakveerkoppel bedraagt 4.8% van het motorkoppel. Doze
waarde heeft dus maar eon minimale invloed op het model. 'De instelling van Schasfoort,
eta_zw = 0.62, wordt in zijn rapport zonder verdere onderbouwing eerst op 0.65 en later op 0:62 gezet., Deze instelling wordt aangehouden.
3.2.4 PARAMETER F_UITLWRST
F_uitlwrst is de weerstandsfactor .in de uitlaat van de dieselmotor
en is een constante
parameter. Schasfoort had alle weerstandsfactoren van de leidingstukken op 0.03 gezet. Dit
is een overall-schatting geweest. F,juitlwrst staat model voor alle andere leidingweerstandsfactoren: fl, f2, f3 en f_inlwrst.
In het simulatiemodel wordt incompressibele stroming
aangenomen. Vanwege dozeaanname kan de formule van Karman-Nikuradse "Leijdens], worden gebruikt om de
weerstandsfactoren te berekenen:
= 2
log(-2kj+ r 74
.IT
Hierin is D de diameter van het pijpdeell en k de ruwheid van, de wanden i[LeijdenS1
volgen ook enige waarden voor k voor gelaste stalen buizen: - nieuw: k.0.05-0.10 [mm];
- lichte aangroeiingr k=0.15-0.20 [mm]'; sterke aangroeiing: k=tot 3 [mm].
In het geval van de CCD-installatie is aangenomen dat de leidingen van de motor tot de
absorber st ro hebben en da de leidingen van de absorber tot de motor lichte aangroeiing_zullen hebben. Zodoende zijn e twee gemiddelde k-waarden aangenomen:
- ksterke aangroeilng r."-- 11.5 [mm];
- klichte aangroeiing "-= 0.175 [mm].
Op doze manier kan de weerstandsfactor orden 'bepaald: if uttlwrts = 0:047_ Alle andere
weerstandsfactoren staan in bijlage E en F
CONFIDENTIEEL
3.2 OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLEMODELPARAMETER;
-20) X3.21) 15 U t-3.2.5 PARAMETER A_EFF
Door het aanpassen van berekeningen in het model zijn een aantal parameters van het
simulatiemodel van Schasfoort komen te vervallen. De parameters beschreven in paragraaf
3.2.4 tot en met 3.2.6 zijn pas komen te vervallen na uitgebreid te zijn onderzocht. Om
inzicht te geven in de beweegreden(en) om tot een andere berekening over te gaan, worden deze parameters hieronder wel beschreven.
Het effectieve spoeloppervlak van de motor, a_eff [m2], werd in het oude model via een onduidelijke berekening gebruikt voor de bepaling van de massastroom gas die door een
cilinder stroomt tijdens klepoverlap. Voor een dieselmotor die ender normale omstandigheden werkt heet dit de massastroom spoellucht.
Op pagina 39 van [Schasfoort, aug. 1992] staat: Aeff = 3.8 10g. pit is nog een waarde van de oude 8-cilinder motor. In de oude opstartfile staat vervolgens in formulevorm:
a_eff = aantcil effectiviteit app. per cdinder
= 12 0.1798 - 0.002642alfatnot
= a A
met:
a Warmteoverdrachtscoefficient per eenheid oppervlak
A Oppervlak van de cilinderwand, de cilinderdeksel en de zuigerkop
3.2 OPNIELIW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
0.0057 {m2] (3.22). De waarde 0.1798 is de effectiviteit. Hoe Schasfoort aan deze berekening en deze waarden
komt is niet duidelijk en staat ook niet in zijn rapport vermeld. Dit is de reden geweest om
over te stappen op een andere berekeningsmethode voor a_eff.
In bijlage VIII van [Schasfoort, dec. 1992] staat: een grote waarde voor a_eff betekent weinig stromingsweerstand, derhalve veel terugspoeling en dus een kleine volumestroom door het systeem.
De parameter a_eff
is, zoals hierboven al genoemd, nodig voor de bepaling van de
massastroorn spoellucht over de cilinders tijdens de klepoverlap. De andere
berekenings-methode volgt uit [Stapersma, 1996] en staat beschreven in paragraaf 3.3.4.
3.2.6 PARAMETERS ALFAMOT, ALFAOPP EN ALFAOPPINL
Alfamot is de warmteoverdrachtscoefficient voor het isobare traject 3-4 per cilinder, zie
pagina 27
[Schasfoort, dec. 1992]. Alfamot is nodig in de berekening van dewarmteoverdracht naar de omgeving en was in het oude model puur een matchparameter. Uit [Schasfoort, dec. 1992] volgt
dat de beste overeenstemming tussen model en
werkelijkheid wordt bereikt wanneer de warmteverliezen worden gekoppeld aan het
temperatuurverschil (T4 - Tkoelwaler). Als alfamot = 0 wordt gesteld, dan wordt er geen isobaar warmteverlies in rekening gebracht.
In deze paragraaf zal alfamot model staan voor alfaopp en alfaoppinl. Deze parameters
worden in eenzelfde berekening van het warmteverlies als alfamot gebruikt. Verdere uitleg over deze twee parameters kan worden gevonden in bijlage E en F.
(3.23)
CONFIDENTIEEL 16
In2
dirl
re^-7
TOLVareCL
-y0Pr
re,
-r)
p'"?-0
p17er,
rb-C
-krr
Cri
71-411(4
PIT
(
3.2 OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
Van deze formule kan A als volgt worden berekend:
traject 3-4 v_cil tot = 0.0019735 [m3]; vslag = 0.0018273 [m3].
Hieruit volgt: v3 = v_cil _tot vslag = 0.0019735 0.0018273 = 0.0001462 [1,11; (3.24) Uit het aangepaste Seiliger verbrandingsmodel dat in Systembuild is gemodelleerd volgt:
v4 = 0.00016268 [m3] (uitgang y_p(84)).
Nu ken het gemiddelde volume voor traject 3-4 worden bepaald: v3+ v4
V gen:3-4 0.00015443 [m3].
Het oppervlak van de cilinder is:
Jr
A,de
=--(bore)-
= 0.012868 [m2];r 4
met bore = boring = 128.10-3 [m].
De gemiddelde hoogte van de ruimte boven de zuiger is dan:
Vgem. 3 4
h 0.0120 [m].
geni Acnder
Hiermee kan het totale gemiddelde oppervlak van de wand, deksel en kop warden bepaald:
A = bore - 2
(bore)1=
0.004825 + 0.0257 = 0.03056 [m' 1.4 (3.28)
rppen.lakre vande,, and
Het blijkt
dat A nauwkeurig
bepaalt kan worden. Dit isechter anders met de
warmteoverdrachtscoefficient a. Er zijn methoden om a te schatten, maar deze zullen altijd nog een onnauwkeurigheid van 10-15% met zich mee brengen. Om deze onnauwkeurigheid
uit de berekening te halen, kan a oak warden berekend door vanuit een schatting van het
warmteverlies terug te rekenen. Echter zal het onhandig zijn am tijdens het matchproces een aanpassing van het warmteverlies te moeten terugrekenen naar een correctie van a. Dit en de aanwezige onnauwkeurigheid zijn de redenen geweest cm voor het in rekening brengen van het warmteverlies door de cilinder wanden over te stappen op een andere berekening.
Een alternatief voor deze nieuwe berekening is ervan uit te gegaan dat het warmteverlies naar het koelwater voor een kleine tot middelgrote dieselmotor tussen de 15 en 20% van de
totale warmteproductie ligt. Door invoering van een "heat input efficiency" kan dit verlies makkelijk in rekening warden gebracht en is op een eenvoudige wijze aanpassing van het warmteverlies mogelijk, bet laatste is handig tijdens het matchproces. De inpassing van de "heat input efficiency" wordt in paragraaf 3.3.4 behandeld.
oppervlakre van kop & deksel
(3.25)
(3.26)
(3.27)
CONFIDENTIEEL 17
.2
(2 9
3.2.7 PARAMETER ETA COMB
Eta_comb is het verbrandingsrendement. Er is echter een verschil tussen de definitie van het verbrandingsrendement en het verbrandingsrendement zoals deze in het model wordt gebruikt. In de theorie ken voor het verbrandingsrendement de volgende relatie worden gevonden:
= M
warmte in brandstof
ricomb
warmte die vrijkomt bij de heat release
Het verschil tussen de warmte in de brandstof en de warmte die vrij komt tijdens de heat
release stelt het totale warmteverlies 'roar de omgeving voor.
In het simulatiemodel wordt al een warmteverlies in rekening gebracht tijdens het isobare verbrandingstraject, waardoor bij het gebruik van de bovenstaande uitdrukking van het verbrandingsrendement een te groot warmteverlies in rekening zou worden gebracht. Om
deze reden stelt eta_comb in het model de verhouding tussen het werkelijke en het
theoretische brandstofverbruik voor.
Bij Schasfoort was het gemeten brandstofverbruik te hoog ten opzichte van het verbruik dat
aan de hand van het zuurstofverbruik verwacht mocht worden. Dit kwam door een
meetafwijking van in de meetwaarden van het brandstofverbruik. In de opstart-files van Schasfoort was het verbrandingsrendement gelijk aan ii gesteld.
De benodigde hoeveelheid zuurstof voor de verbranding van 1
kg diesel volgt uit het
volgende. De samenstelling van diesel in volumeprocenten is [Stapersma, 1996]: - 86% koolstof (C) met een moleculair gewicht van M = 12 [kg/kmol];
13% waterstof (H) met een moleculair gewicht van M = 1 [kg/kmol]; - 1% zwavel (S) met een moleculair gewicht van M = 32 [kg/kmol];
plus sporen van zuurstof en stikstof, welke zullen worden genegeerd.
De volgende reacties vinden pleats tijdens de verbranding van diesel met zuurstof:
c+02
c022H, + 0,
2H, 0
S+02
>S02Met deze vergelijkingen kan de benodigde hoeveelheid zuurstof worden berekend, zoals te
vinden in de volgende vergelijking, met moleculair gewichtvan zuurstof MO2 = 32 [kg/kmol]: (0.86 0.13
0.00
+ + =
320.86
+ 0.13 + 0.01)=3.34 [kg].
MC M,,
M1
1.12
4 32Uit de grafieken van de endurance-test van 26/03/97 volgt, zie figuren 3.2 en 3.3: fuel consumption 19.16 gram/s (gemiddelde waarde van de eerste 4 uur): oxygen consumption - 59.75 gram/s (gemiddelde waarde van de eerste 4 uur).
az OPNIEUW VASTLEGGEN VAN ALLE MODELPARAMETERS
(3.29)
(3.30)
CONFIDENTIEEL 18