• Nie Znaleziono Wyników

Zeetoegang IJmond Planstudie nieuwe zeesluis fase 1 Milieutoets Deelrapport Bodem en Waterbodem

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zeetoegang IJmond Planstudie nieuwe zeesluis fase 1 Milieutoets Deelrapport Bodem en Waterbodem"

Copied!
41
0
0

Pełen tekst

(1)

Zeetoegang IJmond

Planstudie nieuwe zeesluis fase 1

Milieutoets

(2)

© DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande

Zeetoegang IJmond

Planstudie nieuwe zeesluis fase 1

Milieutoets

Deelrapport Bodem en Waterbodem

dossier : BA3334-103-104 registratienummer : WPMIL-20011017-JBE-01 versie : 5.0 classificatie : Openbaar Rijkswaterstaat Noord-Holland februari 2012 definitief

(3)

INHOUD

BLAD

1 INLEIDING 2

2 BELEIDSKADER, WET- EN REGELGEVING 4

2.1 De Waterwet (Wtw) 4

2.2 Wet bodembescherming (Wbb) 4

2.3 Beheer- en ontwikkelplan voor Rijkswateren (BPRW) 5

2.4 Besluit bodemkwaliteit (Bbk) 5

3 HUIDIGE SITUATIE EN AUTONOME ONTWIKKELING 8

4 ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN 9

5 BEOORDELINGSKADER EN METHODE 10

6 EFFECTBESCHRIJVING EN BEOORDELING 14

7 MOGELIJKE MAATREGELEN 15

8 CONCLUSIE EN LEEMTEN IN KENNIS 15

BIJLAGEN

1 Rapport vooronderzoek NEN5725/NEN5717

2 Historische gegevens

3 Foto’s locatiebezoek augustus 2011

(4)

1

INLEIDING

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat, Haven Amsterdam, de provincie Noord-Holland en de gemeente Velsen hebben het voornemen om de Noordersluis in IJmuiden te vervangen door een nieuwe, grotere zeesluis. De sluis vormt de toegang tot de havens aan het Noordzeekanaal. De sluis dient vervangen te worden omdat de huidige sluis haar technische levensduur heeft bereikt en Rijkswaterstaat wil anticiperen op de verwachte groei in omvang van nieuwe schepen. Daarnaast moet de nieuwe sluis verdere economische ontwikkeling in het havengebied mogelijk maken.

Figuur 1 Zeesluizencomplex en omgeving

Het sluizencomplex van IJmuiden bestaat uit de Zuidersluis uit 1876, de Middensluis uit 1896, de Noordersluis uit 1929, het gemaal en de Spuisluizen. Het gehele complex heeft een waterkerende functie. Bij de Zuidersluis ligt tevens een kleine sluis voor de recreatievaart. In figuur 1 is het sluizencomplex weergegeven en is te zien hoe het sluizencomplex in zijn omgeving ligt (bebouwing van IJmuiden ten zuiden, industriegebied ten noorden en duingebied ten westen). De nieuwe sluis komt ten zuiden van de huidige Noordersluis te liggen. Op Afbeelding 4 is de ligging van het studiegebied voor dit deelrapport aangegeven.

Vanwege het grondverzet dat gepaard gaat met de herinrichting van het gebied van de Zeetoegang IJmond, zijn effecten te verwachten op de bodem- en waterbodemkwaliteit binnen en/of buiten het projectgebied. Grondverzet zal nodig zijn bij aanleg, verbreden, verdiepen en/of verlengen van sluizen en bij het op de juiste diepte brengen van toegangsvaarten. Als gevolg kan de (water)bodemkwaliteit veranderen. In dit deelrapport wordt daarom ingegaan op het milieuaspect bodem en waterbodem.

(5)

Dit deelrapport geeft inzicht in:

• de huidige bodemkwaliteit en waterbodemkwaliteit (hoofdstuk 3 en bijlage 1); • de verwachte (water)bodemkwaliteit na aanleg (hoofdstuk 6);

• doorsnijding en/of indirecte beïnvloeding van (water)bodemverontreiniging (hoofdstuk 6); • het verwachte grondverzet inclusief kwaliteit (hoofdstuk 6);

• afvoermogelijkheden en bijbehorende kosten (kwalitatief, hoofdstuk 6).

In hoofdstuk 2 geven we het wettelijk kader weer dat aan de beoordeling ten grondslag ligt. De alternatieven zijn beschreven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 is aangegeven op welke manier we de effecten van de voorgenomen herinrichting beoordelen; deze beoordeling staat in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat kort in op de noodzaak van maatregelen om de effecten te beperken of te compenseren. In hoofdstuk 8 worden conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan voor in een vervolgfase uit te voeren onderzoek.

In de vraagspecificatie worden grondmechanische effecten genoemd als één van de te behandelen kwaliteitsaspecten. Dit is geen milieuaspect. Grondmechanische effecten worden behandeld bij het ontwerp dat moet voldoen aan de topeis veiligheid: de gehele zeetoegang voldoet aan de vigerende veiligheidsvoorschriften, zowel op het water als op het land. Dit geldt voor alle alternatieven. Daarom worden grondmechanische effecten niet in de milieutoets en dus ook niet in dit deelrapport behandeld.

(6)

2

BELEIDSKADER, WET- EN REGELGEVING

Voor het milieuaspect bodem en waterbodem is de volgende wet- en regelgeving relevant:

- Waterwet

- Wet bodembescherming

- Beheer- en Ontwikkelplan voor Rijkswateren (BPRW)

- Besluit bodemkwaliteit en Regeling bodemkwaliteit

2.1

De Waterwet (Wtw)

In Hoofdstuk 2 van de Waterwet is als doelstelling opgenomen: “Het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en de verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.”

Uitgangspunt in de Handreiking beoordeling waterbodems onder de Waterwet is de gewenste gebiedskwaliteit. De Handreiking richt zich specifiek op de invloed van de kwaliteitsaspecten van de waterbodem op de gebiedskwaliteit. Het toetsingskader wijst uit welke van de volgende twee situaties zich voor kan doen:

1. De waterbodemkwaliteit staat het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit niet in de weg. Er hoeft geen ingreep in de waterbodemkwaliteit plaats te vinden.

2. De waterbodemkwaliteit is (mede) de oorzaak van het niet bereiken van de gewenste

gebiedskwaliteit. In deze situatie wordt een ingreep op effectiviteit en kosten afgewogen tegen andere ingrepen in het watersysteem.

Onder de Waterwet kunnen bepaalde gebieden die beperkt onder water staan als drogere oevergebieden worden aangewezen. Deze buitendijkse bodem wordt dan als landbodem beschouwd. In dat geval geldt voor deze bodem niet de Waterwet maar de Wet Bodembescherming.

2.2

Wet bodembescherming (Wbb)

Voordat de Waterwet van kracht werd, is een aantal waterbodemlocaties in Rijkswateren aangemerkt als potentieel ernstig verontreinigd. Voor zover uit een nader onderzoek op deze locaties blijkt dat ook sprake is van risico’s ten gevolge van deze bodemverontreiniging en deze ook zijn vastgesteld door het bevoegd gezag, dan worden deze behandeld onder het regime van de Wet Bodembescherming.

Voor landbodems bepaalt de Wet bodembescherming noodzaak en spoedeisendheid van bodemsanering. De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

1. Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de plicht voor veroorzakers alles wat zij toegevoegd hebben aan verontreiniging te verwijderen (zorgplicht);

2. Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreinigingen op land.

Gevallen van bodemverontreiniging, die zijn ontstaan vóór 1987, hoeven niet volledig gesaneerd te worden. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging moet een saneringsplan worden ingediend. Voor deze gevallen geldt dat vooraf instemming nodig is van het bevoegd gezag (Provincie Noord-Holland). De feitelijke situatie wordt dan vastgelegd in een beschikking ernst en spoed. Een

(7)

verontreiniging van meer dan 25 m3 grond of 100 m3 grondwater verontreinigd boven de interventiewaarde wordt als een geval van ernstige bodemverontreiniging aangemerkt.

2.3

Beheer- en ontwikkelplan voor Rijkswateren (BPRW)

Het BPRW geeft een overzicht van de ‘natte taken’ van Rijkswaterstaat en schetst de prioriteiten en de beheersvisie voor de periode van 2010 – 2015 (met een doorkijk naar de periode erna). De watersystemen moeten vanaf 2015 voldoen aan de normen voor wateroverlast volgens het beleidsprogramma Waterbeheer 21ste eeuw. Veiligheid geldt als randvoorwaarde voor water- en natuurbeheer.

De doelen en maatregelen voor de watersystemen die voortvloeien uit de beleidsprogramma’s Waterbeheer 21ste eeuw (WB21), de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en Natura 2000 (N2000), zijn geïntegreerd in het BPRW. In het BPRW is een viertal thema’s te onderscheiden (Tabel 1).

Tabel 1 - Overzicht belangrijkste opgaven per thema en de relatie met verschillende beleidsprogramma’s

Centraal in de KRW, waarin het BPRW een belangrijke rol speelt, staat de verplichting om op uiterlijk 22 december 2015 een goede ecologische en chemische toestand van de oppervlaktewaterlichamen te bereiken. De KRW vereist ook dat de ecologische en chemische toestand niet achteruitgaat.

Verbetering van de chemische toestand wordt bereikt door reductie van de belasting met stoffen. De watersysteemspecifieke maatregelen voor het bereiken van de KRW-doelen voor stoffen in de rivieren en kanalen zijn onder andere gericht op waterbodemsaneringen. In de periode 2010 – 2015 resteren nog enkele waterbodemsaneringen in de rivieren en kanalen. In het studiegebied zijn geen waterbodemsaneringen meer gepland.

2.4

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Voor het bepalen van de toepassingsmogelijkheden van vrijkomende baggerspecie geldt het Bbk.

Generiek kader buitendijks

Bij toepassing van grond en baggerspecie in oppervlaktewater is generiek of gebiedsspecifiek beleid mogelijk. Rijkswaterstaat hanteert generiek beleid in zijn beheersgebied. In het generieke toetsingskader

(8)

Op Afbeelding 1 is de normstelling voor het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater samengevat. In het generieke kader zijn Maximale Waarden klasse A afgeleid van het herverontreinigingsniveau van de Rijntakken, dat berekend is als het 95-percentiel (P95) van gestandaardiseerde gemeten gehalten over de periode tussen 1996 en 2005.

Gebieds-specifiek Nooit toepasbaar Vrij toepasbaar Achtergrondwaarde Max. waarde klasse A Interventiewaarde waterbodem Ruimte voor lokale maximale waarden Generiek Gebieds-specifiek Generiek Achtergrondwaarde Toepasbaar klasse A Toepasbaar klasse B Max.waarde klasse B Nooit toepasbaar

Figuur 2 - Normstelling voor toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater

Toepassingsvoorwaarden

Bij toepassingen in oppervlaktewater wordt alleen getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende waterbodem. De klassenindeling geeft een maat voor die kwaliteit.

In het generieke kader kan een partij grond of baggerspecie in oppervlaktewater worden toegepast wanneer de kwaliteitsklasse van de toe te passen grond of baggerspecie gelijk is aan of schoner is dan de kwaliteitsklasse van de ontvangende waterbodem. Wanneer een partij baggerspecie in het oppervlaktewater nuttig wordt toegepast geldt als bovengrens de interventiewaarde voor waterbodems. Grond of baggerspecie waarvan de kwaliteit de interventiewaarde waterbodem overschrijdt mag niet worden toegepast in het generieke kader. Grond afkomstig van landbodem mag niet de maximale waarde industrie overschrijden1 (deze waarde wordt later toegelicht onder het kopje generiek kader binnendijks, zie ook figuur 4).

Grootschalige bodemtoepassing

Een grootschalige toepassing kent volgens het Besluit bodemkwaliteit een minimaal volume van 5.000 m3 en minimale toepassingshoogte van 2 meter. Taluds die onderdeel zijn van een grootschalige toepassing mogen met dezelfde kwaliteit worden toegepast als de kern van de grootschalige toepassing, mits op de taluds een leeflaag wordt aangebracht. Onder nuttige toepassing wordt volstaan:

– toepassingen van grond en baggerspecie in ophogingen in waterbouwkundige constructies en voor

het verondiepen en dempen van oppervlaktewater met het oog op de hoogwaterbescherming, de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water, bevordering van natuurwaarden en vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart;

– toepassing van grond en baggerspecie in aanvullingen, waaronder de herinrichting en stabilisering van voormalige winplaatsen voor delfstoffen.

In een partij toe te passen grond mogen de Maximale Waarden voor de klasse industrie1 niet overschreden worden en bij baggerspecie mogen de maximale waarden klasse B niet worden overschreden.

Voor grootschalige toepassingen geldt geen toetsing aan de kwaliteit van de ontvangende bodem, zoals bij de algemene toepassingen het geval is. In plaats daarvan gelden emissiewaarden om te voorkomen dat ontoelaatbare uitloging naar de bodem en het grondwater plaatsvindt. De emissiewaarden gelden niet voor het toepassen van baggerspecie in een grootschalige toepassing die zich onder het waterniveau

1

(9)

bevindt en is gelegen binnen het beheersgebied van de waterkwaliteitsbeheerder waarvan de baggerspecie afkomstig is.

Figuur 3- Toelichting normstelling voor grootschalige toepassingen conform Bbk

Generiek kader binnendijks

Bij toepassing van grond en baggerspecie op landbodem is generiek of gebiedsspecifiek beleid mogelijk. Wanneer grond of baggerspecie toegepast wordt, moet worden nagegaan of gebiedsspecifiek beleid is vastgesteld voor de beoogde toepassingslocatie.

In het generieke toetsingskader voor toepassing op landbodem is de bodemkwaliteit onderverdeeld in altijd toepasbaar, klasse wonen, klasse industrie en niet toepasbaar. Deze klassenindeling geeft een maat voor de kwaliteit van de ontvangende landbodem en voor de kwaliteit van een partij toe te passen grond of baggerspecie. Figuur 3 vat de normstelling voor het toepassen van grond en baggerspecie op landbodem samen.

Figuur 4- Normstelling voor toepassen van grond en baggerspecie op landbodem

Toepassingsvoorwaarden

(10)

– wanneer de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie gelijk is aan of schoner dan de functie van de ontvangende bodem. Deze toets kan plaatsvinden aan de vigerende bodemfunctieklassenkaart.

3

HUIDIGE SITUATIE EN AUTONOME ONTWIKKELING

Het studiegebied voor het aspect (water)bodem omvat het gebied dat binnen de invloedssfeer van de herinrichting ligt (zie figuur 5).

Figuur 5- Begrenzing studiegebied waterbodem

De huidige waterbodemkwaliteit wordt voornamelijk bepaald door aanzanding vanuit de Noordzee onder invloed van getijdewerking en door sedimentatie van zwevend stof dat wordt aangevoerd vanuit het Markermeer en IJmeer en vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal. Daarnaast draagt de binnenscheepvaart bij aan belasting met zink en de zeescheepvaart aan belasting met koper (Brondocument Noordzeekanaal, RWS 2009). Uit het vooronderzoek, waarvan het rapport is opgenomen in bijlage 1, blijkt dat de huidige waterbodemkwaliteit afwisselend klasse A en klasse B is. De dikte van de sliblaag is onbekend. De ondergrond bestaat uit schoon zand tot 18 m-NAP; daaronder bevindt zich een 2 m dikke veen/kleilaag. Onder autonome ontwikkeling is te verwachten dat de kwaliteit van aangevoerd zwevend stof en daarmee van de waterbodem heel geleidelijk verbetert als gevolg van brongerichte maatregelen bovenstrooms in combinatie met periodiek onderhoudsbaggerwerk in het studiegebied.

De huidige landbodemkwaliteit is overwegend klasse wonen en/of industrie. Dit is in het vooronderzoek (bijlage 1) afgeleid uit onderzoeken die vóór inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit en het nieuwe stoffenpakket zijn uitgevoerd. De exacte kwaliteitsklasse Besluit bodemkwaliteit is op basis van die gegevens niet te bepalen. Wel is duidelijk dat er zich geen geregistreerde gevallen van ernstige bodemverontreiniging bevinden. Op de oosttong van het Zuidereiland bevindt zich een ernstige bodemverontreiniging2, omdat in een omvang van circa 200 m3 grond de gehalten voor zink tot boven de interventiewaarde worden overschreden. Het is hoogstwaarschijnlijk dat door het bevoegd gezag deze bodemverontreiniging als geval van ernstige bodemverontreiniging wordt beoordeeld. Onder autonome

2

Nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest Zuidersluis Oosttong deurhelling te IJmuiden, Grondslag, 2007, project 11561-A)

Middensluis

Noordersluis

(11)

ontwikkeling zal de landbodemkwaliteit ongeveer gelijk blijven. De feitelijke situatie van bodemverontreinigingen en bodemgebruik voor waterbodem/landbodem/drogere oevergebieden binnen het plangebied is dat geen gevallen van bodemverontreinigingen aanwezig zijn, die risico’s tot gevolg hebben voor de huidige functie. Dit betekent dat de huidige gemiddelde bodemkwaliteit (wonen/industrie) past bij de bodemfunctie Industrie.

4

ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN

In het beoordelingskader wordt inzichtelijk gemaakt hoe de (water)bodemkwaliteit na de herinrichting naar verwachting verandert ten opzichte van de huidige situatie en autonome ontwikkeling. Onderscheid in zichtjaren is achterwege gelaten, omdat milieugevolgen voor de (water)bodem bepaald worden tijdens de aanlegfase.

Voor de beoordeling van de milieueffecten bodem en waterbodem wordt alleen het gebied tussen de Middensluis en de Noordersluis in beschouwing genomen, omdat in de Noordersluis zelf geen ingreep in de waterbodem plaatsvindt of andere activiteiten die van invloed kunnen zijn op de (water)bodem. Dit is in afwijking van de andere deelrapporten, waarbij een groter studiegebied is meegenomen.

De varianten die worden afgewogen verschillen in kolkbreedte, kolklengte en in bodemdiepte. In deze afweging is het Nulalternatief (de referentiesituatie) de minimale variant (= 50 m kolkbreedte, zie tabel 2), omdat er bij autonome ontwikkeling altijd grondverzet plaatsvindt. De milieueffecten van de bouw van de nieuwe sluis worden vergeleken met deze minimale variant.

De hoeveelheden grond en bagger, die daarbij worden verwijderd zijn weergegeven in tabel 2. De hoeveelheden zijn indicatief, volgens opgave van het ontwerpteam. De plattegronden en dwarsdoorsneden van deze varianten waarop de hoeveelheidsindicaties zijn gebaseerd, zijn opgenomen in bijlage 4.

Bij een sluiskolkbreedte van 60 en 65 meter is de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie in de vaargeul groter dan bij 70 meter. Dit verschil in grondverzet tussen deze kolkbreedtes is te verklaren doordat de sluisconstructie bij variant 3 en 1 (60 en 65 meter) 45 m langer is waardoor er meer gebaggerd wordt. Ook is er een klein verschil tussen de variant van 60 en 65 meter breed in baggerhoeveelheden in de vaargeul. Dit wordt verklaard doordat de lengte van de totale sluisconstructie (zie bijlage 4 tekening varianten) van variant 60 ca. 50 m langer is aan de zeezijde en waardoor er dus minder gebaggerd hoeft te worden dan bij variant 60 m.

Het verschil tussen de variant met een sluiskolkbreedte van 50 meter en de varianten met een breedte van 60/65/70 meter heeft te maken met de bodemdiepte (diepte van de sluiskolk). Bij de variant van 50 meter breedte is de diepte van de sluis 15 m – NAP ten opzichte van 17 of 18 m – NAP, waardoor er bij variant 50 meter minder gebaggerd hoeft te worden.

(12)

Tabel 2 – vrijkomende m3 grond en bagger bij verschillende varianten – nieuwe sluis

Nulalternatief Variant 1 Variant 2 Variant 3 categorie/object variant/post 50*545*-15 m 65*545*-18 m 70*500*-17 m 60*545*-18 m

vergroten object terrein

verwijderen landtong oost

grond ontgraven droog, vervoeren en verwijderen 23 23 23 23

grond ontgraven nat, vervoeren en verwijderen 409 409 409 409

Verwijderen Middensluiseiland zuidoost

grond ontgraven droog, vervoeren en verwijderen 35 35 35 35

grond ontgraven nat, vervoeren en verwijderen 572 572 572 572

Saneren binnenhaven

vervuilde grond ontgraven, vervoeren en afvoeren 16 16 16 16

Verwijderen Middensluiseiland noordwest

grond ontgraven droog, vervoeren en verwijderen 230 230 230 230

grond ontgraven nat, vervoeren en verwijderen 1.050 1.325 1.231 1.325 Verwijderen Middensluiseiland noordoost

grond ontgraven droog, vervoeren en verwijderen 144 144 144 144

grond ontgraven nat, vervoeren en verwijderen 635 809 749 809

Verwijderen Middensluiseiland noord

grond ontgraven droog, vervoeren en verwijderen 88 88 88 88

grond ontgraven nat, vervoeren en verwijderen 380 477 444 477

Totaal gemiddeld 3.583 4.129 3.942 4.129

verdiepen object voorhaven

baggeren geul 226 576 462 589

object sluishoofd

vullen drempels met zand 26 74 80 24

nat ontgraven t.b.v. drempels 29 82 90 29

grond ontgraven en afvoeren 96 434 552 150

object schutkolk

ontgraven grond, aanbrengen bentoniet, vullen met

zand, opvangen bentoniet 87 92 85 92

grond ontgraven aanvullen, deel droog, deel nat 99 99 91 99

Verwijderen slib van bodem in kistdam 12 14 13 14

leveren en aanbrengen zand 205 234 215 234

Ontgraven bodem van -17 tot -17,50 14 18 18 16

object terrein

Verwijderen Middensluiseiland oost grond ontgraven droog, vervoeren en verwijderen 120 156 168 144

grond ontgraven nat, vervoeren en verwijderen 360 562 571 518

Totaal gemiddeld 1.272 2.340 2.343 1.909

Relatieve toename tov Nulalternatief 1 1,33 1,29 1,24

Aantal m3 x 1000

Aantal m3 x 1000

5

BEOORDELINGSKADER EN METHODE

In deze paragraaf volgt een toelichting op het beoordelingskader, de beoordelingsmethode en de werkwijze die wordt gehanteerd.

Beoordelingskader

Voor de waterbodem is van belang dat de planrealisatie het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit niet bemoeilijkt. Om dat te kunnen beoordelen wordt de kwaliteit van de toekomstige toplaag getoetst aan de interventiewaarde. Belangrijk is dat de toestandsklasse van het watersysteem niet achteruit gaat door de nieuwe waterbodem. Het criterium is het wel of niet overschrijden van de interventiewaarde. Indien de interventiewaarde niet wordt overschreden dan is er geen negatieve beïnvloeding van de toestand, zodat de gewenste gebiedskwaliteit niet wordt bemoeilijkt.

Nieuw aan te brengen grond moet onder generiek beleid Bbk passen bij de bestaande bodemkwaliteit. Nagegaan wordt of er gebiedsdelen zijn waar dit tot beperkingen leidt tijdens de planrealisatie. Hiertoe worden beschikbare gegevens getoetst aan de bodemkwaliteitsklassen van de Regeling Bodemkwaliteit en indien beschikbaar aan de nog op te stellen Bodemfunctieklassenkaart (nog in ontwikkeling) en de te actualiseren Bodemkwaliteitskaart. De huidige bodemkwaliteitskaart kan nog gebruikt worden tot medio 2012. De bodemfunctiekaart moet op dit moment nog worden vastgesteld door B&W van de gemeente

(13)

Velsen. Het bodemgebruik van het sluizencomplex is op basis van het Besluit bodemkwaliteit geclassificeerd als bodemfunctieklasse Industrie (bron: Milieudienst IJmond). Dit betekent dat er onder het generieke beleid geen tot weinig beperkingen zijn voor het toepassen, mits de bodemkwaliteit van het sluizencomplex ook een bodemkwaliteitsklasse ‘industrie’ heeft. Dan geldt alleen dat ‘niet-toepasbare grond’ niet mag worden toegepast onder het generieke beleid. PCB’s in de bodem zijn vaak probleemstoffen in deze regio waardoor de kans groot is dat de grond in de kwaliteitsklasse ‘industrie’ terecht komt.

Als gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het grondwater aanwezig zijn, mogen deze niet zonder meer doorsneden of beïnvloed worden. De effecten worden beoordeeld op basis van het voorkomen van ongeoorloofde beïnvloeding van bodem- en/of grondwaterverontreinigingen bij de planrealisatie.

Het milieueffect van verplaatsing van grond en bagger is gebaseerd op de duurzaamheidcriteria uitgedrukt in hoeveelheden grond die worden getransporteerd over een aantal kilometers. Dit betekent primair hoe minder m3hoe meer milieurendement.

Tabel 3 vat het beoordelingskader per deelaspect samen.

Tabel 3 – Beoordelingskader bodem en waterbodem

Aspect Beoordelingscriterium Maatlat

Kwaliteit achterblijvende waterbodem

Toestandsklasse waterlichaam Maximale waarde klasse B toekomstige

toplaag

Kwaliteit landbodem Passend bij functie Functie en risico’s

Grondverzet en afzet van grond

Mate van grondverzet en grondafzet Aantal m3

Doorsnijding of beïnvloeding van verontreinigingen

Milieuhygiënische aanvaardbaarheid van

doorsnijding of beïnvloeding van

verontreinigingen

Mate waarin doorsnijding of beïnvloeding van verontreinigingen milieuhygiënisch een positief of negatief effect hebben

Methode

Het beoordelingskader is opgesteld aan de hand van de beschreven wetgeving en beleid in hoofdstuk 2. Aan de hand van de aspecten in het beoordelingskader wordt inzichtelijk gemaakt hoe de (water)bodemkwaliteit in het gebied een jaar na realisatie van de nieuwe sluis naar verwachting is veranderd ten opzichte van de huidige situatie en het Nulalternatief.

De beoordeling is gebaseerd op het moment dat de nieuwe sluis in gebruik is. De beschrijving van de effecten is kwantitatief waar mogelijk (bodemfunctieklassen Regeling bodemkwaliteit). Bij de beoordeling van de effecten wordt een zevenpunts-beoordelingsschaal gehanteerd. Wanneer een criterium gelijk beoordeeld wordt aan de referentiesituatie dan scoort dit criterium neutraal. Dit gebeurt op de wijze die is aangegeven in de tabellen 4 t/m 7.

(14)

Tabel 4 – Scoringsmethode waterbodemkwaliteit

Score Toelichting op score (waarde) kwaliteit achterblijvende waterbodem

-- De kwaliteit van de waterbodem neemt zodanig af dat het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit in grote mate bemoeilijkt wordt ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

- De kwaliteit van de waterbodem neemt zodanig af dat het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit bemoeilijkt wordt ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

0/- De kwaliteit van de waterbodem neemt zodanig af dat het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit in geringe mate bemoeilijkt wordt ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

0 De kwaliteit van de achterblijvende waterbodem verandert niet zodanig de het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit beïnvloed wordt ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

0/+ De kwaliteit van de waterbodem verbetert zodanig dat deze in geringe mate bijdraagt aan het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

+ De kwaliteit van de waterbodem verbetert zodanig dat deze bijdraagt aan het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

++ De kwaliteit van de waterbodem verbetert zodanig dat deze in grote mate bijdraagt aan het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

Voor de landbodem wordt aangegeven waar de toekomstige kwaliteit van de toplaag wel/niet past bij de beoogde functie.

Tabel 5 – Scoringsmethode landbodemkwaliteit Score Toelichting op score (waarde) kwaliteit landbodem

-- Er moet veel geïnvesteerd worden om de milieukundige kwaliteit van de landbodem even passend te houden bij de bodemfunctie ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

- Er moet geïnvesteerd worden om de milieukundige kwaliteit van de landbodem even passend te houden bij de bodemfunctie ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

0/- Er moet in geringe mate geïnvesteerd worden om de milieukundige kwaliteit van de landbodem even passend te houden bij de bodemfunctie ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

0 De milieukundige bodemkwaliteit past ongeveer even goed bij de bodemfunctie ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

0/+ De milieukundige bodemkwaliteit verbetert zodanig dat deze in geringe mate beter past bij de bodemfunctie ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

+ De milieukundige bodemkwaliteit verbetert zodanig dat deze duidelijk beter past bij de bodemfunctie ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

++ De milieukundige bodemkwaliteit verbetert zodanig dat deze in grote mate beter past bij de bodemfunctie ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief

Tabel 6 – Scoringsmethode mate van grondverzet

Score Toelichting op score (waarde) grondverzet en afzet van grond

-- Het aantal m3

grondverzet is erg veel meer dan de huidige situatie of Nulalternatief.

- Het aantal m3

grondverzet is behoorlijk meer dan de huidige situatie of Nulalternatief.

0/- Het aantal m3

grondverzet is gering meer dan de huidige situatie of Nulalternatief. 0 Het aantal m3 grondverzet is gelijk aan de huidige situatie of Nulalternatief. 0/+ Het aantal m3 grondverzet is gering minder dan de huidige situatie of Nulalternatief. + Het aantal m3 grondverzet is behoorlijk minder dan de huidige situatie of Nulalternatief. ++ Het aantal m3 grondverzet is erg veel minder dan de huidige situatie of Nulalternatief.

(15)

Tabel 7 – Scoringsmethode beïnvloeding verontreinigingen Score Toelichting op score (waarde) beïnvloeding van verontreinigingen

-- de beïnvloeding of doorsnijding van bestaande bodem- en/of grondwaterverontreiniging heeft een groot negatief milieuhygiënisch effect ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief.

- de beïnvloeding of doorsnijding van bestaande bodem- en/of grondwaterverontreiniging heeft een behoorlijk negatief milieuhygiënisch effect ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief.

0/- de beïnvloeding of doorsnijding van bestaande bodem- en/of grondwaterverontreiniging heeft een gering negatief milieuhygiënisch effect ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief.

0 Er heeft geen significante beïnvloeding of doorsnijding van bodemverontreinigingen plaats ten opzichte van de huidige situatie of Nulalternatief.

0/+ de beïnvloeding of doorsnijding van bestaande bodem- en/of grondwaterverontreiniging heeft een gering positief milieuhygiënisch effect ten opzichte van de huidige situatie of nulalternatief.

+ de beïnvloeding of doorsnijding van bestaande bodem- en/of grondwaterverontreiniging heeft een behoorlijk positief milieuhygiënisch effect ten opzichte van de huidige situatie of nulalternatief.

++ de beïnvloeding of doorsnijding van bestaande bodem- en/of grondwaterverontreiniging heeft een groot positief milieuhygiënisch effect ten opzichte van de huidige situatie of nulalternatief.

Om de effecten van de landbodem en waterbodemkwaliteit te kunnen beoordelen is een vooronderzoek uitgevoerd conform NEN5717 en NEN5725. De rapportage van dit vooronderzoek is opgenomen in bijlage 1.

(16)

6

EFFECTBESCHRIJVING EN BEOORDELING

Tussen de verschillende varianten worden geen verschillen van betekenis verwacht ten aanzien van effecten op de (water)bodem. De verwachte effecten zijn – geldend voor alle varianten – weergegeven in tabel 8.

Tabel 8 – Effecten op de (water)bodem

Milieuthema Aspect Projectalternatief

(variant 1-3) tov huidige situatie

Projectalternatief (variant 1-3) tov Nulalternatief

Kwaliteit achterblijvende waterbodem 0 0

Kwaliteit landbodem 0 0

Grondverzet en afzet van grond - - -/0

Bodem en waterbodem

Doorsnijding of beïnvloeding van verontreinigingen

0 0

Kwaliteit waterbodem

De huidige waterbodemkwaliteit wordt aan de zeezijde ten westen van het complex geschat op basis van het historisch onderzoek (zie bijlage 1) op bodemkwaliteitsklasse A en B; ten oosten van het complex aan de kanaalzijde op niet toepasbaar en klasse B. De ondergrond vanaf 1 m-wb tot circa 18 m-NAP bestaat naar verwachting uit schoon zand gebaseerd op het historisch onderzoek (zie bijlage 1). Dit is niet onderzocht. Daaronder bevindt zich een laag veen op klei. Bij de herinrichting worden de grond en bagger met de klasse niet toepasbaar, klasse B en klasse A en een deel van de zandlaag grotendeels verwijderd. Aanvankelijk verbetert hierdoor de waterbodemkwaliteit. Door sedimentatie van nieuw aangevoerd zwevend stof treedt herverontreiniging op, waardoor na verloop van tijd een waterbodemkwaliteit ontstaat die vergelijkbaar is met de huidige. Een zodanig effect van de herinrichting op de waterbodemkwaliteit dat het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit beïnvloedt ten opzichte van de huidige situatie en of het Nulalternatief, wordt dan ook niet verwacht. Dit aspect scoort neutraal (0).

Kwaliteit landbodem

Er zijn geen bodemverontreinigingen aanwezig, die risico’s tot gevolg hebben voor de huidige functie. Dit betekent dat de huidige gemiddelde bodemkwaliteit (wonen/industrie) past bij de bodemfunctie. De functie van de bodem zal door de herinrichting niet veranderen en de bodemkwaliteit zal niet achteruitgaan, dus ook na de herinrichting past de bodemkwaliteit bij de functie.

Zowel voor het Nulalternatief als ten opzichte van de huidige situatie is de bodemkwaliteit even passend bij de bodemfunctie industrie.

Grondverzet ten opzichte van het Nulalternatief

De hoeveelheid grondtransport voor de minimale variant is in totaal circa 3,5 miljoen m3 grond voor het verwijderen van de landtongen en ruim 1 miljoen m3 voor het verdiepen van de vaarweg. De hoeveelheden voor de alternatieve varianten zijn circa 24 tot 33 % meer (zie tabel 2). Dit is een relatief gering verschil ten opzichte van de minimale variant. Daarom is er een gering negatief milieueffect te verwachten ten opzichte van de minimale variant. Het verschil in diverse bodemkwaliteiten is niet onderscheidend voor het milieueffect. Het aspect scoort licht negatief (- / 0) ten opzichte van het Nulalternatief.

(17)

Grondverzet ten opzichte van huidige situatie

De hoeveelheid grondtransport ten opzichte van huidige situatie is in totaal circa 4 miljoen m3 grond voor het verwijderen van de landtongen en circa 2 miljoen m3 voor het verdiepen van de vaarweg (zie tabel 2). Voor het grondverzet betekent dat dit aanzienlijk veel meer is dan de huidige situatie. Het aspect scoort veel meer negatief (- -) ten opzichte van de huidige situatie.

Beïnvloeding verontreinigingen

Er zijn geen bestaande gevallen van grondwater- en bodemverontreinigingen in de omgeving van de nieuwe sluis door het bevoegd gezag vastgesteld. Het bodemonderzoek van Grondslag (Nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest Zuidersluis Oosttong deurhelling te IJmuiden, Grondslag, 2007, project 11561-A) concludeert dat zich op de oostpunt van het Zuidereiland een ernstige bodemverontreiniging met zink bevindt. Deze verontreiniging heeft een geringe omvang in de grond (ordegroote 200 m3) tot 2 meter diepte, maar wordt wel hoogstwaarschijnlijk door het bevoegd gezag beoordeeld als een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dit geval zal geheel verwijderd worden.

7

MOGELIJKE MAATREGELEN

Gezien de verwaarloosbare invloed die wordt verwacht op de waterbodemkwaliteit, de landbodemkwaliteit en de beïnvloeding van verontreinigingen, is het niet nodig om voor deze effecten maatregelen te ontwikkelen. Voor de afzet van grond heeft dit wel nut: overtollige grond waarvan de milieukwaliteit en de civiele kwaliteit bekend is, is meer waard. Door actief te stimuleren dat inschrijvers zoeken naar de meest hoogwaardige toepassingsmogelijkheden en naar minimalisatie van transporten kunnen opbrengsten en besparingen vergroot worden. Een goed doordachte manier van aanbesteden met bijvoorbeeld DuBocalc in het EMVI criterium, kan ervoor zorgen dat optimale milieuwinst behaald kan worden.

8

CONCLUSIE EN LEEMTEN IN KENNIS

De herinrichting van het zeepoortgebied van IJmuiden geeft geen significante milieu-effecten op de kwaliteit van de waterbodem en van de landbodem. Aanwezige gevallen van ernstige bodemverontreinigingen ter plaatse worden verwijderd met de voorziene werkzaamheden.

De exacte kwaliteit en hoeveelheden van vrijkomend materiaal van de toplaag (zowel land als waterbodem) zijn niet bekend. Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek en een aanname voor de dikte van de slib(houdende) laag is ingeschat dat 170.000 m3 toepasbaar is als landbodem klasse wonen en/of industrie, 200 m3 niet toepasbare bovengrond, 50.000 m3 niet toepasbare baggerspecie en 110.000 tot 250.000 m3 baggerspecie klasse A en/of B vrijkomt (zie tabel 1.3 in bijlage 1 historisch onderzoek). Daarnaast komt ca. 3,8 tot 4,6 miljoen m3 schoon zand vrij. De afzet van vrijkomend materiaal levert naast mogelijke milieuwinst ook netto in geringe mate geld op of bespaart geld doordat het schone zand gebruikt kan worden in andere werken.

(18)

• de omvang van de te verwijderen sliblaag;

• de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem tot de schone zandlaag; • de milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem tot de schone zandlaag;

• aanwezigheid van asbest in puinhoudende lagen.

(19)

COLOFON

Rijkswaterstaat Noord-Holland/Deelrapport Bodem en Waterbodem Milieutoets Zeetoegang IJmond WPMIL-20111017-JBE-01

Opdrachtgever : Rijkswaterstaat Noord-Holland

Project : Zeetoegang IJmond

Dossier : BA3334-103-104

Omvang rapport : 17 pagina's

Auteur : ir. Jan Willem Berendsen

Bijdrage : drs. Daniëlle Keppler (vooronderzoek)

Interne controle : ing. Ruud van Uffelen

Projectleider : ing. Eric Brasser

(20)

DHV B.V. Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (033) 468 20 00 F (033) 468 28 01 E info@dhv.com www.dhv.com

(21)

BIJLAGE 1

Rapport vooronderzoek NEN5725/NEN5717

Inleiding

Dit vooronderzoek is in het kader van de milieutoets voor planstudie fase 1 Zeetoegang IJmond uitgevoerd in opdracht van Rijkswaterstaat Dienst Noord-Holland. De planstudie richt zich op drie varianten waarin de zeetoegang geschikt wordt gemaakt voor grotere schepen. Per variant verschilt de breedte van de doorgang tussen 50 en 70 m. In alle varianten wordt baggeren van de waterbodem, ontgraving van het Middensluiseiland en van de oostelijke punt van het Zuidereiland voorzien. Tekeningen en doorsneden van de varianten zijn opgenomen in bijlage 4. De verwachte hoeveelheden vrijkomend materiaal staan vermeld in tabel 2 van het hoofdrapport.

Situering studiegebied

Het studiegebied is geel omlijnd weergegeven in afbeelding 1. Het terrein beslaat ongeveer 80 ha, waarvan ca. 70 ha waterbodem. Binnen het studiegebied bevinden zich de kadastrale percelen K 533, K 521, K 705 IJMUIDEN in eigendom van DE STAAT (Infrastructuur en Milieu/Rijkswaterstaat).

De locatie wordt aan de zuidzijde begrensd door de Middensluis en aan de noordzijde door de Noordersluis inclusief het oppervlaktewater rondom de eilanden van het complex. De onderzoekslocatie ligt buitendijks in de regio van de Milieudienst IJmond, Provincie Noord-Holland, direct ten zuiden van het industriële complex van Tata Steel BV.

Afbeelding 1.1 Studiegebied Doel

Het vooronderzoek is uitgevoerd met als doel de effectbeoordeling (water)bodem in het kader van de Milieutoets Zeetoegang IJmond mogelijk te maken. Daartoe worden met het vooronderzoek de volgende vragen beantwoord:

- Welke bodemkwaliteit is bekend of kan worden verwacht in het gebied – zowel voor vrijkomende grond en bagger als voor de toplaag na herinrichting?

(22)

Onderzoeksopzet

Dit vooronderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5717:2009 voor de waterbodem en volgens NEN 5725:2009 voor de landbodem binnen het studiegebied.

De milieudienst, de provincie en RWS zijn geraadpleegd voor informatie. Ook zijn de volgende informatiebronnen en onderzoeksrapporten geraadpleegd:

- Grontmij, Waterbodemonderzoek - indicatief vaststellen van de verontreinigingsituatie en de hoeveelheden van de te verwijderen waterbodems en 2 bijlagen, 1999

- Bijlage10 Milieutechnisch bodemonderzoek tbv notitie grondstromen Zeepoort IJmond, 6592-T-2002.0004, 7 maart 2000

- Notitie grondstromen Zeepoort IJmond, 6 december 2000, RWS-NH, afdeling RSO.

- Milieutechnisch bodemonderzoek, Lokatie Middensluiseiland te IJmuiden, Lebouille Consultancy, milieuzaken en bodemsanering, 6 juni 2003, 200249.

- Verkennend bodemonderzoek (NEN5740) 3 lokaties gelegen op het sluizencomplex te IJmuiden, DYNOVA Ingenieurs & adviesbureau, 04NH012, december 2004.

- Inventarisatie bodemgesteldheid en advies grondonderzoek, Grote Sluis IJmuiden, PBMS 6592, 26 juni 2003

- Bodemonderzoek Middensluiseiland, Haskoning, 9P8732.01/R0005/SRS/NBOJ/Nijm 15 maart 2005

- Asbest in Kaart, Historisch onderzoek Asbestgebruik, Methode Asbestkansenkaart, 123 Historisch onderzoeksbureau,10 maart 2006

- Koene, A.J.J. en ing. E.A.M. van Schaik, Zeepoort IJmuiden – Inventarisatie bodemgesteldheid en advies grondonderzoek Grote Sluis IJmuiden, 2003

- Bodemkwaliteitskaart regio IJmond, Syncera B.V., B03G0021, 29 maart 2007.

- Analyserapport 84318 waterbodem, 30 mei 2008, AL-West BV, Agrolab group.

- Analyserapport Sluizen, 24 september 2008, ALcontrol Laboratories, 11356837, versie nummer 1.

- Saneringsprogramma Waterbodem Rijkswateren 2009-2013, september 2008, ministerie van Verkeer

en Waterstaat, Rijkswaterstaat.

- Bodemvisie Holland 2009 – 2013, Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 – 2013, Provincie Noord-Holland, Directie Beheer en Uitvoering | Sector Realisatie, Haarlem, juli 2009.

- Waterbodemonderzoek verdieping Middensluiseiland, 20 mei 2010, AquaTerra-KuiperBurger BV, Locatie buitenhavencomplex IJmuiden, 201 00264/RapO2.

- Informatieve (overheids)internetsites: Dinoloket, TNO. KennisInfrastructuur Cultuurhistorie, kich.nl, bodemloket, rws.nl, watwaswaar.nl.

- Monitoringsonderzoek waterbodem Noordzeekanaal 2009, Movares, juli 2010, kenmerk MNO-IW-100004717 - Versie 2.0.

- Nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest Zuidersluis Oosttong deurhelling te IJmuiden, Grondslag, 2007, project 11561-A.

- Basisdocument landbodem Zeepoort IJmond, RWS, 2000.

Juridisch kader: Wet bodembescherming of Waterwet?

Het Middensluiseiland is onderdeel van het Sluizencomplex. Het sluizencomplex is een rijkswaterstaatswerk en bevindt zich in het watersysteem. In de Waterregeling is voor het waterkwaliteitsbeheer de bodem ter plaatse van het sluizencomplex aangewezen als droger oevergebied (zie afbeelding 2). De bodem van aangewezen drogere oevergebieden valt onder de Wet bodembescherming. Daarom dient de bodem ter plaatse van de sluizen volgens de NEN5725 onderzocht te worden. De bodem in het groene gebied op afbeelding 2 is waterbodem en dient conform de NEN5717 onderzocht te worden, hiervoor is volledig de Waterwet van toepassing. Het overgangsrecht voor waterbodems voor spoedeisende saneringsgevallen is niet van toepassing omdat uit het saneringsprogramma blijkt dat er geen Wbb-saneringslocaties aanwezig zijn in het studiegebied. Voor

(23)

grondverzet ter plaatse van de drogere oever is de bodemkwaliteitskaart uit 2007 tot 2012 geldig op basis van het overgangsrecht van het Besluit bodemkwaliteit.

Afbeelding 1.2: Waterkwaliteitsbeheerkaart uit de Waterregeling Voormalig bodemgebruik

Het sluizencomplex is gebouwd vóór 1955 (aanleg van Noordzeekanaal is begonnen op 8 maart 1865 en in 1876 werd het kanaal officieel geopend). Daarmee zijn er geen aanwijzingen dat bij de aanleg van het sluizencomplex gebruik is gemaakt van asbestverdachte bouwstoffen en andere materialen. In de periode tussen 1955 en 1978 konden asbesthoudende producten onbelemmerd worden gemaakt, verwerkt, gestort en hergebruikt (bron: Asbest in Kaart, Historisch onderzoek Asbestgebruik, Methode Asbestkansenkaart, 123 Historisch onderzoeksbureau,10 maart 2006).

Na de aanlegperiode zijn diverse revisies en aanvullingen met grond in de ophooglaag uitgevoerd.

In 2007 is het Middensluiseiland korter gemaakt om de bereikbaarheid van de havens in het Noordzeekanaalgebied voor de scheepvaart te verbeteren voor de toegang van grotere schepen. Op de luchtfoto van 2006 is nog een landtong te zien in het westen van het Middensluiseiland; op de luchtfoto van 2009 is deze verdwenen. Volgens de informatie van bodemloket bevond zich hier een ophooglaag met puin en/of bouw- en sloopafval; geen asbest. Ter plaatse van het resterende westelijke deel van het Middensluiseiland is mogelijk ook zo’n laag aanwezig. Tijdens de werkzaamheden zijn 2 niet gesprongen

(24)

Huidig bodemgebruik

Binnen de onderzoekslocatie bevinden zich sluizen die het Middensluiseiland verbinden met de eilanden ten zuiden en ten noorden ervan. De oevers van het Middensluiseiland en het Zuidereiland zijn voorzien van bodembeschermende voorzieningen om erosie tegen te gaan.

Er is geen sprake van gevoelig huidig bodemgebruik, zoals kinderspeelplaatsen, moestuinen of veeteelt. Uit de gegevens van de provincie blijkt dat de onderzoekslocatie zich niet bevindt in een beschermingsgebied voor bodem en/of grondwater (bron: provincie).

Op de oostelijke landtong van het Middensluiseiland bevindt zich momenteel opslag van stenen, type stort/breuksteen van natuurlijke oorsprong.

Toekomstig bodemgebruik

Op dit moment vindt een planstudie plaats naar het wijzigen van het sluizencomplex voor de aanleg van een grotere zeesluis, waarvoor dit onderzoek bedoeld is. Deze moet in 2017 gereed komen volgens de plannen.

Er zijn geen plannen bekend voor de aanleg van specifieke vormen van gevoelig bodemgebruik, bijvoorbeeld kinderspeelplaatsen of moestuinen.

Bodemopbouw en geohydrologie

Informatie over de bodemopbouw is overgenomen van de informatie uit de beschikbare onderzoeksrapporten, gegevens van de Bodemvisie van de Provincie Noord-Holland en uit het Dinoloket van TNO.

De bodemopbouw bestaat uit voornamelijk uit zand met op enkele plaatsen een dunne veenlaag, met nauwelijks tot geen klei. Een deel van de locatie bestaat uit een (klinker)verharding. De aanwezige klei bevindt zich voornamelijk in de toplaag of is door de mens in de bodem gebracht. De hogere delen van het Middensluiseiland zijn voorzien een ca. 3 a 5 meter dikke ophooglaag van zand en voor de versteviging voorzien van een kleilaag als toplaag. De oever van het Middensluiseiland bestaat uit een gecombineerde steenhelling van zetstenen en stortstenen ter plaatse van de westelijke deel en een natuurlijke helling ter plaatse van de oostelijke landtong.

Geohydrologie: het 1e watervoerende zandpakket loopt tot maximaal 20 m-mv, de dikte van het holoceenpakket. In de diepere ondergrond op ca. 15 - 20 m diepte bevindt een hydrologische weerstandslaag van klei van ongeveer 1 a 2 meter. Daaronder bevindt zich het 2e watervoerende pakket. Het freatisch grondwater is vanwege de nabijheid van oppervlaktewater gelijk aan de NAP-hoogte van het maaiveld. Door het relatieve homogene zandpakket zijn er weinig verschillen in diepten van het grondwater.

Tabel 1.1 Geohydrologische schematisatie van het studiegebied (dinoloket.nl)

Diepte [meter t.o.v. NAP] Materiaal Geohydrologisch

0.1 tot - 0.41 Klei of slib1 Deklaag of sliblaag1

-0.4 tot -2.4 fijn siltig zand 1e

watervoerende pakket -18 tot -191

zandige kleilagen1

1e

scheidende laag1

-19 tot -38 fijn tot matig zand 2e

watervoerende pakket -38 tot -401

zandige klei of leem 1

2e

scheidende laag1

Dieper dan 40 Zeer fijn zand, sterk siltig 3e watervoerende pakket

1

(25)

De westelijke zijde van het Middensluiseiland ligt op circa 3 tot 5 meter boven NAP, het midden op circa 7 tot 12 meter boven NAP en de oostelijke zijde op circa 0,4 meter boven NAP. De waterbodemdiepte rond het Middensluiseiland varieert van 10 tot 25 meter beneden NAP.

Het water in het Noordzeekanaal is brak; zeewater komt via de Noordzeesluizen binnen en vermengt zich met zoet water uit rivieren en kanalen. De westkant van het Middensluiseiland staat onder invloed van getijdewerking. Het water is daar zout.

Onderscheiden deellocaties

Het studiegebied is in te delen in de volgende deellocaties (zie afbeelding 3): 1. Middensluiseiland westelijke landtong

2. Midden Middensluiseiland

3. Middensluiseiland oostelijke landtong 4. Oostelijke punt Zuidereiland

5. Waterbodem zeezijde 6. Waterbodem landzijde

Afbeelding 1.3 Ligging deellocaties

Verwachte bodemkwaliteit “droger oevergebied” (landbodem) – deellocaties 1-4

Bodemkwaliteitskaart: Uit de bestaande bodemkwaliteitskaart uit 2007 (bron: Milieudienst IJmond) blijkt de volgende bodemkwaliteit:

– Voor bovengrond van 0 tot 1 meter, zone BG-B1, geldt dat Cu, Pb, Zn, PAK, EOX boven de streefwaarde aangetroffen zijn. Minerale olie is boven de tussenwaarde aangetroffen. Dit komt overeen met de kwaliteit Wonen/Industrie volgens het Besluit bodemkwaliteit;

– Voor ondergrond van 1 tot 2 meter, zone OG-B1geldt dat Cu en PAK boven de tussenwaarde zijn

aangetroffen. Dit komt overeen met de kwaliteit Wonen/Industrie volgens het Besluit bodemkwaliteit; 5 6 4 3 2 1

(26)

is altijd een aanvullende partijkeuring vereist. Indien de grond naar elders afgevoerd wordt dan is eveneens een kwaliteitsverklaring vereist.

Bodemloket: Uit de gegevens van het bodemloket blijkt dat er geen ernstig verontreinigde locaties meer vastgesteld zijn binnen het studiegebied. De volgende 2 locaties zijn bekend in de lijst van Wbb-locaties: NH045300149: Middensluiseiland-West. Dit betreft een uitgevoerde ontgraving van een geval van niet-ernstige bodemverontreiniging (besluit van 30 mei 2006 met kenmerk 2006-1728: niet ernstig, licht tot matig verontreinigd). Enkele diepe boringen zijn gezet tot aan de nieuwe waterbodem, op basis van deze informatie is de nieuwe waterbodem niet verdacht op waterbodemverontreinigingen;

NH045300086: Noordersluiseiland en een klein deel van het Middensluiseiland. Hier is een sanering uitgevoerd, en goedgekeurd met de brief van 22 mei 2001 met kenmerk 2001-8057 op de saneringsevaluatie TAUW milieu kenmerk 3887979 d.d. 23 januari 2001.

Verder zijn er geen gevallen van bodemverontreiniging vastgesteld die ernstig en of spoedeisend zijn ter plaatse van het Middensluiseiland en Zuidereiland-oostpunt. Wel blijkt uit nader onderzoek van Grondslag (2007) dat zich op de oostpunt van het Zuidereiland een verontreiniging met zink boven interventiewaarde bevindt met een omvang van minimaal 150 m3 (onze schatting: totaal ca. 200 m3) Voor deze verontreiniging is geen beschikking ernst en spoed afgegeven.

Asbest: Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van asbesthoudende materialen op basis van historische gegevens. Wel zijn plaatselijk bijmengingen met puin aangetroffen tijdens onderzoeken. Voor zover deze afkomstig zijn van de aanleg ( voor 1955) zullen deze asbestvrij zijn. Uit verkennend onderzoek naar asbest op de oosttong van het Zuidereiland blijkt dat de bijmengingen met puin hier niet gepaard gaan met aanwezigheid van asbest.

Oeverbescherming: Het is niet bekend of milieubelastende materialen zoals metaalslakken in de oeververdediging zijn gebruikt. Bij het verwijderen van de landtong van het Middensluiseiland is dit niet waargenomen. Het is daarom niet aannemelijk dat deze aanwezig zullen zijn in de oeververdediging. Gebruikte materialen zijn: basalt- en betonblokken, haringmanblokken, en in het onderwatertalud bestorte breuksteen.

Kwaliteit ondergrond: Er zijn geen aanwijzingen dat de ondergrond verontreinigd kan zijn geraakt.

Verwachte waterbodemkwaliteit zeezijde – deellocatie 5

Uit een indicatief waterbodemonderzoek (Grontmij, 03694, 27 oktober 1999) dat is uitgevoerd ter voorbereiding op het verwijderen van waterbodem tot 0,25 m-wb in de omgeving van de sluis, blijkt: – Volgens de toets aan NW4-norm was op enkele plaatsen sprake van een sterke verontreiniging

met minerale olie en zware metalen in het Binnentoeleidingskanaal. De kwaliteit binnen het sluizencomplex is als klasse 3 geclassificeerd. Aan de zeezijde van het sluizencomplex is een matige tot sterke verontreiniging met zink aangetroffen. Aan landinwaartse zijde van het sluizencomlex is sprake van een lichte bodemverontreiniging.

– De fijne zandfractie is in sterkere mate verontreinigd dan de grovere fractie.

Uit het Waterbodemonderzoek verdieping Middensluiseiland (20 mei 2010, AquaTerra-KuiperBurger BV) blijkt dat de onderzochte sliblaag geschikt is voor verspreiding in de Noordzee. Allen de bovenste ca. 25 cm zijn bemonsterd. De onderliggende waterbodem is niet onderzocht in dit onderzoek.

NH045300149: Middensluiseiland-West. Dit betreft een uitgevoerde ontgraving van een geval van niet-ernstige bodemverontreiniging (besluit van 30 mei 2006 met kenmerk 2006-1728: niet ernstig, licht tot

(27)

matig verontreinigd). Enkele diepe boringen zijn gezet tot aan de nieuwe waterbodem, op basis van deze informatie is de nieuwe waterbodem niet verdacht op verontreinigingen.

Uit het Bodemonderzoek Middensluiseiland, Haskoning, 9P8732.01/R0005/SRS/NBOJ/Nijm 15 maart 2005 blijkt: Het algemene beeld van de waterbodemkwaliteit is dat de toplaag bestaande uit zand of slib klasse A of B is vanwege verhoogde gehalten met zware metalen en PAK. Het vrijkomende zand zal de bodemkwaliteit klasse A hebben. De ondergrond bestaat uit zand en is naar verwachting schoon.

Verwachte waterbodemkwaliteit landzijde – deellocatie 6

In 2009 heeft Movares een monitoringsonderzoek uitgevoerd in het Noordzeekanaal. Daarbij zijn delen van het studiegebied onderzocht: de 280 m direct ten oosten van de Middensluis en het zuidelijke talud van het Noordzeekanaal ten oosten van de Noordersluis/Middensluiseiland.

De waterbodem direct ten oosten van de Middensluis bestaat uit matig fijn zand met plaatselijk kleilaagjes. De bovenste 0,5 m is overal slibhoudend; plaatselijk is tot 1,5 m-wb slibhoudend zand aangetroffen. Op deze ondergrond is geen puur slib aanwezig. Wel is plaatselijk bijmenging met puin waargenomen (asbestverdacht). Uit de Towabo-toetsing van de slibhoudende laag blijkt dat deze niet toepasbaar is, met lood als klassebepalende stof.

In het talud van het Noordzeekanaal ten oosten van het Middensluiseiland ligt een sliblaag die in dikte varieert van 0 tot 1 m. Waar geen slib ligt, bestaat de bovenste meter uit slibhoudend fijn zand. De kwaliteit van de laag tot 1 m-wb is klasse B, waarbij tin, heptachloor, OCB en organotinverbindingen klassebepalend zijn.

Conclusies

Verwachte bodemkwaliteit: in tabel 1.2 worden op basis van bovenbeschreven informatie conclusies getrokken over de verwachte bodemkwaliteit in het gebied. Er is onderscheid gemaakt in toplaag en ondergrond. Voor de waterbodem aan de zeezijde is op basis van beschikbare gegevens niet te schatten hoe dik de toplaag is.

Puntbronnen: er zijn geen aanwijzingen gevonden dat nog puntbronnen aanwezig zijn in het gebied. Bodemkwaliteitskaart: uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bodem op het Middensluiseiland licht verontreinigd is. In termen van het Besluit bodemkwaliteit gaat het om de kwaliteitsklasses wonen en/of industrie.

Bodemfuncties: de gemeente heeft geen bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Gezien het huidige en toekomstige bodemgebruik ligt een bodemfunctieklasse industrie voor de hand.

Match bodemfunctie en bodemkwaliteit: de huidige landbodemkwaliteit is passend voor de bodemfunctie industrie. Na herinrichting zal dat eveneens het geval zijn.

(28)

Tabel 1.2 – Verwachte (water)bodemkwaliteit Deellocatie Oppervlak

circa

Verwachte bodemkwaliteit vrijkomende grond

Verwachte bodemkwaliteit na ontgraving

1.Middensluiseiland tot aan voormalige westelijke landtong

4 ha

Toplaag tot 2 m-mv: 80.000 m3 klasse wonen/industrie

Ondergrond > 2m-mv: Klasse <AW

Klasse <AW

2. Middensluiseiland oostelijke landtong 4 ha

Toplaag tot 2 m-mv: 40.000 m3 klasse wonen/industrie

Ondergrond > 2 m-mv: Klasse <AW

Klasse <AW 3. Locaties met klinkerverhardingen middensluisweg en naast liggend openbaar groen 5 ha Toplaag tot 2 m-mv: 50.000 m3 klasse wonen/industrie

Ondergrond > 2 m-mv: Klasse <AW

Klasse <AW

4. Zuidereiland 2 ha Toplaag tot 2 m-mv:

Ca. 200 m3 klasse NT 250 m3 klasse wonen/industrie Ondergrond beneden 2 meter beneden maaiveld: Klasse <AW

Klasse <AW

5. Waterbodem zeezijde

31 ha Toplaag tot 0,3 m-wb: klasse A / B

Dieper gelegen slib: onbekend Ondergrond (zand): klasse <AW

Klasse <AW 6. Waterbodem

landzijde

39 ha Slib(houdende) laag tot 1 m-wb: klasse B

Direct ten oosten van de Middensluis: niet toepasbaar.

Ondergrond direct onder sliblaag: onbekend.

Diepere ondergrond: klasse <AW

Klasse <AW

Van de waterbodem komt bij de nulvariant slib vrij van een oppervlakte van circa 16 ha. Bij de overige varianten ligt deze oppervlakte in de orde van grootte van 30 ha. De te baggeren oppervlakken per variant zijn te zien op de kaarten in bijlage 4. Uitgaande van de aanname dat de slib/zandlaag van klasse A/B gemiddeld 1 m dik is, geeft tabel 1.3 de geschatte hoeveelheden vrijkomend materiaal van verschillende kwaliteiten weer. Daarbij is gebruik gemaakt van de hoeveelheden als vermeld in tabel 2 in het

hoofdrapport.

Tabel 1.3 – Verwachte hoeveelheden vrijkomende grond3

Variant Zand klasse

<AW Slib/zand klasse A/B Slib/zand klasse NT Bovengrond klasse NT

Zand klasse wonen / industrie Kolk 50 m breed Bodem NAP-15 m 3,76 mln m3 110.000 m3 50.000 m3 200.000 m3 170.000 m3 Kolk 60 m breed Bodem NAP-18 m 4,56 mln m3 250.000 m3 50.000 m3 200.000 m3 170.000 m3 Kolk 65 m breed Bodem NAP-18 m 4,55 mln m3 250.000 m3 50.000 m3 200.000 m3 170.000 m3 Kolk 70 m breed Bodem NAP-17 m 4,23 mln m3 250.000 m3 50.000 m3 200.000 m3 170.000 m3

3 V

(29)

BIJLAGE 2

Historische gegevens

Historische topografische kaart (watwaswaar.nl)

(30)

Kaart Bodemloket

(31)
(32)

BIJLAGE 3

Foto’s locatiebezoek augustus 2011

Middensluiseiland huidige westelijke landtong

(33)

Oostelijke landtong Middensluiseiland en depot

(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)

Cytaty

Powiązane dokumenty

Ale zdolnością tw orzenia (i analizow ania) łańcuchów ta k ich sy­ gnałów, stanow iących fonem y (elem enty dźwiękowe) słów, odznacza się tylko czło­ wiek.. Tak na

Jeśli symptom jest partnerem jouissance, co jest pierwszą tezą Freuda, i jeśli jakikolwiek partner, w potocznym znaczeniu tego słowa, jest również symptomem, jaką

szarego piasku, z nielicznym materiałem zabytkowym w postaci ceramiki, krzemieni, po- lepy, przepalonych kości oraz drobnych węgli drzewnych.. Na pozostałym obszarze obiekty

jak i w całości, było przesądzone i uporządkowane zgodnie z liczbą, nie mającą początku myślą i rozumem Tego, który stw orzył w szystkie rzeczy; wzór

The title paradox of commodifying the body in the society of consumption and cyborgization refers to a state where market orientation towards making the body more attractive leads

The study goal of psychology is to render a basic orientation to technical university students in psychological sciences with a special emphasis on the common and social

included in the Craft Operating Manual and can be supplied by full-scale tests, model tests and mathematical simulations, or by combination of such. The information contained in

Er zijn echter twee groepen, de vleermuizen en de vaatplanten, waarvoor niet met zekerheid uitgesloten kan worden dat beschermde soorten aanwezig zijn en deze geen