• Nie Znaleziono Wyników

Zeetoegang IJmond Planstudie Nieuwe Zeesluis fase 1 Milieutoets Deelrapport Natuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zeetoegang IJmond Planstudie Nieuwe Zeesluis fase 1 Milieutoets Deelrapport Natuur"

Copied!
114
0
0

Pełen tekst

(1)

Zeetoegang IJmond

Planstudie Nieuwe Zeesluis fase 1

Milieutoets

Deelrapport Natuur

Rijkswaterstaat Noord-Holland april 2012 definitief

(2)
(3)

Zeetoegang IJmond

Planstudie Nieuwe Zeesluis fase 1

Milieutoets

Deelrapport Natuur

dossier : BA3334-103-103 registratienummer : WPMIL-20111020-IBA-01 versie : 6.0 classificatie : Openbaar Rijkswaterstaat Noord-Holland april 2012 definitief

(4)
(5)

SAMENVATTING

Convenantpartijen hebben het voornemen om de Noordersluis in IJmuiden te vervangen door een nieuwe, grotere zeesluis. Dit omdat de huidige sluis haar technische levensduur heeft bereikt en omdat de convenantpartijen willen anticiperen op de verwachte groei in omvang van nieuwe schepen. Daarnaast moet de nieuwe sluis verdere economische ontwikkeling in het havengebied achter de sluizen mogelijk maken.

In dit rapport zijn de effecten van de verschillende alternatieven op de aanwezige natuurwaarden onderzocht. Hierbij is zowel gekeken naar de effecten in de directe omgeven van de sluizen en de vaarroutes van de schepen, als naar effecten op grotere afstand in de Natura 2000 gebieden en Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Alternatieven

Voor dit onderzoek zijn twee alternatieven, het Projectalternatief en het 140 Mton-alternatief, vergeleken met het Nulalternatief. In het Nulalternatief, de autonome ontwikkeling, wordt wel een nieuwe sluis gebouwd, maar de toename van de scheepvaart is beperkt (groei van 77 miljoen ton in de huidige situatie naar 95 miljoen ton in het Nulalternatief in 2030). In het Projectalternatief zal er in 2030 125 miljoen ton goederen de sluizen kunnen passeren en in het 140 Mton-alternatief 140 miljoen ton. Deze alternatieven kennen daarnaast varianten in breedte van de nieuwe sluis.

Huidige natuurwaarden en beschermde gebieden

De huidige natuurwaarden rond het sluizencomplex zijn zeer beperkt. Door de nautische en waterkerende functies die het complex heeft is er weinig ruimte voor natuur. Alleen algemene soorten worden in het gebied verwacht. Langs de vaarwegen, in het Noordzeekanaal en buitengaats staat de natuur al decennia lang onder invloed van het scheepvaartverkeer en heeft zich daaraan aangepast. Dit betekent dat soorten er voorkomen ondanks het gebruik van de wateren door de scheepvaart.

Rond het sluizencomplex en het Noordzeekanaal liggen verschillende Natura 2000 gebieden en gebieden aangewezen binnen de EHS. Langs de kust liggen Natura 2000 gebieden, Kennemerland-Zuid en Noordhollands Duinreservaat. Deze duingebieden worden gekenmerkt door de vaak schralere duinvegetaties, duinbossen en struwelen. Verder naar het oosten liggen 5 Natura 2000 gebieden van Laag Holland, dit zijn poldergebieden met veel graslanden, veenmosrietlanden en ruigtes en zomen. Voor de EHS zijn er naast de Natura 2000 gebieden nog enkele recreatiegebieden en poldergebieden aangewezen. Deze bestaan voornamelijk uit voedselrijke bossen of open gebieden.

Beoordeling alternatieven Effecten op soorten

De aanleg en het gebruik van een nieuwe sluis kunnen leiden tot effecten op soorten in de directe omgeving van de sluizen en de vaarwegen door verstoring door licht, geluid en beweging en door vernietiging van leefgebieden. Omdat er in de huidige situatie al sprake is van veel verstoring komen er geen soorten in het gebied voor die hier heel gevoelig voor zijn. Bovendien zijn op het sluizencomplex geen hele populaties van soorten aanwezig, maar individuen van populaties. De werkzaamheden zullen daarom geen significante effecten hebben op populatieniveau; alleen individuen kunnen verstoord worden of hun leefgebied kwijtraken.

Bij de vergelijking van de alternatieven is er geen verschil tussen de alternatieven voor de Flora- en faunawet. Ten opzichte van het Nulalternatief zijn de effecten bij zowel het project- als het 140 Mton-alternatief hetzelfde. Voor de Flora- en faunawet moet echter met de huidige situatie vergeleken worden.

(6)

Voor de soortgroepen vleermuizen, vaatplanten en de zandhagedis bestaat er een risico dat individuen mogelijk licht negatieve effecten ondervinden. Daarom is de beoordeling op het aspect Flora- en faunawet een licht negatief effect. De verschillende alternatieven zijn hierbij niet onderscheidend. Bij een verdere uitwerking van een alternatief zal nog wel onderzocht moeten worden of er geen vleermuizen in eventueel te slopen gebouwen en beschermde vaatplanten en zandhagedissen op de werkterreinen voorkomen.

Effecten op beschermde gebieden

De Natura 2000 gebieden en EHS zullen geen effecten van de aanleg of het gebruik van de sluizen/ haven door verstoring (licht, geluid, beweging) ondervinden. De afstand tussen de sluizen en het Noordzeekanaal is hiervoor te groot.

De toename van het scheepvaartverkeer leidt in principe tot meer emissies. Daarom is onderzocht of de depositie op de omringende natuurgebieden (Natura 2000 en EHS) zal veranderen.

In de EHS buiten de Natura 2000 gebieden, neemt de stikstofdepositie op het gebied Spaarnwoude toe met ca. 5 mol bij het 140 Mton-alternatief. Bij de andere alternatieven en op andere onderdelen van de EHS is de situatie in 2030 beter dan nu. Dat betekent dat alleen in de directe omgeving van het kanaal de luchtkwaliteit voor eikenbossen niet verbeterd.

Natura 2000 gebieden: Binnen de duinen en het laagveengebied komen habitattypen voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het resultaat van het onderzoek is dat het Nulalternatief in 2030 ten opzichte van de huidige situatie een afname van de stikstofdepositie laat zien. Dit geldt ook voor het merendeel van de gebieden in de andere twee alternatieven. Deze afname ontstaat doordat de schepen steeds schoner worden door het vigerende beleid en schonere technologieën. Dit is een positieve ontwikkeling voor stikstofgevoelige habitattypen. De successie zal langzamer gaan waardoor de kwaliteit van de habitattypen beter behouden blijft of in voorkomende gevallen kan verbeteren.

In het Nulalternatief is de afname ten opzichte van de huidige situatie het grootste, van maximaal 20 mol N/ha/jr nabij de sluizen tot 2 tot 5 mol op 10 km afstand van de sluizen en het Noordzeekanaal.

Het Projectalternatief geeft een gedifferentieerd beeld zowel in de tijd als in de ruimte. In 2020 ontstaat een toename van tussen 0 en 1 mol in de duingebieden en het noordelijk deel van polder Westzaan. Het zuidelijk deel van polder Westzaan ligt dicht bij het Noordzeekanaal, de toename is hier maximaal 4 mol N/ha/jr. Alleen in het Oostzanerveld, Twiske, Ilperveld en Varkensland is er in 2020 al een afname in depositie te verwachten als gevolg van vigerend beleid. Dat beleid zorgt er in 2030 voor dat er geen toename meer is van depositie in vergelijking met de huidige situatie.

Dit betekent dat door de toename van de scheepvaart naar de Amsterdamse havens de autonome afname van stikstofdepositie vertraagd wordt.

De verdere groei zoals in het 140 Mton-alternatief is opgenomen, geeft een iets negatiever beeld dan het Projectalternatief in 2030. Naast een beperktere afname van de depositie in de duinen en delen van Laag Holland, is er ook een toename van stikstofdepositie op het zuidelijk deel van polder Westzaan berekend. Hier zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van veenmosrietlanden en vochtige heiden niet op voorhand uit te sluiten.

Het project Zeetoegang IJmond is opgenomen in de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). In de PAS is voor dit project ontwikkelruimte opgenomen, waardoor na vaststelling van de definitieve PAS de toetsing aan de Natuurbeschermingswet voor het aspect stikstof achterwege kan blijven. Het is dan niet langer noodzakelijk op projectniveau maatregelen te nemen voor het aspect stikstof. Naar verwachting wordt de PAS vóór 1 april 2012 vastgesteld1.

1

Kamerbrief over de voortgang van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), 15 december 2011. Om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van het PAS, dienen na vaststelling van het PAS de verschillende natuurgebieden aangemeld te zijn. Dit zal naar verwachting in de loop van 2012 plaatsvinden.

(7)

Ook de maatregelen die in de beheerplannen worden opgenomen zullen leiden tot een verbetering van de natuurkwaliteit, ook deze plannen zijn nog niet vastgesteld.

Omdat voor de milieutoets het project- en 140 Mton-alternatief vergeleken worden met het Nulalternatief (allen in 2030) scoren beide alternatieven licht negatief respectievelijk negatief. Dit geldt zowel voor de vergelijking van invloed op Natura 2000 gebieden als op de EHS.

(8)

INHOUD

BLAD

SAMENVATTING 1

1 INLEIDING 7

2 BELEIDSKADER, WET- EN REGELGEVING 9

2.1 Natuurbeschermingswet 1998 9

2.2 Beschermde natuurmonumenten 10

2.3 Ecologische Hoofdstructuur 11

2.4 Nationaal Park 13

2.5 Flora- en faunawet 13

2.6 Programmatische aanpak stikstof 14

3 HUIDIGE SITUATIE EN AUTONOME ONTWIKKELING 17

3.1 Beschrijving natuurwaarden rond sluizencomplex 17

3.2 Natuurwaarden Natura 2000 gebieden 20

3.3 Ecologische hoofdstructuur 31

3.4 Beschrijving Natuurwaarden op enige afstand sluizen niet zijnde natuurgebieden 33

3.5 Stikstofdepositie 34

4 ALTERNATIEVEN EN ZICHTJAREN 41

5 BEOORDELINGSKADER EN METHODE 43

5.1 Beoordelingskader en scoringsmethode 43

5.2 Studiegebied 45

5.3 Methode effectbeoordeling per beoordelingscriterium 45

5.3.1 Natura 2000 46 5.3.2 Ecologische hoofdstructuur 47 5.3.3 Flora- en faunawet 48 5.3.4 Overige effecten 48 6 EFFECTBESCHRIJVING EN BEOORDELING 49 6.1 Effectbeschrijving 49

6.1.1 Effecten van de aanleg 49

6.1.2 Effecten van het gebruik: verstoring en zoutindringing 50

6.1.3 Effecten van het gebruik: verandering stikstofdepositie 53

6.2 Effectbeoordeling algemeen 60

6.3 Effectbeoordeling Natura 2000 60

6.3.1 Kennemerland-Zuid 60

6.3.2 Noordhollands Duinreservaat 63

6.3.3 Polder Westzaan 66

6.3.4 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 67

6.3.5 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 69

6.3.6 Polder Zeevang 71

6.3.7 Eilandspolder 71

6.3.8 Cumulatie 72

6.3.9 Mitigerende maatregelen 76

6.3.10 Conclusie effectbeoordeling Natura 2000 76

(9)

6.5 Effectbeoordeling Flora en faunawet 81

7 MOGELIJKE MAATREGELEN 83

8 CONCLUSIE EN LEEMTEN IN KENNIS 84

8.1 Conclusies 84

8.2 Leemten in kennis 85

LITERATUURLIJST 87

COLOFON 89

BIJLAGEN

1 Instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 gebieden en Kritische depositiewaarden 2 Standplaatsfactoren beschermde planten waargenomen op of rond sluizencomplex 3 Voedselrijkdom van de voornaamste natuurdoeltypen van de EHS

(10)
(11)

1

INLEIDING

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat, Haven Amsterdam, de provincie Noord-Holland en de gemeente Velsen hebben het voornemen om de Noordersluis in IJmuiden te vervangen door een nieuwe, grotere zeesluis. De sluis vormt de toegang tot de havens aan het Noordzeekanaal. De sluis dient vervangen te worden omdat de huidige sluis haar technische levensduur heeft bereikt en Rijkswaterstaat wil anticiperen op de verwachte groei in omvang van nieuwe schepen. Daarnaast moet de nieuwe sluis verdere economische ontwikkeling in het havengebied mogelijk maken.

Figuur 1.1 Zeesluizencomplex en omgeving

Het sluizencomplex van IJmuiden bestaat uit de Zuidersluis uit 1876, de Middensluis uit 1896, de Noordersluis uit 1929, het gemaal en de Spuisluizen. Het gehele complex heeft een waterkerende functie. Bij de Zuidersluis ligt tevens een kleine sluis voor de recreatievaart. In Figuur 1.1 is het sluizencomplex weergegeven en is te zien hoe het sluizencomplex in zijn omgeving ligt (bebouwing van IJmuiden ten zuiden, industriegebied ten noorden en duingebied ten westen). De nieuwe sluis komt ten zuiden van de huidige Noordersluis te liggen. Het studiegebied voor het onderwerp natuur strekt zich uit vanaf de Noordzee tot de regio Amsterdam.

In dit deelrapport worden de effecten op natuur van de aanleg en het gebruik van de Nieuwe Zeesluis beschreven. Dit deelrapport Natuur is onderdeel van het rapport Milieutoets. Het rapport Milieutoets zal enerzijds inzicht bieden in de milieueffecten van het aanleggen van de sluis en anderzijds in de effecten van het transport door het Noordzeekanaal en van de economische ontwikkelingen langs het kanaal die door een nieuwe sluis mogelijk worden gemaakt.

(12)

Het rapport dient om te komen tot een voorkeursbeslissing voor de nieuwe sluis. In een volgende fase wordt de voorkeursbeslissing verder uitgewerkt tot een definitief ontwerp.

De ecologische gevolgen van een eventuele verandering van de waterkwaliteit van het Noordzeekanaal én veranderingen in mogelijkheden voor vismigratie staan beschreven in het deelrapport Water.

Dit voornemen kan vooral effecten hebben op de natuur in de directe omgeving als gevolg van de aanleg van de nieuwe sluis en op natuurgebieden in de omgeving van het Noordzeekanaal als gevolg van het gebruik van de nieuwe zeesluis door grotere schepen. Ook extra vervoersbewegingen in het achterland kunnen effecten opleveren (zie hiervoor het rapport Milieutoets). De effecten worden getoetst aan de wettelijke kaders van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet en aan het beleidskader voor de EHS. De informatie heeft het karakter van een Voortoets2

2

Dit rapport is dus geen passende beoordeling in de zin van de Natuurbeschermingswet. Wel blijkt uit het rapport of een Passende beoordeling voor de Natuurbeschermingwet nodig is.

(13)

2

BELEIDSKADER, WET- EN REGELGEVING

Het beleidskader voor het thema natuur bevat wetgeving en (planologische) beleidsstukken. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora en faunawet vormen met de Wet milieubeheer het wettelijk kader. De Nota Ruimte (VROM, 2006), de structuurvisie 2040 (Provincie Noord-Holland, 2011b), bestemmingsplannen, de spelregels EHS, provinciale natuurbeheerplan (Provincie Noord-Holland, 2011a) en de programmatische aanpak stikstof (Anoniem, 2010) zijn de relevante onderdelen van het beleidskader rond het onderwerp natuur. De belangrijkste kaders worden in deze paragraaf besproken (DHV & Iv-Infra, 2011).

2.1

Natuurbeschermingswet 1998

In oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) in werking getreden. De wet regelt in Nederland de bescherming van de gebieden die vallen onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn: de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van natuurgebieden. De wet bepaalt dat projecten of plannen die de kwaliteit van habitats en leefgebieden van soorten verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten, niet mogen plaatsvinden zonder een vergunning. Zowel plannen als projecten dienen daartoe getoetst te worden aan de instandhoudingsdoelstellingen. Meer specifiek moet zeker gesteld worden dat de omvang en kwaliteit van habitats en leefgebieden van soorten niet achteruitgaan ten opzichte van het moment van plaatsing van een gebied op de communautaire lijst (veelal december 2004) of moment van aanwijzing.

Het sluizencomplex ligt op korte afstand (ongeveer 1 tot 1,5 km) van twee Natura 2000-gebieden, te weten Noordhollands Duinreservaat in het noorden en Kennemerland Zuid aan de zuidzijde van de haven. Ook ligt in de omgeving van het Noordzeekanaal een aantal Natura 2000-gebieden in Laag Holland: ‘Polder Westzaan’, 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder', 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', ‘Eilandspolder’ en ‘Polder Zeevang’, zie ook Figuur 2.1. Effecten op deze gebieden zouden kunnen ontstaan door een veranderde stikstofdepositie3.

Het sluizencomplex, het Noordzeekanaal en de havengebieden liggen buiten de grenzen van de Natura 2000-gebieden. Effecten op de Natura 2000-gebieden kunnen daardoor alleen door externe werking ontstaan. Aangezien de Natura 2000-gebieden Noordhollands Duinreservaat en Kennemerland-Zuid dicht op het plangebied liggen is de kans op effecten in deze gebieden het grootst.

Voor alle Natura 2000-gebieden worden beheerplannen opgesteld. Daarin worden de instandhoudingsdoelstellingen uit de aanwijzingsbesluiten uitgewerkt in omvang, tijd en ruimte.

Alleen voor het Natura 2000 gebied Polder Zeevang is het aanwijsbesluit definitief, het beheerplan is echter nog niet definitief. Voor de overige gebieden zijn zowel de aanwijzingsbesluiten als de beheerplannen nog niet definitief vastgesteld4.

3

De toename van het aantal schepen dat IJmuiden aandoet is relatief laag in vergelijking met het aantal schepen dat langs de kust vaart. Daarnaast is de huidige bijdrage van de scheepvaart voor de kust niet separaat te onderscheiden uit de achtergronddepositie. Dat betekent dat zowel in de praktijk als modelmatig de bijdrage van de toename niet te onderscheiden is op andere Natura 2000-gebieden langs de kust.

4

(14)

Voor het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat is het ministerie van EL&I momenteel aan het onderzoeken of de grenzen van het Natura 2000-gebied naar het zuiden verlegd moeten worden. Dit gebied zou opgenomen worden voor de aanwezigheid van helmduinen (H2120) en duindoornstruwelen (H2160). Hierover is op dit moment nog geen besluit genomen. Bij deze effectbeoordeling wordt daarom uitgegaan van de grenzen zoals die in het ontwerp aanwijzingsbesluit zijn opgenomen.

Figuur 2.1 Natura 2000-gebieden rond het plangebied (rood) (EL& I, 2011)

In bijlage 1 zijn de doelen van de verschillende Natura 2000 gebieden opgenomen.

2.2

Beschermde natuurmonumenten

Ten zuiden van het plangebied liggen verschillende Beschermde Natuurmonumenten. Tegen IJmuiden aan liggen: ‘Duinen Velsen’ en ‘Slingerduin'. Op ongeveer 6 km afstand liggen nog een verschillende Beschermde Natuurmonumenten: ‘Zuid-Kennemerland-Zuid’, ‘Duinen bij Overveen’, ‘Duinen Zandvoort en Aerdenhout’, ‘Huis te Manpad’ en ‘Duinen vogelenzang’, zie ook Figuur 2.2. De aanwijzing van de beschermde natuurmonumenten vervalt op het moment dat het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Kennemerland Zuid definitief is. De beschermde natuurmonumenten vallen volledig binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied.

De doelen van de Beschermde Natuurmonumenten worden aangehaakt bij het Natura 2000 aanwijzingsbesluit van het Kennemerland Zuid. Voor zover deze ‘oude’ doelen niet samenvallen met de Natura 2000-doelen blijven zij afzonderlijk gelden. De oude doelen gaan behalve over de habitats en soorten die in N2000 genoemd zijn over landschappelijke schoonheid, rust en wetenschappelijke waarde plus typische soorten in samenhang met de geomorfologie. Voor een volledig overzicht van de doelen van de beschermde natuurmonumenten wordt verwezen naar de site van het Ministerie van EL&I.

Eilandspolder

Polder Westzaan

Ilperveld, Varkensland, Oostzanderveld & Twiske

(15)

Figuur 2.2 Beschermd natuurmonumenten rond plangebied (bruin) (EL& I, 2011)

De wijziging van de Nbwet als gevolg van de Crisis en Herstelwet heeft ertoe geleid dat bij vergunningverlening de ‘oude doelen’ van de beschermde natuurmonumenten die niet met de instandhoudingsdoelstellingen overlappen niet beoordeeld hoeven te worden op basis van het regime van art 19 van de Nbwet, maar wel op basis van het (lichtere) regime van art 16 Nbwet5. Dit geeft het bevoegd gezag meer ruimte om aantastingen af te wegen ten opzichte van andere belangen.

2.3

Ecologische Hoofdstructuur

Het hoofddoel van het ruimtelijke beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.

In het Natuurbeheerplan staat waar de EHS is gelokaliseerd. De EHS bestaat uit zogenoemde ‘bestaande natuur’ en ‘nieuwe natuur’, zie ook Figuur 2.3. Onder ‘bestaande natuur’ worden natuurgebieden verstaan die al lang benoemd zijn als natuurgebied, zoals duinen, heiden, bossen en landgoederen. In aanvulling hierop worden sinds 1990 nieuwe natuurgebieden aangewezen. Dit zijn doorgaans agrarische gebieden die zodanig moeten worden ingericht, dat er (meer) natuurwaarden kunnen ontstaan (Provincie Noord-Holland, 2011a) Met de ecologische verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en worden natuurgebieden met elkaar verbonden waardoor er meer migratiemogelijkheden voor plant- en diersoorten ontstaan.

5

Dit omdat het Beschermd Natuurmonument Duinen Velsen ligt binnen een N2000 gebied dat nog niet definitief is aangewezen. Ingeval sprake zou zijn van overlap met definitiefs aangewezen gebieden dient te worden getoetst op basis van artikel 15a Nbw.

(16)

Figuur 2.3 Grenzen EHS uit het Natuurbeheerplan licht groen, bestaande natuur; donker groen: nieuwe natuur; oranje/blauw/rood: ecologische verbindingszone; paars: plangebied (Provincie Noord-Holland)

Voor de ecologische hoofdstructuur geldt op basis van het Rijksbeleid (Nota Ruimte en ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening) de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Hiertoe geldt het zogenaamde “nee, tenzij”-regime. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Is er sprake van een significant effect op de wezenlijke kenmerken dan kan een ingreep in beginsel alleen nog plaatsvinden als er sprake is van een groot openbaar belang en er geen varianten beschikbaar zijn (bij individuele ingrepen) of als een combinatie van plannen, projecten of handelingen per saldo tot een (kwantitatieve en kwalitatieve) versterking van de EHS leidt (spelregels EHS). De Noordzee en de buitenhaven zijn wel onderdeel van de EHS, maar voor dit deel van de EHS geldt een andere status. Deze gebieden hoeven niet getoetst te worden aan het “nee, tenzij” regime.

In het Natuurbeheerplan 2012 (Provincie Noord-Holland, 2011a) zijn de volgende wezenlijke kenmerken en waarden opgenomen:

• de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit; • geomorfologische en aardkundige waarden en processen; • de waterhuishouding;

• de kwaliteit van bodem, water en lucht; • rust, stilte, donkerte en openheid; • de landschapsstructuur;

• de belevingswaarde;

(17)

Plannen zoals bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur kunnen door GS alleen worden goedgekeurd als – naast het ontbreken van reële varianten en de aanwezigheid van redenen van groot openbaar belang – aantoonbaar in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen. Compensatie van de resterende schade dient plaats te vinden in hetzelfde bestemmingsplan of in gekoppelde bestemmingsplannen. Per saldo zal op planniveau of op gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang (spelregels EHS, Provincie Noord-Holland, 2011b).

Het sluizencomplex, het Noordzeekanaal en de industrieterreinen zijn geen onderdeel van de ecologische hoofdstructuur maar in de omgeving liggen wel delen van de EHS. In principe hoeven projecten die buiten de EHS vallen niet getoetst te worden aan effecten op de EHS. In deze planstudie wordt de EHS echter wel op kwalitatieve wijze meegenomen om te kijken of de varianten onderscheidende effecten hebben op de EHS.

2.4

Nationaal Park

Het noordelijke deel van het Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid is ook grotendeels tot nationaal park Zuid-Kennemerland. De nationale parken richten zich onder meer op de bescherming en ontwikkeling van natuur en het landschap. De status 'Nationaal Park' is te beschouwen als een 'Michelin-ster' voor een mooi en goed bezoekbaar natuurgebied. Het beschermingsniveau van de parken wordt in Nederland bepaald door de geldende wet- en regelgeving voor het gebied, hier de Nbwet. Er zal daarom geen toetsing plaats vinden op de effecten op het Nationaal Park, dit valt onder de toetsing aan de effecten op de Nbwet.

2.5

Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet van kracht. De wet richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. De Flora- en Faunawet beschermt naast de zeldzame en bedreigde ook de algemenere soorten die van nature in Nederland voorkomen. Voor deze soorten gelden de volgende verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 12 van de Flora en Faunawet):

• Het is verboden planten te plukken, verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8); • Het is verboden (beschermde) dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het

oog daarop op te sporen (artikel 9);

• Het is verboden dieren opzettelijk te verontrusten (artikel 10);

• Het is verboden nesten, holen of andere voortplanting- of vaste rust- of verblijfplaats te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11);

• Het is verboden eieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (artikel 12).

Ruimtelijke ingrepen kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen. De wet gaat hierbij uit van het nee, tenzij-beginsel. Dit houdt in dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten en dieren verboden zijn. Slechts onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hierbij moet gekeken worden of de werkzaamheden kunnen worden aangepast, zodat deze niet of minder schadelijk zijn. Bij overtreding van de verbodsbepalingen dient ontheffing aangevraagd te worden bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

(18)

In februari 2005 is via een AMvB het ontheffingenbeleid van de Flora- en faunawet aangepast. Het beschermingsregime varieert afhankelijk van de status van de soort. Er wordt gewerkt in drie FF-wettabellen met soorten met daarnaast een aparte lijst voor vogels. De eerste FF-wettabel betreft algemene beschermde soorten. Als het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld behalve de algemene zorgplicht. Voor soorten van FF-wettabel 2, zeldzame soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Zolang de aanvrager niet aantoonbaar werkt met een gedragscode zal ook voor tabel 2 soorten een ontheffing aangevraagd moeten worden6. Voor vogels geldt een aparte tabel..Hiervoor wordt geen ontheffing verleend bij overtreding van artikel 8 tot en met 12. Overtreding dient dus voorkomen te worden. Voor aantasting van vaste verblijfplaatsen geldt een uitgebreide toetsing (zie hieronder). Voor soorten van FF-wettabel 3, is bij een ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. Tot FF-wettabel 3 behoren alle soorten van de Europese Habitatrichtlijn aangevuld met soorten die in Nederland kwetsbaar en zeldzaam zijn. Rijkswaterstaat beschikt over een gedragscode voor bestendig beheer en onderhoud en kleine projecten (Rijkswaterstaat 2010). Dit project valt hier niet onder maar de gedragscode kan wel als leidraad dienen bij de werkzaamheden.

Een ontheffingsaanvraag voor soorten van Ff-wettabellen 2 en 3 wordt getoetst aan drie criteria welke samen de uitgebreide toets vormen. Deze toets bestaat uit :

1) er is sprake van een bij de wet genoemd belang (onder meer uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling),

2) er is geen alternatief (met minder effecten),

3) de ingreep doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Deze drie criteria zijn gelijkwaardig wat betekent dat er aan alle drie de criteria voldaan moet worden.

Ongeacht vrijstelling of ontheffing geldt voor alle soorten de zorgplicht zoals beschreven in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze zorgplicht is van toepassing bij alle dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient iedereen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan deze soorten te voorkomen.

De Flora en faunawet is vooral in de aanlegfase van toepassing. Het gebruik van het sluizencomplex zal zodanig ingericht moeten worden dat er geen verbodsbepalingen structureel overtreden worden. Indien dat onverhoopt toch het geval is (nadat maatregelen ter voorkomen/beperken overtredingen zijn genomen), zal daarvoor ook een FF-wetontheffing aangevraagd moeten worden

Rode lijstsoorten worden in dit project niet als specifiek onderwerp beschouwd. Er wordt gekeken naar soorten die zijn beschermd volgens de Flora en faunawet en op leefgebieden van soorten die via de Natuurbeschermingswet zijn beschermd. Daarnaast is in de effectbeschrijving meer naar het ecologische systeem gekeken dan naar afzonderlijke soorten omdat dit aansluit op het schaalniveau van de studie en het (beleidsmatig) belangrijk is dat systemen blijven functioneren

2.6

Programmatische aanpak stikstof

Voor het behoud van de biodiversiteit in (bijvoorbeeld) de Natura 2000 gebieden is het belangrijk dat de kwaliteit van bodem en water op orde is. Stikstof is een voedingsstof voor planten maar een overmaat zorgt voor het verdwijnen van soorten.

6

RWS beschikt alleen over gedragscode ten behoeve van beheer, onderhoud en kleine projecten. Zeetoegang valt daar niet onder.

(19)

In Nederland is, door allerlei oorzaken, sprake van een hoge "achtergronddepositie" van stikstofverbindingen. De landbouw, het verkeer, de industrie en natuurlijke processen zorgen ervoor dat er veel stikstofverbindingen in de lucht voorkomen en bij zowel droog als nat (regen) weer neerslaan. Het beleid in Nederland is gericht op verlaging van de stikstofbelasting.

Met inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet (CHW) voorziet de Natuurbeschermingswet 1998 in een specifieke paragraaf met `Nadere regels met betrekking tot stikstofdepositie’. Voor de problematiek van stikstof in en rond Natura 2000-gebieden zal de Nederlandse regering ter uitvoering van deze paragraaf een Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS) opstellen. Met dit, wettelijk voorgeschreven PAS wordt een belangrijke stap gezet om de huidige hoge achtergronddeposities ten gevolge van een verscheidenheid aan bestaande bronnen te verminderen, zodanig dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn worden gerealiseerd. De CHW voorziet daarbij in de mogelijkheid om voor specifieke projecten in het PAS - voor zover nodig - ten aanzien van het aspect stikstof in zgn. ontwikkelruimte te voorzien. Na vaststelling van het definitieve PAS kan voor rijksprojecten waarvoor ontwikkelruimte is opgenomen de toetsing aan artikel 19j, Natuurbeschermingswet 1998 voor het aspect stikstof achterwege blijven. Het eventueel voor het aspect stikstof moeten nemen van maatregelen op projectniveau is dan niet langer noodzakelijk. In het voorlopig PAS (Anoniem, 2010, aangeboden aan de Tweede Kamer) is opgenomen dat voor alle projecten vanuit de sector verkeer en vervoer in principe ontwikkelruimte in het definitief PAS zal worden gerealiseerd. Dit is mogelijk omdat vanuit deze sectoren door bronbeleid de stikstofuitstoot ook bij een hoge economische groei sterk daalt.

Ook het project Uitbreiding zeesluis IJmuiden is opgenomen in de PAS7. Naar verwachting wordt de PAS vóór 1 april 2012 vastgesteld8. Het is afhankelijk van zowel het moment van besluitvorming over de PAS als over dit project of gebruik gemaakt kan worden van de ontwikkelruimte die met de PAS wordt gecreëerd9.

7

Gecontroleerd door A Don Provincie Noord-Holland 8

Kamerbrief over de voortgang van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), 15 december 2011. 9

Essentieel is dat de ecologische herstelmaatregelen geborgd zijn zodat zekerheid bestaat over uitvoering van die maatregelen.

(20)
(21)

3

HUIDIGE SITUATIE EN AUTONOME ONTWIKKELING

In dit hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de huidige natuurwaarden en de autonome ontwikkeling. Hierbij is er onderscheid gemaakt tussen de directe omgeving van het plangebied (het sluizencomplex waar de fysieke ingreep plaats vindt), de Natura 2000 gebieden, de gebieden die onderdeel vormen van de Ecologische Hoofdstructuur en daarnaast is er een globale beschrijving opgenomen van de natuurwaarden in de gebieden die niet behoren tot het sluizencomplex en niet zijn aangewezen als natuurgebied (Natura 2000 en EHS) maar wel binnen de invloedsfeer van het project liggen.

Behalve de beschrijving van de aanwezige natuurwaarden is er ook nog een beschrijving opgenomen van de huidige stikstofdepositie en de autonome ontwikkeling van de stikstofdepositie.

3.1

Beschrijving natuurwaarden rond sluizencomplex

Het sluizencomplex ligt in ingeklemd tussen het industriële complex van Tata steel op de noordoever en de bebouwde kom van IJmuiden op de zuidoever, zie ook de luchtfoto van Figuur 3.1.

Figuur 3.1 Luchtfoto van het sluizencomplex.

Het sluizencomplex heeft een nautische functie, maar daarnaast biedt het een geschikt leefgebied voor verschillende algemene plant- en diersoorten. De aanwezige soorten zijn aangepast aan de sluizen en de daaraan gekoppelde bedrijvigheid.

(22)

Het gebied is een infrastructureel werk waarbij de inrichting, beheer en onderhoud in hoofdzaak is gericht op de functie van de sluizen en de zeewering. Hierdoor is het aandeel van verharde oppervlaktes vrij groot. Gebieden die niet verhard zijn worden indien nodig gebruikt voor bijvoorbeeld de opslag van materialen. Hierdoor is de natuurwaarde zeer beperkt en is er veel verstoring. Plaatsen waar nu natuurwaarden aanwezig zijn kunnen volgende maand weer ongeschikt zijn indien de locatie ergens anders voor nodig is.

Per soortgroep is een beschrijving gegeven van de aanwezige planten en dieren.

Er is recente geen inventarisatie van het gebied uitgevoerd. Op basis van de waarnemingen opgenomen in verschillende databases (zie Tekstbox 3-1) is een beschrijving gemaakt van soorten die in het gebied zijn aangetroffen. De waarnemingen zijn voor het grootste deel op km hok niveau weergegeven, slechts in enkele gevallen is een exacte locatie bekend. Hierdoor kan niet precies worden aangegeven welke soorten daadwerkelijk op het sluizencomplex aanwezig zijn en welke in de omgeving. Indien er een precieze locatie bekend is, is dit per soortgroep aangegeven. Anders is alleen vermeld dat de soort in de directe omgeving is waargenomen en of het te verwachten is dat de soort zich op/rond het sluizencomplex bevind (op basis van landschapsecologische kennis).

Deze gegevens zijn aangevuld met een onderzoek op het Middensluiseiland IJmuiden (Brandjes et al, 2004) en de telgegevens van de heer F. Cottaar die jaarlijks de broedvogels telt.

Zoogdieren

Uit de telgegevens uit de databases van zoogdieren die aan land gebonden zijn, zijn alleen algemeen beschermde soorten van FF-wettabel 1 in en rond het gebied aangetroffen. Het gaat hierbij om soorten als mol, konijn, egel, wezel en vos. Het is onduidelijk welke van deze soorten op het sluizencomplex voorkomen. Het sluizencomplex is niet geschikt om een populatie van deze soorten te kunnen herbergen. Er is te weinig voedsel en schuilmogelijkheid. Daarnaast is mogelijkheid om andere leefgebieden te bereiken vanwege verkeer en beperkte dekkingsmogelijkheden zeer beperkt.

In het water zijn geen zeezoogdieren waargenomen direct bij de sluizen, wel op zee. Van de vleermuizen zijn alleen de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger in de directe omgeving van de sluizen aangetroffen (FF-wettabel 3). Het zou kunnen dat er een foerageerroute van vleermuizen loopt langs het sluizencomplex. Het is onbekend of de gebouwen die gesloopt worden geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Tijdens het veldbezoek in 2004 (Brandjes et al, 2004) zijn alleen konijnen aangetroffen. De heer F. Cottaar gaf aan dat er de laatste jaren een vos op het sluizencomplex aanwezig is.

Vogels

Er zijn veel waarnemingen van vogels in het gebied. De vogels gebruiken het complex als broedgebied, foerageergebied of ruigebied. Hierbij gaat het verschillende groepen vogels zoals meeuwen, sterns, eenden steltlopers, zangvogels en roofvogels Het is niet duidelijk welke vogels precies gebruik maken van de sluizen maar naar verwachting zijn veel waarnemingen van het water of boven het water en komen slechts enkele algemenere vogels voor op het sluizencomplex. Voor dit rapport is het vooral van belang welke soorten hun broedgebied hebben en of de nesten verstoord of vernietigd worden.

Tekstbox 3-1

Databases gebruikt voor

waarnemingen van beschermde soorten: – floron.nl – ndff.nl – ravon.nl – sovon.nl – telmee.nl – vzz.nl – waarneming.nl

(23)

Tijdens een veldbezoek tijdens het broedseizoen 2004 (Brandjes et al, 2004) zijn de volgende beschermde (potentiële) broedvogels waargenomen: wilde eend, bergeend, scholekster, meerkoet, grasmus en kneu (beide in duindoornstruweel). Het betreft uitsluitend landelijk (zeer) algemene soorten. De grote meeuwen kolonie die hier in deze periode zat is verplaatst naar het Forteiland. Volgens de heer F. Cottaar broeden er de laatste jaren slecht sporadisch meeuwen of sterns op de sluiseilanden. Dit komt vooral doordat het Middensluiseiland in 2007 vanwege nautische veiligheid is verkleind en de aanwezigheid van een vos op het sluiseiland.

Vaatplanten

De planten soorten die op het sluizencomplex aanwezig zijn, zijn meestal soorten die in het duingebied voorkomen (zandige bodems). Tijdens een veldbezoek uitgevoerd in 2004 (Brandjes et al, 2004) zijn op de onderzochte delen van het sluizencomplex geen beschermde soorten aangetroffen, noch werden deze verwacht gezien de aangetroffen terreinkenmerken. Beschermde soorten die op en rond het sluizencomplex zijn aangetroffen volgens de diverse databases (zie Tekstbox 3-1) zijn o.a. akkerklokje (FF-wettabel 1), gewone vogelmelk (FF-wettabel 1) tongvaren, wilde marjolein, klein glaskruid, muurbloem, blauwe zeedistel, gele helmbloem (alle FF-wettabel 2).

Een aantal van deze soorten kenmerkend van (vochtige) muren (tongvaren, klein glaskruid, muurbloem en gele helmbloem). De bodem en groeiplaatsfactoren (bijlage 2) van de overige planten zouden in principe overeen kunnen komen met de omstandigheden rond de sluizen. Deze waarnemingen zijn ook alle van na 2004, het jaar van het veldbezoek. Dit kan betekenen dat deze planten zich of later gevestigd zouden kunnen hebben of op een deel van het terrein voorkomen wat niet bezocht is tijdens het veldbezoek. Ook kan het zijn dat de genoemde planten niet op het sluizencomplex zijn aangetroffen maar in de omgeving. Zekerheid over de aanwezigheid van beschermde soorten kan echter pas verkregen worden door veldinventarisaties.

In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de bodem en groeiplaatsen van de beschermde planten die op of rond het sluizencomplex zijn waargenomen.

Reptielen

Alleen de zandhagedis (FF-wettabel 3 soort) is in de nabije omgeving van het plangebied waargenomen. Tijdens een veldbezoek in 2004 (Brandjes et al, 2004) is de soort niet aangetroffen. In het bijbehorende rapport is aangegeven dat het gebied weinig geschikt is voor de zandhagedis. Bovendien ligt het plangebied sterk geïsoleerd van bekende vindplaatsen. Ondanks deze factoren bestaat er een kleine kans dat de soort wel op het eiland aanwezig is.

Amfibieën

Binnen deze soortgroep zijn alleen de kleine watersalamander en bruine kikker (beide FF-wettabel 1 soorten) op of in de directe omgeving van het sluizencomplex aangetroffen. Gezien het ontbreken van een geschikt habitat op het sluizencomplex is het de verwachting dat deze soorten niet op een van de sluiseilanden aanwezig zijn maar op het vaste land.

Vissen

Het Noordzeekanaal en het water rond de sluizen is het leefgebied van veel verschillende vissoorten. Er komen zoetwatervissen, zeevissen en soorten die tijdens hun leven van zoet naar zout trekken en vice versa voor. Rijkswaterstaat heeft de afgelopen jaren diverse onderzoeken uit (laten) voeren naar het voorkomen van vis bij de spuisluizen en het pompgemaal. Uit dat onderzoek blijkt dat ‘buitengaats’ rivierprikken in relatief grote aantallen voorkomen (in vergelijking met andere soorten). Steur is in dit onderzoek in 2010 niet aangetroffen (wat ook volgens verwachting is gezien het leefgebied van deze soort en de beperkte aantallen in Nederland) (Kruitwagen, 2010).

(24)

Overige soortgroepen (bijvoorbeeld overige zoetwatervissen en ongewervelde)

Er zijn geen andere soorten in het plangebied waargenomen en worden ook niet verwacht op basis van de habitat en de verspreiding van deze soorten in de regio / Nederland aldus het rapport. Er is echter geen onderzoek gedaan naar het voorkomen van deze soorten (Brandjes et al, 2004).

3.2

Natuurwaarden Natura 2000 gebieden

Zoals in hoofdstuk 2 vermeld is er een aantal Natura 2000 gebieden die in de directe omgeving van het sluizencomplex liggen. Het gaat hierbij om de Natura 2000 gebieden Noordhollands Duinreservaat, Kennemerland Zuid en de 5 Natura 2000 gebieden van Laag Holland, te weten: Polder Westzaan, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, Eilandspolder en Polder Zeevang.

In bijlage 1 zijn de doelen van de verschillende Natura 2000 gebieden opgenomen. In deze paragraaf is een korte beschrijving van de aanwezige natuurwaarden opgenomen evenals de kaarten met de verspreiding van de meest gevoelige habitattypen. Omdat de kaarten nog niet officieel zijn vastgesteld10 gaat het om conceptkaarten. Hier kunnen nog enkele veranderingen in optreden. De kaarten van de verschillende gebieden zijn samengesteld op basis van de meest recente karteringen.

Gezien de afstand van de sluizen tot de Natura 2000 gebieden zullen er binnen de Natura 2000 gebieden alleen effecten optreden door een veranderde stikstofdepositie11. Daarom is binnen een zone van 10 km van het Noordzeekanaal per habitattype aangegeven waar in de huidige situatie al een overschrijding aanwezig is van de Kritische depositiewaarden (KDW).12

Noordhollands Duinreservaat

Het Noordhollands Duinreservaat (NHD) is een karakteristiek kustduingebied met een totale oppervlakte van 5.204 hectare en ligt op ca 2 km afstand van de zeesluizen. Het duingebied strekt zich uit van Wijk aan Zee in het zuiden tot Camperduin in het noorden. Het zuidelijke gedeelte van het NHD wordt beheerd door het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland (PWN). Het gebied kent een grote verscheidenheid aan kust- en duinlandschappen met bijbehorende habitattypen variërend van witte duinen en vochtige duinvalleien tot duinbossen (Ministerie van LNV, 2007a).

In Figuur 3.2 zijn habitattypen die in het gebied voorkomen opgenomen waarvan nu de KDW wordt overschreden. Let wel, dit geldt niet voor elke locatie op de kaart. In de huidige situatie worden de kritische depositiewaarden van de habitattypen Grijze Duinen (subtype A, B en C), Duinbossen (subtype A) en Vochtige Duinvalleien (subtype A en B) in een deel van een Natura 2000 gebied overschreden, zie ook Figuur 3.3.

10

mondelinge mededeling D. Bal min EL&I, 22 september 2011

11

In het geluidrapport staan afstanden gegeven van de 55 dB contour. Deze liggen in de huidige situatie niet buiten het kanaal. De contour wordt wel groter bij toename van het scheepvaartverkeer maar deze toenamen leidt niet tot een veel grotere contour die over N2000 gebieden valt. Daarnaast is de geluidkarakteristiek van schepen (lage tonen) minder verstorend voor bijv vogels omdat zij in een ander geluidspectrum met elkaar communiceren (meer hoge tonen).

12 In het rapport van Van Dobben & Van Hinsberg, “Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op

habitattypen en Natura 2000-gebieden” (Wageningen, Alterra-rapport 1654; 2008), wordt per Natura 2000-gebied kritische depositiewaarden gegeven. Kritische depositiewaarden worden gebruikt als hulpmiddel bij het bepalen van de vereiste ecologische condities met betrekking tot voedselrijkdom en zuurgraad. Het bereiken van de kritische depositiewaarde is geen doel op zich. Het doel is het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Daarbij spelen meer factoren een rol dan alleen stikstofdepositie (adviesgroep Huys juni 2009). De profielendocumenten geven meer informatie over de verschillende abiotische factoren (min EL&I).

(25)

De kwaliteit van de aanwezige habitattypen in het gebied is op dit moment niet gedetailleerd bekend. Voor het Natura 2000-beheerplan wat in het kader van de Nbwet opgesteld moet worden voor het gebied, zal ook de kwaliteit van de habitattypen in beeld gebracht worden. De landelijke staat van instandhouding is voor alle subtypen van het habitattype grijze duinen zeer ongunstig. Voor het habitattype witte duinen is de landelijke staat van instandhouding matig ongunstig. De verwachting is dat de staat van instandhouding in het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat overeenkomt met de landelijke staat van instand-houding.

Kennemerland-Zuid

Dit is net als het NHD een kustduingebied. Het heeft een oppervlakte van 8164 ha en ligt op iets meer dan 1,5 km van het sluizencomplex. Het is een zeer reliëf- en soortenrijk duingebied met zowel kalkrijke jonge duinen en ontkalkte oude duinen. Typische begroeiingen zijn duinroosvegetaties in het open duin, duingraslanden, vochtige en droge duinvalleien, plasjes, goed ontwikkelde struwelen en diverse vormen van duinbossen.

Het Kennemerstrand is de enige locatie langs de Hollandse vastelandsduinen waar een jonge strandvlakte met embryonale duinen en een uitgestrekte oppervlakte met kalkrijke duinvalleien aanwezig is.

(26)
(27)

Figuur 3.3 Locaties waar de KDW van de habitattypen in Natura 2000 gebied Noordhollands Duinreservaat overschreden worden binnen een straal van 10 km van de Zeesluis

(28)
(29)

Figuur 3.5 Locaties waar de KDW van de habitattypen in Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid overschreden worden binnen een straal van 10 km van de Zeesluis

(30)

Het voor stikstof gevoeligste habitattype, grijze duinen heischaal (H2130C) komt alleen ten zuiden van Zandvoort, voor. Hetzelfde geldt voor het habitattype Duinheide met struikhei (H2150). Het habitattype Grijze duinen kalkarm (H2130B), het op een na gevoeligste habitattype voor stikstofdepositie komt wel over het hele gebied voor. Ook de vochtige duinvalleien Open water (H2190A) komt in het hele Natura 2000 gebied voor. Ook voor dit Natura 2000 gebied geldt dat omdat er nog geen (concept)beheerplan is, er geen beeld is van de kwaliteit van de aanwezige habitattype.

In Figuur 3.4 is de habitattypekaart opgenomen van het gebied. Op deze kaart zijn alleen de stikstofgevoelige habitattypen opgenomen. Hierbij zijn alleen die habitattypen waar in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van de KDW en habitattypen die aangemerkt als gevoelig voor stikstof opgenomen. In de huidige situatie worden binnen een straal van 10 km van het sluizencomplex de KDW van de volgende habitattype overschreden: Grijze Duinen (subtype A en B), Duinbossen (subtypen A, B en C) en Vochtige Duinvalleien (subtype A), zie ook Figuur 3.5.

Laag Holland

Voor de gebieden van Laag Holland is per gebied beschreven wat de aanwezige natuurwaarden is. Voor de gebieden is er een kaart gemaakt met de aanwezige Habitattypen waarvoor stikstof een probleem vormt volgens het concept beheerplan, zie Figuur 3.6. Op de kaart Figuur 3.7 is te zien waar de KDW worden overschreden. Het enige habitattype waarde KDW wordt overschreden is het Veenmosrietland.

Polder Westzaan

“In Polder Westzaan komen verschillende stadia voor van brakke verlanding zoals de jonge stadia met ruwe bies. Het is een van de belangrijkste veenweidegebieden voor brakke ruigten met echt lepelblad en echte heemst en brakke graslanden. Naast jonge verlandingsstadia zijn ook bloemrijke veenmosrietlanden, veenmosrijke trilvenen en moerasheiden goed ontwikkeld. Door de ligging zijn er kansen het brakke karakter te behouden en te versterken. Het gebied is een kerngebied voor de noordse woelmuis.” (EL& I, 2011).

Het voor stikstof gevoeligste habitattype, Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden, H7140B) komt verspreid over het hele gebied voor terwijl het enige andere habitattype wat gevoelig is voor stikstofdepositie, Vochtige heide (H4010B) alleen in het noordelijk deel voorkomt.

Uit het beheerplan blijkt dat in de huidige situatie de kwaliteit van deze habitattypen achteruit gaat. Door een beter en intensiever natuurbeheer is het echter mogelijk om deze achteruitgang te stoppen en komt het halen van de instandhoudingsdoelstelling de komende 20 jaar niet in gevaar. Dit betekent dat de kritische depositiewaarde niet bereikt hoeft te worden om de doelen te halen.

Uit het Natura 2000 concept beheerplan blijkt dat een groot deel van het Veenmosrietland in goede kwaliteit verkeerd en de rest is van matige kwaliteit. De landelijke trend is negatief voor dit habitattype, in het gebied zelf is de trend positief voor nieuwvorming en negatief voor bestaande Veenmosrietlanden met in totaal een verslechterde kwaliteit.

Het Veenmosrietland is een tijdelijk stadium en zal naar verloop van tijd over gaan in andere habitattypen. Het is dus belangrijk dat er nieuwvorming optreed door verlanding en dat het aanwezige habitat behouden blijft. Een van de knelpunten in het gebied voor veenmosrietland is de versnelde successie in het gebied door de te hoge stikstofdepositie. Hierdoor neemt het oppervlak en de kwaliteit af.

Het andere stikstofgevoelige habitattype is Vochtige heide, waarvan slechts 4 kleine gebieden in het Natura 2000 gebied aanwezig zijn. Het habitattype is van goede kwaliteit en ondanks de landelijk negatieve trend is de trend in het gebied stabiel. Net als de veenmosrietlanden zorgt de verhoogde stikstofdepositie binnen dit habitattype voor een versnelde successie.

(31)
(32)

Figuur 3.7 Locaties waar de KDW van habitattypen overschreden worden

(33)

Ilperveld, Oostzanerveld en Varkensland

“Het Ilperveld, Oostzanerveld en Varkensland vormen tezamen het grootste uitgeveende laagveencomplex

ten noorden van Amsterdam. In het huidige karakter van het gebied wordt de langdurige invloed van brak water weerspiegeld, die echter in de laatste eeuw sterk verminderd is. De veenterreinen zijn van internationale betekenis vanwege het voorkomen van de prioritaire soort Noordse woelmuis, veenmosbegroeiingen met gewone dophei en een naar verhouding grote oppervlakte aan overgangs- en trilvenen. Daarnaast zijn de gebieden van belang voor voedselrijke, zoomvormende strooiselruigten en de soorten bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en meervleermuis. Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen met veel waterriet en wat overjarig riet (roerdomp, bruine kiekendief, snor, rietzanger) en broedvogels van natte graslanden (kemphaan, watersnip) met kale, hoge, plekken langs oevers (visdief).” (EL& I, 2011).

De voor stikstofgevoelige habitattypen (Overgangs- en trilvenen, H7140 en Vochtige heiden, H4010B) komen verspreid in het Natura 2000 gebied voor. Uit het beheerplan blijkt dat in de huidige situatie de kwaliteit van deze habitattypen achteruit gaat. Door een beter en intensiever natuurbeheer is het echter mogelijk om deze achteruitgang te stoppen en komt het halen van de instandhoudingsdoelstelling de komende 20 jaar niet in gevaar. Dit betekent dat de kritische depositiewaarde niet bereikt hoeft te worden om de doelen te halen.

Een groot deel van het Veenmosrietland verkeert in goede staat en de rest is van matige kwaliteit. De landelijke trend is negatief voor dit habitattype, in het gebied zelf is de trend positief.

Het Veenmosrietland is een tijdelijk stadium en zal naar verloop van tijd over gaan in ander habitattype. Het is dus belangrijk dat er nieuwvorming optreed door verlanding en dat het aanwezige habitat behouden blijft. Een van de knelpunten in het gebied voor veenmosrietland is de versnelde successie in het gebied door de te hoge stikstofdepositie. Hierdoor neemt het oppervlak en de kwaliteit af.

Het andere stikstofgevoelige habitattype is Vochtige heide. Er zijn slechts kleine gebieden Vochtige heide aanwezig in het Natura 2000 gebied. Het habitattype is van goede kwaliteit en ondanks de landelijk negatieve trend is de trend in het gebied licht positief. Net als de veenmosrietlanden zorgt de verhoogde stikstofdepositie binnen dit habitattype voor een versnelde successie.

Wormer- en Jisperveld en de Kalverpolder

“Het Wormer- en Jisperveld en de Kalverpolder zijn onderdelen van het brakke laagveengebied, dat zich in Noord-Holland heeft gevormd door verlanding onder invloed van brak water in petgaten; rietlandbeheer en begrazing hebben bij die ontwikkeling de vegetatiestructuur en de vestiging van vegetatie en fauna nader gestuurd. In het Vogelrichtlijngebied komt een groot areaal weide- en hooiland voor, dat een belangrijke bijdrage levert aan de betekenis als vogelgebied. Zeer belangrijk broedgebied voor broedvogels van natte graslanden (kemphaan) en belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, rietzanger).” (EL& I, 2011).

Er zijn twee stikstofgevoelige habitattypen in het gebied aanwezig, Overgangs- en trilvenen (H7140B) en Vochtige heide (H4010B) die verspreid in het gebied voorkomen. Hierbij zijn de Veenmosrietlanden zeer gevoelig voor de te hoge stikstofdepositie en Vochtige heide in mindere mate. Uit het beheerplan blijkt dat in de huidige situatie de kwaliteit van deze habitattypen achteruit gaat. Door een beter en intensiever natuurbeheer is het echter mogelijk om deze achteruitgang te stoppen en komt het halen van de instandhoudingsdoelstelling de komende 20 jaar niet in gevaar. Dit betekent dat de kritische depositiewaarde niet bereikt hoeft te worden om de doelen te halen.

Zowel de lokale als de landelijke trends zijn negatief voor het habitattype Veenmosrietland. Het Veenmosrietland is een tijdelijk stadium en zal na verloop van tijd over gaan in een ander habitattype.

(34)

Het is dus belangrijk dat er nieuwvorming optreed door verlanding en dat het aanwezige habitat behouden blijft.

De te hoge stikstofdepositie zorgt voor een versnelde successie en achteruitgang van het habitattype. In de huidige situatie ligt de achtergronddepositie ruim boven de KDW, hetzelfde geldt voor de verwachte stikstofdepositie in 2020 en 2030. De afname zal er niet toe leiden dat de KDW niet meer overschreden wordt, maar zal het halen van de doelen wel dichterbij brengen.

Er zijn slechts twee heel kleine gebieden Vochtige heide aanwezig in het gebied (H4010B). De landelijke trend van dit habitattype is negatief, maar in het gebied zelf is de trend stabiel. In de huidige situatie voldoet de achtergronddepositie net aan de standplaatsfactoren van het habitattype. Een verdere afname van de stikstofdepositie zal echter zorgen dat het gebeid iets verschraald wat de kwaliteit ten goede komt.

De Polder Zeevang

“De Polder Zeevang is een kenmerkend open veenweidegebied met veel open water, dat ligt tussen de plaatsen Purmerend, Oosthuizen en Edam. De polder is een vlak, open en waterrijk veenweidelandschap. Dit veengebied heeft een kenmerkende verkaveling in lange stroken, die loodrecht op de ontginningsassen staan. De percelen zijn door smalle sloten gescheiden. Stormvloeden waren aanleiding voor het opwerpen van de eerste dijken. Aan de Zuiderzeezijde brak de dijk soms door waaraan diverse doorbraakkolken (braken) herinneren. Afgezien van dijken en kaden is er geen reliëf aanwezig. De polder wordt gekenmerkt door een systeem van langwerpige open ruimten, met onderling zeer verschillende kavelrichtingen. De open ruimte wordt begrensd door de lintdorpen Warder, Middelie en Kwadijk. Het gebied bestaat verder overwegend uit open grasland op veengrond met sloten en weteringen.” (EL& I, 2011).

Er zijn geen stikstofgevoelige habitattypen of soorten aangewezen binnen het Natura 2000 gebied Polder Zeevang. Het gebied zal daarom geen negatieve effecten ondervinden en wordt verder niet meegenomen in dit natuurrapport.

Eilandspolder

“De Eilandspolder is een oude polder met grasland, natuurlijk ontstane meertje en verlandingsvegetaties. Het gebied is van groot belang voor de noordse woelmuis en is van belang als vogelgebied. Er komen ook belangrijke verlandingsvegetaties voor. Van belang als broedgebied voor broedvogels van rietmoeras en rietruigte (rietzanger).” (EL& I, 2011).

De Eilandspolder is aangewezen voor 2 habitattypen, waarvan één zeer gevoelig voor stikstofdepositie, namelijk de Overgangs- en trilvenen (H7140B). Dit habitattype komt verspreid in het gebied voor. Het habitattype is van goede kwaliteit. De trend is echter negatief. Dit is vooral het gevolg van het beheer: sinds 1999 is veel oppervlak Veenmosrietland verdwenen of omgezet in moerasruigten. Hierdoor is het aanwezige oppervlak sterk afgenomen tot kleine plekken met Veenmosrietland.

Beschermde natuurmonumenten

De Beschermd natuurmonumenten rond het plangebied zijn alle ook aangewezen als Natura 2000 gebied, De natuurwaarden in deze gebieden komt daarmee overeen met de natuurwaarden zoals beschreven bij de Natura 2000 gebieden. Duinen Velsen, het gebied wat dicht bij het sluizencomplex ligt is hier nader beschreven omdat mogelijk effecten op dit gebied het grootst zijn. Het gebied vormt een integraal onderdeel van het Nederlandse kustduingebied, dat zich kenmerkt door de aanwezigheid van de grote ruimtelijke afwisseling in milieuomstandigheden en een daarmee samenhangende soortenrijkdom. Het gebied is aangewezen om zijn natuurwetenschappelijke betekenis. Deze blijkt onder meer uit de aanwezige geologie, geomorfologie, hydrologie en de daarbij horende flora en fauna. Voor een volledig overzicht van de doelen wordt verwezen naar de website van het ministerie van EL&I (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=gebnbwet).

(35)

3.3

Ecologische hoofdstructuur

In hoofdstuk 2 zijn de gebieden opgenomen die vallen onder de Ecologische hoofdstructuur (verder EHS, Figuur 2.3). Alle Natura 2000 gebieden zijn onderdeel van de EHS. Daarnaast zijn er in de nabijheid van het Noordzeekanaal de volgende gebieden onderdeel van de EHS:

Ten zuiden van het kanaal is in de polders een bosrijk recreatiegebied aangelegd, het recreatiegebied Spaarnwoude. Dit gebied is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Iets verder naar het oosten ligt nog een deel van de EHS, het gebied Houtrak. Aan de Noordzijde van het kanaal liggen enkele kleine polders die aangewezen zijn als EHS boven de Nauernasepolder. Tot slot is de Noordzee en de buitenhaven ook aangewezen als EHS.

De doelen van de EHS zijn vastgelegd in het Natuurbeheerplan (Provincie Noord-Holland, 2011a). De doelen van de EHS binnen de Natura 2000 gebieden overlappen deels met de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000 gebieden. Binnen de EHS zijn echter aan alle gebieden doelen toegekend, terwijl binnen de Natura 2000 alleen de kwalificerende habitattypen aangewezen zijn.

De doelen/ambities voor het recreatiegebied Spaarnwoude bestaan voornamelijk uit Vochtig bos met productie (N16.02), Kruiden en faunarijk grasland (N12.02), Haagbeuken- en Essenbos (N14.03), Eiken-, dennen-, en beukenbos (N15.02) en Zoute plas (N04.02). Daarnaast liggen er ook enkele brakke plassen (N04.03).

Ten noorden van het Noordzeekanaal zijn de doelen/ambities meer gericht op de wat nattere milieus; Vochtig weidevogelgrasland (N13.01), Moeras (N05.01) en Kruiden en faunarijk grasland (N12.02). In de Natura 2000 gebieden in de duinen zijn de doelen meer gericht op het duinlandschap. De belangrijkste doelen zijn: Open duin (N08.02), Duinbos (N15.01), Zoete plas (N04.02), Vochtige duinvallei (N08.03) en Strand en embryonaal duin (N08.01).

De belangrijkste beheer en natuurdoeltypen binnen Laag Holland zijn: Weidevogelgebied (A01.01), Botanische waardevol grasland (A02.01), Vochtig weidevogelgrasland (N13.01), Zoete plas (N04.02), Vochtig schraalland (N10.02), Vochtig bos met productie (N16.02), Moeras (N05.01) en Zilt- en overstromingsgrasland (N12.04). Daarnaast zijn er ook nog diverse percelen die nog omgevormd dienen te worden naar natuur (N00.01).

De Noordzee en de buitenhaven zijn ook aangewezen als EHS. Dit gebied heeft als natuurdoeltypen Zee en wad (N01.01).

Deze doelen zijn te vinden in het Natuurbeheerplan van de provincie Holland (Provincie Noord-Holland, 2011a). Het is onbekend wat de kwaliteit is van de aanwezige natuurdoeltypen. In Figuur 3.8 zijn de verschillende natuurdoeltypen rond de zeesluizen en het Noordzeekanaal opgenomen. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de mate van voedselrijkheid van de EHS doelen.

(36)
(37)

3.4

Beschrijving Natuurwaarden op enige afstand sluizen niet zijnde natuurgebieden

Naast de al beschreven natuurwaarden in de natuurgebieden (EHS en Natura 2000) zijn er ook natuurwaarden aanwezig rond de sluizen. In deze paragraaf is een globale beschrijving gegeven van deze waarden. Hierbij is er onderscheid gemaakt naar de natuur buitengaats (buiten de pieren in de zee), de natuurwaarden in het Noordzeekanaal en de overige gebieden op het land (met name bebouwde kom en agrarische). Voor de beschrijving is gebruik gemaakt van dezelfde bronnen als voor de beschrijving van de natuurwaarden rond het sluizencomplex (paragraaf 3.1).

Buitengaats: In en op de Noordzee komen zeezoogdieren, vogels en vissen voor. Bij de zoogdieren gaat het om de bruinvis (FF-wettabel 3), gewone zeehond (FF-wettabel 3), grijze zeehond (FF-wettabel 2). Van de vissen is er alleen melding van algemene soorten die niet beschermd zijn via de Flora- en faunawet, o.a. kabeljauw, schol, wijting, makreel en zeebaars. Daarnaast komen er vogelsoorten voor waarvan meeuwen en eendensoorten de hoofdmoot vormen. Vogels gebruiken de Noordzee vooral als trekroute foerageergebied en rustgebied.

Voor dit rapport is er alleen gekeken naar de aanwezige natuurwaarden op een straal van enkele kilometers vanaf de sluizen omdat buiten die zone geen onderscheid te maken is tussen beïnvloeding van schepen die naar IJmuiden varen en schepen die andere havens aandoen.

Noordzeekanaal: Het Noordzeekanaal is vanwege de aanwezigheid van een grote zoutwatertong een uniek waterlichaam. Binnen het Noordzeekanaal vallen alleen soorten die in het water leven. Hierbij kan gedacht worden aan vissen, waterplanten, macrofauna maar ook zijn er langs het kanaal natuurvriendelijke oevers aanwezig met uittreedplaatsen voor reeën. Omdat het om een overgangsysteem van zout naar zoet gaat, Figuur 3.9, komen er allerlei vissen voor, ook brakwater vissen. Bij de verschillende instanties zijn slechts twee soorten bekend die beschermd zijn via de Flora- en faunawet, de brakwatergondel (FF-wettabel 2, ten westen van de Nieuwe Zeesluis) en zwarte gondel (ten oosten van de Nieuwe Sluis, FF-wettabel 2). Tijdens een inventarisatie in 2004 zijn onder meer de volgende soorten naar voren gekomen: brasem, kolblei, pos, snoekbaars, brasem, bot, dikkopje, grote zeenaald, schar, schol, steenbolk, tong en wijting. De overgang tussen brak en zoet is soorten- en biomassa-arm met baars en zwarte grondel als kenmerkende soorten en de bij dit systeem passende macrofauna en waterplanten aanwezig. Deze zijn hier verder niet uitgewerkt. Effecten hierop worden meegenomen in het rapport waterkwaliteit.

(38)

Figuur 3.9 Overgangen tussen brak en zoet in het Noordzeekanaal. Deel A wordt gedomineerd door mariene soorten, deel B is relatief soortenarm en Deel C wordt gekenmerkt door zoetwatersoorten (Rijkswaterstaat Noord-Holland, 2009).

Overige gebieden: naast de beschreven gebieden zijn er ook nog natuurwaarden te vinden binnen de bebouwde kom en in de agrarische gebieden. In deze gebieden komen vooral de algemenere soorten voor. De meest vertegenwoordigde soortgroepen zijn: planten, zoogdieren, vogels en amfibieën en reptielen. Een FF-wettabel 2 soort die is aangetroffen is de rietorchis. Verder van het Noordzeekanaal zijn daarnaast op verschillende plekken de rugstreeppad en andere amfibieën aangetroffen.

Omdat er geen volledige inventarisatie gedaan is, is er geen volledig beeld van welke soorten aanwezig zijn. Dit is ook niet noodzakelijk omdat er alleen op het sluizencomplex werkzaamheden verricht worden. De extra scheepvaart op het kanaal en de bedrijvigheid in de havens leiden niet tot verlies aan leefgebied van soorten. De verwachting is dat er verschillende vleermuizen gebruik maken van het gebied, net als de algemene zoogdieren (konijn, verschillende soorten muizen, mol en wezel). Ook komen er verschillende soorten planten voor, waarvan een deel ook de beschermde status zal hebben.

3.5

Stikstofdepositie

Stikstofdepositie is relevant omdat er een directe relatie is tussen de depositie van stikstof en de groei van planten. Daarbij is de beschikbaarheid van stikstof bepalend voor de concurrentieverhoudingen tussen de plantensoorten. Door een hoge stikstofdepositie neemt de biodiversiteit af. Algemene en concurrentiekrachtige soorten nemen hier de plaats in van meer zeldzame en kwetsbare soorten. In deze paragraaf wordt deze relatie verder toegelicht. Ook is hier vermeld hoe met zwavelcomponenten in de studie is omgegaan.

Verzuring ontstaat als gevolg van verontreiniging van de lucht met de stoffen zwaveldioxide, ammoniak en stikstofoxiden.

Cytaty

Powiązane dokumenty

szarego piasku, z nielicznym materiałem zabytkowym w postaci ceramiki, krzemieni, po- lepy, przepalonych kości oraz drobnych węgli drzewnych.. Na pozostałym obszarze obiekty

jak i w całości, było przesądzone i uporządkowane zgodnie z liczbą, nie mającą początku myślą i rozumem Tego, który stw orzył w szystkie rzeczy; wzór

The title paradox of commodifying the body in the society of consumption and cyborgization refers to a state where market orientation towards making the body more attractive leads

The study goal of psychology is to render a basic orientation to technical university students in psychological sciences with a special emphasis on the common and social

Może też okazać się, że mieści w sobie cały język, kosmos niezliczonych kombinacji literowych i licz- bowych.. Zdaniem Abrahama Abulafii, jednego z najgłębszych myślicieli

These studies are relevant when extending temporal models with the other dimensional concepts of geo-data, also incorporating the syntax for a (fuzzy) time

Odtąd terminu pfilosophus używano na dwa sposoby: odnosił się do staro­ żytnych filozofów albo do tych współczesnych, którzy jako myśliciele przyjmo­ wali metody tych

nia nagrody pisarz mówił m.in.: „Miałem szczęście urodzić się i wychować na Ukra- inie Wschodniej — terytorium, o którym mało wie się nawet w naszym kraju, tery- torium,