•••• _!II: • " ~. ),\;
",
I II II-l III III-l III-2 III-3 III-4 III-5 1II-6 1II-7 IV IV-l IV-2 IV-3 IV-4 IV-5 IV-6 IV-7 V V,... 1 V-2 VI VI-l VI-2 VII I N HOU D INLEIDING SAMENVATTING EN KONKLUSIES Samenvatting ONTWERPPROBLEMATIEK Inleiding Samenhang aspekten
Berekeningen van verhangen Samenstelling filters Diktes van filterlagen
Kontrole op grondmechanische stabiliteit Stroombestendigheid in bouwfasen
Konklusies
UITVOERINGSPROBLEMATIEK
Loskorrelig funderingsbed aan te brengen met de OPSTOVER
Loskorrelig funderingsbed aan te brengen vanaf een op de grond afgesteund
-wandelend platform (STEVIN 80)
Filter verpakt in een mat Vlakken Beschikbare materialen Kontrole mogelijkheden Toleranties PLANNING ..Algeml?ne uitgangspunten Konsekwenties KOSTEN Algemeen
Beschrijving uitgangspunten van de raming KEUZE CRITERIA Blz. 2 4 4 10 10 11 11 13 16 17 18 21 21 34 45 64 70 78 81 82 82 82 84 84 84 86
I INLEIDING
In aansluiting op de notitie "Fundatiebed" (3PROBU-M-78075,
d.d. 781201) volgt de onderhavige nota waarin zowel de
vorde-ringen op ontwerpgebied als op het gebied van de voorbereiding uitvoering worden beschreven.
De bedoeling van de nota is enerzijds om een keuze te kunnen
maken tussen eenilos gestor~filter of een~filter,
anderzijds het hiervoor benodigde werktuig te motiveren.
In hoofdstuk 2 zijn de samenvatting en konklusies weergegeven. Het uit ontwerp oogpunt gepresenteerde filter in hoofdstuk 3 is een volledig filter hetgeen past bij het vigerende
drempel-ontwerp nl. een open korrelskelet vanaf Oosterschelde bodem
tot en met de toplaag van de drempel. Deze samenstelling van
het funderings.:Q_~d:ta.aL.allevrijheid over '''QQöIF ~ keuze v~
~oe te passen materialen in de daa~liggende drempel.
In hoofdstuk 4 wordt de uitvoeringsproblematiek behandeld. Er wordt ingegaan op het aanbrengen van de filterlagen in situ en op het aanbrengen van prefab-filters in de vorm van verpakte filters. De hoofdwerktuigen die besproken worden zijn OPSTOVER, STEVIN 80, en de SUPER DOS I. In dit hoofdstuk worden tevens de beschikbaarheid van de te verwerken materialen alsmede de
kon-trole van het uitgevoerde werk .beschreven.
Na de hoofdstukken 5 en 6, Planning en Kosten, wordt in hoofd-stuk 7 aan de hand van keuze kriteria een waarde oordeel ge-geven.
N.B.
1. De praktijkproeven, die ter onderbouwing van het ontwerp en werkmethoden gepland waren, zijn vanwege de vorst niet uit-gevoerd. Dit waren stortproeven, verdichtingsproeven, stroom-proeven en een ponsproef.
2. Ter elfder ure is een alternatieve werkmethode ingebracht voor het leggen van een mat met een hefeiland en legponton. Deze is vanwege de tijd niet meer in de beoordeling
3. Uit oogpunt van ontwerp is naast het in de werkmethode uitgewerkt vier-lagen systeem, ook een drie-lagen sys-teem mogelijk. Dit laatste is in de matten-oplossing eerder realiseerbaar. Bij de kostenvergelijking wordt een indikatie gegeven wat voor besparing dit geeft in de mat-ten-oplossing.
II
II-l
II-l-l
II-1-2
SAMENVATTING EN KONKLUSIES /
Samenvatting
Ontwerpproblematiek (samenvattingen)
Het ontwerp mondt uit in een tweetal varianten bestaande uit
respektievelijk vier- en drie lagen tussen Oosterscheldezand
en steen 10/60 kg. Laatst genoemd systeem is
ontmengingsge-voeliger dan het eerst genoemde.
De nu in rekening gebrachte cyclische verhangen zijn, in
aan-merking nemende dat nu ook dwarsmomenten en
veiligheidscoëf-ficiënten in rekening worden gebracht, relatief gedaald ten
opzichte van vroeger berekende waarden. Het dunner uitvoeren
van filterlagen werkt verhogend op de verhangen, bij het
grensvlak grondverbetering - grof zand.
De ontworpen filters bieden een redelijke mate van veiligheid tussen de voor de zwaarst belaste pijler berekende kritieke verhangen. Het feit dat de relatie tussen optredend verhang -deformatie bij overschrijding van kritiek verhang - tijdsduur niet bekend is noopt tot hanteren van de absolute eis:
in-dringing moet = 0 zijn. Dit betekent in feite een (onbekende
mate van) overdimensionering. Ook andere faktoren leiden tot deze, ook dan niet te kwantificeren, konklusie.
1
V
•
•
Het dunner uitvoeren van het funderingsbed kan de deformatie .
van pijlers met 15% verhogen.
Het aanbrengen van een loskorrelig filter met de OPSTOVER De OPSTOVER ontgraaft het cunet, brengt de funderingslagen aan, verdicht deze en dekt de funderingslaag af met een mat.
Tevens wordt met dit werktuig de overgangskonstruktie naar
het stortebed gestort.
Het graven van het cunet en het opschonen daarvan gebeurt
II-1-3
Het storten van de funderings-materialen gebeurt via aan het schip afgehangen pijpen die middels een doseer-mechanisme de diverse materialen vanaf zeer beperkte hoogte op de bodem
strooit (zie bijlage IV-1-18) .
Vraagpunten hierbij zijn nog de optredende ontmenging tijdens
het strooiproces en de nauwkeurigheià van de aangebrachte
laagdikte alsmede de ongestoorde procesgang van met name het
materiaal 0,3 - 2 mmo
Het verdichten van de lagen geschiedt middels trilplaten. Ter plaatse van de lassen zal dit in verband met de daar voorko-mende heuvelvorming wellicht problemen geven. Er bestaan te-vens vragen naar de invloed van het verdichten op de kwaliteit
(laagdikte en vermenging) van het funderingsbed.
Het aanbrengen van de mat geschiedt volgens het bekende DOS I
principe.
Het funderingsbed van een pijler wordt opgebouwd uit..drie
evenwijdige, loodrecht op de stroomrichting gesitueerde
stro-ken 'waardoor onder de pijler twee stortnaden ontstaan. Deze
stortnaden voldoen theoretisch aan de ontwerpeisen met betrek-king tot de filterkwaliteit (zie bijlage IV-l-S tlm 14).
Kontrole van laagdikte van de diverse lagen lijkt gezien de
werkmethode slechts met procesbeheersing en eventuele boring
of nog te ontwikkelen roltasters te kunnen gebeuren.
Het aanbrengen van een loskorrelig filter met de STEVIN 80 Het maken van de grondverbetering tot N.A.P. - 38 m kan met de STEVIN 80 in drijvende konditie werkend als dustpanzuiger worden uitgevoerd.
Het maken van de verdichtingssleuven kan met de STEVIN 80 wandelend op zijn poten als cutterzuiger worden uitgevoerd
(bijlage IV-2-1).
-Het aanbrengen van de lagen O,S - 5 mm en 5 - 40 mm in de
overgangskonstruktie geschiedt met het platform in drijvende
konditie (bijlage IV~2-3 tlm 5) •
Tegelijktijdig met het aanbrengen van deze lagen moet het te
bestorten gebied worden opgeschoond. Daartoe is voorzien in
een dustpanzuigmond aan de ladder waarachter zich de
stort-mond (systeem OPSTOVER) bevindt voor het aanbrengen van de
filterlagen. De overlap van de filterlagen wordt gerealiseerd door een normale overlap waarbij aansluiting van de
verschil-lende lagen is verzekerd.
Voorafgaand aan het opschonen en storten zal het cunet grof opgeschoond worden. Deze handeling kan bij de hogere stroom-snelheden tussen de kenteringen worden uitgevoerd.
Het aanbrengen van de filterlagen, het verdichten van dit fun-deringsbed en het aanbrengen van een stabiele toplaag geschiedt
in een procesgang (bijlage IV-2-6 tlm 11).
Daartoe wandelt het platform op zijn poten over het cunet waarbij aan de voorzijde de cunetbodem me~ een dustpan grof wordt opgeschoond en tevens een laag staalslakken wordt
aan-gebracht als tijdelijke bouwfasebescherming. Bij het grof op-schonen wordt rekening gehouden met de berekende pootpenetra-tie van 0,50 m. Deze diepte moet nader worden vastgesteld. Aan de achterzijde van het platform wordt de filterkonstruk-tiebalk door het wandelende platform voortbewogen.
In deze balk worden verschillende filterlagen aangebracht middels een systeem van schroeftransporteurs. Kontrole op de laagdikte gebeurt middels proceskontrole. Nadere uitwerking van dit systeem waarbij grote aandacht besteed moet worden
aan de betrouwbaarheid is noodzakelijk terwijl tevens de
in-breekprocedure moet worden uitgedetailleerd.
De stabiele toplaag bestaat in deze oplossing uit een laag
met zandcementmortel geinjekteerd materiaal 25-45 mmo In
hoeverre dit systeem de vereiste kwaliteit levert behoeft na-dere studie.
II-1-4 Produktie en aanbrengen van filtermatten
Voor het matontwerp bestaan momenteel een drietal varianten, te weten de Enkamat, de Bekaertmat en de Zinkconmat.
Het favoriete ontwerp is de Bekaertmat die bestaat uit een drager van staalkabel terwijl de andere aan bovenzijde ge-vormd worden door een kunststof weefsel, waartussen de fil-terlagen worden aangebracht in door gaas gevormde komparti-menten.
De produktie van de mat zal geschieden in een daartoe op te richten fabriek nabij bouwput Roompot.
De afmetingen van de mat bedragen 200 x 50 m waarbij het
mid-denstuk van 80 m 0,50 m dik is en de overgangskonstruktie
naar de stortebedden 0,25 m.
Na de produktie van de mat wordt deze opgerold op cylinders met een diameter van circa 16 m. Benaderende berekeningen geven aan dat het oprollen van deze matten mogelijk zou zijn zonder al te grote problemen. Nadere studie en proeven ter verifikatie zijn gewenst.
De mat wordt vervolgens drijvend vervoerd naar èf de SUPER
OOS I èf de STEVIN 80.
Deze vaartuigen hebben in dat stadium de volgende taak:
a. grof opschonen funderingsbed en overgangsgebieden (opp.
210 x 60 m)
b. in positie houden drijvende mattenrol
c. beheerst afwikkelen filtermat (200 x 50)
d. eventueel beheerst terugwikkelen mat
e. simultaan met b. fijn opschonen funderingsbed (80 x 50 m) f. na het leggen mat trilverdichten
g. na het trilverdichten profiel opmeten
h. fungeren als transport- en moederschip voor grote duikers-klok of MINIVLA.
Typische knelpunten bij en na de afzinkprocedure zijn nog:
- het verkrijgen van een goede overlap van de matten
- het voorkomen van ontgrondingen langs de rand
- het verkrijgen van een goede aansluiting aan de bodem.
In verband met de totale cyclus is ook de keuze van grote
duikerklok of MINIVLA van belang.
Wat het kontrole aspekt betreft: voor de mat zelf is dit geen
probleem (proces- en eindkontrole tijdens fabrikage).
Aan het leggen van de mat echter zou kontrole van de vlakheid
van het funderingsbed vooraf moeten gaan. Dit is nog
Kontrole-mogelijkheden (samenvatting)
Uitgaande van de twee hoofdwerkwijzen: verpakt en losgestort
filter is nagegaan hoe op een goede wijze het gemaakte werk
kan worden gekontroleerd.
Uitgangspunten waren:
gebruik maken van bestaande, in bedrijf zijnde systemen
- kontroleren als korrektie mogelijkheid er nog is,
bijvoor-beeld een funderingsvlak voordat het volgende wordt gemaakt.
De meetkundige kontroles diepteligging en ligging
(bijvoor-beeld van overlappen) in horizontale zin zijn in het algemeen
met goede nauwkeurigheid mogelijk. Voorwaarde is veelal wel
gebruik maken van geavanceerde technieken eventueel in
kombi-natie met geautomatiseerde gegevens verwerking.
Het in situ achteraf kontroleren van laagdiktes en
samenstel-ling van lagen zal slechts met grote moeite betrouwbaar
mo-gelijk zijn. Daarbij zal van steekproeven door middel van
boringen gebruik moeten worden gemaakt. Mët name bij los
ge-storte filters is dit een belangwekkend gegeven.
Ook voor stijfheids- (verdichtings) kontrole zijn
steekproe-ven de enige uitweg. Dit geldt bij het verpakt filter
even-eens voor de kontrole op een goede aansluiting op de
onder-grond. Zowel bij de SUPER DOS I als de OPSTOVER dient in de
cyclus hier circa 15 uur voor te worden gereserveerd. Bij de
STEVIN 80 kan dit mogelijk wat meer tijdens de kontinue
voort-gang van het werktuig gebeuren. Bij alle werktuigen moet
apparatuur hiervoor in de orde van grootte van de duikerklok
van de Johan V worden geinstalleerd.
Afdoende kontrole op aanzanding is onmogelijk.
Kontrole achteraf in situ van lassen in los gestort filter
is onmogelijk. Of procesbeheersing in deze uitkomst biedt
III
IlI-1
ONTWERPPROBLEMATIEK
Inleiding
Na een verkennende analyse is de toepassing van een
water-dichte laag in het funderingsbed verworpen. Redenen daartoe
waren:
1. Een waterdichte laag werd niet geacht 100% gegarandeerd
waterdicht te kunnen zijn.
2.
om
redenen van voorkomen van beschadigingen zou eenwater-dichte laag moeten worden ingepakt in loskorrelig
materi-aal. De lagen van dit materiaal zouden, om de gevolgen
van eventuele lekkages op te vangen, weer als filter
wor-den opgebouwd. Rond lekkages concentreerden zich echter
de grondwaterstromen, er zouden aanzienlijk grotere
ver-hangen kunnen optreden dan in een open filter.
3. Aanbrengen van waterdichte lagen zou evenwel
uitvoerings-problematiek met zich mee brengen als een open
filterkon-struktie.
-Hetf~d~ri~g~bed ~~rdt ldan-~0~l'lt~Ç;-;penals een open fi-l ter-konstruktie. Het ontwerp van een passende filteropbouw vormt
~an oo~ de rode draad die door het gehele ontwerp heen loopt.
Een op basis van filtereigenschappen gemaakt voorstel dient echter wel te worden getoetst aan alle andere relevante eisen.
Omdat bij het ontwerp samenstelling, aantal en de diktes van de lagen tussen het Oosterscheldezand en de in het ontwerp
voorziene laag steen 10/60 (zie bijlage ) vrij gekozen
konden worden, wordt in dit hoofdstuk met "filter" steeds het
samenstelsel van deze lagen aangeduid. Een tweede reden
daar-toe is dat dit lagenstelsel steeds als één onlosmakelijk
ge-heel moet worden bezien. De verbinding met de bovenliggende
r
lagen wordt middels genoemde laag steen,10/60 elegd. Onder
III-2
III-3
Samenhang van aspekten
Op bijlage 111-2-1 wordt in schema aangegeven hoe de
ver-schillende aspekten in het ontwerp worden ingebracht.
Start-punt is het filterontwerp, waarna de laagdiktes worden
aan-gepast met de door de verschillende .ad hoc werkgroepen
afge-geven uitvoeringstoleranties. Hierdoor ontstaan
filteront-werpen passend bij iedere in studie zijnde
uitvoeringswij-ze. Deze ontwerpen worden vervolgens gekontroleerd op een
aantal aspekten: de uitgangpunten van het oorspronkelijke
filterontwerp, grondmechanische kwaliteit,
stroombestendig-heid in de bouwfase en steunverlenende funktie aan staand
materieel. Iedere kontrole kan aanleiding zijn tot wijziging
van het ontwerp.
Een soortgelijk schema wordt op bijlage 111-2-2 gegeven
voor het filterontwerp. Er is hier sprake van een vereen-voudigd schema omdat de frekwentie van optreden van belas-tingen en een goed onderbouwde relatie deformatie-verhang-duur van de belasting moesten worden weggelaten wegens het ontbreken van laatstgenoemd gegeven. In plaats daarvan wordt gewerkt met bezwijkkriteria die mede met het oog op de fre-kwentie van voorkomen van de maatgevende belasting, werden gekozen. Deze werkwijze leidt wel tot stellen van eisen die "aan de veilige kant".mogen worden genoemd.
Berekeningen van verhangen
Met behulp van SPONS zijn cyclische verhangen berekend voor een door langsbelasting zwaarst belaste Roompot 17 pijler.
De gebruikte materiaalkonstanten zijn t.O.V. het Eindrapport Drempelontwerp aangepast naar aanleiding van later beschik-baar gekomen gegevens.
De belangrijkste aanpassingen zijn:
- doorlatendheid zeegrind van 5.10-4 naar 2.10-3 mis.
-4 -4
- doorlatendheid grof zand van 1.10 naar 5.10 mis.
- doorlatendheid grondverbetering (schoon fijn zand, silt 3%)
-5 -4
- stijfheid zeegrind faktor 4 groter.
De berekeningen zijn uitgevoerd met een zeegrind samenstel-ling volgens Füller. Voor minder gegradeerd zeegrind zal de stijfheid lager worden en de doorlatendheid groter. On-derzoek hiernaar wordt uitgevoerd, evenals SPONS-berekening. Verwacht wordt dat de verhangen wat zullen toenemen. Naar verwachting zullen deze verhangen echter binnen de boven-grenzen uit onderstaande tabel blijven, gezien de grote
daar-in gehanteerde onzekerheids.faktor 1,33.__
Het vermoeden bestaat dat de grootste cyclische verhangen (op de grenslaag grof zand - schoon fijn zand) het sterkst door de materiaaleigenschappen van het schone' fijne zand
(grondverbetering) worden bepaald. Dat betekent dat het silt-gehalte in dit materiaal belangrijke invloed heeft op alle cyclische verhangen ( minder silt + grotere k + kleinere
ver-hangen) .
Bovengrenzen cyclische verhangen aan Oosterseheldezijde van de zwaarst belaste pijler per groep (funderingsbed 1 m zee-grind Füller + 1 m grof zand + 6 m grondverbetering)
groep a b c d e f
aantal pijlers 17 4 6 6 19 14
uitvullaag - zeegrind 55 60 55 45 40 30
zeegrind - grof zand 85 90 80 165 55 50
grof zand - schoon fijn
zand 215 220 200 165 140 120
schoon fijn zand - fijn
zand 55 60 55 45 40 30
-Gerekend is met de volgende faktoren: a. diskretisatiefaktor SPONS 1,15
b. invloed dwarsbelasting (1 + 2 :~ ) c. invloed materiaalkonstanten 1,5
d. in verband met op dit moment te geringe kennis betreffende
III-4
Voor de berekeningen is uitgegaan van de midden Roompot.
In de andere sluitgaten zijn naar verwachting de
siltge-haltes niet veel groter dan de gehanteerde 3%. Dit moet nog nader onderbouwd worden. Deze eis kan mogelijk bij ver-dere nuancering van de berekeningen over de sluitgaten plaatselijk minder zwaar worden gesteld.
De invloed van de verhangen strekt zich in horizontale richting niet ver uit. Op 5 à 10 m buiten de zanden van de pijler en 5 m binnen de rand van de pijler zijn de verhangen al meer dan gehalveerd. Daarom konden de afmetingen van de
funderingsvlakken op,70 x,40 m 'worden vastgesteld.
Voor een funderingsbed onder_Roompot 17 met .dunneré ,lag.en:
0,25 m zeegrind en 0,25 m grof zand zijn eveneens verhangen berekend. Onderstaande tabel geeft deze in vergelijking met de waarden van groep a uit voorgaande tabel, waarbij zowel verhangen aan Oosterseheldezijde als aan Noordzeezijde zijn genoteerd:
grenslaag NZ OS NZ OS grenslaag
uitvullaag - zee- 65 --_SS
90
_
_70 uitvullaag -zee-grind (1 m) r -. grind (0,25 m)
zeegrind - grof ~10 85 130 105 zeegrind - grof
zand (1 m) zand (1 m)
grof zand - schoon ~60 215 440 340 grof zand - schoon
fijn zand fijn zand
schoon fijn zand - 50 55 25 37 schoon fijn zand
-fijn zand fijn zand
Dunnere lagen blijken dus een verhogende tendens op berekende verhangen uit te oefenen.
Samenstelling filters 1. Algemeen
Wordt een grensvlak tussen twee lagen, bestaande uit rela-tief steil gegradeerde materialen, beschouwd, dan zullen
bij overschrijding van een bepaalde waarde van het ver-hang korrels van het basismateriaal de ruimtes tussen de korrels van het filtermateriaal indringen. Dit leidt tot zettingen en bij doorgaand transport kan bezwijken van het grensvlak worden ingeleid.
Bestaat de filterlaag uit een flauw gegradeerd materiaal, dan kan bezwijken van het grensvlak tevens worden inge-leid bij verlies van interne stabiliteit van het filter-materiaal. In dat geval verdwijnt namelijk de fijne frak-tie van het filtermateriaal, waardoor de filterwerking nabij het grensvlak nadelig kan worden beinvloed.
2. Filteropbouw
Een filter wordt als stabiel gedefinieerd, als deeltjes van de ene laag niet in de andere doordringen.
In de literatuur zijn een aantal ontwerpkriteria voor filterstabiliteit bekend, waarin eisen worden gesteld aan de verhoudingen van bepaalde punten van de zeefkromme van het basis- en het filtermateriaal. Tevens worden eisen gesteld aan de absolute afmetingen van de korrels en
(sporadisch) eisen aan de gradatie van het filtermateri-aal. Opgemerkt dient te worden, dat de kriteria voorname-lijk gebaseerd zijn op stationaire filterproeven. Naast deze literatuur studie zijn een groot aantal cyclische filterproeven uitgevoerd en zijn de resultaten van eerder verricht onderzoek nader geëvalueerd. De gevonden waarden van het kritieke verhang zijn aan de lage kant, omdat: 1. Het kritieke verhang gedefinieerd is als het verhang,
waarbij nog juist geen indringing van basismateriaal in filtermateriaal optreedt.
2. In vrijwel alle proeven is gewerkt met onverdichte
ma-terialen.
3. De korrelspanningen in de filterproeven orde tien maal zo laag zijn als in het prototype.
4. De ingestelde amplitude van het verhang gedurende een duur van een half uur konstant is gehouden, terwijl bij
-4
een konstante overschrijdingskans (2,5 x 10 jaar) het
indien een groter aantal belastingen (golven) wordt beschouwd.
OVerigens dient opgemerkt te worden, dat de gehanteerde methode om het kritieke verhang te bepalen niet erg nauw-keurig is.
De effekten kunnen slechts door middel van nader onderzoek nader worden gekwantificeerd. Met behulp van de beschik-bare kennis is een schatting gemaakt van de samenstelling van de filtermaterialen tussen het holoceen en de laag bestaande uit 10/60 kg. Hierbij is de gradatie van de
meng-sels zo beperkt mogelijk gehouden in verband met uitvoe~
ringstechnische problemen en onzekerheden ten aanzien van de interne stabiliteit. Ten aanzien van dit laatste kan worden opgemerkt, dat er discrepantie bestaat tussen de gegevens uit de literatuur en de uitkomsten van proeven. Afgezien van de spreiding in de interne stabiliteit van gegradeerde mengsels verzekerd is bij grotere gradaties dan volgend uit de literatuur. Deze di~crepantie is nog niet afdoende verklaard, maar de gekozen gradaties, zowel het drie-lagen als het vier-lagen systeem zijn zodanig, dat er geen problemen ten aanzien van de interne stabili-teit zijn te verwachten.
Er zijn twee gevallen beschouwd, namelijk een drie-lagen funderingsbed en een vier-lagen funderingsbed. De bijbe-horende zeefkrommes (alsmede voor de overgangskonstruktie) zijn weergegeven op bijlage 111-4-1 t/m 111-4-3.
De juistheid van deze opbouw dient evenwel nog nader ge-toetst te worden.
Aspekten hierbij zijn: - het bezwijkgedrag
- het effekt van de te lage korrelspanning - toelaatbare afwijkingen
II1-5 ~ikte van filterlagen.
De bepaling van de diktes van opeenvolgende filterlagen vindt plaats op basis van enkele aspekten. Dit zijn:
a. Eisen op basis van filterwerking. Hiervoor is 5 x D50 ge-nomen, uitgezonderd de bovenste filterlaag waar met 3 x D50 is volstaan gezien de kleinere optredende verhangen.
b. Eisen op basis van te verwerken zettingsverschillen.
Deze worden alleen in de funderingsvakken meegeteld. Hier-voor is 10 cm in de bovenste laag aangenomen en 5 cm in de onderliggende lagen.
c. Maattoleranties die voortvloeien uit de verschillende in studie zijnde uitvoeringswijze.
Op basis van ad a en b kunnen, inklusief een kleine afronding "blijvende diktes" worden bepaald die de basis vormen voor de gedachtevorming rond uitvoeringswijze. De afronding is mede met het oog op risiko voor ontmenging, aanzanding en uitspoelen tij-dens aanbrengen vastgesteld. Daarom is voor fijnere materia~en de afronding relatief groter en voor losgestort filter in abso-lute zin groter dan voor verpakt.
Op bijlage 111-5.1a en b wordt een overzicht gegeven van blijvende, gemiddelde, minimale en maximale diktes. Opgemerkt wordt dat de nu opgegeven blijvende diktes in het algemeen iets lager zijn dan die welke de kennis vormde van de uitvoeringswerkgroep. Dit
I
leidt niet tot maatgevende verschillen.
De bijlagen 111-5.2 tlm 7 geven doorsnede van de 3 dikte syste-:.;_
III-6.1 ~ntrole op grondmechanische stabiliteit.
De grondmechanische stabiliteit is in een bouw- en eindfase voldoende bij toepassing van dunne funderingslagen. Het maakt daarbij niet uit of ergens in de fundering sprake is van dicht slibbing of dat er een waterdicht vlies aanwezig is. De zet-tingen worden echter naar schatting 15% groter.
Naar verwachting zal meer ,uniform materiaal geen wijziging geven
in stabiliteit.
Aan de funderingsmat moet de eis gesteld worden dat de karakte-ristieke wrijvingscoëfficiënt minimaal 0,56 moet.
111-6.2' Stroombestendigheid in bouwfasen.
Naast de filterwerking van de diverse materialen dient tevens de stroombestendigheid in de diverse bouwfasen beschouwd te worden. Daarbij dient onderscheid gemaakt in situ~tie met ongestoorte
aanstroming (a) en situaties met aanstroming rondom een konstruk~
tie (b).
ad a. Voor deze situatie kan de kritieke aanstroomshelheid u o,kr
worden berekend. Bij overschrijding van u k zal
trans-0,r
port van materiaal optreden, waarbij bij fijne materialen (bijv. grof zand 0,3 - 2 mm) duinvorming kan optreden. Oriënterende berekeningen hebben evenwel aangetoond dat voor de vorming van duinen met een hoogte van ca. 2 menige weken nodig zijn.
Konklusie: De materialen tot en met 2 - 8 mm dienen of te worden afgedekt of met overhoogte te worden aangebracht.
ad b. In het geval van stroomblokkerende konstrukties treden _
lokale versnellingen en vertragingen op, waardoor lokaal een drie dimensionaal stroombeeld ontstaat en de kritieke aanstroomsnelheid gereduceerd wordt. De mate van reduktie
III-7
en het uitschuringsproces bij overschrijding van de kritieke snelheid kunnen in het algemeen slechts met behulp van modelonderzoek worden vastgesteld.
Momenteel wordt in het WL onderzoek verricht voor een vijftal konstrukties, te weten:
- Zuigmond - Stortpijp - Dustpan - Mat - VLAMAT
De eerste resultaten wijzen op een reduktie van de kritieke
aan-stroomsnelheid van 1,5 à 2 voor de eerste drie konstrukties, een
reduktie van 4 à 5 voor de mat en een reduktie van ca. 3 voor de
VLAMAT.
Nader onderzoek wordt verricht naar het verloop van de tijd-ontgrondingslijnen, met name het begin van ontgronden is van be-lang in het geval van verhalende konstrukties.
De voorlopige indruk is, dat de benodigde _tijd voor het bereiken
van een ontgrondingsdiepte van 0,5 m in een_aantal gevallen kort •
is.
(II-4) Konklusies_
1. Er zijn in de funderingsvlakken (70 x 40 m) twee systemen
van filteropbouw tussen Oosterscheldezand en steenlaag 10/60 ontworpen: een drie- en een vier-lagen systeem. Direkt onder de pijlers vervalt daarvan de bovenste laag. Het drie-lagen systeem zal vermoedelijk alleen als funderingsmat voldoende
betrouwbaar kunnen worden uitgevoerd.
2. In de overgangskonstrukties naar de stortebedden wordt het drie~lagen systeem doorgetrokken en sluit op het vier-lagen systeem een drie-laagsfilter aan.
3. De nu in rekening gebrachte cyclische verhangen zijn, als in aanmerking wordt genomen dat nu ook dwarsmomenten en onzeker-heidscoëfficiënten in rekening worden gebracht, relatief
kleiner dan tot nu toe werd gedaan, zij liggen ruim bene-den de kritische verhangen. Deze ontwikkeling steunt mede
op het werk van de Werkgroep Drempelonderzoek (DRON) die
op 1 februari a.s. rapporteert.
4. Bij de ontworpen filters dient te worden opgemerkt dat:
a. de als maatgevend golfmoment gekozen randvoozwaarde-.
vermoedelijk met een gEtere -fr~!!tie van voorkomen (dus lager) worden gekozen
'---~
--
~
b. de uitkomsten van berekeningen van verhangen misschien
~
-
---
--nog te hoog zijn~ ----..
_______.
c. er gedreven door de tijd niet genuanceerd naar belasting-groepen van pijlers kon worden ontworpen waar slechts met
\7
d. de relatie deformatie-duur van de belasting-verhang onbe-kend en daarom de (zware} eis: "indringing in bovenli~en-de lagen moet
=
0 zijn" moet wo]:"den..geste~e.~p-roeven ter bep~ling van kritische~erhangen met vrijwel onverdichte materialen is gewerkt.
f. de korrelspanningen in de filterproeven te laag zijn ten
.
Y-l.o
opzichte van de situatie in het prototype.
Deze opmerkingen geven tendenzen, verwachtingen, maar geen zekerheden. Daarom moet een ontwerp worden gemaakt dat, zodra meer kennis op deze terreinen is vergaard, naar alle waar-schijnlijkheid als zijnde overgedimensioneerd zal worden be-titeld.
5. Door het toepassen van dunnere funderingsbedlagen kunnen de deformaties met max. 1,5% toenemen. Of dit is toegestaan is niet zeker.
6. Kontrole van het nieuw ontworpen fundatiebed op grondmecha-nische stabiliteit levert geen problemen op.
7. Uit oogpunt van stroombestendigheid in de bouwfase moet materiaal kleiner dan de fraktie 8-40 mm steeds worden afgedekt bij ongestoorde stroom. In gestoorde situaties kan een grovere afdeklaag nodig zijn.
8. De uitvoering van het funderingsbed als verpakt filter, respektievelijk los gestort met STEVIN 80 of OPSTOVER geeft in deze volgorde een toename van laagdiktes te zien.
Omdat dunnere.lagen verhogend op de verhangen blijken te
werken, zijn dan de marges tussen kritiek- en optredend verhang (hoewel voldoende) kleiner dan bij dikkere (los
ge-storte) lagen. Afgezien van alle andere faktoren bieden de los gestorte oplossingen uit dien hoofde dus wat extra vei-ligheid.
·IV U ITVOERINGSPROBLEMAT lEK
Ten behoeve van het aanbrengen van het funderingsbed zijn in
de achter ons liggende periode vele oplossingen bestudeerd,
waar-bij twee hoofdprincipes zijn te onderscheiden
- aanbrengen van loskorrelig materiaal;
aanbrengen van de filterlagen verpakt in een mat.
De uitwerking van deze hoofdprincipes leidt tot vele
variant-oplossingen. Hierbij is sprake van hetzij nieuw te ontwikkelen
en te bouwen materieel, hetgeen voor de loskorrelige oplossing
resulteert in de OPSTOVER en voor de matoplossing in de SUPER
DOS I, hetzij aanpassing van bestaand materieel waarbij voor
beide oplossingen gedacht wordt aan het (wandelende)
semisubmer-sible cuttereiland STEVIN 80.
In schemavorm betekent dit:
OPSTOVER loskorrelig ~
STEVIN 80
mat<:::::::::
SUPER DOS I
Hierna worden in de hoofdstukken IV_I. tlm IV.3. de verschillende
systemen weergegeven. Apart wordt in hoofdstuk IV.4. de
vlak-problematiek beschreven. Daarna in hoofdstuk IV.5. de
proble-matiek rond de beschikbaarheid in materialen worden aangegeven.
Ih hoofdstuk
IV
15. zullen controle aspecten + tolerantieswor-den besproken~
IV-l. Loskorrelig funderingsbed aan te brengen met de OPSTOVER.
I
In dit hoofdstuk wordt het systeem beschreven dat uitgaat van
het aanbrengen van de verschillende filterlagen in
loskor-relige vorm vanaf een drijvend werktuig.
De verschillende handelingen die in de dam-as moeten geschie-den voordat het funderingsbed gereed is, zijn bij dit systeem:
a. maken + aanvullen grondverbetering
b. maken verdichtingssleuf c. verdichten ondergrond
ei. maken cunet
e. aanbrengen grof zand
f. aanbrengen materiaal 2-8 mm en 8-40 mm
g. verdichten funderingsbed
h. aanbrengen postzegel
i. aanbrengen materiaal 40-120 mm tussen de postzegels j. vlakken funderingsbed
Daarnaast moeten in de overgangskonstruktie naar de
storte-bedden uitgevoerd worden:
k. aanbrengen materiaal 0,5-5 mm en 5-40 mm 1. aanbrengen materiaal 40-120 mm
Voor het uitvoeren van dit complex van handelingen zijn binnen
het OPSTOVER-systeem verschillende kombinatiemogelijkheden
voorhanden die hieronder in schemavorm worden weergegeven.
-In dit schema wordt tevens een hoofdspoor aangegeven dat (in
·rv.1.1.)verder besproken wordt. Eerst zal hieronder de keuze van dit hoofdspoor verduidelijkt worden en zal een korte be-schrijving gegeven worden.
USTOG MYTILUS DUIKERKLO j a.b.d.e. c VLA posttegel f KIL postzegel a
Het aanbrengen van de verschillende fijnkorrelige materialen (e,f,h,) dient in verband met de stabiliteit van het materi-aal en om opschoonhandelingen en daarmede extra overhoogte te voorkomen simultaan te geschieden vanaf één werktuig.
Voor de laag grof zand is nog overwogen deze met overhoogte aan te brengen en tijdelijk af te dekken met zeegrind vóór het verdichten van de ondergrond (DUSTOG). Deze oplossing was aan-trekkelijk in verband met onzekerheden rond het oppervlakte
~erdichten van deze laag, toen nog sprake was van een ver-eiste dikke laag grof zand (1 à 2 m), maar gezien de huidige vereiste dikte van circa 15 cm is deze variant niet in het hoofdspoor opgenomen.
In verband met de kans op inzanding van materiaal 8-40 mm is vereist dat het filterbed onmiddelijk na aanbrengen wordt verdicht.
Bovenstaande houdt in dat een kombinatie van handelingen
O~scho-nen, STorten (e,f) en VERdichten (g) leidt tot de OPSTOVER.
Het maken van het cunet (d) moet gezien de verwachte aanzanding bij voorkeur met de OPSTOVER gebeuren, hetgeen qua kapaciteit mogelijk is. Het vlakken van het funderingsbed kan hetzij voor-afgaan aan het aanbrengen van de stabiele toplaag hetzij ge-schieden na het aanbrengen van deze toplaag.
Bij de eerste oplossing wordt uitgegaan van een werktuig op poten dat het met overhoogte aangebrachte materiaal 8-40 mm vlakt met behulp van schroeven en onmiddellijk daarna afgedekt met een stabiele toplaag bestaande uit de postzegelmat van
200 kgf/m2 of de posttegel (laag gekit materiaal 8-40 mm)
(VLA-MAT) •
De tweede oplossing gaat uit van het aanbrengen van de post-zegelmat met de OPSTOVER en het daarna vlakken ter plaatse van de toekomstige positie van de pijlerbillen met behulp van twee contra-billen van beton.
Hierbij kan gedacht worden aan de grote duikerklok of een
vlak-frame onder water (mini VLA) (met of zonder duikers).
Hoofdzakelijk in verband met de kosten van de VLAMAT wordt als hoofdspoor aangehouden het aanbrengen van de mat met de OPSTO-VER en het daarna vlakken met behulp van de mini VLA.
Aangezien de overgangskonstruktie van het stortebed behoudens het verdichten veel overeenkomst vertoont met het funderingsbed, ligt het voor de hand ook hier de lagen 0,5-5 mm en 5-40 mm aan te brengen met de OPSTOVER.
Het materiaal 40-160 mm zal zowel tussen de postzegels als
in de overgangskónstruktie aangebracht worden met steenstorters. In hoeverre de vereiste nauwkeurigheid met name tussen de
pij-.lers kan worden bereikt is de vraag.
~ planningtechnische redenen is het onmogelijk om de OPSTO-YER te gebruiken voor zowel het maken van de
grondverbe-tering als het maken van de verdichtingssleuf.
Voor de eerste handeling zal hetzij een tot dustpanzuiger om-gebouwde profiel- of cutterzuiger ingezet moeten worden het-zij de baggermolen Kil.
Het maken van de verdichtingssleuven kan geschieden met een cutterzuiger.
De door de OPSTOVER te verrichten handelingen staan hiermee vast. In het hierna volgende hoofdstuk zàl de werkmethode, en de werktuigbouwkundige realisering nader worden uiteengezet.
IV-1.1. Beschrijving OPSTOVER.
».
IV-l.l.l. Beschrijving deelhandelingen.
- Cunet op diepte brengen.
Voordat begonnen wordt met het aanbrengen van de filterlagen dient het cunet op juiste diepte te worden gebracht.
Daar, waar sprake is van een diepe ingraving (nabij de oe-vers) kan dit niet geschieden gelijktijdig met het aan-brengen van de filterlagen uit kapaciteits-, mors- en na-bres overwegingen.
Het vooraf grof op diepte brengen zal geschieden met dust-panzuigmonden, indien bij deze bewerking circa 1 à 1,5 m. materiaal wordt achtergelaten, die verwijderd wordt tijdens het fijn opschonen, geldt voor deze handeling geen stroom-snelheidsbegrenzing.
- Cunet fijn opschonen.
Het fijn opschonen van het cunet zal geschieden met dezelf-de bovengenoemdezelf-de dustpanzuigmondezelf-den. Gezien dezelf-de geringe bres-hoogte en het fenomeen dat een dustpan niet onder de kop zuigt wordt hiermede een profiel opgeleverd waarin de voor-komende onregelmatigheid wordt bepaald door scheepsbeweging en meet- en regel-onnauwkeurigheden. De voor deze handeling
geldende stroomsnelheidsbegrenzing wordt vooralsnog
aan-gehouden op + of - 0,5 m/sec. (zie Iv.1.1.5.).
- Storten van de filtermaterialen.
Het storten van de filtermaterialen zal dienen te geschie-den door middel van pijpen, die reiken tot op of kort boven de bodem gezien de geringe korrelafmetingen van de materi-alen en de vereiste nauwkeurigheden.
Wanneer wordt uitgegaan van stortmondendie-rusten op de
bodem veroorzaken de sterk-wisselende wrijvingskrachten een instabiel stortproces. Dit kan worden tegengegaan door in additionele ankerpunten in de nabijheid van het stort-gebied te voorzien teneinde de benodigde horizontale krach-ten te leveren om een konstante voortgangssnelheid te be-werkstelligen.
Een andere methode is om de stortmonden kort boven de bo-dem te beeindigen en via een doseermechanisme het materiaal te strooien. Hiermede wordt evenwel een zekere valafstand door het water geintroduceerd. Vooralsnog wordt er echter van uitgegaan dat de hierbij eventueel Qptredende menging enerzijds niet groter is dan de ontmenging die ont-staat tijdens transport en overslag en anderzijds er wei-nig aanleiding is tot ontmenging gezien de steilheid van de zeefkromme van de te storten materialen.
Stortproeven in de stroomgoot te Lith zullen bovenstaande nader moeten onderbouwen. Voorlopig wordt uitgegaan van
strooiend storten.
Voor het strooien van het materiaal 0,3-2 mm bestaan er twijfels ten aanzien van de regelmatigheid van dit
pro-I
ces in den natte.
Daarom wordt er voorlopig van uitgegaan dat dit proces tot en met het verlaten van de doseeropening in den droge moet geschieden.
De boven-ste filterlaag (materiaal 40-160 mm) kan gezien de grofheid met steenstorters worden aangebracht.
- Verdichten.
de invloed van verdichten op de aan te brengen laagdikte. Verdichten met behulp van trilwalsen behoort in de
opti-maliseringsfase tot een mogelijk alternatief.
- Opschonen losgestort filter.
Het opschonen van het filterbed, voorafgaande aan het leg-gen van de mat geschiedt eveneens middels
dustpanzuigmon-den, die de overhoogte 8-40 mm + de eventuele aanzanding
verwijderen.
- Leggen van de mat.
Het leggen van de mat geschiedt overeenkomstig de metho-de van het leggen van metho-de huidige blokkenmatten met metho-de DOS I. De randen van de mat dienen na het leggen te worden
afge-stort met materiaal 40-120 mmo
IV-1.1.2. Werkvolgorde en stortpatroon.
Omdat zoals vermeldt in :IV-l de filterlagen simultaan dienen
te worden aangebracht en verdicht,wordt er voorlopig van af gezien het gehele funderingsbed van één pijler in één ken-tering aan te brengen/aangezien het aanbrengen van circa
10.500 ton materiaal (waarvan circa 5.500 ton in 1~ uur) en het verdichten van circa 3.000 m2 binnen 4 à 5 uur niet rea-listisch, maar tegen extra kosten wel haalbaar, lijkt. Ten behoeve van de vergelijking wordt 'vandéze ,op.lossing..wêl.
een kostenschattinq gegeven, ë!_angezieneen andere methode,een oplossing van de lasprobLemat.,iekbehoeft , hetgeen overigens wordt aangegeven irirv:::'·1.1.5.Om het áantal stortnaden onder de pijler en
het daarmede gepaard gaande materiaalverlies te beperken is er voor gekozen om het funderingsbed ia 3 stortingen, evenwijdig aan de cunet-as aan te brengen. (hetgeen betekent circa 4.500 ton per stortvak, waarvan circa 2.250 ton in
1~ uur)
De overgangsgebieden naar de stortebedden zullen op dezelfde wijze echter loodrecht op de cunet-as worden aangebracht.
afge-zonken.
Voor het stortpa~oon wo~dt verwezen naar bijlage IV-l-l.
rY-l.1.3. Laagdikten.
Voor de ~ilteropbouw wOrdt blijvend vereist een laagdikte
van het grove zand van 15 cm, van het kif van 15 cm en van
het grind van 30 cm.
Wanneer doseersnelheid van de stortmonden en
verhaalsnel-heid van het schip goed op elkaar zijn afgestemd zal de
filterlaag dezelfde oneffenheid vertonen als de er onder
lig-gende bodem.
Voor de OPSTOVER wordt voorlopig uitgegaan van minimum
laag-dikte van respektievelijk 25 cm, 25 cm en 40 cm in verband
met uitvoerings-onzekerheden.
Aangezien de bovenste filterlaag voor het leggen van de mat
moet worden opgeschoond dient deze laag met overhoogte te
wor-den aangebracht.
Rekeninghoudend met onnauwkeurigheden ten gevolge van het
opschonen zowel van de Oosterscheldebodem-als de bovenste
fil~erlaag van + of - 20 cm (meetonnauwkeurigheden en
scheepsbewegingen IV-l.1.6.) dient de bovenste laag in een
dikte van 1.20 te worden aangebracht (zie bijlage IV-1-2).
IV-l.1.4. Cyclus en hoeveelheden.
Per stortvak dient in de as circa 700 ton materiaal 0,3-2 mm, 950 ton materiaal 2-8 mm en 2.750 ton materiaal 8-40 mm te worden gestort, waarvan circa 2.250 ton binnen stroomsnel-heden van 0,5 m/sec, waarvoor bij de L.W.K. 1~ uur beschik-baar is.
Het storten van het overige materiaal alsmede het verdichten
kan in de daaropvolgende 3 à 3~ uur geschieden.
Bij een overslagkapaciteit van circa 700 ton/uur kan de vol-gende L.W.K. weer worden benut.
De overgangskonstruktie vraagt circa 1.700 ton materiaal per stortvak te storten binnen stroomsnelheden van 0,5 m/sec. Bij een overslagkapaciteit van circa 500 ton/uur kan de volgende kentering weer worden benut.
Voor inpassing in getijde kromme zie bijlage IV-1-3.
Aangezien ook voor het leggen van de mat en voor het af~
storten van het tussen de pijlers één kentering noodzakelijk
is leidt een en ander bij een bedrijfscoëfficiënt van 0,7
tot een produktie van 0,8 vak per week, hetgeen een
uitvoe-ringsduur van 90 weken inhoudt bij 72 vakken, uitgaande van
een werkweek -van 92 uur.
Voor het maken van het cunet dient 3 maanden extra te worden
gereserveerd aangezien het werken tussen de kenteringen niet mogelijk is gezien de dan plaatsvindende overslag-aktivi-teiten.
Wanneer deze extra 3 maanden om planningsredenen
onaanvaard-baar zijn bestaat de mogelijkheid om de specie middels een drijvende leiding naar een bakken laadstation te persen, waardoor ~n_pri~c~p~ tegelijkertijd kan worden gebaggerd
en overgeslagen.
Echter,tussen de twee lagen materiaal 8-40, hetgeen circa
3 uur aan aanzanding bloot staat, kan van geringe
aan-zanding sprake zijn.
Derhalve wordt de totale uitvoeringsduur geschat op 102
we-ken zijnde 27 kalendermaanden.
IV-l.l.S. Kwaliteit van de lagen. - Zandinsluitingen.
Bij een ongestoord verlopend proces zal er gezien het min of meer gelijktijdig aanbrengen van de diverse lagen van zandinsluiting geen sprake kunnen zijn.
- Ontmenging.
De ontmenging die eventueel optreedt tijdens transport,
.overslag en verwerken zal nader moeten worden vastgesteld en op toelaatbaarheid worden getoetst.
- Laagdikte.
De laagdikte zal gezien de wijze van uitvoeren bij een on-gestoord proces voldoende gegarandeerd zijn.
IV-1. 1. 6.
- Bouwfase-stabiliteit.
De aangenomen bouwfasestabiliteit van 0,5 m/sec voor
ma-teriaal 3,3-2 mm, 0,9 m/sec voor mama-teriaal 2-8 mm en 1,9 m/sec voor materiaal 8-40 mm, die bepaald is voor
dustpankop-pen, gemodificeerde pijpen en kubels zal voor de OPSTOVER nader moeten worden gekontroleerd.
Indien de dan gevonden waarden onaanvaardbaar laag zouden zijn, kan een afdichting van de stortbalk worden overwogen. Tevens zal dit gewenst zijn wanneer het zand ten gevolge van de stroming onevenredig ver zijdelings wordt
vertranspor-teert. Konstruktief lijkt deze afdichting overigens
ge-kompliceerd.
- Stortnaden.
Aangezien het niveau van de bovenste filterlaag bepaald wordt door het opschonen kan in het gebied onder de pijler de stortnaad niet middels een gebruikelijke overlap worden gerealiseerd (zie bijlage IV-1-4).
Tussen de pijlers is dit wel mogelijk.
De kwaliteit van de stortnaad onder de pijler zal dan ook gevonden moeten worden door ter plaatse van de naad
enigszins dieper op te schonen en aldus een dikkere
filter-laag aan te brengen (zie bijlage IV-1-s t/m 14) •
Op deze bijlage wordt aangetoond dat zowel bij gemiddelde stand van de opschoonkop alsmede bij de maximale afwijkin-gen zowel in vertikale als in horizontale zin een goede aansluiting van de diverse filterlagen kan worden
gereali-seerd. Lokaal enig grofkorrelig materiaal (8-40 mm) onder
het volledige filter wordt hierbij niet voorkomen, maar is vanuit ontwerp oogpunt toelaatbaar. De bij deze metho-de optremetho-denmetho-de "heuvels" kunnen wellicht het verdichten bemoeilijken.
De aansluiting overgangskonstruktie - filterbed kan over-eenkomstig de stortnaad tussen de pijlers worden verkregen.
De meetfouten in vertikale zin kunnen beperkt worden tot + of - 6 cm. Tezamen met de globaal geraamde
scheepsbewe-ging van + of - 15 cm (zie tabel) levert dit een
onnauw-keurigheid van + of - 20 cm, waarmee hiervóór ook gerekend
is.
Een horizontale plaatsbepaling van + of - 15 cm van de
zuig-mond en stortunit lijkt realiseerbaar.
Rekeninghoudend met de bewegingen in het systeem lijkt een
onnauwkeurigheid in het horizontale vlak van
+
of - 0,5 mredelijk.
IV-l.l.7. Kontrole mogelijkheden.
De kontrole of het filterbed in goede samenstelling en mini-male dikte aanwezig is kan bij kontrole achteraf slechts
steek-proefsgewijs geschieden, bijvoorbeeld door middel van
bo-ringen.
Tevens zal hierbij de kwaliteit van het bed enigszins worden aangetast.
De kontrole van de dikte van elke laag tijdens de uitvoering
kan gezien de snelheid waarmee de handelingen elkaar
opvolg-en in stromopvolg-end opvolg-en turbulopvolg-ent water noch visueel noch akoes-tisch geschieden.
Eén, zij het voorlopig nog theoretische, mogelijkheid lijkt,
iedere handeling vooraf te doen gaan en te volgen door een
mechanisch instrument bijvoorbeeld een "roltaster".
Een andere mogelijkheid is kontrole middels procesbeheersing.
De kontrole op verdichtingsgraad middels sonderingen en
plaat-drukproeven vereist circa 15 uur per pijlervak. Gewenst is deze kontrole te doen voor het aanbrengen van de
funderings-mat. OVerigens kan deze kontrole slechts vanaf de OPSTOVER
geschieden, wanneer van een langere werkweek dan 92 uur wordt uitgegaan.
IV-l.l.8. Herstelmogelijkheden.
Wanneer ten gevolge van een storing of anderzijds het stor-ten tijdens een stortvak moet worden onderbroken, dient het reeds gestorte gedeelte volledig te worden opgeruimd omdat
overlappende stortnaden onder de pijler niet toelaatbaar zijn
In het naast gelegen vak dient verder dan oorspronkelijk te
worden ingebroken gezien eventueel voorkomende aanzanding
tijdens de reparatie-periode (zie bijlage IV-l+15).
Hiermede dient in de dimensionering van de stortmond te worden rekening gehouden. Tevens dient de dimensionering van de te maken inlassing ter plaatse van de stortnaad hierop te zijn afgestemd.
Eventuele ontgronding die voorlopig geschat wordt op enige decimeters zal een laagdikte vergroting vereisen (zie bij-lage IV-1-15).
IV-l.l.9. De postzegelmat.
De postzegelmat bestaat uit bl6kkenmat met afmetingen 37 x 62 m 2
en een gewicht van 200 kg/m aan de randen of verzwaard tot 2
300 kg/m of later afgestort met steen. Om ter plaatse van de grindworst een goede aansluiting te verkrijgen worden daar de voegen tussen de blokken uitgevuld met een elastisch voegmiddel. Als variant kan ook gedacht worden aan soort mat.
IV-l.1.l0. Planningsaspekten.
Voor planningsaspekten en inpassing in overall-plan wordt verwezen naar hoofdstuk
IV-l.l.l1. Beschrijving OPSTOVER werktuig.
Uitgewerkt is een drijvend OPSTOVER werktuig, waarin de hiervoor genoemde funkties geïntegreerd zijn. Het werktuig werkt strooksgewijs: effektieve strookbreedte 25 m
-OPSTOVER 25 •.
Het werktuig bestaat uit de volgende hoofditems: - Ponton : afm. circa 70 x 50 m
- Opschoon - Stort eenheid, hangend onder het ponton - Bunker
+
overslagsysteem - Verdichtingsbalk - Matten-leg voorzieningen - Ankersysteem - Energie-voorzieningen - Meet- en bedieningssystemenDe gehele per stortgang te verwerken hoeveelheid filtermate-riaal kan zich aan boord bevinden.
Het algemeen plan geeft de hoofdindeling. (Bijl.IV-1-16,17,18) Het opschoon- en stortproces zijn gezamelijk ondergebracht
op een opschoon - stortbalk (0.5. balk) welke aan draden
via een deiningskompensator vrij is opgehangen onder de centrale beun in het ponton.
Het geheel is modulair opgebouwd en kan daarbij dankzij een hijsbok boven de beun ten behoeve van inspektie en reparatie boven water worden gebracht.
De opschoonkoppen zijn scharnierend opgehangen aan·d.ezebalk
en hebben een individuele breedte van 6.00 m. zodat er 5 in bedrijf zijn tijdens het opschonen voor het storten en 6
tijdens het opschonen voor het mat-leggen.
Elke kop kan individueel in hoogte versteld worden met hy-draulische cilinders, welke tevens als buffer dienen voor belastingspieken ten gevolge van stoten op de bodem.
De buitenste opschoonkop is zodanig geprofileerd dat de stort-naad volgens de hiervoor beschreven wijzé wordt opgeschoond. Het stortmateriaal wordt vanuit de voorraadbunkers via trans-portbanden toegevoerd aan de stortpijpen.
Het materiaal wordt droog in de pijp gestort, aan het kif en het grind wordt poriënwater toegevoegd.
Het zand wordt geheel droog behandeld tot en met het
doseer-mechanisme •
Het geheel droog verwerken van het zand kan bereikt worden, door het zand in een afsluitbare bunker onder druk te zetten, overeenkomstig de werkdiepte van de stortkop erirechtstreeks
te doseren in.de zandstortpijpen.
Het gehele zand-doseer-proces vindt in feite in een open duikerklok pla~ts.
Bunker
+
overslagsysteem.Er is een bunkerkapaciteit op de OPSTOVER voorzien zodanig, dat alle te storten materialen voor één werkslag opgeslagen
kunnen worden.
Voor het verdichten wordt voorlopig de voorkeur gegeven aan
stapsgewijs plaat-verdichten.
Het rechthoekige slot aan de achterzijde van de ponton waarin
deze verdichtingsbalk werkt, biedt tevens plaats aan de
matten-rol.
Het positioneren en verhalen gebeurt in het ponton met 8
ankerlieren.
De sturing van de ankerlieren gebeurt centraal door een
komputersysteem. Dit systeem ontleent de gegevens aan het
positie meetsysteem, zodanig dat een ingesteld trajekt
zeer nauwkeurig afgelegd kan worden.
Uit de analyse van de verschillende werkomstandigheden blijkt,
dat maatgevend voor het te installeren vermogen het verdichten
is. Ter plaatse van de bunkers zal onderdeks circa 5.000 pk
geïnstalleerd worden, waarvan circa 4.000 pk voor het ver-"
l;V-2. Los korrelig funderingsbed aan te brengen vanaf een
-op de grond afgesteund- wandelend platform (STEVIN 80)
Bij deze uitvoeringsvariant wordt het funderingsbed in be-ginsel op dezelfde wijze opgebouwd als hiervoor onder IV-1 werd beschreven.
Uitvoering, vanaf een, op de bodem, afgesteunde positie, opent echter de mogelijkheid tot het realiseren van het fun-deringsbed over de volle breedte van het cunet, gedurende de volle getijdecyclus, waardoor lassen in het funderings-bed zowel overdwars als in lengterichting, kunnen worden ver-meden.
Uitvoering vanaf een platform opent voorts de mogelijkheid tot het handhaven van een grote nauwkeurigheid in hoogte en vlak-heid van de filterlagen.
Bovendien kan de totale opbouw van het funderingsbed worden ge-kombineerd tot één simultane uitvoeringsslag, waardoor de nood-zaak van gedurig tussentijds opschonen wordt omzeild.
Bij de uitwerking van deze uitvoeringsvariant is uitgegaan van het thans in aanbouw zijnde wandelende semisubmersible
cutter-eiland "STEVIN 80" •.
Voor het Algemeen plan van dit werktuig wordt verwezen naar bij-lage IV-2-1.
Systeembeschrijving.
Met uitzondering van het verdichten kunnen alle, aan de opbouw van het funderingsbed voorafgaande, handelingen eveneens worden uitgevoerd met het cuttereiland.
Dit leidt tot het volgende uitvoeringsschema.
STEVIN 80
H
STEVIN 80H
M11TILuSH
STEVIN 80H
STEVIN 80I
a b c d, k e,f I gI h.
Bij de beschrijving van deze fasen wordt uitgegaan van dezelfde kodering als hiervoor onder IV-1.
Fase 1
Fase 2 Fase 3 Fase 4
Fase 5
a. Maken en aanvullen grondverbetering
b. r1akenverdichtingssleuf
c. Verdichten ondergrond
d. Maken cunet en
k. Aanbrengen bestorting 0,5 - 5 mm alsmede
5 - 40 mm in de taluds
e. Aanbrengen grof zand 0,3 - 2 mm
f'. Aanbrengen kif 2 - 8 mm f". Aanbrengen grind 8 - 40 mm
g. Verdichten fundatiebed
h. Aanbrengen stabiele toplaag
Handeling i. - Aanbrengen steen 40-120 tussen de "postzegels"
vervalt omdat de stabiele toplaag niet als postzegel, doch on-onderbroken over de volle lengte van het cunet wordt aangebracht.
Handeling j. - Aanbrengen "betonribben" vervalt",omdat de
sta-biele toplaag wordt uitgevoerd als uitvullaag, waarbij alle maat-variaties tengevolge van maat-variaties in verdichtbaarheid worden gekompenseerd.
Handeling 1. - Aanbrengen materiaal 40 - 120 mm in de taluds wordt uitgevoerd met steenstorters.
'ierkwijze.
~~~~_!_:_~~~-~~-~~~~!!~~-~~~~~~~~~~!~~!~~
In verband met de verwachting dat over de volle lengte van de sluitgaten nog resten van de oude bodembescherming aanwezig zullen zijn, wordt het platform allereerst wandelend als cutter ingezet om ten minste over de bovenste 2~ meter op te schonen. Waar opportuun kan tijdens deze opschoonslag dieper worden ge-cutterd.
Het cunet van de grondverbetering reikt echter tot op een diep-te van 38 m - N.A.P. en wordt daarom drijvend op diepdiep-te gebracht, nadat het platform is omgebouwd tot dustpanzuiger. Het platform wordt daarbij in stroomrichting gepositioneerd, waarbij voor de verankering gebruik wordt gemaakt van de ankerpalen.
Het grondverbeteringscunet wordt in een aantal evenwijdige stroken van 80 meter breedte "gedustpand".
De specie wordt, via een flexibele drijvende leiding, afge-voerd naar een drijvend overslagstation. Van daaruit vindt het verdere transport plaats met bakken of trailers.
Aanvulling met schoon zand vindt regelrecht plaats met trailers.
Het maken van de verdichtingssleuf geschiedt met het platform in wandelende konditie. Zolang het werktuig voorzien is van een cutter wordt het cunet cutterend uitgevoerd.
In verband met de sterke mate van aanzanding mag het maken van de verdichtingssleuf echter niet te ver vooruitlopen op het ver-dichtingsproces.
Daarom wordt het maken van de verdichtingssleuf afgewisseld met de overige handelingen van het werktuig.
In een later stadium wordt daarom het maken van de verdichtings-sleuf uitgevoerd met de dustpan.
Fase 3 - Verdichten
Het verdichten van de ondergrond wordt uitgevoerd met het ver-dichtingsponton.
Bij de onderlinge fasering van de verschillende handelingen in het cunet is men in beginsel vrij in de tijdsvolgorde van de overgangskonstruktie en het funderingsbed.
De voorkeur om de taluds éérst te bekleden, is echter ingegeven op grond van de pertinente noodzaak om elke kans op beschadiging van het filterbed te voorkomen en daarom elke uitvoeringshande-ling tussen maken filterbed en plaatsen pijlers te vermijden, terwijl tevens de las tussen funderingsbed en
overgangskonstruk-tie op deze wijze goed te realiseren is (bijlage·
-Voorlopig wordt uitgegaan van inzet van het platform in
drij-vende konditie, afgemeerd in stroomrichting onder gebruikmaking
van de ankerpalen.
Het talud van het cunet wordt dan in evenwijdige stroken van 25
meter gemaakt en afgedekt met het twee-Iagensysteem 0,5/5 mm en
5/40 mm, beiden 50 cm dik.
De bestorting vindt plaats vanaf een aan de ladder nabij de
dust-pan uitmondend doseer systeem dat hydraulisch wordt gevoed
(bijlage IV-2-3 t/m 5) •
Er is van uitgegaan dat de be storting met 0,5/5 moet
plaatsvin-den bij stroomsnelheden geringer dan 0,5 m/sec., en dat het
storten van 5/40 beperkt zal blijven binnen de begrenzing van
1 m/sec.
De trits van handelingen (opschonen, storten, storten) is
der-halve tijwerk en vindt plaats in 3 gescheiden gangen.
De afvoer van specie verloopt wederom, via een drijvende leiding,
naar het overslagstation.
De aanvoer van het bestortingsmateriaal geschiedt met
zelflossen-de bakken, welke langszij het platform woiden afgemeerd.
Daartoe zullen fenders worden aangebracht.
In deze fase worden in totaal 9 handelingen simultaan
uitge-voerd, waarvan 2 handelingen vanaf het voorschip en de
resteren-de 7 vanaf het achterschip.
Het essentiële element hierbij is de, aan het achterschip
toege-voegde, filterkonstruktiebalk (zie bijlage IV-2-6).
Daarmede wordt het funderingsbed in één slag van 7 simultane
handelingen volledig opgebouwd.
Het platform doorloopt, loodrecht op stroom, het centrale deel
van het cunet over de volle lengte van de sluitgaten.
In elk der drie sluitgaten zal de voortgang Zuid-Noord gericht
zijn. Op die wijze kan het funderingsbed bij alle zes
landhoof-den worlandhoof-den voortgezet tot 45 meter voorbij het hart van de _
Uitbreiding tot 75 meter voorbij het hart is mogelijk indien bij Noordland de kraagstukken in het sluittracé worden opge-ruimd.
Mede in verband met de gedurig uit te voeren kontrole en een ruim bemeten marge, ten behoeve van storingen en de daarna eventueel uit te voeren lasprocedures, wordt vooralsnog uit-gegaan van een beperkte netto voortgangssnelheid van 2 m/h. Op die wijze is ook een goede onderlinge relatie verkregen met de voortgang van het verdichtingsproces.
Het opschoonproces wordt uitgevoerd vanaf het voorschip.
De penetratie van de poten in de bodem wordt uitgaande van con-servatieve aannames becijferd op 50 cm.
Daarom wordt er opgeschoond tot het niveau van 50 cm boven het basisvlak van het te maken filterbed.
Binnen de stroomsnelheidsbegrenzing , van 1 mi sec. wordt het ",
vlak opgeschoond en tijdelijk afgedekt met een laag staalslak van 30 cm.
Deze afdekking is nodig om stabiliteit rondom de poten van het hefeiland en rondom de filterkonstruktiebálk te verzekeren. Opschonen en afdekken zijn derhalve weer tijwerk.
Dankzij de mogelijkheid van translatie van de filterkonstruktie-balk over een afstand van 10 meter, kan het intermitterend ka-rakter van het tijwerk aan het voorschip, worden gekombineerd met de veel gelijkmatiger voortgang van de filterkonstruktie-balk aan het achterschip.
De handelingen uit te voeren met de filterkonstruktiebalk (zie bijlage IV-2-7) is het volgende zevental.
1) Opschonen
2) Storten 50 cm grof zand 3) Storten 50 cm kif
4) Storten 50 cm grind 5) Verdichten
6) Storten toplaag, tevens uitvullaag, 20 cm grind 25/40 mmo 0.5/2 mm
2
18
mm8 140 mm
7) Injekteren toplaag.
een konstruktie lengte van circa 20 meter.
De balk is door middel van 2 zware scharnieren verbonden aan het platform. Elk der scharnierpunten is horizontaal verplaatsbaar door middel van hydraulische cylinders, ten-einde de voortgangssnelheid te kunnen variëren ten opzichte van die van het platform.
De balk met een geschat eigen gewicht van 1200 ton wordt ge-hesen door middel van vier bokkonstrukties, gemonteerd op het achterschip van het platform.
Vier 100 tons lieren, zullen de balk nauwkeurig in hoogte kunnen positioneren.
Bij het opschonen wordt niet alleen de inmiddels ontvangen op-zanding verwijderd, doch tevens de 30 cm dikke laag staalslak. Bovendien wordt 50 cm van het "moederzand" verwijderd, in ver-band met de inmiddels door de poten van het eiland geïntrodu-ceerde oneffenheden.
Het materiaal wordt opgeschoond door een, aan de voorzijde van de balk gemonteerd, dozerblad voorzien van schroeftransporteurs welke het materiaal naar een centrale verzamelplaats brengen,
van waaruit.het mengsel wordt gepompt naar het platform.
Voor het storten van de drie filterlagen wordt de balk uitge-rust met drie separate stortkanalen welke gevoed worden door horizontaal opgestelde schroeftransporteurs. (bijlage IV-2-B) De laagdikten zijn voorlopig gesteld op elk 50 cm. Met name de beide onderste lagen kunnen wellicht nog in dikte worden ge-reduceerd.
OVerigens moet bij de dimensionering steeds rekening gehouden worden met mogelijke maatafwijkingen ter plaatse van lasver-bindingen welke noodzakelijk zullen zijn na onderhoud of repa-ratie van de filterkonstruktiebalk.
Ten behoeve van het bereiken van een pertinente vulling van het lagen-pakket, zal het voortgangsproces intermitterend worden uitgevoerd in stappen van circa 25 cm. Elke volgende stap wordt slechts uitgevoerd nadat, vanuit elke transporteur, het sig-naal van volledige vulling is ontvangen.
Ter voorkoming van overvulling zijn de transportinrichtingen
voorzien van afvoeren waarlangs een eventueel te veel aan
materiaal wordt doorgevoerd naar de afvoerinstallatie van de
opschooninrichting.
OOk deze afvoeren worden uitgevoerd als schroef transporteur.
De filtermaterialen worden vanuit de sorteerinstallatie op de
wal, aangevoerd met 1000 m3 elevatorbakken, en met kranen aan
boord gebracht.
Het verdere transport naar de balk verloopt via trechters,
transportbanden en storttrechters.
Ten behoeve van de gedurige kontrole op de dikte van de
ver-schillende lagen, wordt naast'de signalering van de volledige
vulling van elke schroef transporteur achter elke gang nog eens gemeten met -wellicht pendelende- transducers of roltasters. De werking van een dergelijk kontrole systeem onder deze om-standigheden moet nog nader worden onderzocht.
De absolute hoogte en de standhoek van de balk wordt gedurig gekontroleerd door middel van pianosnaren. Beïnvloeding van de stand van de balk zal worden bewerkstelligd vanuit de ophang-inrichting.
Essentieel is echter dat de balk steeds een bepaalde reactie-kracht van de bodem zal blijven ontvangen. Voor de besturing van het gehele apparaat zal daarom wellicht bovendien een ex-tra voorziening noodzakelijk zijn in de vorm van een instel-bare diepte van het dozerblad.
De nauwkeurigheid in absolute hoogteligging van de filterbalk en dus van de bovenkant van het funderingsvlak wordt becijferd
op + of - 5 cm.
Speciale aandacht zal nog moeten worden besteed aan het door-lopen van de gekompliceerde belijning van het filterbed ter plaatse van de in niveau verschillende pijlerplateaus.
In tegenstelling tot eerder dienomtrent ontwikkelde gedachten, worde het verdichten thans uitgewerkt op basis van twee, elk over de halve lengte van de balk, te verhalen trilwalsen die zich met een snelheid van 0,25 - 0,5 m/sec. voortbewegen
De vormgeving van de filterkonstruktiebalk zal zodanig moeten
zijn dat de hierdoor optredende stroomsnelheden geen erosie
van materiaal 8 - 40 mm veroorzaken.
De konstruktie van de toplaag vormt het meest gevoelige
ele-ment van de gehele reeks.
Bij voorkeur zou ook deze toplaag als loskorrelig filter worden
aangebracht. De eis ten aanzien van de stroombestendigheid
tij-dens plaatsen pijlers, leidt echter tot steenafmetingen in de
orde van grootte van minimaal 30 cm, en dat is strijdig met de
eis van de groutdichtheid, welke leidt tot korrelafmetingen
van ten hoogste circa 5 cm.
Daarom is gekozen voor een gebonden laagkonstruktie, welke, op
grond van de stroombestendigheidseis, een gewicht zal moeten
hebben van tenminste 200 kg/m2 of wel een vertikale maat van
10 cm.
Ondanks de streng in de hand te houden maatvoering zal na het
verdichten het niveau van de bovenste filter laag 8/40 aan een
variatie onderhevig zijn, afhankelijk van de variatie in
ver-dichtbaarheid van het totale pakket.
Mede in overweging nemend, de effekten van maattoleranties en
van mogelijke uitspoeling, is daarom de gemiddelde laagdikte
vastgesteld op 20 cm met minima van 10 cm en maxima van 30 cm.
Aldus fungeert de toplaag tevens als uitvullaag.
De toplaag wordt samengesteld in twee procesgangen.
Allereerst wordt een korrelskelet gestort van grind 25/45 cm.
Dit geschiedt op geheel identieke wijze als hiervoor beschreven
voor de andere lagen.
Vervolgens wordt de noodzakelijke samenhang van het pakket
ge-realiseerd door het inpersen van een zand/cement mortel.
Omdat een dergelijk proces nog niet eerder in deze vorm en onder
deze omstandigheden is uitgevoerd, zal in de komende maanden
in-tensief onderzoek moeten worden uitgevoerd, ter nadere
detaille-ring daarvan.
Het gaat daarbij niet alleen om de physische samenstelling van
noodzakelijk voor de gedurige kontrole en beheersing van het proces.
Het inpersen van de mortel zal toevoeging van een
glijbekis-ting en een stroomschild noodzakelijk maken, zoals zeer
sche-matisch reeds in bijlage IV-2-7 is aangegeven.
Een bijzondere komplikatie voor de binding van de mortel vormt het feit dat, in de onmiddellijke nabijheid, het verdichtings-proces van de filterlagen plaatsvindt.
Het verdere onderzoek zal moeten uitwijzen of deze komplikatie wellicht aanleiding zal zijn tot de noodzaak de beide processen verder uit elkaar te plaatsen.
In verband met de, reeds eerder vermelde, variatie in plateau-niveaus, zal de filterbalk wellicht geleed moeten worden uitge-voerd zoals schematisch aangegeven in bijlage tv-2-10.
Vanzelfsprekend zullen dan additionele hulpmiddelen moeten voor-zien in de beheersing van de positie van de "bijwagen".
Een tweede element van zorg vormt de vraag naar de mate van uit-spoeling ten gevolge van stroom, van de, enige tijd na fabrikage te exposeren toplaag.
Dit aspekt zal wellicht noodzaken tot het introduceren van een verwarmingsvoorziening in de filterbalk.
Hangend het nader onderzoek wordt voorlopig aangenomen dat ook de aanvoer van de mortel door schroeftransporteurs zal worden gedoseerd. OVerigens is zulks nog niet op de tekeningen aange-geven.
De mortel-proces-gang zal als aparte unit in de balk zijn opge-nomen en separaat kunnen worden uitgeopge-nomen, zodat geregelde ver-vervanging kan plaatsvinden ten behoeve van het noodzakelijke onderhoud.
Ook de overige delen van de balk zullen hoewel minder frekwent -op gezette tijden moeten worden geinspekteerd en onderhouden. Daartoe zal de balk - bij voorkeur ter plaatse van de moduul-overgang, dus juist tussen twee pijler-posities worden gehesen. Daaraan vooraf worden alle processen gestaakt met uitzondering van één der beide grindlaag stort-processen. Aldus worden de
fijnere filterlagen stroombestendig afgedekt.
De balk wordt daarna weer teruggebracht in positie op de
wijze zoals aangegeven in bijlage IV-2-11 , waarbij niet alleen de aanzanding en de afdeklaag wordt verwijderd, doch eveneens
de, wellicht geroerde, filterlagen over enige afstand worden prijsgegeven.
Het insteken zal nauwkeurig moeten geschieden, zodanig dat niet behoeft te worden "gebeten" in de beton, doch niettemin wel daarop aansluiting wordt gevonden zodra de mortelgang weer in werking wordt gesteld.
Voorlopige beschouwingen geven aan dat ter plaatse van de las niettemin variatie kan optreden in de niveaus van de scheiding der lagen. De las wordt daarom bij voorkeur uitgevoerd ter
plaatse van de geringste dynamische verhangen, dus midden tussen twee pijlerposities.
Bij nadere detaillering zal moeten blijken of de overdimensione-ring van de laagdikten zodanig is dat steeds voldoende "vlees" in de lagen aanwezig blijft ter parering van het dynamische ver-hang op deze lasposities.
In dat gev.alzullen ook lassen buiten de moduulovergang ·toe-laatbaar zijn.
De noodzaak daartoe zal zich immers voordoen bij nièt onder water te verhelpen storingen.
In het uiterste geval echter zal steeds moeten worden terugge-steld op de moduulovergang, en zal het ontwerp van het snij-mechanisme dus moeten voorzien in het opbreken van de gemortelde
toplaag.
Tenslotte rijst nog de vraag of de aldus gevormde toplaag volle-dig dicht mag worden uitgevoerd.
Het gaat daarbij om de mogelijkheid van verschillen in water-potentiaal ter weerszijden van de toplaag, welke, als gevolg van golf, zouden kunnen optreden in het stadium dat de toplaag nog niet is belast door pijler en drempel.
Benaderende berekeningen hiernaar geven echter aan dat deze po-tentiaal-verschillen, wellicht wel kunnen ontstaan, doch terstond
zullen worden genivelleerd door een minitieus kleine beweging van de plaat.
Gedurende de relatief korte duur van de passerende golf, zijn de aan te voeren debieten te gering om een werkelijk opdrukken van de plaat te bewerkstelligen.
IV-3. Filter verpakt in een mat.
In dit hoofdstuk wordt een systeem beschreven dat uitgaat van
het produceren en aanbrengen van de fundering slagen en de
over-gangskonstruktie verpakt in een mat.
De verschillende handelingen die in de dam-as moeten geschieden
voordat het fundatiebed gereed is, zijn bij dit systeem:
a. maken + aanvullen grondverbetering
b. maken verdichtingsleuf c. verdichten ondergrond d. maken cunet e. aanbrengen filterlagen 0,3 - 2 mm, 2,8 mm, 8 - 40 mm in de as en 0,5 - 5 mm en 5 - 40 mm in de overgangskonstruktie f. verdichten funderingsbed g. aanbrengen materiaal 40 h. aanbrengen ·betonribben. 120 mm in de overgangskonstruktie
Voor het aanbrengen van de filtermatten zijn in principe twee mogelijkheden voorhanden, hetzij aanbrengen met de nieuw te bouwen
SUPER DOS I, hetzij met de hiertoe aan te passen STEVIN 80. In schema vorm betekent dit:
..
SUPER'DOS I DUIKERKLOKDUSTPAN OF CUTTER
I
MYTILUS d, e, f. hKIL
b STEVIN STEVIN 80
a c
d, e, f. h
Het maken van de grondverbetering en de verdichtingssleuf en het verdichten van de ondergrond is identiek aan de onder IV-1 bij de OPSTOVER beschreven methode.
Het aanbrengen van de matten met de SUPER DOS I zal hierna be-schreven worden in IV-3.1.
De methode van aanbrengen met de STEVIN 80 is in grote lijnen gelijk aan de methode met de SUPER DOS I.