• Nie Znaleziono Wyników

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen"

Copied!
33
0
0

Pełen tekst

(1)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen

Samenvattingen

GRONDMECHANICA

DELFT

bureau sme

Hamhuis+van Nieuwenhuijze + Sijmons

(2)

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen

Samenvattingen

(3)

Inhoud

Woord vooraf S — 1

Opzet van het onderzoek S — 2

Eindrapport S — 4

Deelrapport 1: Veiligheid tegen overstromingen S — 11

Deelrapport 2: Maatgevende belastingen S — 13

Deelrapport 3: Constructief ontwerp S — 19

(4)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Opzet van het onderzoek

Het onderzoek naar de uitgangspunten voor de rivierdijkversterking bestaat uit vier deel-onderzoeken en een integratie van de resultaten van de deeldeel-onderzoeken (zie ook Figuur S. 1): i de wijze van bepaling van de vanuit de maatschappij gewenste veiligheid tegen

overstroming, hetzij als norm voor het gehele gebied, hetzij gedifferentieerd per deelgebied, bijvoorbeeld per dijkring;

II de bepaling van de maatgevende belastingen voor de rivierdijken en maatregelen om deze belastingen te verminderen;

m het constructief ontwerp van een stabiele beveiliging tegen overstroming; iv de afstemming van de waterkeringsfitnctie van rivierdijken met andere functies

en waarden en de bij die afstemming gebruikte procedures; en

v de integratie van het onderzoek naar de verschillende aspecten tot mogelijke

strategische keuzen en het presenteren van de effecten van deze keuzen.

Het onderzoek naar de effecten van de keuze van de veiligheid tegen overstroming en van mogelijke strategische keuzen voor de aanpak van dijkversterkingen is uitgevoerd volgens een beleidsanalytische methode.

De analyse is in een aantal stappen uitgevoerd. Maatregelen die kunnen leiden tot een vermindering van de ingreep van de dijkversterkingen op de omgeving van de dijk zijn geëvalueerd en geselecteerd met behulp van een aantal relevante criteria, bijvoorbeeld het effect van de maatregel op landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden (LNC-waarden) en de kosten van de maatregel. Door combinatie van de geselecteerde maatregelen zijn strategieën geformuleerd.

De effecten van de verschillende waarden van de veiligheidsnorm, en een mogelijke regionale differentiatie daarin, zijn zichtbaar gemaakt met behulp van een aantal criteria. De effecten van de verschillende strategieën zijn op een overeenkomstige wijze zichtbaar gemaakt. Het resultaat van de analyse wordt gepresenteerd in zogenaamde 'scorekaarten', waarin het effect van de keuze voor de veiligheidsnorm en van de verschillende strategieën voor de aanpak van dijkversterkingen wordt weergegeven. Door de beleidsmaker kan, na het wegen van de effecten, een keuze worden gemaakt.

(5)

I veiligheid tegen overstromen intecgraal regionaal H maatgevende belastingen y

m

constructief ontwerp selecteren 3Z integratie V selecteren > \f strategie ontwerp > r bepalen effecten > score kaarten

w.

functies, waarden e proce > n dures i evaluatie procedures voorstellen voor verbetering

Figuur S.l Schema uitvoering onderzoek . . . _ .

De analyse en evaluatie van de bij de dijkversterking gebruikte procedures liep parallel aan het overige onderzoek. Uit de evaluatie is een voorstel voor een verbetering van de proce-dures afgeleid.

Het onderzoek is uitgevoerd door het Waterloopkundig Laboratorium (WL) en het European American Center for Policy Analysis/RAND (EAC/RAND) met medewerking van

Grond-mechanica Delft (GD), Bureau SME, het Cold Region Research and Engineering Laboratory

(CRREL), Bureau Hamhuis + Van Nieuwenhuijze + Sijmons ( H + N + S) en het Instituut voor

Milieuvraagstukken (IVM). Het onderzoek werd uitgevoerd door vier taakgroepen voor de onderdelen i t/m iv. De integratie (hoofdaspect v) werd uitgevoerd door het gehele team.

Het project stond onder leiding van: Projectdirecteur:

Projectleiding:

Taakgroep Veiligheid:

Taakgroep Randvoorwaarden: Taakgroep Constructief ontwerp: Taakgroep Functies, waarden, en procedures: ir H.J. Overbeek (WL) ir H.N.C. Breusers (WL) en dr W. Walker (EAC/RAND) dr W. Walker (EAC/RAND) ir J.A.H. Wijbenga (WL) ir E. Janse (GD)

(6)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Eindrapport

Het onderzoek 'Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen' geeft antwoord op de vragen van de Minister van Verkeer en Waterstaat, zoals verwoord in haar brief aan de Tweede Kamer der Staten Generaal van 24 juli 1992:

a. 'Zijn er elementen in de afweging die ten grondslag ligt aan de keuze van de norm, die nu zodanig veranderd zijn dat dat zou kunnen leiden tot een andere keuze? b. Zijn er op technisch/wetenschappelijk gebied zodanig nieuwe inzichten dat die

kunnen leiden tot andere uitkomsten van berekeningen?

c. Zijn er in de commentaren van de laatste tijd nieuwe elementen boven gekomen die eveneens tot een andere keuze of uitkomsten kunnen leiden en die niet in de voor-gaande twee vragen zijn vervat?'

Voor de beantwoording van de eerste vraag moeten de elementen worden genoemd die van belang zijn bij de vaststelling van de veiligheidsnorm. De bepaling van een norm voor de veiligheid (gedefinieerd als de kans op een ernstige schade door overstroming) ligt in het maatschappelijke spanningsveld tussen de schade door overstroming (persoonlijk, materieel) enerzijds en de schade als gevolg van de rivierdijkversterkingen (verlies aan waarden en functies) en de kosten van dijkversterking anderzijds.

Veranderingen in de elementen

Sinds de vaststelling in 1978 van de veiligheidsnorm voor de beveiliging van het rivieren-gebied tegen overstromingen zijn er belangrijke veranderingen opgetreden in deze elementen. Enerzijds is er een sterke toename in de waardering voor het rivierenlandschap, met daarin de rivierdijken als een bepalend onderdeel van cultuur en landschap. Anderzijds is er een toename in de waarde van de te beschermen belangen.

Waardering van het rivierenlandschap

Kenmerkend is de toegenomen bezorgdheid voor het verlies aan cultuur- en natuurwaarden en het landschapsschoon van het rivierengebied. De waarde van het rivierengebied kan slechts ten dele worden uitgedrukt in elementen zoals dijkhuizen, wielen en bomen. Van meer belang zijn de rivierdijken in de beleving van het landschap als geheel, de cultuurhistorie en de sociale en ecologische structuren. Dijkversterking heeft hierop een grote invloed. Het behoud van deze waarden van het rivierengebied is daarom een belangrijk criterium bij de bepaling van een veiligheidsnorm.

Persoonlijke risico 's

In voorgaande eeuwen zijn er dodelijke slachtoffers gevallen ten gevolge van doorbraken van rivierdijken. Het ging dan om enkele tot tientallen slachtoffers per overstroming. Gegevens hierover zijn niet te gebruiken om het huidige risico te bepalen, omdat de situatie nu wezenlijk anders is. Door een aantal factoren zijn de persoonlijke risico's kleiner dan vroeger, zoals de beschikbaarheid van betere operationele modellen om een hoogwatergolf enkele dagen vooraf te voorspellen (hoewel het moment en de plaats van de dijkdoorbraak

niet te bepalen is) en de betere communicatiemiddelen (die overigens bij een overstroming

(7)

Anderzijds zijn er factoren waardoor het risico groter is geworden, zoals de toename van de bevolking in de beschermde gebieden en de toegenomen bewoning van de lagere delen van het rivierengebied. Daarnaast is men zich minder bewust van het gevaar van overstro-ming. In het rivierengebied zijn er belangrijke regionale verschillen in risico. Deze zijn onder meer afhankelijk van de te verwachten inundatiediepte en inundatiesnelheid, de nabijheid van hoge gronden en de mogelijkheden tot vluchten. Door de nabijheid van hoge gronden zijn die mogelijkheden bijvoorbeeld gunstiger voor de gebieden langs de linkeroever van de IJssel dan voor de Betuwe, waar hoge gronden ontbreken.

Na het verschijnen van het rapport van de Commissie Rivierdijken (1977) is onderzoek verricht naar de factoren die de mate van levensgevaar bij overstroming bepalen. Dit heeft niet geleid tot andere inzichten dan verwoord in het rapport van de Commissie Rivierdijken. Het persoonlijk risico voor overlijden door overstroming van het rivierengebied kan ook nu nog niet worden bepaald. Geconcludeerd wordt dat het persoonlijk risico van belang is bij de keuze van een veiligheidsnorm, maar daarbij niet het enige bepalende criterium kan zijn.

Materiële risico 's en kosten van dijkversterking

De Commissie Rivierdijken concludeerde op basis van een schatting van de schade door overstroming en de kosten van dijkversterking dat op uitsluitend economische gronden een hoge waarde van de veiligheidsnorm de voorkeur zou verdienen. Op basis van de huidige analyse van de mogelijke schade en de kosten van versterking van de rivierdijken wordt eenzelfde conclusie bereikt. De huidige veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar is economisch gezien nog te laag.

Verandering in de norm?

De Commissie Rivierdijken kwam in 1977 na afweging van bovengenoemde elementen tot het advies de norm voor de beveiliging van het rivierengebied tegen overstromingen te stellen op 1/1250 per jaar. Gezien de veranderingen sinds 1977 in de waardering van het rivieren-landschap enerzijds en de waarden van de te beschermen belangen anderzijds is het antwoord op de eerste vraag of er elementen zijn die zodanig veranderd zijn dat dit zou kunnen leiden tot een andere keuze bevestigend. De effecten van een mogelijke verlaging van de veilig-heidsnorm op de genoemde elementen zijn in het onderzoek bepaald. Tevens is de mogelijk-heid geanalyseerd van een regionale differentiatie, in het bijzonder voor het gebied langs de westelijke IJsseloever. Door de beleidsmaker kan, na het wegen van de effecten, een keuze worden gemaakt, zowel voor de veiligheidsnorm als voor een differentiatie in de norm. Verlaging van de veiligheidsnorm geeft een beperkte vermindering in de lengte van de te verhogen en/of te versterken dijken. Dijken die bij een verlaging van de norm hoog genoeg zijn, moeten voor een groot deel toch versterkt worden. Bij een verlaging van de veiligheids-norm van 1/1250 per jaar naar 1/500 per jaar worden de totale lengte van de te versterken dijken en de aanlegkosten daarvan slechts met 10 tot 15% verminderd. De vermindering van de schade aan de bestaande landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden (de LNC-waarden) is van dezelfde orde van grootte.

Alternatieven om de mate van dijkversterking te verminderen, zoals verzekeren, de vorming van een rampenfonds of de aanleg van ringdijken om waardevolle gebieden blijken geen haalbare integrale oplossing te bieden.

(8)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

De dijken langs de IJssel zijn al grotendeels versterkt of voldoende hoog. Een verlaging van de veiligheidsnorm voor het gebied langs de westelijke IJsseloever heeft daardoor een geringe invloed op de schade aan de LNC-waarden van deze dijken.

Omdat de effecten van een verandering in de veiligheidsnorm of van een differentiatie in de norm op de schade aan de LNC-waarden van de dijken beperkt zijn, zijn de antwoorden op de andere vragen van des te meer belang.

Het antwoord op de tweede vraag luidt eveneens bevestigend. De nieuwe inzichten hebben betrekking op de bepaling van de maatgevende afvoer van de Rijn, de invloed van ijsdammen en het grondmechanisch ontwerp.

Maatgevende afvoer

Op basis van een analyse van de uitkomsten van verschillende frequentieverdelingen voor de afvoeren van de Rijn komen we tot de conclusie dat de maatgevende afvoer van de Rijn kan worden gesteld op 15.000 m3/s. De Commissie Rivierdijken kwam destijds uit op 16.500

m3/s. In deze aanbeveling zijn de effecten van veranderingen in het Duitse deel van de Rijn

verwerkt.

De verlaging van de maatgevende hoogwaterstanden (MHW) tengevolge van de verandering van de maatgevende afvoer van de Rijn bedraagt 0,2 m voor de Nederrijn, 0,25 m voor het Pannerdens Kanaal en de IJssel en 0,45 m voor de Waal. Deze MHW-verlaging resulteert in een beperkte vermindering (circa 5%) van de lengte van de te versterken dijken, terwijl de totale kosten met circa 10% zullen dalen.

Uit de analyse van de afvoeren van de Maas volgt dat er nu geen reden is de maatgevende afvoer van deze rivier (3.650 m3/s) te herzien.

De beschikbare wereld-klimaatmodellen zijn nog onvoldoende gedetailleerd en betrouwbaar om direct voorspellingen te doen over de invloed van mogelijke veranderingen op de rivierafvoeren. Voor de invloed van klimaatsveranderingen kan alleen het effect van bepaalde aannamen over veranderingen in regenval en temperatuur worden aangegeven met scenario-berekeningen. Er bestaat echter nog geen overeenstemming over het meest waarschijnlijke scenario. Daarom moet het effect van klimaatswijzigingen nog buiten beschouwing blijven. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over de veranderingen in het stroomgebied van de Rijn als gevolg van verstedelijking en her/ontbossing. Deze gegevens zijn noodzakelijk om de mogelijke veranderingen in de vorm en grootte van de hoogwatergolven vast te kunnen stellen. Wij geven als aanbeveling dat de overheid over een hydrologisch/hydraulisch model van het gehele stroomgebied van de Rijn gaat beschikken om mogelijke effecten van veranderingen te kunnen analyseren.

De toetsing van de wijze van berekening van de maatgevende hoogwaterstanden leidt tot de conclusie dat de gebruikte rekenmodellen en rekenmethodiek voldoende nauwkeurig zijn.

(9)

IJsdammen

De vorming van ijsdammen op de rivieren leidde in de periode tot 1870 vaak tot over-stromingen. IJsdammen komen ook nu nog voor, gemiddeld ééns per 9 jaar. Door de verbetering van de rivieren in de vorige eeuw, de versterkingen van de dijken en de toename van koelwaterlozingen leiden ijsdammen thans niet meer tot overstromingen. Op grond van de huidige kennis ten aanzien van ijsdammen is er geen aanleiding om het gebruik van de maatgevende afvoer en MHW als randvoorwaarden voor het ontwerpen van rivierdijken te herzien. Het optreden van ijsdammen kan goed worden voorspeld met behulp van een koude-index.

Grondmechanisch ontwerp van dijken

De Leidraden voor het Ontwerpen van Rivierdijken zijn getoetst aan recente ontwikkelingen. Verbeteringen zijn mogelijk in het grondmechanisch ontwerp van dijken, waardoor minder zware dijkprofielen nodig zijn. Dit is aantrekkelijk vanuit een oogpunt van inpassing van de dijk in het landschap. De Leidraden worden in de praktijk ten onrechte meer als voor-schrift dan als leidraad voor optimalisatie van het ontwerp gehanteerd. Een creatief gebruik van de Leidraad zal tot een betere inpassing van de dijk in het landschap leiden.

Ten aanzien van 'vreemde elementen' zoals bebouwing, bomen en struiken zijn uit het huidige onderzoek geen nieuwe inzichten verkregen die aanleiding geven tot wijziging van de aanbevelingen in de Leidraden. Aanbevolen wordt bij het ontwerp meer uit te gaan van het zogenaamde 'theoretisch profiel' (het denkbeeldig minimum profiel van de dijk dat zelfstandig voldoende stabiel is om de waterkeringsfunctie kan vervullen) en buiten dat theoretisch profiel bebouwing, bomen en struiken toe te laten.

-Het antwoord op de derde vraag valt in vijf delen uiteen. -Het gaat daarbij om de aspecten:

verlaging van de maatgevende hoogwaterstanden door maatregelen in het rivierengebied, 'uitgekiend' ontwerpen, de afstemming van de functie waterkering met andere functies en waarden van rivierdijken, te financiering van en de procedures voor het tot stand komen

van dijkversterkingen.

Verlaging maatgevende hoogwaterstanden (MHW)

Een groot aantal maatregelen ter verlaging van MHW is onderzocht. Het merendeel daarvan blijkt niet tot haalbare oplossingen te leiden. Mogelijkheden voor het aanleggen van bekkens voor het opvangen van een deel van de hoogwatergolf zijn noch in Duitsland noch in Nederland in voldoende mate aanwezig. Ook het weer in gebruik nemen van overlaten heeft onvoldoende effect of leidt tot grote schade in de dan overstroomde gebieden. Het verlagen van het zomerbed en in combinatie daarmee de rivierkribben is zeer kostbaar, heeft een zeer beperkt effect op de waterstanden en veroorzaakt ongewenste neveneffecten, zoals het verdrogen van de uiterwaarden.

Eén veelbelovende strategie ter verlaging van MHW is nader onderzocht: het afgraven van

de uiterwaarden. Deze mogelijkheid wordt ook genoemd in het plan 'Levende Rivieren' van

het Wereld Natuur Fonds. Deze strategie biedt geen compleet alternatief voor dijkversterking, omdat ook met deze strategie dijkversterking over grote lengte nodig blijft. Door de verla-ging van MHW kan de strategie wel bijdragen tot vermindering van de omvang en daarmee van de schade van de dijkversterking.

(10)

Toet6ing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Deze strategie heeft echter grote consequenties voor de rivier en de uiterwaarden. Enerzijds worden grote mogelijkheden geboden voor natuurontwikkeling, anderzijds grijpt de strategie diep in op het bestaande karakter van het rivierenlandschap.

Indien deze strategie niet integraal wordt toegepast ter verlaging van MHW, kan de natuuront-wikkeling in de uiterwaarden niettemin al op korte termijn bijdragen aan het oplossen van knelpunten waarbij compensatie in het rivierbed noodzakelijk is (bijvoorbeeld bij buitendijkse verzwaring) en aan het verbreden van het maatschappelijk draagvlak voor dijkversterking. Voor de lange termijn kan natuurontwikkeling in de uiterwaarden bijdragen aan het handha-ven van de gewenste veiligheid, bijvoorbeeld door compensering van de aanslibbing van de uiterwaarden en van eventuele effecten van klimaatsveranderingen.

Uitgekiend ontwerpen

'Uitgekiend ontwerpen' is gedefinieerd door de Commissie Rivierdijken (1977) als: (1) het gebruik maken van intensiever onderzoek en van geavanceerde berekeningstechnieken en (2) het gebruik maken van bijzondere constructies. Buiten de stadskernen worden bijzondere constructies tot nu toe vrijwel niet toegepast, ook niet voor het oplossen van knelpunten. Onder knelpunten worden situaties verstaan waarbij aan beide zijden van de dijk belangrijke elementen aanwezig zijn, zoals bebouwing aan de binnendijkse zijde en een strang aan de rivierzijde, of waarbij aan de binnendijkse zijde een waardevol element aanwezig is maar de rivier dicht tegen de dijk aan ligt. Voor de oplossing van knelpunten zijn strategieën uitge-werkt volgens de principes 'selectief sparen' en 'alles sparen'. Van deze strategieën zijn de effecten bepaald. Oplossen van circa de helft van de knelpunten, die in de huidige praktijk niet worden opgelost, betekent een verhoging van ontwerp- en aanlegkosten met een derde. De stijging van de onderhoudskosten is beperkt omdat vooral oplossingen met lage onder-houdskosten zijn gekozen. Verbetering van bijna alle knelpunten geeft ongeveer een verdub-beling van de aanlegkosten en circa 50% hogere onderhoudskosten.

De vormgeving van de te versterken dijkgedeelten, waarin geen knelpunten voorkomen, kan daarnaast vrijwel zonder extra kosten worden verbeterd, door bij het ontwerp meer rekening te houden met de inpassing van de dijk in het landschap. Door te streven naar scherpere dijkprofielen en continuïteit in het langsprofiel kan de ruimtelijke kwaliteit van de dijk worden verbeterd.

Bij een te lage kruinhoogte kan de toepassing van een beweegbare kering worden overwogen. Studies, bijvoorbeeld voor het stadsfront van Kampen, hebben de technische haalbaarheid van deze oplossing aangetoond. De veiligheid hangt mede af van de hoogte van de vaste drempel van de constructie, de betrouwbaarheid van de bediening, het onderhoud en de lengte van het beweegbare deel. Het is technisch gezien mogelijk op vrijwel iedere gewenste plaats een beweegbare kering toe te passen. De betrouwbaarheid wordt een groot probleem bij toepassing over grotere lengten. De kosten voor het ontwerp, de aanleg en voor beheer en onderhoud zijn, ook bij relatief hoge drempels, zeer hoog. Toepassing zal dus beperkt blijven tot knelpunten met beperkte lengte.

(11)

Afstemmen functies

De waterkeringsfunctie van dijken kan beter worden afgestemd op. andere funpties en waarden

van de dijken en hun directe omgeving. Door een betere afstemming; van functies na te

streven ontstaan mogelijkheden voor verbetering van de landschappelijke en sociaal-culturele

waarden van dijken. Voor de verbetering van de natuurwaarden is vooral het beheer van de

dijkvegetatie belangrijk. Veel van de natuurwaarde van dijken kan worden behouden en

verbeterd door een zorgvuldiger uitvoering en een natuurvriendelijk beheer.

In de praktijk is gebleken dat compensatie in het rivierbed voor buitendijkse alternatieve

tracés vaak moeilijk of onmogelijk is. Aanbevolen wordt daarom de mogelijke verlaging van

MHW, behorend bij de voorgestelde vermindering van de maatgevende afvoer van de Rijn,

niet voor alle dijkvakken in een riviergedeelte in gelijke mate toe te passen, maar deels te

gebruiken als compensatie-mogelijkheid voor die knelpunten waarvan de oplossing tot een

verkleining van het winterbed zou leiden. Het optimale gebruik van deze ruimte kan worden

bereikt in een integrale afweging per riviergedeelte.

Financiering

Om een betere afstemming van de functies te bereiken wordt voorgesteld om niet alleen het

grondmechanisch- en vegetatie-onderzoek (de huidige praktijk), maar ook de inventarisaties

van landschaps-, natuur- en cultuur-historische waarden onder de bestaande subsidieregeling

te brengen. De (beperkte) verhoging van de kosten in de voorbereidingsfase wordt gewettigd

door de betere afstemming van functies die daarmee kan worden bereikt, waardoor de

maatschappelijke waarde en acceptatie van het ontwerp toeneemt. Tevens wordt aanbevolen

de voorgestelde verlaging van-de rijksbijdrage aan de onderhoudskosten opnieuw te bezien.

Dit ondersteunt de gewenste grotere aandacht voor andere waarden en functies bij

dijkverster-king en stimuleert de toepassing van uitgekiend ontwerpen. De bijdrage zou afhankelijk

gesteld kunnen worden van de mate van natuurvriendelijk beheer en de mate van toepassing

van uitgekiende ontwerpen. •^^•.-^^.;

Procedures

De Commissie Rivierdijken heeft aanbevelingen gedaan voor een directe inbreng van 'de

bevolking' bij de besluitvorming rond dijkversterking. Deze aanbevelingen zijn onvoldoende

gerealiseerd in de bestaande procedures, waarin pas in een vrij laat stadium van de

besluit-vorming een inbreng van de betrokkenen mogelijk is. De bestaande procedures missen tevens

een onafhankelijke toetsing.

Voorgesteld wordt de bestaande procedures te verbeteren door het integreren van een aantal

elementen. Op strategisch niveau wordt het opstellen van een provinciaal beleidsplan

dijkversterkingen voorgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de dijkversterking

worden vastgelegd. De plannen op projectniveau worden aan deze uitgangspunten getoetst.

Voor de planvorming op projectniveau wordt voorgesteld:

• de toepassing van een beleidsanalytische aanpak in de fase waarin alternatieve

oplossingen worden opgesteld en afgewogen, onder leiding van een stuurgroep

waarin alle betrokkenen zijn vertegenwoordigd; en

• de toepassing van de m.e.r.-procedure als externe toetsing van de kwaliteit van de

voorgestelde oplossing.

(12)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Uit de evaluatie van het effect van de aanbevelingen van de Commissie Rivierdijken (1977) op de wijze waarop in het onderzoeksgebied dijkversterkingen worden ontworpen en uitge-voerd, blijkt dat een beter volgen naar de letter en vooral de geest van deze aanbevelingen een beter resultaat en een breder draagvlak zou hebben opgeleverd. Het is belangrijk dat alle bij de dijkversterkingen betrokken overheden op creatieve wijze met het realiseren van de gevraagde bescherming tegen overstroming omgaan. Daarmee kunnen de bestaande waarden van het rivierengebied zo goed mogelijk veilig worden gesteld, WL en EAC/RAND hopen dat dit onderzoek daartoe bijdraagt.

(13)

Deelrapport 1 : Veiligheid tegen overstromingen

In dit deelrapport worden de effecten onderzocht van alternatieven voor het verschaffen van bescherming tegen overstroming voor de gebieden langs de Rijntakken en de Maas buiten de invloed van het getij. In het rapport wordt getracht een antwoord te geven op een van de vragen gesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat in haar brief aan de Tweede Kamer op 24 juli 1992. Zij vroeg daarbij na te gaan, of er elementen waren in de afweging die ten grondslag ligt aan de keuze van de veiligheidsnorm voor de rivierdijkversterkingen die zodanig veranderd zijn sinds de vaststelling van de norm in 1978, dat dit zou kunnen leiden tot een andere keuze.

De huidige norm is gebaseerd op de bevindingen van de Commissie Rivierdijken (1977), die als aanbeveling gaf de dijken zodanig te ontwerpen dat 'waterstanden kunnen worden gekeerd die behoren bij een maatgevende Rijnafvoer te Lobith van 16.500 m3/s. Deze afvoer

wordt overschreden met een kans van 1/1250 per jaar.' Bij het uitvoeren van de dijkverster-kingen volgens deze nieuwe norm namen de protesten tegen de schadelijke effecten van de versterkingen op de landschappelijke, natuur- en cultuurwaarden sterk toe. De toenemende discussie over de uitgangspunten voor de rivierdijkversterkingen bij ieder project was aanleiding voor de Minister van Verkeer en Waterstaat voor de instelling van de Commissie 'Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterking' (de Commissie Boertien) en het geven van een opdracht aan het Waterloopkundig Laboratorium (WL) en RAND'S European-American

Center for Policy Analysis (EAC) om de uitgangspunten voor de rivierdijkversterkingen te toetsen.

Het RAND/EAC team heeft zich vooral gericht op het bepalen van de mogelijke materiële

schade door overstroming bij verschillende veiligheidsnormen, de kosten van verschillende dijkversterkings-strategieën, en het effect van verschillende beleidsvoornemens (combinaties van veiligheidsnorm en versterkings-strategieën). Het primaire doel van de analyse was het zoeken naar strategieën die een grote veiligheid geven, niet te duur zijn en zoveel mogelijk van de bestaande landschappelijke, natuur- en cultuurwaarden behouden.

De voornaamste conclusies van de effectenanalyse zijn:

Verlagen van de huidige veiligheidsnorm (1/1250 per jaar) zou een significante vergro-ting van de mogelijke schade door overstroming geven, maar zou de schade aan de LNC-waarden slechts weinig verminderen. Het merendeel van de schade aan de LNC-LNC-waarden

bij de huidige werkwijze is het gevolg van het versterken van de dijken, niet van het verhogen ervan. Versterken van dijken is nodig, ongeacht de keuze van de veiligheids-norm.

Verlagen van het veiligheidsniveau voor een deelgebied geeft een aanzienlijke vergroting van de mogelijke schade door overstroming, maar geeft een geringe vermindering van de schade aan de regionale LNC-waarden. Onderzocht is wat de effecten zijn van het

verlagen van de veiligheidsnorm voor een landelijk gebied met grote LNC-waarden (de westelijke IJsseloever). Het resultaat van de analyse was dat bij een lagere veiligheids-norm de vergroting van de schade door overstroming aanzienlijk was, terwijl de afname in de schade aan de LNC-waarden bij een lagere veiligheidsnorm relatief gering was, zelfs voor de landelijke gebieden.

(14)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

In relatie/eenvoudige dijkgedeelten kan dooreen verbetering van dijkontwerp en -beheer de landschappelijke waarde en de waarde van de dijkvegetatie worden vergroot. De

dijkgedeelten buiten de stadskernen kunnen worden verdeeld in gedeelten waar het behoud van LNC-waarden moeilijk is (de knelpunten) en gedeelten waar het behoud van LNC-waarden eenvoudiger is. De landschappelijke waarde van de dijken in de gedeelten buiten de knelpunten (75% van de dijkgedeelten buiten de stadskernen) kan worden verbeterd door een beter grondmechanisch ontwerp. De waarde van de dijkvegetatie kan worden vergroot door een natuurvriendelijk ontwerp en beheer van de dijken.

In gedeelten met knelpunten kunnen met 'uitgekiende ontwerpen' LNC-waarden behouden blijven, zij het tegen hogere kosten. Uitgekiend ontwerpen is geïntroduceerd door de

Commissie Rivierdijken om de schade aan LNC-waarden door dijkversterkingen te verminderen. Met toepassen van uitgekiende ontwerpen kunnen bijna alle LNC-waarden in de knelpunten buiten de stadskernen behouden blijven (de 'alles sparen' strategie), maar deze strategie zou een verdubbeling van de ontwerp- en aanlegkosten betekenen.

Met selectief uitgekiend ontwerpen, dat circa een derde duurder is, zou een groot deel van de LNC-waarden in de knelpunten behouden blijven. Door het niet toepassen van de

meest kostbare oplossingen uit de 'alles sparen' strategie werd de 'selectief sparen' strategie ontwikkeld. Met deze strategie kan ongeveer de helft van LNC-waarden in de knelpunten, die in de standaard praktijk niet worden gespaard, worden behouden.

Aandacht moet worden gegeven aan een strategie waarbij de uiterwaarden worden afgegraven en gedeeltelijk worden ontwikkeld tot ooibos. Met een dergelijke strategie

wordt de noodzaak tot dijkversterking niet ondervangen, maar de omvang van de verhogingen en versterkingen kan worden verminderd. De kosten van deze strategie en het effect ervan op de LNC-waarden van de uiterwaarden.zijn nog niet bekend. Indien de kosten en het effect op de LNC-waarden laag zijn, kan deze strategie nader worden beschouwd, speciaal voor toepassing op een regionale of lokale basis, eventueel in combinatie met uitgekiend ontwerpen.

(15)

Deelrapport 2: Maatgevende belastingen

In het kader van het onderzoek 'Toetsing Uitgangspunten Rivierdijkversterkingen' is onder-zocht wat de maatgevende belastingen op rivierdijken zijn. De plaats van het onderzoek naar de maatgevende belastingen in het totale onderzoek naar de dijkversterkingen is gegeven in 'opzet van het onderzoek'.

Uitgangspunt van het onderzoek is de thans geldende veiligheidsnorm. Volgens deze norm moeten de dijken een afvoer kunnen keren met een overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. Uitgaande van deze norm hebben wij onderzocht wat de meest waarschijnlijke afvoer zal zijn bij de geldende veiligheidsnorm. We maken hierbij gebruik vanfrequentie-analyses van afvoerpieken. In 1977 is een dergelijke analyse door de Commissie Rivierdijken uitgevoerd. De Commissie heeft de negatief-exponentiële verdeling toegepast op afvoerpieken. Op basis van deze frequentieverdeling zijn destijds de maatgevende afvoeren van de Bovenrijn en de Maas vastgesteld op respectievelijk 16.500 m3/s te Lobith en 3.650 m3/s te Borgharen.

Bij onze analyse zijn wij uitgegaan van een aantal alternatieve frequentieverdelingen, zoals de Gumbelverdeling met censor, de Pearson III verdeling en de log-normale verdeling, die zijn toegepast op een serie jaarmaxima. De keuze van de juiste verdeling moet mede worden gebaseerd op kennis van het mechanisme van het ontstaan van piekafvoeren. Een hiertoe noodzakelijk model van het stroomgebied is nog niet voorhanden, zodat vooralsnog de maatgevende afvoer is gebaseerd op een middeling van de geëxtrapoleerde waarden met de drie verdelingen.

Op grond van deze methode bevelen wij voor de Bovenrijn thans een afvoer aan van 15.000 m3/s bij de geldende norm (1/1250 per jaar). In deze afvoer is rekening gehouden met een

toename van 500 m3/s in de piekafvoeren als gevolg van veranderingen in het stroomgebied

in Duitsland.

In een onafhankelijk onderzoek van afvoerpieken voor de Bovenrijn komt prof. dr P. Groene-boom tot een iets lagere waarde voor de maatgevende afvoer, namelijk ca. 14.000 m3/s

(exclusief de te verwachten verhoging door wijzigingen in het stroomgebied). Hij maakt daarbij gebruik van een gewijzigde vorm van de exponentiële verdeling, die ten tijde van de Commissie Rivierdijken niet beschikbaar was.

Onderzocht is in hoeverre veranderingen in het stroomgebied van de Rijn de maatgevende afvoer zullen beïnvloeden. Gekeken is naar veranderingen in het gebied van de Al-penrhein/Hochrhein, de Ober-/Mittelrhein, de Moezel en de Niederrhein. Voorts hebben wij onderzocht wat de invloed is van retentie-maatregelen in het gebied van de Mittelrhein, de Niederrhein tot Keulen en de Niederrhein tot Lobith. Ook veranderingen in het afvoerregime door urbanisatie en ontbossing hebben wij in beschouwing genomen. Uit de studies leiden wij af dat de te verwachten afvoerverandering moeilijk is te kwantificeren. Wij schatten de toename in de afvoer op de eerder vermelde 500 m3/s.

Bij deze schatting hebben wij het effect van de verdere bouw van retentiebekkens in Duitsland op de afvoer te Lobith niet meegenomen, terwijl wij de invloed van verstedelijking en ontbossing in dit stadium niet kunnen kwantificeren.

(16)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Voor de Maas is een vergelijkbare analyse uitgevoerd. De verdelingen die hierbij zijn toegepast zijn de Pearson III verdeling en de Gumbelverdeling met censor. De uitkomsten van de uitgevoerde frequentie-analyses verschillen zo weinig van de bestaande maatgevende afvoer dat wij nu geen reden zien om hiervan af te wijken.

Klimaatsveranderingen hebben invloed op de afvoer van rivieren. Het huidige

klimaatson-derzoek is gebaseerd op Globale Circulatie Modellen. Dit zijn driedimensionale modellen van grootschalige processen in de atmosfeer. Voor elke roostercel worden klimaatgegevens berekend. Deze modellen zijn te grof om voor de Rijn en de Maas kwantitatieve uitspraken te doen aangaande wijzigingen in de afvoer. Wel zijn analyses met regionale modellen op basis van een waterbalans of een afvoermodel en een aangenomen scenario voor klimaatsver-anderingen mogelijk. De nauwkeurigheid van deze modellen is echter niet groot. Op korte termijn kunnen geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan over wijzigingen in de afvoer als gevolg van klimaatswijzigingen.

Met de door de Commissie Rivierdijken aanbevolen maatgevende afvoeren voor de Maas en de Rijn zijn door Rijkswaterstaat (RWS) voor beide rivieren de maatgevende waterstanden (MHW) bepaald. We hebben de door RWS gebruikte methode voor de berekening van de MHW-standen geëvalueerd. De berekeningsmethode geldt ook nu nog als de beste keuze om de MHW-standen te bepalen. Vervolgens zijn de uitgevoerde berekeningen zelf geëvalueerd. De berekende MHW-standen zijn afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals schematisatie van de riviergeometrie en de hydraulische ruwheid van het zomer- en winterbed.

De hydraulische ruwheid van het zomerbedis gerelateerd aan de in de rivier voorkomende

beddingvormen. De grootte van deze beddingvormen en de bijbehorende ruwheid is onder

meer afhankelijk van de stroming en kan in beginsel met de ruwheidsvoorspeller van (Van Rijn, 1984) worden geschat. De ruwheidsvoorspeller van Van Rijn is getoetst aan metingen van de beddingvormen tijdens de hoogwaters van 1983 en 1984. Een correctie van de voorspellingsmethoden bleek nodig te zijn om de ruwheid tijdens MHW-omstandigheden te voorspellen. Wij zijn van mening dat hiermee de beste schatting is bereikt voor de ruwheid van het zomerbed.

Ten aanzien van de ruwheid van het winterbed hebben wij de schattingsmethode voor de ver-schillende begroeiingstypen (gras, heggen, bomen, rietvelden en grienden) onderzocht. Wij zijn van mening dat de toegepaste ruwheden voldoend nauwkeurig zijn bepaald. De ruwheid van rietvelden en grienden wordt in de berekeningen weliswaar onderschat, maar de invloed hiervan is te verwaarlozen omdat dit begroeiingstype thans niet veel voorkomt.

Zowel voor de Maas als voor de Rijn en zijn takken zijn de modellen voor de simulatie van de waterbeweging getoetst aan eerder voorgekomen hoogwaters. Alle modellen zijn aan minstens drie opgetreden hoogwaters met verschillende afvoeren getoetst. De resultaten van deze toetsingsberekeningen komen goed overeen met de metingen.

(17)

Met het optreden van golfdemping heeft RWS rekening gehouden. De gevolgde procedure, waarbij eerst alle waterstanden bij een vaste (maatgevende) afvoer worden berekend en daarna via een schatting van de grootte van de golfdemping met een lD-model de berekende waterstanden worden gecorrigeerd, is voldoende.

Rws heeft ruim aandacht besteed aan de gevoeligheid van de MHW-standen voor veranderin-gen in parameters, zoals beneden-waterstand, hoogte van het zomerbed, mate van begroeiing, grootte van het energieverlies bij kribben en een verdere uitschuring van het Pannerdens Kanaal. De variatie in MHW-standen bedraagt in deze berekeningen 0,05 tot 0,2 m. De gewijzigde inzichten in de grootte van de hydraulische ruwheid voor het zomerbed bij de berekening van de MHW-standen voor de Waal (bij een afvoer van 16.500 m3/s) hebben

in 1985/1986 tot de nodige discussie geleid toen bleek dat deze MHW-standen op de Waal belangrijk hoger waren dan de oude MHW-standen bij een afvoer van 18.000 m3/s. Wij

hebben daarom apart aandacht besteed aan het aangeven van de factoren die hebben bijgedra-gen aan de verhoging van de waterstanden op de Waal. De verhoging van de MHW-standen op de Waal is vooral het gevolg van de hogere ruwheid van het zomerbed en in mindere mate van de verhoging van de ruwheid van het winterbed. Bij de andere riviertakken was de verhoging van de ruwheid van het winterbed de belangrijkste factor, waardoor de MHW-standen op de andere Rijn-takken minder zijn afgenomen dan op grond van de afvoer-waterstandsrelaties mocht worden verwacht.

Op grond van een analyse van overstromingen in de periode 1720 tot 1870 komt Bervaes (1991) tot de slotsom dat het gevaar voor overstroming door ijsdammen belangrijk groter kan zijn (eens in de 11 a 12 jaar) dan het gevaar voor overstroming door hoge afvoeren (1/1250 per jaar). Op grond hiervan is een heroverweging van het gevaar voor overstroming door ijs gemaakt.

Uit een inventarisatie van de problemen met ijs in de Nederlandse rivieren vanaf 1750 tot aan 1991 leiden we af dat tot aan 1880 de dijken regelmatig overstroomden of doorbraken als gevolg van problemen met ijs. Ook in de periode na 1880 hebben zich in de Rijntakken en de Maas ijsdammen gevormd met een frequentie van globaal eens in de 9 jaar. In de toekomst moet derhalve nog steeds op het optreden van ijsdammen worden gerekend. De opgetreden gebeurtenissen tijdens ijsdammen zijn geanalyseerd door twee deskundigen (dr. G. Frankenstein en dr. J.L. Wuebben) van het Cold Regions Research Laboratory, Hanover, USA. Ijsdammen worden in twee categorieën ingedeeld, namelijk ijsdammen die ontstaan tijdens het dichtvriezen van de rivier en ijsdammen die ontstaan bij het opbreken van een vast ijsdek. Uit de beschrijvingen van de Sociëteit van Nijmegen maken we op dat veel ijsdammen van vóór 1880 in de laatste categorie vallen. Usdammen van het opvriezende type worden voor de periode vóór 1880 niet nadrukkelijk gemeld, maar wij verwachten dat dit type toen ook voorkwam. De ijsdammen na" 1880 waren van het opvriezende type. Het

karakter van de optredende ijsdammen is dus veranderd.

Voor de analyse van ijsdammen in vorstperioden maken we gebruik van een koude-index. Vergelijking van deze index voor de periode vóór 1880 met die van na" 1880 laat geen significante verschillen zien in de koude-index. Voor de gemiddelde temperaturen van de vorstperioden is eveneens geen verschil aan te geven voor de jaren vóór 1880 en na" 1880. Wel treden ijsdammen nu pas bij hogere waarden voor de koude-index op. Zij doen zich thans pas voor als de index ongeveer de waarde 100 overschrijdt (tegen een

(18)

koude-Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

is. In de laagste gemiddelde dagtemperaturen zijn enige verschillen aan te wijzen in de periode vóór 1880 en erna. Voor 1880 hebben zich enkele rampjaren voorgedaan bij minimum temperaturen tussen de -15 °C en -20 °C. De meeste ijsproblemem hebben zich echter voorgedaan bij minimumtemperaturen tussen de -10 en -15 °C. Die temperaturen komen ook in de periode na" 1880 regelmatig voor. Wij zijn dan ook van mening dat er onvoldoende argumentatie is aan te voeren om het verschil tussen de gevolgen van ijs op de rivier in de periode vóór 1880 en het ontbreken van overstromingen in de periode na" 1880 toe te wijzen aan klimatologische verschillen in deze periodes.

Voorts hebben Frankenstein en Wuebben met een eendimensionaal model van de Waal het gedrag van ijsdammen onderzocht. Uitgaande van een conservatieve aanname dat ijsdammen ook voor grotere afvoeren stabiel blijven tonen zij aan dat er geen gevaar is voor overstro-mingen tot afvoeren van 7.500 m3/s te Lobith. Zij geven hierbij echter aan dat de ijsdammen

bij een afvoer boven de 7.500 m3/s instabiel zullen zijn en dus geen gevaar meer kunnen

opleveren. In het verleden bleek het merendeel van de ijsdammen te zijn doorgebroken of met ijsbrekers binnen twee dagen te kunnen worden opgeruimd. De kans op het voorkomen van een afvoer boven 7.50Ó m3/s in combinatie met het voorkomen van ijsdammen op de

rivier schatten wij op 1/1100 per jaar. Deze kans moet nog worden vermenigvuldigd met de kans dat de ijsdam werkelijk stabiel blijft. De uiteindelijke kans op de overstromingen is dus kleiner dan het gevaar op overstromingen door hoge afvoeren.

Gelet op het feit dat ijsdammen zich in het recente verleden regelmatig hebben voorgedaan zijn wij van mening dat de bestrijding ervan aandacht blijft vragen. In Nederland kan dit het beste geschieden met ijsbrekers of luchtkussenvoertuigen.

De afname van de ijsproblemen schrijven wij toe aan een combinatie van factoren. Door de

normalisatie van de rivieren is een veel gelijkmatiger stroming in de rivier ontstaan waardoor

de kans op vorming van ijsdammen is afgenomen. De grotere warmtebelasting op de rivier leidt er daarnaast toe dat het langer duurt voordat er ijs op de rivier verschijnt en dat het ijs eerder is verdwenen. De invloed van scheepvaart op de vorming van ijs tijdens het opvriezen is negatief doordat het water bij gebrek aan een in zekere zin isolerende laag sneller afkoelt. Tijdens het opbreken kan de scheepvaart echter bijdragen aan een snelle opruiming van het ijs. Niet onvermeld mag blijven dat de dijken na overstromingen in het verleden regelmatig zijn verhoogd, waardoor nu tijdens ijsdammen grotere afvoeren kunnen worden gekeerd dan voorheen. De invloed van chemicaliën (hoofdzakelijk zout) kan worden verwaarloosd.

Naast een toetsend onderzoek naar de huidige dijkversterking hebben wij tevens maatregelen geëvalueerd die kunnen leiden tot een verlaging van de MHW-standen. We hebben hiervoor een beleidsanalytische aanpak gevolgd. Deze aanpak heeft geleid tot een groot aantal mogelij-ke maatregelen voor het verlagen van de MHW-standen, die vervolgens in twee rondes zijn geëvalueerd. De evaluatie van de maatregelen moet in beginsel zowel voor de Maas als de Rijn worden uitgevoerd. Omdat veel van de maatregelen zowel voor de ene rivier als de andere rivier toepasbaar zijn hebben wij de maatregelen eerst voor de Rijn geëvalueerd. In een later stadium zijn vervolgens de belangrijkste maatregelen ook voor de Maas uitgewerkt.

(19)

In de eerste ronde hebben wij op een globale inschatting van de effectiviteit en de

haalbaar-heid een keuze gemaakt welke maatregelen de moeite waard zijn om in meer detail uit te

werken. Voor de tweede ronde maken we, naast handberekeningen, ook gebruik van een

eendimensionaal model van de Rijn en zijn takken. We hebben een dergelijk model nodig

om de gevolgen van ingrepen in de rivier voor de morfologie goed te kunnen schatten. Aan het eind van de tweede evaluatie ronde blijken drie maatregelen tot verlaging van de

MHW-standen van enige omvang te leiden, namelijk:

• een verlaging van het zomerbed, • een verlaging van het winterbed en • een aanpassing van de kribben.

Een verlaging van het zomerbed kan niet worden uitgevoerd zonder ook de kribben aan te passen, terwijl het aanpassen van de kribben alleen een beperkte verlaging van MHW-standen oplevert. Een verlaging van het winterbed kan alleen voldoende maatschappelijke draagkracht krijgen als er een meerwaarde aan kan worden gegeven. Momenteel staan plannen voor

natuurontwikkeling erg in de belangstelling, getuige het recent gepresenteerde plan 'Levende

Rivieren' van het Wereld Natuur Fonds. Te zamen met natuurontwikkeling verwachten wij dat een verlaging van het winterbed goed mogelijk is. De natuurontwikkeling, bestaande uit de aanleg van onder meer ooibossen zal echter door de hogere ruwheid een deel van de MHW-verlaging door de winterbedverlaging teniet doen.

Uitgaande van deze drie maatregelen hebben wij verschillende combinaties van maatregelen verder uitgewerkt:

1 verlaging van het zomerbed (1,0 m) in combinatie met aanpassing van kribben, 2 verlaging van het winterbed (2,0 m) in combinatie met natuur-ontwikkeling, en 3 een verlaging van het zomerbed (1,0 m), in combinatie met een verlaging van het

winterbed (2,0 m) en een aanpassing van de kribben.

Voor deze combinaties hebben wij een aantal aspecten nader uitgewerkt: • verlaging van de MHW-standen,

• kosten voor uitvoering van de maatregelen,

• het effect op de beschikbare vaardiepte voor de scheepvaart en de daaruit voortvloei-ende kosten,

• veranderingen voor de waterhuishouding, • gevolgen voor de bestaande infrastructuur, en

• gevolgen voor de natuur en het landschap in de uiterwaarden.

Om een vergelijking te kunnen maken met de huidige situatie {autonome ontwikkeling) hebben wij deze aspecten voor deze situatie ook uitgewerkt.

De bodemdaling in de autonome ontwikkeling heeft na 50 jaar een verlaging van de MHW-standen tot gevolg heeft van maximaal 0,1 m. Het verlagen van kribben is erg duur en daarom niet haalbaar als oplossing voor de problematiek van de rivierdijkversterkingen. Wel is het aantrekkelijk binnen de bestaande programma's voor de verbetering en het onderhoud, van vaarwegen, de kribben lager en gestroomlijnd te maken.

(20)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Afgraven van de uiterwaarden in combinatie met natuurontwikkeling biedt goede perspectie-ven om de MHW-standen te verlagen. Vanwege de lange uitvoeringstijd en de geringe afname van de lengte van de te verbeteren dijken vormt het thans echter geen alternatief voor het huidige dijkversterkingsprogramma. Wel kan lokale afgraving, in de vorm van nevengeulen en/of reliëfvolgend ontkleien plaatselijk een oplossing bieden voor knelpunten bij de dijkver-sterking. De kosten die gemoeid zijn met het afgraven van de uiterwaard en het vervolgens beheren van de nieuwe gebieden hebben wij niet kunnen kwantificeren.

Niet in alle gevallen is er genoeg ruimte in het dwarsprofiel voor compenserende maatrege-len. In dat soort gevallen zou het wenselijk zijn de MHW-standen niet als norm op te leggen. Hiervoor is het echter noodzakelijk om het compensatie-beginsel flexibeler dan thans gebruikelijk is toe te passen, hetgeen er op neer komt dat lokaal de MHW-standen worden vastgesteld voor het toekomstige dwarsprofiel.

(21)

Deelrapport 3: Constructief ontwerp

In dit deelrapport wordt het onderzoek ten behoeve van aspect III 'Constructief ontwerp' beschreven. Het rapport is opgebouwd uit 3 delen.

In deel I, 'Technische mogelijkheden voor de beoordeling van faal- en schademechanismen' wordt nagegaan in hoeverre op basis van de huidige inzichten en rekenmethoden mogelijk-heden voorhanden zijn om, bij een gegeven normstelling voor de veiligheid, de ontwerp-methoden, zoals thans in de praktijk gehanteerd, zodanig te verbeteren dat dit leidt tot minder rigoureuze ingrepen in andere functies en waarden. Tevens wordt nagegaan in hoeverre die mogelijkheden daadwerkelijk worden benut en in hoeverre andere ontwerpaspecten dan strikt technische een rol spelen.

Eerst is beoordeeld in hoeverre de Leidraden voor het Ontwerpen van Rivierdijken deel 1 - Bovenrivierengebied (1985) en deel 2 - Benedenrivierengebied (1989) invulling geven aan de aanbevelingen van de Commissie Rivierdijken (1977). Vervolgens is nagegaan in hoeverre de werkwijze in de praktijk aansluit bij de in de Leidraden geschetste werkwijze. Tenslotte is geïnventariseerd of er na het verschijnen van de Leidraden nieuwe inzichten en/of rekenmethoden beschikbaar zijn gekomen.

De aandacht heeft zich mede gericht op de twee elementen van het zogenaamde uitgekiend ontwerpen, te weten:

• meer-onderzoek en gebruikmaken van geavanceerde technieken .voor het berekenen van belasting en sterkte; en

• gebruik maken van bijzondere constructies (waarbij in de huidige visie ook beweeg-bare keringen behoren).

In deel II, 'Invloed van Maatgevende Hoogwaterstanden (MHW) op de noodzaak tot

dijkver-sterking' is aan de hand van uitgevoerde case studies, beschikbare onderzoeksrapporten en

interviews, nagegaan wat het effect is van verlaging van MHW op de omvang van de dijkver-sterkingen.

In deel III, 'Gebruik van uitgekiend ontwerpen' wordt nagegaan welke technische mogelijk-heden voorhanden zijn om de dijkversterkingsmethoden zodanig te verbeteren dat dit tot minder schade aan landschaps-, natuur- en cultuurhistorische (LNC) waarden leidt. Tevens is een schatting gemaakt in hoeverre met een strategie, waarbij meer gebruik wordt gemaakt van uitgekiend ontwerpen, de schade in het onderzoeksgebied kan worden verminderd en welke extra kosten daarmee gemoeid zijn.

(22)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Conclusies en aanbevelingen Deel I Ten aanzien van de Leidraden:

• Van Leidraad 1 kan worden vastgesteld dat de genoemde twee elementen van het uitgekiend ontwerpen, gezien de destijds bestaande kennis en inzichten, op een verantwoorde manier in de voorgestelde wijze van aanpak zijn verwerkt.

• In Leidraad 1 werd voor een aantal aspecten voor een conservatieve (is veilige) aan-pak gekozen. Als belangrijk punt kan worden genoemd de dimensionering van de binnenberm in dfe gevallen waarin de kwellengte op zich voldoende is, maar waarbij de waterdrukken onder de kleilaag gevaar opleveren voor de stabiliteit. Wij bevelen een nuancering van de zogenaamde '5-H' ontwerpregel aan.

• Vanwege het ontbreken van een adequate rekenregel voor erosie is Leidraad 1 vaag voor wat betreft de acceptatie van steile taluds. Zoals uit deelrapport 4 blijkt is vanuit landschappelijk oogpunt een steil talud te prefereren boven een flauw talud. Bij een gering overslagdebiet kan naar onze mening vanuit een oogpunt van veiligheid het binnentalud steiler dan 1 : 3 worden aangelegd. Eventuele problemen ten aanzien van macrostabiliteit kunnen meestal met handhaving van het steile talud, met vrijwel hetzelfde ruimtebeslag door een steunberm worden opgelost.

De aanbeveling in de Leidraad om taluds zo mogelijk aan te vullen tot een helling van 1:3 is behalve door onvoldoende kennis (erosie en micro-stabiliteit) óók ingege-ven door het aspect beheer en onderhoud (en dus kosten). In de discussie of meer golfoverslag kan worden toegelaten, waardoor de kruinhoogte zou kunnen worden beperkt, is het ontbreken van voldoende inzicht een ernstig gemis. -• De door de Commissie Rivierdijken gedane aanbeveling om nader onderzoek te

verrichten naar mechanisch beheer op grote schaal van steile taluds blijft relevant. • Om de aanvulling met omvangrijke grondlichamen te voorkomen worden in Leidraad 1 bijzondere constructies als mogelijke alternatieve oplossingen voorgesteld. Wij constateren dat de Leidraad daarbij tegelijkertijd voor een terughoudende opstelling kiest.

• Voor wat betreft de acceptatie van bebouwing in de dijk is de Leidraad 1 duidelijk. Hoewel er bezwaren worden aangevoerd, wordt bebouwing, mits buiten het zoge-naamde theoretisch profiel van de dijk staande, acceptabel geacht. Bebouwing binnen het theoretisch profiel wordt, zonder extra voorzieningen, niet geaccepteerd. Onder het theoretisch profiel wordt verstaan een denkbeeldig minimum grondprofiel van gedefinieerde afmetingen dat in het werkelijk aanwezige profiel 'moet passen' en dat zelfstandig de waterkerende functie kan vervullen. Wij menen dat er geen nieuwe inzichten of onderzoeksresultaten zijn die aanleiding geven dit standpunt te wijzigen. • In het accepteren van beplanting (bomen en struiken) op het buitentalud en in de kruin is Leidraad 1 zeer strikt. Het buitentalud en de kruin dienen vrij van beplanting te zijn. Het is niet duidelijk of beplanting op het binnentalud van een kleidijk wel of niet acceptabel wordt geacht. Wel wordt gesteld dat bij dijkverbetering géén nieuwe beplanting is toegestaan indien uittredend water uit het binnentalud wordt verwacht. Een en ander wordt niet in verband gebracht met het theoretisch profiel. Naar onze mening zou uit een oogpunt van veiligheid beplanting buiten het theore-tisch profiel toegestaan kunnen worden. Tegen beplanting op een binnenberm bestaat

(23)

Bij beplanting van het buitentalud zullen deze kosten extra hoog zijn vanwege, door het ontbreken van een goede grasbedekking, te verwachten schade door erosie. Leidraad 2 sluit in principe goed aan bij Leidraad 1. Hoewel Leidraad 2 in principe niet is geschreven voor het onderhavige studiegebied, zijn wij van mening dat een aantal grondmechanische en hydrologische aspecten ook in het studiegebied bruikbaar zijn. Toepassing van enige nieuwe inzichten (rekenregels voor niet stationaire grondwaterstroming en macro stabiliteit) kan naar onze mening in een aantal gevallen tot (bescheiden) winst in bermbreedte leiden.

Ten aanzien van de huidige ontwerppraktijk:

• Bij het ontwerpen van dijkverbeteringsplannen in de huidige praktijk blijkt Leidraad 1 vrij algemeen als voorschrift te worden nagevolgd en niet als Leidraad, waarlangs de ontwerper zelf moet optimaliseren. Dit leidt er naar onze mening toe, dat waar de Leidraad extra veiligheidsmarges hanteert, de praktijk dat ook doet.

• In strekkingen die door de beheerders niet als knelpunt worden ervaren wordt een traditioneel ontwerp (ruim opgezet opgebouwd uit zand en klei) gemaakt. Er wordt in die gevallen zelden gebruik gemaakt van uitgekiend ontwerpen zoals bedoeld in de Commissie Rivierdijken. Wij constateren dat bij de dimensionering van het ontwerp de beheers- en onderhoudskosten zwaarwegend zijn.

• Bij knelpunten wordt veel meer gebruik gemaakt van uitgekiend ontwerpen. Het toepassen van bijzondere constructies vindt met name wel in stadskernen plaats, maar zeker niet op grote schaal.

• Als bezwaar tegen bijzondere constructies wordt door dijkbeheerders veel meer dan het veiligheidsaspect, het aspect van hogere kosten voor beheer en onderhoud en de beperkte levensduur genoemd.

• Steeds meer wordt getracht bebouwing te sparen door het verbeteringsontwerp zo te dimensioneren dat de bebouwing buiten het theoretisch dijkprofiel komt te staan. • Met het accepteren van bomen in het dijklichaam gaat de huidige praktijk momenteel verder dan de Leidraad. Mits buiten het theoretisch profiel staande wordt (waarde-volle) beplanting in veel gevallen geaccepteerd.

• In stedelijke gebieden wordt naar onze mening op dit moment, met gebruik making van alle mogelijke (technische) middelen (beweegbare keringen etc.) tot planvorming gekomen.

• Tussen de huidige ontwerppraktijk en de mogelijkheden die worden geboden in de beide Leidraden zit nog enige ruimte. Met name betreft dit: de flexibiliteit in het toe te laten overslagdebiet, een meer geavanceerde benadering van de beoordeling van macrostabiliteit en het meer toepassen van bijzondere constructies.

Ten aanzien van nieuwe inzichten en ontwerpmethoden:

Na het gereedkomen van de Leidraden zijn de onderzoeksinspanningen doorgegaan. Een aantal onderzoeken werd afgerond, andere studies lopen nog. De verkregen kennis uit de afgeronde studies is beschikbaar en toepasbaar in de praktijk.

(24)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Afgerond onderzoek:

• Wij bevelen aan om, meer nog dan nu gebruikelijk, te werken met de filosofie van een theoretisch profiel. Hiermee kan bereikt worden dat steile taluds zowel binnen als buiten, alsmede vreemde elementen daarop, gespaard kunnen blijven. Bij zeer brede dijken of dijken met een hoog voor- of achterland zou de filosofie met betrek-king tot een erosieprofiel in beschouwing moeten worden genomen. Onder erosiepro-fiel moet worden verstaan het restproerosiepro-fiel na het optreden van erosie.

Bij een uit zand bestaand hoog voorland kan voor de bepaling van het restprofiel gebruik worden gemaakt van een benadering volgens het duinafslagprofiel.

• Sinds het verschijnen van de Leidraden 1 en 2 zijn er een aantal nieuwe rekenregels beschikbaar gekomen op het gebied van de (macro) stabiliteits- en pipingbeoordeling. Het hanteren van deze rekenregels kan in een aantal gevallen leiden tot een ver-mindering van de benodigde bermbreedte, en in sommige gevallen tot het achterwege laten van een berm.

• Op basis van de nieuwe inzichten die zijn gegroeid voor wat betreft het toepassen van bijzondere constructies bevelen wij aan deze nadrukkelijker in beschouwing te laten nemen. Met name kan hierbij worden gedacht aan:

— erosieschermen ter vervanging van buiten- of binnentalud;

— kistdammen ter vervanging van buiten- en binnentalud en van steunbermen; en — diep gefundeerde keermuren, damwanden of diepwanden ter vervanging van

kruin(breedte), buiten- en binnentalud en steunbermen.

Uiteraard zijn er bij toepassing van dergelijke constructies nog de nodige aandachts-punten, bijvoorbeeld herrekening houden met demogelijkheid van latere aanpassin-gen (verhoginaanpassin-gen), de benodigde ruimte voor uitvoeringsmaterieel en eventuele hei-en trillingsschade tijdhei-ens het aanbrhei-enghei-en. Ook dihei-ent bij toepassing van dit type constructies te worden stilgestaan bij mogelijke neveneffecten zoals een verstoring van de waterhuishouding in het achterliggende gebied.

De voor de waterkeringsfunctie niet van nut zijnde elementen, zoals bebouwing en beplanting op de taluds worden met genoemde bijzondere constructies afgescheiden van het waterkerende element. De extra kosten die aan deze constructies verbonden zijn kunnen hoog zijn.

• Bij een te lage kruinhoogte kan de toepassing van een beweegbare kering worden overwogen. Studies, bijvoorbeeld voor het stadsfront van Kampen, hebben de techni-sche haalbaarheid aangetoond. De veiligheid hangt mede af van de vaste drempel-hoogte van de constructie, de betrouwbaarheid van de bediening automatisering (uitsluiten van menselijk handelen en toepassing van nood-sluitsystemen) en de lengte van het beweegbare deel. Het is technisch gezien mogelijk om op vrijwel elke gewenste plaats een beweegbare kering toe te passen. De kosten voor het ontwerp, de aanleg en voor beheer en onderhoud zullen ook bij relatief hoge drempels nog zeer hoog zijn.

Lopende studies:

(25)

Op het gebied van de aspecten erosie, grasbekleding en micro-stabiliteitzijn er een aantal studies gaande. De eindresultaten hiervan zijn niet op korte termijn te ver-wachten. Omdat de inzichten inmiddels duidelijk verdiept zijn adviseren wij om ten aanzien van deze aspecten de met de studie belaste deskundigen op basis van de huidige kennis een voorlopige ontwerpregel te laten opstellen. Hierin dient de relatie tussen de hoeveelheid golfoverslag, de helling van het binnentalud en de sterkte van het binnentalud op een verantwoorde wijze te worden aangegeven. Als mogelijk resultaat kan worden verwacht een beperking van de benodigde kruinhoogte (meer overslag aanvaardbaar) of een acceptatie van een steiler binnentalud. Deze optimali-satie van het binnentalud vraagt om een nadere analyse van het beheer en onderhoud van dat talud.

Een volledig uitgekristalliseerde ontwerpfilosofie voor waterkeringen op basis van probabilistische uitgangspunten is pas op zeer lange termijn te verwachten. Het moet echter mogelijk zijn op betrekkelijk korte termijn te komen tot voorlopige richtlijnen met betrekking tot het toepassen van probabilistische uitgangspunten die in de knelpuntsituaties een bijdrage aan een oplossing kunnen geven. Daarbij wordt gedacht aan uitwisselbaarheid van gereserveerde faalkans ruimte voor macro-stabili-teit en piping op die locaties waar slechts één van deze mechanismen van betekenis is. Dit levert een bijdrage aan optimalisatie van de benodigde bermbreedte of het binnentalud, waarbij toch voldaan wordt aan de randvoorwaarde met betrekking tot veiligheid.

Wij bevelen aan om nieuw verworven kennis en inzicht in het algemeen zo snel mogelijk uit te dragen bijvoorbeeld door het regelmatig actualiseren van de Leidra-den. Hiermee kan worden bereikt dat steeds met de meest recente kennis kan worden ontworpen.

Conclusie Deel II

• Indien de maatgevende waterstand in het onderzoeksgebied tot 1 m lager is dan het huidige MHW, zijn nog over lange strekkingen versterkings- of verhogingsmaat-regelen noodzakelijk. De MHW-verlaging is, afhankelijk van de verlaging van de veiligheidsnorm of maatregelen in de rivier, verschillend per riviertak.

Verlaging van het MHW heeft relatief het meeste invloed op de dijken langs de Maas en de IJssel. Bij de dijken langs de Waal is de afname van de lengte van de dijkver-hoging en versterking bij verlaging van MHW het geringst.

Conclusies Deel III

• Door op grote schaal constructies toe te passen op knelpunten en een betere land-schappelijke inpassing op strekkingen waar geen knelpunten voorkomen, is het mogelijk om bijna alle LNC-waarden te behouden. De aanlegkosten bedragen in dat geval voor het onderzoeksgebied gemiddeld ongeveer het dubbele van de aanleg-kosten van de dijkversterkingen volgens de huidige praktijk.

« Met selectief gebruik van constructies op waardevolle knelpunten kunnen met hogere investeringskosten nog veel LNC waarden worden gespaard. Voor bijvoorbeeld 35% hogere aanlegkosten dan de huidige praktijk, kan ongeveer de helft van alle knelpun-ten, die in de huidige praktijk niet worden opgelost, worden gespaard.

(26)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Door beter gebruik te maken van de mogelijkheden die de Leidraden 1 en 2 bieden en toepassen van nieuwe inzichten alsmede door een beter landschappelijke inpassing, kan zonder verhoging van de aanlegkosten een gunstig effect op de LNC-waarden worden bereikt. De voorbereidings- en onderhoudskosten zullen maximaal circa 15 % respectievelijk 30% hoger zijn dan bij de huidige praktijk. Overigens zijn de onder-houdskosten klein ten aanzien van de totale kosten.

Uit de analyse van de huidige praktijk is gebleken dat de mogelijkheden tot uitge-kiend ontwerpen niet altijd optimaal worden benut. Door meer gebruik te maken van uitgekiend ontwerpen is het mogelijk LNC-waarden meer te sparen. Van belang is dat een optimale afstemming wordt bereikt tussen de waterkerende functie van de dijk en de andere functies en waarden. In dat kader is het naar onze mening van belang dat in de verbeterde procedure een onafhankelijke toetsing plaatsvindt van de mate waarin het dijkversterkingsplan uitgekiend is ontworpen.

(27)

Deelrapport 4: Functies, waarden en procedures

In dit deelrapport wordt het onderzoek behandeld dat is uitgevoerd ten behoeve van aspect IV, de afstemming van functies en waarden en de procedures voor de dijkversterking. Het rapport bestaat uit 3 delen.

In deel I, 'Functies en waarden', wordt nagegaan of de waterkeringsfunctie van dijken beter afgestemd kan worden op de andere functies en waarden van de dijken en hun direkte omgeving. Een betere afstemming, ofwel het beter inpassen van de dijk in zijn omgeving, kan leiden tot een vermindering van de schade aan - of zelfs het beter benutten van kansen voor - andere functies en waarden, zoals wonen, recreatie, en cultuurhistorische-, natuur-en landschapswaardnatuur-en.

In het rapport wordt eerst aandacht besteed aan de dijkversterking als maatschappelijke controverse en worden de standpunten van de maatschappelijke groeperingen aangaande de dijkversterking uiteengezet. Vervolgens wordt, mede aan de hand van het werk van de Commissie Rivierdijken, een overzicht gegeven van de bij dijkversterking in het geding zijnde functies en waarden van de rivierdijken. Tevens is nagegeaan in hoeverre de dijkver-sterking en de aan de dijken gerelateerde functies en waarden een eigen plaats hebben in het Rijks- en Provinciaal beleid.

Op basis van een aantal praktijkvoorbeelden is vervolgens geanalyseerd in welke mate de onderscheiden functies en waarden ook daadwerkelijk in beschouwing genomen worden in de huidige praktijk van de dijkversterking. De wijze waarop met functies en waarden wordt omgegaan bij planvorming en ontwerp is geanalyseerd aan de hand van de volgende aspecten:

inventarisatie van Juncties en waarden, analyse van effecten, ontwerppraktijk en motivering van keuzen. Op basis van de analyse zijn bouwstenen voor integratie en aanbevelingen voor

verbetering afgeleid voor de verschillende onderdelen van het dijkversterkingsproces, te weten beleid, planvorming en ontwerp, uitvoering en beheer.

Voor elk van deze onderdelen is geschetst wat de mogelijkheden zijn voor verbetering van de integratie, welke knelpunten er zijn bij de realisatie van deze integratie en welke oplos-singsrichtingen er te onderscheiden zijn bij deze knelpunten.

Een goede afstemming van functies en waarden stelt eisen aan de procedures voor dijkver-sterking. Hier wordt in deel II van het rapport, 'Procedures', op ingegaan. Het doel van dit deel van het onderzoek is te schetsen waardoor de weerstand tegen de gang van zaken rond de voorbereiding van de dijkversterkingen wordt veroorzaakt en hoe die weerstand, voor zover het de procedurele aspecten betreft, kan worden weggenomen.

De aanbevelingen van de Commissie Rivierdijken ten aanzien van de procedures en de bij de rivierdijkversterkingen in de provincies Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Zuid-Holland gevolgde procedures zijn geanalyseerd. De analyse was zowel naar de wijze waarop de formele procedures per provincie zijn vastgelegd, als naar de wijze waarop de procedures in de praktijk worden gevolgd. Niet alleen de bestaande maar ook voorgestelde procedures zijn geëvalueerd aan de hand van een aantal aan de praktijk van het openbaar bestuur ontleende criteria: doorzichtigheid van bestuur, mate van toetsing, rechtsbescherming, inspraak/democratie, openheid en openbaarheid, efficiency en flexibiliteit.

(28)

Toetsing uitgangspunten rivierdijkversterkingen - samenvattingen januari 1993

Daarnaast is onderzocht in hoeverre de verschillende procedures meerdere alternatieven beschouwen en in hoeverre andere functies en waarden dan de waterkeringsfunctie en belangen van betrokkenen in de procedures meegenomen worden. Gebaseerd op de diverse bestaande en voorgestelde procedures is een procedurevoorstel gemaakt, dat zo goed mogelijk voldoet aan de bovengenoemde criteria.

In deel III van het rapport, 'Financiering', wordt een overzicht gegeven van de huidige financieringsstructuur van de dijkversterking. De financieringsregelingen zijn geanalyseerd voor de fasen van planvorming en ontwerp, uitvoering en beheer. Daarnaast is een overzicht gemaakt van de mogelijkheden om extra kosten gerelateerd aan het integreren van functies en waarden te financieren door middel van aanpassingen in de huidige structuur of middels bijdragen uit andere bronnen

Conclusies en aanbevelingen deel I: Functies en waarden Conclusies

De uitgangspunten van de Commissie Rivierdijken worden voor wat betreft de waarden van cultuurhistorische en natuurlijke elementen in de recente dijkversterkingspraktijk in het algemeen goed gerespecteerd. De elementgerichte benadering die uit deze uitgangspunten spreekt heeft ertoe geleid dat bij knelpunten redelijk vaak oplossingen worden gekozen, waarmee waardevolle bebouwing èn/of natuurwaarden gespaard blijven. Landschappelijke kwaliteit van de dijk in zijn omgeving speelt daarentegen over het algemeen een onderge-schikte rol. De financiële randvoorwaarden van de dijkversterking en onbekendheid met herstel- en compensatiemogelijkheden lijken in veel gevallen meer uitgekiende oplossingen in de weg te staan.

Dijkversterking leidt ongetwijfeld tot schade aan natuur en landschap, tot verlies van karakteristieke dijkwoningen en -bebouwing en tot aantasting van cultuurhistorische waarde-volle patronen en elementen.

Het zijn echter niet de veelbesproken conflictsituaties waar het grootste verlies van natuur-en landschapswaardnatuur-en in de laatste 15 jaar valt te betreurnatuur-en. Evnatuur-enals in het overige landelijke gebied in Nederland zijn de natuur- en landschapswaarden in het gebied van de rivierdijken de laatste decennia sterk afgenomen. Sommige industriële activiteiten in de uiterwaarden dragen bepaald niet bij tot het landschapsschoon van de uiterwaarden. Deze tendens wordt wel versterkt door de wijze waarop de dijkversterking plaatsvindt: vergroting van het ruimtebeslag, vermindering van het functioneel medegebruik van de dijk en een intensiever beheer van de vegetatie dan voorheen.

Winst voor de ecologische en landschappelijke kwaliteit van het gebied in de omgeving van de rivierdijken valt ons inziens dan ook vooral te behalen op die trajecten waar niet aan weerszijden van de dijk waardevolle elementen voorkomen. Deze dijkgedeelten kunnen, zonder veel extra kosten of tijdsbeslag, sterk profiteren van een integrale benadering met expliciete afweging van functies en heldere ontwerpkeuzen. Herstel-, compensatie- en ontwikkelingsmogelijkheden worden tot nu toe te weinig benut. Ook voor het behoud van

(29)

Daarnaast kan een gemotiveerd natuurgericht beheer een grote kwaliteitsverhoging van de dijkvegetaties betekenen. Het inschakelen van onafhankelijke deskundigen op het gebied van landschap, natuur en cultuurhistorie in het gehele proces van dijkversterking, en een grote nadruk op voorlichting aan en begeleiding van de bij de uitvoering van de werken betrok-kenen, zijn ons inziens voorwaarden voor een verantwoorde dijkversterking.

Dijkversterking zal steeds een ingrijpende verandering in het rivierengebied betekenen, zowel in sociaal-cultureel als in landschappelijk opzicht. Heldere procedures voor afweging van functies en belangen, en een goede rechtsbescherming kunnen de kwaliteit van het dijkver-sterkingsproces ons inziens echter nog aanzienlijk verbeteren. Voor landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden ligt het accent in de plan- en besluitvorming nu te sterk op effectreductie. Landschap, cultuurhistorie en natuur dienen daarentegen als uitgangspunten van een ontwerp-opgave bij dijkversterking te gaan gelden. Een integrale visie op de ge-wenste kwaliteit van de nieuwe, versterkte dijk, anders dan de functie als waterkering, ontbreekt tot nu toe op alle niv.eaus van besluitvorming. Diverse instrumenten van overheids-beleid, waaronder beleidsvisies, leidraden en richtlijnen zouden voor dit doel moeten worden aangepast of ontwikkeld. Op grond van onze conclusies wordt een aantal aanbevelingen gegeven.

Aanbevelingen

Uit de analyse van de huidige praktijk van de dijkversterking en van de mogelijkheden van een betere afstemming van de functie veiligheid met andere functies en waarden volgt een aantal aanbevelingen: ... . . . . . . ..

Planvorming en ontwerp

• De wijze waarop met knelpunten wordt omgegaan doet onvoldoende recht aan de waarde van de dijk als onderdeel van het landschap en leidt niet tot een samenhan-gend dijklandschap. Dit komt doordat de bedreigde elementen, zij het huizen van dijkbewoners, of waardevolle natuur of vegetatie, als elementen op zich worden beschouwd. Het landschapsplan zou in het technisch ontwerp geïntegreerd moeten worden. Een ontwerp met ruimtelijke kwaliteit kan plaatselijk weliswaar strijdig zijn met individuele belangen, maar verhoogt de landschappelijke betekenis van dijk en rivierlandschap.

• Inventarisaties van bestaande waarden zouden zich meer moeten richten op de

samenhang tussen verschillende cultuurhistorische en landschapselementen, inclusief

de dijk als beeldbepalend landschapselement, en de sociaal-culturele waarden. • In de planvorming zou veel aandacht moeten worden besteed aan zowel de dijk als

landschapselement op zichzelf, waarbij de samenhang tussen het lengte- en het dwarsprofiel benadrukt wordt, als de wisselwerking tussen de versterkte dijk en zijn omgeving. Toetsingscriteria hiervoor zouden in een ruimtelijk model vastgelegd moeten worden.

• Om het zware profiel van de nieuwe dijk te 'verlichten' en zo tot een meer markant profiel van de dijk te komen, kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan: — het handhaven van een steil talud, het achterwege laten van het overgangstalud tussen

Cytaty

Powiązane dokumenty

40 Estimated total spacecraft attitude error (arcsec) 41 Estimated total spacecraft velocity error (arcsec/s) 42 Computed spacecraft target attitude error (arcsec) 43

The Dutch Urban Ground Lease: In a nutshell & the Amsterdam case.. TENLAW Conference,

Badania eksperymentalne procesu klasyfi kacji w młynie fl uidalnym wykazały, że względna masa materiału w komorze fl uidyzacji maleje ze wzrostem strumienia objętości powie-

12:30 Session 4: The Hellenic National Cadastre and 3D Geoinformation - Efi Dimopoulou Byron Nakos [ presentation ]. The Hellenic National Cadastre: An Elemental Institution

Natomiast w kolejnej charakterystyce wyrazu oczu demona pojawiającego się w Pokładzie Joanny znajduje się opis ducha, który ukazuje się górnikom, a konse- kwencje tego spotkania

Но это только в том случае, если бы н а п лан ете Зем ля не сущ ествовало полтора м иллиарда человек, то есть прим ерно двадцать два

Razumevanje tovrstne odsotnosti ustreznice leksikografa pripelje do povsem konkretnih rešitev v slovarju, kjer mora zaradi narave njegove zgradbe za vsako geslo vedno

Organizacja oraz warunki pracy kancelaryjnej jednostek Policji Państwowej powiatu chełmskiego w latach 1919-19391.. Z akres poruszonego w tytule zagadnienia badawczego, w