GEO-ELEKTRISCH ONDERZOEK
IN HETDXdKVAK VAN
DE
MAAS 863 APPELTERN(KM
189.650 TOT 184.850)Methode van o n d e r z o e k . U i t v o e r i n g van d e m e t i n g e n . Resultaten
van
de m e t i n g e n . C o n c l u s i e s 2 4 5 6Bijlagen. Bijlage
nr.
Omschrijving. 1 Si t ua t i e trenches en boringen 2 Wenneropctel 1 i n g . 3 4 5 Boringen in binnenland 6 Boringen i n uiterwaardResultaten van metingen i n ui terwaard. Resultaten van metingen in achterland.
Tekening
nr.
A4-75,127 A4-75.020 A4-75.128 A4- 75.129 22-76.002 32-76.0031. Inleidinq.
Op een verzoek
van
de Rijkswaterstaat, Directie Limburgaan
het Centrum voor Onderzoek Waterkeringen om een oordeel t e gevenover
het p l a n t o t verlaging van de uiterwaard aan de rechter Maasoever tussen km 189.605 en km 189.850 t e Appeltern, i s door het Centrum een geo-elektrisch onderzoek uitgevoerd. Het doel van d i t onderzoek i s het verkennen van de ondergrond, waar- door een eerste informatie wordt verkregen over de homogeniteit en eventuele discontinuïteiten in de opbouw daarvan.Het onderzoek i s verricht over een lengte
van
ongeveer 225 m.Voor de s i t u a t i e van de onderzochte trenches wordt verwezen naar bijlage 1.
- 2 -
2. Methode van onderzoek,
De geo-elektrische metingen worden uitgevoerd i n enige trenches, die meestal zoveel mogelijk evenwijdig aan de as van de dijk z i j n gelegen, In de meetpunten, die op constante afstand van el kaar z i j n gelegen, wordt de schijnbare soortel i jke elektrische weerstand p s
van
de grond bepaald b i j twee of meer verschillendeel ektrodenafstanden volgens de Wenneropstell i n g .
I n de Wenneropstelling ( b i j l a g e 2 ) s t a a n de vier elektroden op onderling gelijke afstanden a en symmetrisch ten opzichte van het meetpunt. De vier elektroden s t a a n op een rechte l i j n . Bij
minimaal twee afstanden a wordt in het meetpunt de elektrische weerstand R gemeten. De schijnbare soortel i jke weerstand p s wordt berekend volgens p s = C.R., waarin C = 2 ~ a . Voor metingen op dijken i s C = 2ra een benadering.
Per meetpunt worden dus twee of meer, meestal verschillende waarden van p s
voor
de respectieve1 i jke elektrodenafstanden gevonden. Als vuistregel mag men aannemen d a t de diepte waar- over wordt gemeten, gel i j k i s aan de afstand a tussen de elek- troden. De ps-waarden b i j de kleine waarde van a hebben voor- namelijk betrekking op de lagenaan
het oppervlak en de ps-waar- den b i j de grote waarde van a geven informatie over de dieper gelegen lagen. Hierbij moet worden opgemerkt dat in het l a a t s t e geval de weerstand van de lagen aan het oppervlak wordt meege- meten. De keuze van de elektrodenafstanden i s afhankelijk van de plaats van de trench.Bij d i t onderzoek z i j n twee gevallen t e onderscheiden:
a ) De trench l i g t achter de dijk: de t e onderzoeken diepte zal afhangen van de kerende hoogte van de d i j k . De a f s t a n d a zal
b i j een grotere kerende hoogte groter worden gekozen, ten- z i j e r aanwijzingen z i j n d a t de kleilaag een zeer geringe d i k -
t e heeft.
t e onderscheiden dikte van het kleipakket. In de meeste geval- len kan met twee kleine waarden van a worden volstaan. In
onderhavig geval moet echter een grotere diepte worden verkend, vanwege de toekomstige ver1 agì ng van de ui terwaard.
b) De trench l i g t in de uiterwaard: de afstand a h a n g t af van de
Als over een t r a j e c t de waarden van p s constant blijven, i s daar- over de grondopbouw hoogstwaarschi j n l i j k ook constant. Als de
waarden van p s verschillen, dan verschilt in het algemeen ook de
grondopbouw. Hoe de grondopbouw i s en wat de verandering van p s precies i n h o u d t , kan niet u i t de metingen alleen worden afgeleid. Aanvullend grondonderzoek, bijvoorbeeld in de
vorm van
sonderingen en/of boringen, i s voor een volledige interpretatie vereist.Slechts algemeen k a n worden gesteld d a t p s > 40 n
m
op de aanwezig- heid van veel zand duidt en p s > 30 52 m op de aanwezigheid van veel klei. Deze waarden gelden b i j de aanwezigheid van zoet grond- water.- 4 -
3. Uitvoerina
van
de metinaen.De metingen z i j n verricht op 7 en 8 oktober 1975.
In de voorgaande periode was het regenachtig weer, z o d a t de grond vochtig was. Tijdens de metingen was het droog. Over het algemeen i s dus onder dezelfde weersomstandigheden gemeten.
De rivierstand i s n i e t nagegaan omdat gedurende de korte periode waarin de meting plaatsvond, eventuele kleine peilschommel ingen geen invloed zullen hebben gehad op de metingen.
3 . 3 . Ligging
-- -- ---
van de trenches.Op bijlage 1 i s een overzicht gegeven van de ligging
van
de trenches en de meetpunten. In de uiterwaard z i j n d r i e trenches gemeten :a ) Trench 1 evenwijdig aan de as van de dijk op 10
m
afstand u i t de teen.b ) Trench 2 evenwijdig aan de as van de d i j k op 50
m
afstand u i t de teen.c ) Trench 3 loodrecht op de as van de d i j k t e r plaatse van km km 189.840.
Deze trench is genomen om een eventueel verloop t e kunnen zien van de kleilaag naar de r i v i e r toe.
In het achterland z i j n , waar d i t mogelijk was, twee trenches ge- meten:
a ) Trench 4 evenwijdig aan de as van de dijk op ongeveer 10
m
u i tb ) Trench 5 evenwijdig aan de as van de dijk op ongeveer 10 m u i t de teen.
de teen.
In a l l e trenches z i j n de meetpunten op 20 meter afstand van elkaar ge kozen.
4. Resultaten van de metingen.
De resultaten van de metingen staan getekend op bijlage 3 en 4. Uit de resultaten kan het vol gende worden geconcl udeerd:
4.1. De uiterwaard.
---
I n trench 1 en 2 vertonen de waarnemingen b i j a = 1
m
en a = 2m
weinig v a r i a t i e . Dit houdt in d a t de
grond
een regelmatige opbouw heeft. Daar de waarde van p s rond 30worden verondersteld dat deze laag voorname1 i j k u i t klei be- s t a a t . Bij een elektrodenafstand a = 4 m vertonen de waarnemingen van p u n t 1 t / m 7 schommelingen. Na p u n t 7 i s het verloop regel- matig.
Tussen p u n t 1 en 7 zullen de dieper gelegen lagen i e t s zandiger van opbouw z i j n . Waarschijnlijk l i g t de grens tussen het klei- houdende en zandhoudende materiaal tussen 2 en 4 meter beneden het maaiveld. In p u n t 6 van trench 1 i s een duidelijke piek ge- constateerd. Deze vindt men i n mindere mate terug in p u n t 6 van trench 2 . Bij verge ijking van trench 1 en 2 volgt d a t de ondergrond (tussen p u n t 1 en 7 ) b i j de d i j k zandiger i s . Dit
v o l g t ook u i t de waarne ingen in p u n t 1 en 2 van trench 3.
Uit trench 3 v o l g t ook d a t de bovenlaag naar de r i v i e r toe zandiger wordt. De dieper gelegen lagen vertonen geen discon- t i n u ï t e i ten.
m
schommelt magOver de opbouw van de ondergrond i n het achterland v a l t weinig t e zeggen, vanwege het geringe a a n t a l waarnemingen. Uit de be- schikbare waarneming v a l t wellicht op t e maken dat hier het- ze1 fde beeld optreedt al s i n de ui terwaard. Waarschi j n l i j k 1 i g t
de overgang tussen zand en klei i n trench 5 i e t s minder diep beneden maaiveld. Er dient h i e r b i j nog t e worden opgemerkt d a t p u n t 1 (trench 5 ) tamelijk zandig materiaal in de bovengrond heeft.
- 6 -
5. Conclusies.
Een o n t g r a v i n g van de h e t u i t g e v o e r d e geo-e
u i t e r w a a r d t o t N.A.P.
+
5,55 m houdt e k t r i s c h onderzoek nagenoeg een verw van de k l e i l a a g i n . De t o p l a a g z a l na o n t g r a v i n g w a a r s c h i j n bestaan u i t zandhoudende klsei t o t k l e i houdend zand.Om een v o l l e d i g e i n t e r p r e t a t i e m o g e l i j k t e maken, z i j n enke k o r t e b o r i n g e n ( t o t mv
-
5,OOrn
) u i t g e v o e r d enwel
i n : t r e n c h 1: p u n t 6 en 10, b o r i n g e n C en D t r e n c h 2 : p u n t 2, 8 en 10, b o r i n g e n B, F enE
t r e n c h 4: p u n t 2, b o r i n g A t r e n c h 5: p u n t 1 en 2 , boringenH
en G. v o l gens j d e r i ng i j k e De b o o r r e s u l t a t e n z i j n op de b i j l a g e n 5 en 6 aangegeven.\
\
- . , . . ..., ' _ . . ...,
SITUATIE
GE0
-
ELEKTR.
ONDERZ.+ BORINGEN
. .1. .
i
CENTRUM VOOR ONDERZOEK
H.V. M 2-75 W A T E R K ER I N G E N , .. , i l I WERKNR T E K NR 75.020
-".
A L
.
ll*.A
-.IM
.V.
1
NORMA
I
I
B
-
meet
punt
-_--..A
en
B
:
stroomeiektroden
M
en
N
: potentiaaielektroden
.... ,.. .,. 160 50 LO
T
30-
20 Ec
-
10 1BIJLAGE
3
_ _ l _ _ l _ _ _ _ _ _ I --___--GE0 -ELEKTRISCH ONDERZOEK
MAAS / APPELTERN -Eg e m g e t g c z S C H A A L W E H K N R 75.058 C E N T R U M VOOR ONDERZOEK --- V.D.L. F A . 5 - 7 6
A'
' T E K N R 75.128 W A T E R K € . H I N G E N 50 401
30 0 20 Ec
-
10 O 50 40t
30-
20 E C-
10---
a = 2m. a = 4 m .r---I--
-I TRENCH I I i TRENCH 11 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 TRENCH I Om 50 m 100 m 150 m 200 m70 h , ' S C H A A L
-
y a m g u t g e z V. D.L. P.A. W E R K N R 75.058-- 1 1 - 7 5 5 - 7 6A L
* T E K NR 75.129 C E N T R U M VOOR ONDERZOEK W A T ERKER1 N G E N 60 50 40T
30 10 O 1 LO1
30 E 20c
10 O 2 O m 25 m 50 m 1 I I LEGENDA a = 2 m a = L m a = 8 m---
---- TRENCH P 3 TRENCH JXI
GE0
-ELEKTRISCH
ONDERZOEK
I
BIJLAGE
4
___.__I___-_-