• Nie Znaleziono Wyników

Beheer van de begroeiing op zeewerende duinen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beheer van de begroeiing op zeewerende duinen"

Copied!
44
0
0

Pełen tekst

(1)

Beheer van de begroeiing op zeewerende duinen

W . H . van der Putten en B . A . M . Peters

Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek

1993

in opdracht van

Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde

de kustbeherende waterschappen

(2)

(

(3)

Rapport nr.

P-DWW-93.736; TAW C C 93.014

Archief nr.

ISBN nr 90 36 90463 3

Titel Rapport

Beheer van de begroeiing op zeewerende duinen

Datum Publicatie

december 1993

Titel Rapport

Beheer van de begroeiing op zeewerende duinen

Rapport nr. Instituut

Schrijver(s)

W.H. van der Putten en B.A.M. Peters

Rapport nr. Instituut

Schrijver(s)

W.H. van der Putten en B.A.M. Peters Tijdschrijf nr.

TAWC*NATDUIN*BE

Uitvoerend Instituut, Naam, Adres

Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek Postbus 40

6666 GA Heteren

Tijdschrijf nr.

TAWC*NATDUIN*BE

Uitvoerend Instituut, Naam, Adres

Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek Postbus 40

6666 GA Heteren

Opdracht nr.

DWW-323

Uitvoerend Instituut, Naam, Adres

Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek Postbus 40

6666 GA Heteren

Rapporttype en periode

Eindrapport; 1990-1993

Opdrachtgevers

Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde t.b.v de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen; Kustbeherende waterschappen

Rapporttype en periode

Eindrapport; 1990-1993

Opdrachtgevers

Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde t.b.v de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen;

Kustbeherende waterschappen Aantal blz. 40

Prijs

Titel Onderzoekproject

Onderzoek ten behoeve van het onderhoud van de begroeiing van zeewerende duinen

Samenvatting

In de Nederlandse zeereep is helm de belangrijkste zandstabiliserende plantesoort. Helmbegroeiing degenereert op plaatsen waar geen zand aanstuift. Deze degeneratie treedt op als gevolg van aantasting van de planten door parasitaire en pathogene microörganismen, aanwezig in de wortelzone van helm. Er kan daardoor een kale, verstuivingsgevoelige situatie ontstaan. Opnieuw helm inplanten is voor dit probleem geen goede oplossing, omdat de planten zich merendeels niet goed ontwikkelen en zelfs doodgaan. In dit onderzoek is door middel van veldexperimenten en laboratoriumproeven nagegaan of door steken, maaien, branden of bemesten sterk verzwakte helm kan worden geregenereerd. Ook is door middel van laboratoriumexperimenten onderzocht in hoeverre een aantal plantesoorten die helm van nature opvolgen, resistent zijn tegen de bodemmicroörganismen die helm aantasten. In veldproeven (bij Oostvoorne, Oostkapelle en Noordwijk) is onderzocht of een aantal van de natuurlijke opvolgers van helm gaat groeien op plekken waar helm van nature degenereert. De planten werden gepoot, gestekt, gezaaid, of er werden aangewortelde planten of wortelstokken aangebracht.

De conclusie uit dit onderzoek is dat, indien de helmbegroeiing zover is achteruitgegaan dat het duin erosiegevoelig wordt, deze begroeiing niet geregenereerd kan worden door te steken, maaien, branden of bemesten. Indien men een plek met gedegenereerde helmbegroeiing van beplanting wil voorzien, komen natuurlijke opvolgers van helm hier meer voor in aanmerking dan helm zelf. Konijnenvraat of waterafstotendheid van het zand kan voor deze plantesoorten een probleem zijn. Er zijn aanbevelingen opgesteld voor de zeereepbeheerders.

Begeleiding

Begeleidingscommissie TAWC/NATDUIN (zie voorwoord)

(4)
(5)

VOORWOORD

Deze studie is verricht in opdracht van Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde en de Kustbeherende Waterschappen: hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier, hoogheemraadschap van Rijnland, hoogheemraadschap van Delfland, waterschap De Brielse Dijkring, waterschap Goeree-Overflakkee, waterschap Schouwen-Duiveland, waterschap Noord- en Zuid-Beveland, waterschap Walcheren en waterschap het Vrije van Sluis.

Bij de uitvoering van het onderzoek is door een aantal personen een bijdrage geleverd, waarvoor we hen bij deze bedanken. De heren Dekker (waterschap De Brielse Dijkring), van der Zwan (hoogheemraadschap van Rijnland) en Willemsen (waterschap Walcheren) hebben de aanleg van de proefvelden verzorgd en de heer Reijnders van het Haagsche Duinwaterleidingbedrijf heeft plantmateriaal van duindoorn en wilde liguster ter beschikking gesteld. De bodemfysische analyses zijn verricht door de heer van den Oord van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde, de waterafstootbaarheidstest door de heer Dekker van het DLO-Staringcentrum en de bodemchemische analyses door R. Wagenaar van het NIOO-CTO uitgevoerd. R. Hillen van de Dienst Getijdewateren heetï de Jarkusprofielen verstrekt en W. Verholt heeft de tekeningen verzorgd. Maria Hundscheid heeft geassisteerd bij het veldwerk en Petra de Rooij-van der Goes heeft adviezen gegeven op plantenziektenkundig gebied. Wilma van Gulik heeft in de aanvangsfase het onderzoek uitgevoerd en Marianne Korporaal en Anita Zwikker hebben gedurende hun stageperiode voor de lAH-Larenstein kasproeven verricht.

De begeleidingscommissie was als volgt samengesteld: ing. J. van Beek Hoogheemraadschap van Rijnland

dr. C. van D i j k Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek ir. J. van der K o l f f Hoogheemraadschap van Delfland

ir. J.J. Pilon Rijkswaterstaat Dienst Getijdewateren ir. J.W.B. Nienhuis Waterschap De Brielse Dijkring

mw. drs. G. Veenbaas Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde

ir. H.J. Verhagen Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde (later: IHE-Delft) ing. H . Voogt

dr. F. van der Meulen Universiteit van Amsterdam, Fysisch-Geografisch en Bodemkundig laboratorium

(6)

INHOUD

SAMENVATTING, CONCLUSIES E N AANBEVELINGEN 3

1 INLEIDING 5 2 ALGEMENE WERKWUZE 6

2.1 Veld-en kasproeven 6 2.2 Keuze van de beheersmaatregelen 6

2.3 Keuze van de gebruikte plantesoorten voor de opvolging van helm 6

2.4 Keuze en beschrijving van de proefveldlocaties 8 3 BODEMEIGENSCHAPPEN E N HET BEHEER V A N DE ZEEREEPBEGROEIING . . . . 10

3.1 Inleiding 10 3.2 Fysische bodemeigenschappen 10

3.3 Chemische bodemeigenschappen 13 3.4 Biologische bodemeigenschappen 15

3.5 Discussie en conclusies 19 4 BEHEER V A N GEDEGENEREERDE HELMBEGROEIING DOOR STEKEN, M A A I E N , '

BRANDEN E N BEMESTEN 21

4.1 Inleiding 21 4.2 Werkwijze 21 4.3 Resultaten 22 4.4 Discussie en conclusies 24

5 Z A N D VASTLEGGING MET NATUURLUKE OPVOLGERS V A N H E L M 25

5.1 Inleiding 25 5.2 Veldproef 1: Aanplant en vestiging van negen soorten op drie proefvelden . . . . 25

5.2.1 Werkwijze 25 5.5.2 Resultaten 29 5.2.3 Discussie 34 5.3 Veldproef 2: aanplant van duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek; effect van

plantgoed, jaargetijde en konijnenvraat 34

5.3.1 Werkwijze 34 5.3.3 Discussie 37 5.4 Conclusies 37 6 LITERATUUR 38 LIJST V A N FIGUREN 39 LIJST V A N T A B E L L E N 40

(7)

SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Bij het beheer van de zeewerende duinen, dat in de eerste plaats gericht is op de instandhouding van de zeewerende functie, vormt degeneratie van de helmvegetatie een probleem. Helmdegeneratie komt op alle plekken voor waar onvoldoende vers zand met de wind wordt aangevoerd en leidt tot een kale, verstuivingsgevoelige situatie. Opnieuw helm inplanten leidt op dergelijke plekken niet tot het gewenste resultaat, aangezien de meeste planten zich niet goed ontwikkelen en zelfs doodgaan. In de praktijk worden zulke kale plekken met rietpoten ingeplant of worden takkenbossen gebruikt om het zand te stabiliseren. Een afdoende oplossing voor helmdegeneratie bestaat echter niet. Het beheersprobleem, dat door helmdegeneratie wordt veroorzaakt, vormde de aanleiding tot dit onderzoek.

Helmdegeneratie wordt veroorzaakt door aaltjes en schimmels, micro-organismen in het duinzand die zich voeden aan plantenwortels. Helmplanten blijven alleen langdurig vitaal indien ze regelmatig worden overstoven met vers zand, dat door de wind vanaf het strand wordt aangevoerd. Als de zandaanvoer stagneert, gaat de vitaliteit van de planten achteruit als gevolg van de aantasting door de bodemmicro-organismen. Tijdens het onderzoek werd nagegaan of door steken, maaien, branden en bemesten sterk verzwakte helm kon worden geregenereerd. Het bleek, dat de maatregelen in sterk gedegenereerde helmbegroeiing geen effect hadden. In matig gedegenereerde helm had steken een positief effect, maar in een dergelijke situatie is beheer eigenlijk niet nodig, omdat voldoende helm aanwezig is om het zand effectief vast te leggen. De toegepaste beheersmaatregelen waren dus niet effectief om het probleem van helmdegeneratie op te lossen.

De bodemeigenschappen van plekken waai- helm sterk gedegenereerd was, zijn onderzocht. De bodemverdichting en chemische samenstelling waren niet, of nauwelijks, verschillend van die op plekken waar helm wel goed groeide. Overigens bleek tijdens metingen op Voorne, dat de korrelgrootte van het zand van de strandsuppletie, dat door de wind verstoven was, heterogener van samenstelling was dan de korrelgrootteverdeling bij Noordwijk, waar het zand op natuurlijke wijze, via de branding, op het strand was aangevoerd. Het zand van één van de proefvelden waar de begroeiing nagenoeg geheel verdwenen was, bleek sterk waterafstotend te zijn. Vermoed wordt, dat in het waterafstotende zand de aanplant gemakkelijk kan verdrogen, omdat veel regenwater via het oppervlak afstroomt, waardoor de plantewortels onvoldoende vocht krijgen aangeboden.

Tijdens het onderzoek is ook nagegaan of op plaatsen waar helm degenereert voordat opvolgende plantesoorten zich hebben kunnen vestigen. In de kas is onderzocht of de planten die helm van nature opvolgen resistent zijn tegen de bodemmicro-organismen die helmdegeneratie veroorzaken. I n de zeereep zijn verschillende soorten op proefvelden aangeplant. In het algemeen kunnen plantesoorten uit de zeereep wel goed groeien in zand van hun voorgangers, maar niet in zand van hun opvolgers. Het bleek, dat plantesoorten uit een successiereeks tolerant waren voor de bodemorganismen die zich in de wortelzone van hun voorgangers bevonden. Echter, net als helm bevatten de natuurlijke opvolgers op hun beurt ook weer schadelijke bodemmicro-organismen i n hun wortelzone. Op de proefvelden werden negen soorten gepoot, gezaaid en gestekt. De beste resultaten zijn behaald met duinzwenkgras en strandkweek. Deze soorten kunnen op dezelfde wijze worden gestoken en geplant als helm. Aanplant in het najaar had een positief effect op het uitlopen van het plantgoed i n het voorjaar. Waarschijnlijk waren de planten gedurende de wintermaanden, wanneer het zand relatief vochthoudend is, beter in staat aan te wortelen dan in het voorjaar.

Konijnenvraat bleek een grote rol te spelen bij het weghouden van de begroeiing op een aantal kale plekken. Indien nog resten van de vegetatie aanwezig waren, kon met omgazing van een gebied de begroeiing reeds worden gestimuleerd. Voor de aanplantresultaten i n dergelijke kwetsbare gebieden bleek het eveneens essentieel de konijnenvraat door middel van een afrastering uit te sluiten.

Conclusie: Als de helmbegroeiing zover gedegenereerd is dat het duin erosiegevoelig wordt, kan de begroeiing niet worden geregenereerd door steken, maaien, branden of bemesten. Indien men een plek met gedegenereerde helmbegroeiing van beplanting wil voorzien, komen natuurlijke opvolgers van

(8)

helm hier meer voor in aanmerking dan helm zelf. De belangrijkste beperkingen voor opvolgende plantesoorten vormen konijnenvraat (op te lossen door plaatsing van een konijnenraster) en waterafstotendheid van het zand (op te lossen door in het najaar of vroeg in de winter te poten). De volgende aanbevelingen kunnen op grond van de onderzoeksresultaten worden gedaan:

Maatregelen als steken, maaien, branden en bemesten hebben geen regenererend effect op helmbegroeiing die sterk gedegenereerd is.

Als helm degenereert, kunnen beter natuurlijke opvolgers worden aangeplant dan helm. Duinzwenkgras en strandkweek zijn resistent tegen de schimmels en aaltjes die de helmdegeneratie bevorderen en kunnen op dezelfde wijze worden gestoken en geplant als helm. Een eenmalige startbemesting met langzaam werkende kunstmest (40 kg N , 20 kg P en 20 kg K per hectare) heeft tot gevolg dat de aanplant snel uitgroeit.

Op plekken aan de binnenzijde van de zeereep kan het zand sterk waterafstotend zijn. Aanplant in het najaar heeft een positief effect op de overlevingskans van het plantgoed, indien geen konijnenvraat optreedt.

Op relatief kale plekken waar nog wel wortelstokken of andere levende plantedelen aanwezig zijn kan vaak met behulp van een konijnenraster de begroeiing weer worden gestimuleerd zonder dat aanplant noodzakelijk is.

(9)

1 I N L E I D I N G

Het beheer van de Nederlandse zeereep is in eerste instantie gericht op de instandhouding van de functie als zeewering. Hiervoor is het noodzakelijk zandverliezen tot een minimum te beperken en verzwakking van de duinenrij als gevolg van plaatselijke uitstuiving te voorkomen. De begroeiing van de zeereep speelt een essentiële rol bij de vastlegging van het zand, maar de belangrijkste zandstabiliserende plantesoort, helm, degenereert op plaatsen waar de natuurlijke dynamiek van vers aanstuivend zand ontbreekt. De aanwezigheid van parasitaire en pathogene microörganismen in de wortelzone van de begroeiing geeft aanleiding tot helmdegeneratie op plekken waar onvoldoende vers zand met de wind wordt aangevoerd^-^. Indien helm wordt gepoot op plaatsen waar de planten van nature degenereren, slaat het plantgoed dermate slecht aan, dat het geruime tijd kost eer zich een zandvastleggende begroeiing heeft ontwikkeld. Andere methoden die worden toegepast om zand vast te leggen, zijn rietpoten plaatsen en takkenbossen uitleggen. Met deze meüioden wordt echter geen nieuwe zandstabiliserende vegetatie aangelegd, alhoewel in de luwte van het riet en de takken planten als muurpeper zich spontaan vestigen.

In opdracht van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde en de Kustbeherende Waterschappen is onderzoek verricht naar mogelijke oorzaken en oplossingen van helmdegeneratie. Hiertoe zijn twee sporen uitgezet. Met het onderzoek werd beoogd na te gaan of in de praktijk beschikbare beheersmethoden bruikbaar zijn om helmdegeneratie tegen te gaan. Daarnaast is nagegaan of de natuurlijke opvolging van helm, zoals die in de buitenduinen optreedt, kan worden versneld op plekken waar gepote helm niet meer aanslaat. In parallel verlopend onderzoek is nagegaan welke bodemorganismen betrokken zijn bij de degeneratie van helm^.

Dit rapport betreft het eindverslag van het onderzoek naar de effecten van traditionele beheersmethoden en mogelijkheden om de natuurlijke opvolging van helm te versnellen. Een voorpublikatie van de onderzoeksresultaten heeft reeds plaatsgevonden'*.

(10)

2 ALGEMENE WERKWIJZE

2.1 Veld- en kasproeven

In maart 1990 zijn zes veldproeven aangelegd in de zeewerende duinen op drie locaties: Oostvoorne, Oostkapelle en Noordwijk. Op drie proefvelden (op elke locatie één) is het effect van beheersmaatregelen op de regeneratie van gedegenereerde helmbegroeiing onderzocht. De overige drie proefvelden (ook weer op elke locatie één) bevonden zich op plekken waar tijdens de aanvang van de proef, in maart, vrijwel alle begroeiing bovengronds verdwenen was. Op deze proefvelden zijn plantproeven uitgevoerd met helm en met plantesoorten die helm van nature opvolgen.

In de winter van 1991/1992 is een tweede veldproef aangelegd, waarbij drie plantesoorten als voorgekweekte zaailing en als stek zijn aangeplant. Behalve het effect van het uitgangsmateriaal is tevens het effect van het tijdstip van aanplanten en van konijnenvraat op de vestiging en ontwikkeling van het plantmateriaal onderzocht.

In het najaar van 1990 zijn kasproeven uitgevoerd. Plantesoorten uit de buitenduinen, die in aanmerking komen om helm op te volgen, zijn opgekweekt in zand afkomstig van plekken waar de helmbegroeiing gedegenereerd was. Nagegaan is welke soorten het minst gevoelig zijn voor de bodemorganismen, die een rol spelen bij de degeneratie van helm. Tevens is onderzocht in hoeverre de opvolgende plantesoorten op hun beurt ook v/eer, net als helm, geconfronteerd worden met schadelijke bodemorganismen in hun eigen wortelzone.

2.2 Keuze van de beheersmaatregelen

Bij de beheersmaatregelen is uitgegaan van methoden die in de praktijk al gebruikt werden maar waarvan de effectiviteit nog niet systematisch onderzocht is.

2.3 Keuze van de gebruikte plantesoorten voor de opvolging van helm

Bij de soortskeuze is uitgegaan van plantesoorten die van nature in de buitenduinen voorkomen. Deze planten zijn voor alle beheerders vrij beschikbaar en ze zijn aangepast aan het milieu van de buitenduinen. De meeste gebiedsvreemde soorten zijn niet aangepast aan het buitenduinmilieu en bovendien zou de introductie ervan in de duinen tot floravervalsing leiden. Sommige soorten zijn commercieel verkrijgbaar, maar vaak is het plantmateriaal van andere locaties afkomstig, zodat die planten mogelijk andere eigenschappen bezitten.

Bij de aanvang van het onderzoek is een lijst opgemaakt van plantesoorten die in aanmerking komen voor zandvastl egging in de zeereep (Tabel 1). In figuur 1 zijn de soorten afgebeeld op hun natuurlijke standplaats. Op grond van de standplaats, waar de soorten gewoonlijk voorkomen, is een eerste selectie gemaakt. Enkele soorten (bijvoorbeeld biestarwegras en fioringras), die op grond van hun eigenschappen minder geschikt lijken te zijn voor zandvastl egging op plekken waar helm degenereert, zijn slechts incidenteel in de proeven meegenomen om nog enige informatie te krijgen die mogelijk tot toepassing zou kunnen leiden. Zandhaver en buntgras zijn uiteindelijk niet in het onderzoek betrokken omdat niet voldoende zaad kon worden gewonnen. Na een eerste toets naar de gevoeligheid van de plantesoorten voor de pathogene en parasitaire bodemorganismen en op het vermogen in de veldsituatie te overleven na aanplant, zijn vervolgproeven uitgevoerd met een beperkt aantal soorten. De struikachtige soorten zijn alleen op de proefvelden toegepast, omdat kasproeven met zulke planten relatief veel tijd vergen.

(11)

Tabel 1. De belangrijkste plantesoorten van het strand en de buitenduinen die in aanmerking komen voor zandvastlegging, gerangschikt naar de volgorde waarin ze gewoonlijk in de zonering van het strand naar de binnenduinen toe worden aangetroffen.

Naam Wetenschappelijke Veldproef 1 Veldproef 2 Kas naam Stekken Zaaien

1 Biestarwegras Elymus farctus *

2 Fioringras Agrostis stolonifera *

3 Zandhaver Leymus arenarius

4 Helm Ammophila arenaria * *

5 Noordse Helm Calammophila baltica *

6 Duinzwenkgras Festuca rubra

ssp. arenaria

* * * *

7 Zandzegge Carex arenaria * * * *

8 Kruipwilg Salix repens *

9 Vlier Sajnbucus nigra *

10 Wilde Liguster Ligustrum vulgaris

11 Strandkweek Elymus athericus * * * *

12 Duindoorn Hippophaë rhamnoides *

13 Duinriet Calamagrostis epigejos * * *

14 Buntgras Corynephorus canescens

n.b.: Wilde Liguster is uitsluitend op de proeflocatie Noordwijk gebruikt. Op de proeflocaties Oostvoorne en Walcheren, waar wilde liguster minder frequent voorkomt, is daarvoor in de plaats vlier toegepast.

Figuur 1: Schematische dwarsdoorsnede van een zeereep met daarin aangegeven de zone waar de verschillende plantesoorten gewoonlijk voorkomen.

(12)

2.4 Keuze en beschrijving van de proefveldlocaties

Proefvakken zijn aangelegd op drie locaties, die drie verschillende situaties voorstellen welke representatief zijn voor omstandigheden langs een groot deel van de Nederlandse kust (Figuur 2): - Oostvoorne, paal 8.6 (waterschap De Brielse Dijkring)

- Oostkapelle (waterschap Walcheren)

- Noordwijk (Hoogheemraadschap van Rijnland)

Bij Oostvoorne is de zeereep tussen 1985 en 1988 opgehoogd met van de zeebodem afkomstig, opgespoten zand. Als gevolg van de heterogeniteit van de korrelgrootte en de grote concentratie schelpen i n het zand vindt, met name op de kruin, weinig zandverstuiving plaats. Van het strand wordt dermate weinig zand naar de kruin aangevoerd, dat de helm op de ca. 100 m brede kruin drie jaren na aanplanten reeds degenereert, terwijl i n het groeiseizoen na het aanplanten uitbundige groei heeft plaatsgevonden. De natuurlijke opvolging van helm via spontane opslag van planten verloopt traag. Het proefvak bevindt zich op de kruin, op een horizontaal gedeelte tussen kleine duintopjes (Figuur 3). De zeereep ligt loodrecht op de noord-westelijke windrichting.

De zeereep bij Oostkapelle is aan erosie onderhevig. Tijdens de februaristormen van 1990 is de zeereep ter plaatse over een breedte van ca. 16 m afgeslagen. Het deel van de zeereep waar de aanplantproef is uitgevoerd, is enkele jaren geleden verzwaard met geel zand, dat in de binnenduinen werd gewonnen door een hoge top af te graven. De helm, die na de verzwaring geplant werd, is niet goed aangeslagen en op de verzwaring zijn veel kale plekken aanwezig. Het proefvak met de beheersmethoden bevindt zich op de kruin van de - voor de helft afgeslagen - buitenste duinenrij. Het vak met de aangeplante soorten ligt op de zeewaartse helling van de tweede duinenrij (Figuur 4). Het proefvak bij NoordwijkhQv'mAi zich op een stationaire zeereep. Het vak met de beheersmethoden ligt op de kruin van een hoge zeereep, waarop slechts met zware windkracht (zoals in februari 1990) zand door de wind wordt afgezet. Achter de eerste duinenrij bevindt zich een laagte waar een struikachtige begroeiing staat van duindoorn, vlier, kruipwilg en liguster. De grassen of grasachtigen (voornamelijk zandzegge, duinzwenkgras en strandkweek) groeien er weinig uitbundig en de helmpollen, die regelmatig worden geplant om kale plekken vast te leggen, zijn vrijwel alle dood. Het zand aan de achterzijde van de zeereep is grijs van kleur en in droge vorm sterk waterafstotend. De vakken met de aangeplante soorten liggen op twee plekken, omdat op één plaats niet voldoende aaneengesloten oppervlak met een gelijk reliëf beschikbaar was (Figuur 5).

(13)

F i g u u r 3 Bfdl ^ / / / BP VP1/BM2 / ^ V \ / ^ / F i g u u r 4 r l j k s w a f e r a t a a f

dirfclif Mtwimisrouding rn wUrbwqinq dülrirt kust en IM

bijl. r l j k s w a f e r a t a a f

dirfclif Mtwimisrouding rn wUrbwqinq

dülrirt kust en IM fioogtescfiaflt

lengiesctiüQl K 100 1:2000 J A R K U S p r o F i e l t e k e n . " ^ lm fioogtescfiaflt lengiesctiüQl K 100 1:2000 voorne r-oü i lm A2 l- r . r i j k s w a t e r s t a a t

dirfclie wtn+uisfioLOifiq tri valfrbw^iM) district kiKl .Tl 7PF

bijl. r i j k s w a t e r s t a a t

dirfclie wtn+uisfioLOifiq tri valfrbw^iM)

district kiKl .Tl 7PF hoogtescnaal

lenqtPSchQQl 1: 100 112000 J A R K U S p r o f i e l l e k e n i n n hoogtescnaal lenqtPSchQQl 1: 100 112000 Walcheren 'aai 10. A2 U . F i g u u r 5A ri k s w a i e r s i a a f

(Jirfcti» wlwtuiitwudirtg m wUrtrw^ing dUlfld Kint in ZM

bit bijt. ri k s w a i e r s i a a f

(Jirfcti» wlwtuiitwudirtg m wUrtrw^ing

dUlfld Kint in ZM ï« hoogUsctiQot 1! 100 tengtesctiaol 1:2000 J A R K U S p r o F i e l U k e n i n g r i j n l a n d r o a i 77.50 ïfi hoogUsctiQot 1! 100 tengtesctiaol 1:2000 J A R K U S p r o F i e l U k e n i n g r i j n l a n d r o a i 77.50 A2 |rr. F i g u u r 5B I VP2 V'^ / y , , r . O», / ><^-— r i i k s w a t e r s t o a t dlrKtir M t i r t u l ï t a j ï i f i g m irttfrtwfqinq district kiat (tl 1« ft bi j l . r i i k s w a t e r s t o a t dlrKtir M t i r t u l ï t a j ï i f i g m irttfrtwfqinq

district kiat (tl 1« tioooLesdiafll 11 100 lengUsctMol 1:2000 J A R K U S p r o F i e l l e k e n i n g r l j n l o n d rooi 79.25 tioooLesdiafll 11 100 lengUsctMol 1:2000 J A R K U S p r o F i e l l e k e n i n g r l j n l o n d rooi 79.25 dOi A 2 | . . B M l = Bodemmonster zeezijde BM2 = Bodemmonster kruin BM3 = Bodemmonster landzijde

BP = Beheersmethoden (steken, maaien, branden/bemesten en referentie) V P l = Veldproef 1 (aanplant 9 soorten)

VP2 = Veldproef 2 (aanplant 3 soorten)

Figuur 3 t/m 5: Dwarsprofielen volgens het Jarkusbestand van de zeereep op Voorne (Fig.3), op Walcheren bij Oostkapelle (Fig.4) en bij Noordwijk (Fig.SA en 5B) ter hoogte van de proefvelden.

(14)

3 BODEMEIGENSCHAPPEN E N HET BEHEER VAN D E ZEEREEPBEGROEIING 3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor de plantengroei relevante fysische en chemische bodemfactoren van de proefvakken bij Oostvoorne en Noordwijk besproken. De verdichtingsgraad, de korrelgrootteverdeling en de waterafstotendheid van het zand in de proefvakken, waarop helm sterk gedegenereerd was (Oostvoorne) of praktisch niet meer voorkwam (Noordwijk) is vergeleken met die van het buitentalud, waar regelmatig vers zand met de wind wordt aangevoerd en waar de helm vitaal was. Aangezien het buitentalud bij Oostkapelle was weggeslagen, zijn op deze locatie geen bodemmonsters geanalyseerd. De verdichtingsgraad en de korrelgrootteverdeling is onderzocht door Rijkswaterstaat, Dienst Weg en Waterbouwkunde te Delft en de waterafstotendheid bij het D L O -Staringcentrum te Wageningen.

Het onderzoek naar bodembiologische factoren is uitgevoerd in een vegetatiegradiënt een reeks van elkaar opvolgende plantesoorten is onderzocht in hoeverre bij soorten die na helm in de vegetatie voorkomen schadelijke bodemorganismen in de wortelzone kunnen worden aangetroffen. Tevens is onderzocht in hoeverre deze opvolgers resistent zijn tegen de bodemorganismen die betrokken zijn bij de degeneratie van helm.

3.2 Fysische bodemeigenschappen

Op 22 en 24 mei 1991 zijn door de hoofdafdeling Materialen van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde bodemmonsters verzameld in de zeereep bij Oostvoorne en ten noorden van Noordwijk, nabij de proefvakken. Op Voorne zijn de monsters verzameld op de zeezijde van de in

1985 verzwaarde zeereep waar vitale helm voorkomt en op de kruin, waar de helmbegroeiing sterk gedegenereerd is. De monsterplaats op de kruin grensde aan het proefveld (Figuur 3). Bij Noordwijk zijn de monsters verzameld op de zeezijde (vitale helm), op de kruin (beginnend degenererende helm, nabij het proefvak met de beheersmethoden; zie hoofdstuk 4) en op het binnentalud, naast één van de proefvakken waar de helm volledig verdwenen is en waar nieuw aangeplante helmplanten niet of nauwelijks aanslaan (Figuur 4). In tabel 2 zijn de locaties en de bemonsterde plekken per locatie weergegeven.

Tabel 2. Locaties en plekken per locatie waar bodemmonsters zijn verzameld voor de analyse van fysische bodemeigenschappen.

Situering hemonsteringsplek Stand van de helmbegroeiing op de bemonsteringsplekken

Oostvoorne Noordwijk

Zeezijde vitale helm vitale helm

Kruin degenererende helm degenererende helm Binnentalud geen bemonstering helm afwezig

Op elke plek is de dichtheid van het zand in situ bepaald met de steekringmethode, de maximum proctordichtheid, de verdichtingsgraad van het zand en de korrelverdeling volgens de standaard RAW bepalingen 1990'. De grondmonsters voor het laboratoriumonderzoek zijn verzameld uit de bovenste

(15)

10 cm van het bodemprofiel. De onderzoeksresultaten zijn, met uitzondering van de water afstotendheid, verwerkt in een apart rapport* en worden hier samengevat.

Tabel 3. Vochtgehalte, dichtheid in situ, maximum Proctordichtheid, mediaan van de korrelgrootteverdeling en de waterdrupindringlijd van zandmonsters verzameld in raaien loodrecht op de duinvoet van de zeereep bij Oostvoorne en Noordwijk.

Locatie Vocht Dichtheid Max. Proctor Verdich- Mediaan Waterdrup

Plek gehalte in situ dichtiieid tingsgraad indringtijd

(%) (kg.m^) (kg.m^) (%) (M63) (seconde) Oostvoorne Zeezijde 2,8 1632 1630 100 239 0-5 Kruin 3,1 1507 1630 92 156 0-5 Noordwijk Zeezijde 2,7 1504 1620 93 243 5-60 Kruin 2,7 1526 1620 94 243 600-3600 Landzijde 2,4 1523 1625 94 219 600-3600

De vochtgehaltes van de verschillende plekken vertonen geen statistisch onderscheidbare verschillen. De vochtgehaltes geven uiteraard een momentopname weer, zodat hieraan geen conclusie kan worden ontleend over de vochtvoorziening van de planten gedurende het groeiseizoen. De planten zijn voor hun vochtvoorziening vooral athankelijk van de regenval. Van een eventuele rol van capillaire opstijging van het water in de bodem is weinig bekend. Veldmetingen nabij het proefveld bij Noordwijk laten echter zien, dat de bovenste 50 cm van het zand tussen mei en september nagenoeg geen vocht bevat en dat dit zand tussen september en april enigszins vochthoudend is''. Bovendien blijkt het zand op de kruin en aan de landzijde zeer sterk waterafstotend te zijn. Dit zou betekenen, dat planten die aan het eind van de winterperiode gepoot worden, minder lang vocht ter beschikking hebben om aan te wortelen dan planten die in het najaar zijn gepoot.

De verdichtingsgraad van het zand op de zeezijde bij Oostvoorne was significant hoger dan die op de kruin. B i j Noordwijk zijn geen verschillen gevonden in verdichtingsgraad en ook de verschillen tussen de verdichtingsgraad op de kruin bij Oostvoorne en die bij Noordwijk zijn statistisch niet significant. De relatief hoge verdichtingsgraad van het zand op de zeezijde bij Oostvoorne wordt veroorzaakt door de relatief hoge in situ dichtheid. Vers afgezet stuifzand is doorgaans zeer los gepakt, maar kan als gevolg van regenval inklinken. Het is echter niet duidelijk waarom het aangestoven zand bij Oostvoorne sterker is ingeklonken dan bij Noordwijk. Als de heterogeniteit van het zand bij Oostvoorne de reden was voor de sterke verdichting, zou het zand op de kruin eveneens sterk verdicht moeten zijn, hetgeen niet zo is (Figuur 6, Tabel 3). Het zand op Voorne is tijdens de duinsuppletie van 1985 aangebracht. Het zand is op de kruin per as vanuit een depot opgebracht. Het zand bevat hier een fijne en grove fractie die bij Noordwijk niet voorkomt (Figuur 6). Ook het aangestoven zand bij Oostvoorne, afkomstig van het strand dat via suppletie kunstmatig is verhoogd, was heterogener dan bij Noordwijk. Ondanks de relatief hoge verdichtingsgraad van het opgestoven zand op de zeezijde van de zeereep bij Oostvoorne werd de vitaliteit van de helmbegroeiing hier ogenschijnlijk niet negatief door beïnvloed. Wel blijkt, dat de korrelgrootteverdeling en mogelijk ook andere zandkarakteristieken van ingestoven suppletiezand, zoals de mate van afgerondheid, kunnen verschillen van die van ingestoven strandzand. De mogelijke gevolgen voor de vegetatie-ontwikkeling op zeewerende duinen, die via zandsuppleties op kunstmatige wijze zijn verhoogd, zijn nog echter niet bekend.

(16)

O o s t v o o r n e z e e z i j d e O o s t v o o r n e kruin O) C !0 6 3 90 126 180 2S0 366 600 1000 2 0 0 0 63 90 126 1B0 260 366 500 1000 2000 N o o r d w i j k z e e z i j d e N o o r d w i j k kruin 63 90 125 180 250 356 600 1000 2000 83 00 125 180 250 3 5 5 600 1000 2000 N o o r d w i j k b i n n e n z i j d e 63 90 126 180 260 3 5 5 500 1000 2000

Korrelgrootte fracties (micronTeter)

Figuur 6: Korrelgrootteverdeling van het zand afkomstig van de zeezijde en binnenzijde van de zeereep bij Oostvoorne en afkomstig van de zeezijde, binnenzijde en de kruin van de zeereep bij Noordwijk.

(17)

Het zand bij Oostvoorne was niet waterafstotend (Tabel 3). Op de zeezijde bij Noordwijk is een lichte mate van waterafstotendheid gemeten, maar sterke waterafstotendheid werd gevonden op de kruin en de landzijde bij Noordwijk. In dit zand duurde het 10 minuten tot een uur voordat een waterdruppel door het zand was opgenomen (Tabel 3).

3.3 Chemische bodemeigenschappen

Het zand van de proefvelden bij Oostvoorne en Noordwijk is chemisch geanalyseerd aan de hand van de monsters die zijn verzameld voor de bepaling van de fysische bodemeigenschappen. Tevens zijn bodemmonsters verzameld uit verschillende duinvormingsstadia op Voorne (strandzand, zand uit de zeereep met vitale en gedegenereerde helm en landinwaarts gelegen plekken met duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek). De getallen geven slechts een globale indicatie van de samenstelling van de bodem, maar zeggen niets over de beschikbaarheid van voedingsstoffen. Aangezien de reeks op Voorne een gradiënt van buiten naar binnen vertegenwoordigt, neemt de tijd dat de toplaag aan uitspoeling en plantengroei onderhevig is geweest toe, hetgeen tevens aan de verlaging van het kalkgehalte en de Ph als aan de toename van het percentage organische stof en het stikstofgehalte te zien is (Tabel 4). Naarmate het bodemprofiel langer ongestoord is, heeft zich meer stikstof opgehoopt (Tabel 4). De gehaltes aan M g , K en Na zijn niet goed te correleren met het successiestadium. De Ph van het zand van de proefvelden op Voorne en bij Noordwijk komt het meest overeen met dat van de stadia van gedegenereerde helm en duinzwenkgras op Voorne (Tabel 4). Wat betreft het gehalte aan organische stof, N en P komt het zand van de proefvelden meer overeen met een successiestadium tussen duinzwenkgras en zandzegge. I n hoofdstuk 3.4 zijn proeven beschreven die met het zand uit de successiereeks op Voorne zijn uitgevoerd. I n alle bodemmonsters was het kalkgehalte relatief hoog, met uitzondering van de plek met gedegenereerde helm op Voorne. Echter, op de Waddeneilanden is het kalkgehalte veel lager dan in de gedegenereerde helm op Voorne en groeit de helm desalniettemin goed*.

(18)

Tabel 4. Chemische bodemeigenschappen van de proefvelden bij Noordwijk en Voorne; het strand, de wortelzone van helm (vitaal en gedegenereerd), en de wortelzone van zwenkgras, zandzegge en strandkweek op Voorne. Tussen haakjes zijn de standaardafwijkingen weergegeven.

Bemonsterings Ph Geleid- Organisch- CaCO^ N P Mg K Na Cl

plaats KCl baarheid stof gehalte Totaal

(AiS/cm) (%) (%) (mg/100 g) (me/100 g) (mg/l OOg)

Proefveld 8.5 60 0.4 4.7 10 15 0.24 0.05 0.06 0.3 Noordwijk (0.06) (5.7) (0.1) (0.7) (3.7) (0.5) (0.03) (0.03) (0.01) (0.1) Proefveld 8.5 103 0.4 6.4 7 15 0.29 0.06 0.08 2.2 Voorne (0.18) (11.1) (0.1) (0.5) (1.7) (1.15) (0.03) (0.02) (0.03) (0.7) Voorne: Strand 8.8 90 0.27 7.4 7.8 8.0 0.69 0.08 0.47 4.4 Helm (vitaal) 8.9 30 0.21 5.7 4.2 7.2 0.49 0.06 0.09 1.6 Helm (gedeg.) 8.5 56 0.3 2.8 4.7 10.3 0.20 0.06 0.05 0.5 (0) (0) (0) (0.2) (1.5) (0.6) 0.006 (0.01) (0.01) (02) Zwenk- 8.5 82 0.3 3.7 5.7 12.0 0.24 0.13 0.09 2.8 gras (0.2) (13) (0.06) (0.8) (1.2) (1.0) 0.03 (0.06) (0.01) (0.7) Zand- 8 71 0.6 5.4 18.7 13.3 0.22 0.08 0.05 0.6 zegge (0.1) (3) (0.06) (0.7) (1.5) (0.6) 0.006 (0.03) (0.01) (02) Strand- 7.9 65 0.7 4.6 26.3 18.0 0.21 0.04 0.04 0.4 kweek (0.06) (3) (0.1) (0.9) (2.1) (1.0) 0.02 (0.01) (0.01) (0)

(19)

3.4 Biologische bodemeigenschappen

In het veld is zand verzameld uit de laag waar zich de plantenwortels bevinden. Het zand is in twee porties verdeeld, waarna de ene helft volledig gesteriliseerd is met behulp van gammastralen. Het wel en niet gesteriliseerde zand is in potten van 1,5 liter gebracht en beplant met zaailingen van de te onderzoeken planten. Tijdens de kweekperiode in een verwarmde kas, die ca. twee maanden duurde, zijn regelmatig water en voedingsstoffen toegediend. Na afloop van de proefperiode zijn de planten uit de potten verwijderd, gespoeld, gedroogd en is het gewicht van het gedroogde plantmateriaal bepaald. Verschillen in drogestofproductie tussen planten in wel en niet gesteriliseerd zand geven aan of - en zo ja hoe - de in het zand aanwezige bodemorganismen de plantengroei beïnvloeden.

I n een eerste experiment werd helm gekweekt in strandzand en in zand van de wortelzone van vitale en gedegenereerde helmbegroeiing (Tabel 5). In een tweede experiment is helm gekweekt in zand van plekken waar duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek dominant voorkwamen (Tabel 5).

Tabel 5. Proefschema's van twee groeiproeven met helm in wel en niet gesteriliseerd zand aflcomstig van zes verschillende plekken langs een raai over een zeewerend duin naar de binnenduinen.

* Staat steeds voor 5 potten.

Zandherkomst Zandbehandeling Gesteriliseerd Niet gesteriliseerd

Experiment 1 Strand Helm (vitaal) Helm (gedegenereerd) Experiment 2 Duinzwenkgras Zandzegge Strandkweek

De experimenten 1 en 2 zijn onder verschillende lichtomstandigheden in de kas uitgevoerd, waardoor de droge stotproducties in strand- en helmzand niet met die van de overige plekken te vergelijken zijn

(V\mmr 1) Wel kan wnrden geconcludeerd dat. met uitzondering van het strandzand. in zowel

V~ -D " / - • • - - —" • • - - - - - - - - - - ^ - - - - ^ - ,

helmzand als in zand van duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek een groeiremmende factor aanwezig was, die met behulp van bodemsterilisatie kon worden uitgeschakeld. Door per zandherkomst de productie van helm in gesteriliseerd zand op 100 procent te stellen, kunnen de resultaten van proef 1 en proef 2 met elkaar worden vergeleken (Figuur 7B). De groeiremming van de opgekweekte helmplanten bedraagt, met uitzondering van strandzand, 60 tot 80 procent.

In eerder uitgevoerd onderzoek is geconcludeerd dat helm slechts langdurig vitaal kan blijven op plekken met voortdurende aanvoer van vers strandzand, door voortdurend omhoog te groeien nadat vers strandzand door de wind is afgezet. Hierdoor ontsnappen de helmplanten letterlijk aan de schadelijke bodemorganismen die steeds in de wortelzone tot ontwikkeling kometf. Indien de aanvoer van vers zand stagneert, kunnen de planten slechts wortels vormen in zand waarin zich reeds de schadelijke bodemorganismen bevinden, waardoor de wortelgroei belemmerd wordt. Uit de groeiremming van helm in zand afkomstig van de wortelzones van duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek blijkt, dat deze wortelzones eveneens bodemorganismen bevatten die schadelijk zijn voor helm.

(20)

s t r a n d helm h e l m z w e n k z a n d s t r a n d -(vit) (deg) g r a s z e g g e k w e e k

Zandherkomst

Figuur 7: De absolute productie (A) en de relatieve drogestofïproductie (B) van helm in 6 verschillende zandherkomsten (vit= vitaal en deg= gedegenereerd). De relatieve productie is berekend als: 100 % x productie in (niet steriel/steriel) zand.

* Betekent dat het verschil tussen wel en niet gesteriliseerd zand statistisch significant is.

In een derde experiment is nagegaan waarom de plantesoorten die helm van nature opvolgen kunnen groeien in zand waarin helm degenereert. Duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek, drie helm-opvolgende plantesoorten die voor zandvastlegging in de zeereep in aanmerking komen, zijn voor dit experiment gebruikt. Ze zijn, op dezelfde wijze als voor helm beschreven is, opgekweekt in zand van plekken met gedegenereerde helm, duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek volgens het proefschema van Tabel 6.

(21)

Tabel 6. Proefschema experiment 3. Duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek zijn opgekweekt in niet gesteriliseerd (NS) en gesteriliseerd (S) zand afkomstig van de wortelzone van gedegenereerde helm, duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek.

* Staat steeds voor 5 potten.

Zand- Zand Plantesoort herkomst Sterilisatie

Duin- Zand-

Strand-zwenkgras zegge kweek

Helm gedegenereerd NS * * * S * * * Duinzwenkgras NS * * * S * * * Zandzegge NS * * * S * * * Strandkweek NS * * * S * * *

(22)

1500

helm duinzwenkgras zandzeoae stranckweek

Zandherkomst

V//A niet-sterlel steriel

Figuur 8: Experiment 3; De totale drogestofproductie van duinzwenkgras (A), zandzegge (B) en strandkweek (C) in 4 zandherkomsten (helm gedegenereerd, duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek). Per deelfiguur zijn de significante verschillen tussen de staven weergegeven door verschillende letters. Indien boven twee staven eenzelfde letter (b.v. c) voorkomt, zijn de drogestotproducties statistisch niet verschillend van elkaar.

(23)

De drogestofproductie van duinzwenkgras in de gesteriliseerde zandmonsters vertoonde geen onderlinge significante verschillen (Figuur 8A). I n het zand van gedegenereerde helm en van duinzwenkgras werd de productie van duinzwenkgras statistisch niet gestimuleerd door grond-sterilisatie (Figuur 8A). In zand van zandzegge en van strandkweek werd de productie van duinzwenkgras echter significant geremd door schadelijke bodemorganismen. Blijkbaar bevonden zich in zand van zandzegge en strandkweek andere bodemorganismen dan in zand van gedegenereerde helm en duinzwenkgras. Duinzwenkgras blijkt dus minder resistent te zijn tegen de bodemorganismen uit de wortelzone van plantesoorten die in latere successiestadia voorkomen dan tegen de bodemorganismen uit de wortelzone van helm.

De drogestofproductie van zandzegge (Figuur 8B) en strandkweek (Figuur 8C) was, vergeleken met die in gesteriliseerd zand, niet geremd in ongesteriliseerd zand van helm en duinzwenkgras. Zandzegge was zeer sterk geremd in groei door de bodemorganismen uit z'n eigen wortelzone en door die van strandkweek (Figuur 8B). Strandkweek was eveneens geremd door de bodemorganismen van zandzegge en die van zichzelf (Figuur 8C). Alle drie de soorten zijn dus resistent tegen de bodemorganismen die in de helmvegetatie voorkomen. Daardoor zijn duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek potentieel geschikt voor zandvastlegging op de plekken waar helm niet meer wil groeien. 3.5 Discussie en conclusies

Het zand van de proefvelden bij Oostvoorne en Noordwijk is niet sterker verdicht dan dat van plekken waar regelmatig vers strandzand door de wind wordt afgezet. B i j Oostvoorne was het aangestoven zand, door de wind aangevoerd vanaf het gesuppleerde strand, volgens de in situ meting zelfs sterker verdicht dan dat van de kruin, dat vanuit een opgespoten depot per as is aangevoerd. De korrelgrootteverdeling van het zand op Voorne is minder eenvormig dan dat bij Noordwijk. Zelfs het aangestoven zand van de strandsuppletie op Voorne is nog relatief heterogeen. Er zijn, voor zover bekend, geen literatuurgegevens over het effect van dergelijke verschillen in korrelgroottesamenstelling en andere fysische karakteristieken van suppletiezand, zoals de mate van afgerondheid, op de ontwikkeling van de vegetatie van de zeereep.

Recent onderzoek maakt duidelijk dat een groot deel van het regenwater via preferente stroombanen in het duinzand snel naar de ondergrond verdwijnt, zonder dat de planten er gebruik van kunnen maken'. Bovendien is landinwaarts in de zeereep de toplaag van de bodem in toenemende mate waterafstotend^", hetgeen oppervlakkige afstroming van het regenwater tot gevolg heeft". Als gevolg van de preferente stroombanen, de waterafstoting van het zand en de oppervlakkige afstroming van het regenwater, kan de beschikbaarheid van vocht aan de binnenzijde van de zeereep een belemmerende factor vormen voor de vestiging en groei van planten.

De chemische samenstelling van het zand op de beide proefvelden is vergelijkbaar met die van plekken op Voorne waar helm degenereert en wordt vervangen door duin_zwenkgras. Gewoonlijk worden veranderingen in de samenstelling van de duinvegetatie gerelateerd aan veranderingen in de chemische samenstelling van het zand, zoals uitloging van kalk, de daling van de zuurgraad en de ophoping van organische stof^-". Echter, uit de groeiproeven, die tot nu toe zijn uitgevoerd met gesteriliseerd zand van verschillende successiestadia in de zeereep, is nog nooit gebleken dat de geringe verschillen in chemische samenstelling over de afstand waarbinnen helmdegeneratie plaatsvindt, resulteren in sterke groeiverschillerf.

De biologische samenstelling van de zeereepbodera blijkt sterk samen te hangen met de soort plant die in het zand groeit. Tevens blijkt, dat plantesoorten uit latere successiestadia beter resistent zijn tegen de bodemorganismen uit de wortelzones van hun voorgangers dan deze voorgangers zelf. B i j helm blijkt een ziektencomplex in de wortelzone, bestaande uit schimmels en aaltjes, verantwoordelijk te zijn voor de groeiremming. B i j duindoorn zijn ook schimmels en aaltjes betrokken bij de degeneratie in de binnenduinen'''•'^ maar van duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek is niet bekend welke groepen bodemorganismen in de tijdens dit onderzoek uitgevoerde groeiproeven een rol speelden bij de groeiremming.

(24)

wegkwijnt natuurlijke opvolgers van helm beter kunnen worden gebruikt dan helm zelf. I n plaats van, zoals momenteel gebruikelijk is, helm landinwaarts aan te planten, is het dus beter op plekken waar geen vers zand meer wordt aangevoerd natuurlijke opvolgers van helm te gebruiken voor de zandvastlegging. In de regel dient die plantesoort te worden geplant welke zich op dat moment i n de vegetatie aan het uitbreiden is. Als eerste in de successiereeks komt duinzwenkgras hiervoor i n aanmerking, dan zandzegge en daarna strandkweek. Het gebruik van deze plantesoorten voor de zandvastlegging heeft twee randvoorwaarden. Aan de buitenzijde van de zeereep hebben deze soorten hun beperkingen doordat ze minder zouttolerant zijn dan helm. Bovendien is er nog niet veel ervaring met de toepassing van deze soorten op praktijkschaal. I n hoofdstuk 5 worden de resultaten van veldproeven met een aantal verschillende plantesoorten beschreven.

(25)

4 BEHEER V A N GEDEGENEREERDE H E L M B E G R O E I I N G DOOR STEKEN, M A A I E N , BRANDEN E N BEMESTEN

4.1 Inleiding

Het onderhoud en beheer van de begroeiing van de zeereep houdt gewoonlijk in dat kale plekken steeds weer opnieuw worden beplant met helm. In de praktijk is het bekend, dat op plekken waar regelmatig helm wordt gestoken, of waar als gevolg van brandstichting de dode en levende helmplanten bovengronds verwijderd worden, de begroeiing gewoonlijk verjongd terugkomt. Eenzelfde effect zou met maaien kunnen worden verkregen^*. Het effect van deze verschillende maatregelen is echter nooit systematisch onderzocht en onder overeenkomstige omstandigheden vergeleken.

Teneinde de effecten van deze uit de praktijk bekende beheersmaatregelen op het herstel van de vitaliteit van gedegenereerde helm te onderzoeken, zijn op drie locaties langs de Nederlandse kust proefvelden aangelegd. Het effect van de beheersmaatregelen maaien, steken en branden is op twee locaties onderzocht en vergeleken met dat van niets doen. Op een derde locatie is eenzelfde proef aangelegd, die slechts verschilde van de andere twee velden doordat branden is vervangen door bemesten.

4.2 Werkwijze

Locatiekeuze. De proefvakken zijn aangelegd bij Oostvoorne, Oostkapelle en Noordwijk (figuren

2,3,4,5) op plekken waar weinig tot geen vers strandzand instoof en waar de helmbegroeiing degenereerde. Bij Oostkapelle was de helm in het proefvak relatief het minst gedegenereerd, terwijl bij Oostvoorne de begroeiing het sterkst gedegenereerd was.

Proefopzet. In één rij evenwijdig aan de zeereep zijn 16 vakken van 5 m bij 10 m aangelegd. I n 4

blokken zijn steeds de behandelingen steken, maaien, branden (en bij Oostkapelle bemesten i n plaats van branden) uitgevoerd (figuur 9). I n elk blok is tevens een strook met helm onbehandeld gelaten ter controle op het resultaat van de beheersmethoden.

Uitvoering van de methoden. Het maaien hield in dat alle helm tot 5 cm boven het zandoppervlak met

een bosmaaier is losgesneden en met een riek is verwijderd. Helm steken is vergelijkbaar met de methode die i n de praktijk voor de winning van helmplanten wordt gebruikt. Met een platte schop is ca. 80 procent van alle dode en levende planten op ca. 10 cm diepte afgestoken en met de hand verwijderd. Voor het branden werd met een gasbrander de oude helm in vlam gezet. Bij de bemesting is Osmocote (9-12 maanden actief) gebruikt zodat omgerekend per hectare 40 kg stikstof, 20 kg fosfaat en 20 kg kalium is toegediend. Alle methoden zijn door de beheerders ter plaatse in overleg met de onderzoekers uitgevoerd.

Data van aanleg en evaluatie. De proefvakken zijn aangelegd i n maart 1990. Gedurende het

groeiseizoen van 1990 zijn evaluaties uitgevoerd in mei, j u l i en oktober. In 1991 en 1992 zijn evaluaties uitgevoerd in mei en oktober. Tijdens de evaluaties is per vak van 5 m bij 10 m i n twee permanente vierkanten van 1 m bij 1 m het aantal planten geteld.

(26)

1

z e e

2 3 4

m b m m b m

z e e

Figuur 9: Proefschema van de beheersproef. s= stelcen, m = maaien, r = referentie (niets doen) en b = branden (Oostvoorne en Noordwijk) of bemesten (Oostkapelle). P Q l en PQ2 zijn permanente kwadraten (een vierkante meter waar de tellingen worden verricht).

4.3 Resultaten

Bij Oostkapelle was de helmbegroeiing vóór aanvang van de proef het dichtst en bij Oostvoorne was de begroeiing verhoudingsgewijs het dunst (Figuur 10B,A). Op het proefveld bij Noordwijk lag de helmdichtheid tussen die van de ander twee proefgebieden in (Figuur IOC). Deze dichtheidsverschülen bleven tijdens de proefperiode aanwezig, hetgeen blijkt uit de aantallen helmspruiten in de controlevakken. Voor zover de beheersmaatregelen effect hadden, lijkt de hoogte van dit effect groter te zijn naarmate de helmbegroeiing, waarop het beheer is uitgevoerd, dichter was. B i j Oostkapelle had steken een positief effect op de helmdichtheid gedurende het begin van het groeiseizoen, nadat de maatregel was uitgevoerd. Maaien en bemesten hadden statistisch geen effect van betekenis op de uitstoeling van de heïmbegroeiing. In februari 1991 sloeg bij Oostkapelle tijdens een storm een deel van de zeezijde van de zeereep weg en als gevolg van de herstelwerkzaamheden stoof in het voorjaar ca. 10 cm zand over het proefveld. Het effect van de verschillende beheersmethoden was niet meer eenduidig vast te stellen, omdat het ingestoven zand later in het groeiseizoen de helmgroei in alle gevallen bevorderde.

Bij Noordwijk en Oostvoorne is geen significant effect gemeten van de verschillende beheersmaat-regelen. Bij Noordwijk verviel een deel van het proefveld, doordat tijdens de winning van helmplanten op het aangrenzende talud trekkers over een deel van de vakken zijn gereden. De helm in de ongestoorde vakken is nadien nog wel gemeten. Bij Oostvoorne, waar de helmbegroeiing het dunst was, stoelden de helmplanten wel uit na het steken, maaien en branden, maar de helmdichtheid nam niet significant toe ten opzichte van het controlevak. Konijnen leken zich in het begin van de proef op Voorne te voelen aangetrokken tot de beheerde vakken. I n de controlevakken trad ogenschijnlijk minder vraat op. Toch werd niet de indruk verkregen, dat de konijnenvraat de effecten van de beheersmaatregelen sterk beïnvloedde, omdat de vraat voornamelijk bij de aanvang van de proef op Voorne optrad en de resultaten niet wezenlijk afweken van die op de overige proefvelden.

(27)

300 200 100

0

^ S t e k e n d i 1 branden Voorne referentie b e m e s t e n c 0) c

ra

<

300 200 100 10 cm zand instuiving 300

verstoring door toeristen

Noordwijk 200 h 100 h O

1

1

P

1 1

1

/e r£

1

i

5t or

I

1

ins 3

1

dc O

1

i

r n 18 c hi

1

nt SS

1

\

P

1

mei mei okt mei okt 1 9 9 0 1 9 9 1 1 9 9 2

Figuur 10: Aantallen helmspruiten op de proefvelden bij Oostvoorne, Oostkapelle en Noordwijk die beheerd zijn door maaien, steken en branden (bij Oostkapelle bemesten i.p.v. branden).

(28)

4.4 Discussie en conclusies

De beheersmaatregelen maaien, branden, steken en bemesten bieden geen oplossing voor de degeneratie van sterk verouderde helmbegroeiing. Indien een positief effect op de uitstoeling van de helmplanten kon worden gemeten, was dit in helmbegroeiing die het minst ver gedegenereerd was. In zulke helmbestanden lijkt beheer niet noodzakelijk te zijn en het is evenmin waarschijnlijk dat een vorm van preventief beheer aan te bevelen is, omdat het niet zeker is of preventief beheer de helmdegeneratie uiteindelijk vertraagt. Het effect van incidentele zandaanvoer is groter dan van de onderzochte beheersmaatregelen.

De verschillen in helmdichtheid tussen de drie onderzoekslocaties zijn uiteraard niet representatief voor de algehele conditie van de helmbegroeiing ter plaatse. Op elke locatie kon meer en minder gedegenereerde helm worden aangetroffen. De morfologie en bereikbaarheid van het terrein was het criterium waarop per locatie een gebied was uitgezocht voor de proef en pas later bleek, dat variatie tussen de helmdichtheden in de proefvakken de resultaten van de beheersmaatregelen zouden kunnen beïnvloeden.

In de praktijk wordt helm doorgaans gestoken op plekken waar de begroeiing tamelijk dicht staat zonder al te veel dode plantenresten. Een positief effect van het steken op dergelijke plekken kan, zoals uit de onderzoeksresultaten blijkt, niet geëxtrapoleerd worden naar een eventueel effect op sterk gedegenereerde helm.

(29)

5 ZANDVASTLEGGING M E T N A T U U R L I J K E OPVOLGERS V A N H E L M

5.1 Inleiding

Op plaatsen waar de helmbegroeiing degenereert voordat de van nature opvolgende plantesoorten zich vestigen, ontstaan verstuivingsgevoelige plekken. Deze plekken worden gewoonlijk met helm ingeplant of met takken en rietpoten vastgelegd. Aangezien helmplanten vaak slecht aanslaan op plekken waar de helmbegroeiing van nature degenereert en opvolgende plantesoorten beter bestand lijken te zijn tegen de veranderende bodemomstandigheden (zie hoofdstuk 3.4), is nagegaan welke van deze soorten kunnen worden toegepast bij de zandvastlegging. In dit hoofdstuk worden twee veldproeven beschreven. I n de eerste proef is een relatief groot aantal soorten op de proefvelden bij Oostvoorne, Oostkapelle en Noordwijk gepoot, gestekt en gezaaid. Uit deze proefneming werden drie soorten (duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek) geselecteerd die relatief goed zouden moeten kunnen groeien op plekken waar helm van nature degenereert. Op grond van kasproefresultaten bleken deze soorten minder vatbaar te zijn voor de bodempathogenen van helm (zie hoofdstuk 3.4), maar na de aanplant van deze soorten, tijdens de eerste veldproef, groeiden de planten niet volgens verwachting uit. Het idee was, dat de droogte in het voorjaar in combinatie met de waterafstootbaarheid een nadelige invloed had op de vestiging van de planten en daarom is een tweede veldproef uitgevoerd met duinzwenkgras, zandzegge en strandkweek. Met deze veldproef werden de effecten van het uitgangsmateriaal (stekken en zaailingen), van planttijdstip (najaar en voorjaar) en van konijnenvraat op de ontwikkeling van de aanplant onderzocht. De veronderstelling was dat de in het najaar gepote planten zich beter zouden vestigen dan die welke in het voorjaar werden gepoot, maar dat tijdens de winterperiode meer schade door konijnen zou optreden dan in het voorjaar, wanneer voor de konijnen elders in het duingebied meer voedsel beschikbaar is.

5.2 Veldproef 1: Aanplant en vestiging van negen soorten op drie proefvelden 5.2.1 Werkwijze

De veldproef werd in april/mei 1990 gestart bij Oostvoorne, Oostkapelle en Noordwijk (Figuur 3, 4 en 5). Op elk van de drie proefvelden zijn de verschillende plantesoorten gepoot en/of gezaaid in vakken van 4 m bij 4 m. Bij Oostvoorne en Oostkapelle werd de proef volgens eenzelfde schema aangelegd, waarbij elke behandeling in viervoud is uitgevoerd (Figuur 11). Bij Noordwijk is hetzelfde proefschema aangehouden, maar is het veld, in verband met de beschikbare ruimte op één locatie, verdeeld over twee nabijgelegen locaties.

(30)

ZEE 4 3 2 1 H Z a H SK DR K W / L I SK V L Z Z SK NH Z W Z W V L Z W Z Z NH K W / L I DD V L Z Z NH Z a DR Z W DD Z Z DR DD SK DD NH DR V L Z a K W / L I H Za K W / L I H

Figuur 11: Proefschema van veldproef 1. ( H = helm, N H = noordse helm, Z W = duinzwenicgras, SK= strandkweek, Z Z = zandzegge, DR=duinriet, D D = duindoorn, K W = kruipwilg, V L = vlier, L I = wilde liguster en Z a = zaad).

Zaad

Samenstelling van het zaadmengsel: Op alle proefvelden werd een mengsel van zaden gezaaid met:

fioringras, duinzwenkgras, zandzegge, strandkweek en duinriet (Tabel 1).

Winning van zaad: Het tijdstip van afrijping is sterk jaarafhankelijk. De zaden zijn daarom vanaf

begin j u l i regelmatig gecontroleerd op rijpheid en van half j u l i tot half augustus met de hand geoogst. Alle zaden zijn verzameld in de buitenduinen van Voorne. De zaden zijn geoogst op het moment dat ze van binnen droog waren. Als ze los in de aar zitten, is het zaad rijp en moet snel geoogst worden. Te vroeg geplukte zaden bevatten een melkachtige inhoud, drogen sterk in na het plukken en kiemen slecht. Het is dus van belang het zaad óp het juiste moment te winnen. Helm en zandzegge zijn relatief vroeg rijp en laten, evenals de meeste andere soorten, relatief gemakkelijk de zaden vallen. Strandkweek was van de gebruikte soorten het laatst rijp.

Nadragen en dorsen: I n een goed geventileerde ruimte (b.v. in een open loods waar geen vogels of

muizen bij kunnen komen) zijn de zaden gedroogd, waarna ze zijn gedorst door de aren met de hand f i j n te wrijven (n.b.: bij het waterschap De Brielse Dijkring zijn in het verleden grote partijen helmzaad met een combine gedorst nadat de hoeveelheid wind op de zeefkettingen op speciale wijze was gereduceerd). Na het dorsen zijn de zaden in een koelcel bij 4 "C opgeslagen om de kiemkracht te behouden tot de zaden werden gebruikt. Op deze wijze kan de kiemkracht, afhankelijk van het zaad, gedurende enige jaren in stand blijven.

Zwaaien: Het zaad is met ca. 4 kg zand vermengd en verdeeld over een zaaivak van 4 m bij 4 m. De

aren van duinriet lieten zich moeilijk dorsen en het zaad is zeer klein. Daarom zijn de aren in kleine stukjes geknipt en met de hand uitgestrooid (71 g per vak van 4 m bij 4 m). Het zaad is ingeharkt, waarna met de hand 0.5 kg stro per m^ is uitgespreid en met een spade i n de grond gedrukt om het zand en zaad tegen verstuiving te beschermen.

Poten, wortelstokken, stekken en aangewortelde planten

Behalve door zaaien kunnen de meeste voor dit onderzoek gebruikte plantesoorten worden vermeerderd door poten, wortelstokken onderspitten en stekken. Van enkele soorten zijn voorgekweekte, aangewortelde planten uitgezet. Poten is, als bij helm gebruikelijk, de planten op ca.

(31)

10 cm onder het zandoppervlak afsteken, uittrekken en in bosjes (ook wel wissen genoemd) met elk 6 planten, die tenminste 2 wasbare ogen bevatten, in een plantgat van een spasteek diep plaatsen en de kuil dichttrappen (Figuur 12A). Wortelstokken zijn ondergrondse plantenstengels waaraan dunne wortels vastzitten. Wortelstokken bevatten wasbare ogen en kunnen, b.v. met een riek of greep, uit het zand worden gerooid (Figuur 12B). Stekken zijn wortelloze delen van de plant (b.v. een tak van een struik) die, na in de grond geplaatst te zijn, wortel kunnen schieten (Figuur 12C). Aangewortelde

planten zijn onder gunstige omstandigheden, b.v. op een kweekveld of in een kas, voorgekweekt

vanuit zaad, wortelstokken of stekken.

Het voor de proeven gebruikte plantmateriaal is zoveel mogelijk ter plaatse gewonnen. Alle noordse helm en duinriet was echter van Walcheren afkomstig, de kruipwilgstekken van Voorne en de aangewortelde duindoorn en liguster was afkomstig van de kwekerij van het Haagse Duinwaterleidingbedrijf. Welke vermeerderingsmethode per plantesoort op de drie proefvelden is toegepast, wordt in Tabel 7 vermeld.

Tabel 7. Vermeerderingsmetiiode per plantesoort die voor elk van de drie proefvelden is toegepast: Z is zaaien, P is poten, W is wortelstokmateriaal, S is stekken en A is aangewortelde planten.

Plantesoort Proefveldlocaties Oostvoorne Oostkapelle Noordwijk

Fioringras Z Z Z Helm P p p Noordse Helm P p p Duinzwenkgras Z

w

Z p Z

w

Zandzegge Z

w

z w

z w

Kruipwilg

s

s

s

Vlier

s

s

s

Wilde Liguster A A A Strandkweek Z W

z

P

z

P Duindoorn A A A Duinriet Z P

z

P

z

P

Plantdichtheden: De planten die in wissen (bosjes met 6 scheuten) gepoot zijn, werden op elk veldje

van 4 m bij 4 m in acht rijen met elk 8 wissen aangebracht, zodat een dichtheid van 4 wissen per m^ werd verkregen. Het wortelstokmateriaal is verzameld in bakken met een totaal volume van 60 liter. Op elk veldje van 4 m bij 4 m is 15 liter wortelstokmateriaal verdeeld (ca. 1 L per m^) over acht voren van 10-15 cm diep, die over de gehele lengte van het veldje gegraven zijn. Na verdeling zijn de wortelstokken in de voor met een schop in kleinere stukken van ca. 20 cm gehakt ter bevordering van het uitlopen van de knoppen. De voren zijn vervolgens dichtgeschept. Stekken zijn in de vakken van 4 m bij 4 m gepoot in 8 rijen van 6 stuks zodat een dichtheid van 3 stekken per m^ werd verkregen. Duindoorn en liguster zijn als ca. 30 cm hoge, aangewortelde zaailingen geplant in 8 rijen van 6 per vak van 4 m bij 4 m (dichtheid: 3 struiken per m^).

Bemesting

Elk proefveld is vöór de aanleg van de beplanting bemest met langzaam vrijkomende stikstof-, fosfor-en kaliummeststof (Osmocote 9-12 maandfosfor-en actief). De meststofgift bedroeg (omgerekfosfor-end) 40 kg stikstof, 10 kg fosfaat en 10 kg kalium per ha.

(32)

Konijnenrasters

De proefvelden zijn afgezet met 1,20 m hoog gaas met openingen ter grootte van stuivers, dat tot op 80 cm boven het maaiveld is aangebracht en in de grond in een gegraven sleuf 20 cm diep en 20 cm horizontaal is ondergewerkt. De sleuf is vervolgens weer dichtgegooid. Bij Oostkapelle is de ene helft van het proefveld wel afgerasterd en de andere niet, teneinde het effect van vraat op de aanplant na te gaan.

Bestaande begroeiing

Traditionele pootmethode Wortelstokken Stekken

(33)

5.5.2 Resultaten

De proefvelden, die tijdens de aanleg nagenoeg onbegroeid waren, raakten in 1990 langzamerhand begroeid met planten, voornamelijk duinzwenkgras, die zich waarschijnlijk voor aanvang van de proef reeds als wortelstokken of zaad op de velden bevonden. In tabel 8 staan de evaluatiegegevens na één groeiseizoen. Aanvankelijk lagen de getallen tijdens het groeiseizoen iets hoger maar in de loop van de zomer stierf alsnog een aantal planten af. De kruipwilgstekken zijn in het geheel niet aangeslagen terwijl de vlierstekken aanvankelijk wel uitliepen. Aan het eind van het groeiseizoen bleek, dat de vlierstekken geen wortels hadden gevormd. Het is opmerkelijk dat bij Oostkapelle op het onbegaasde proefveld nog enkele zandzegge plantjes voorkwamen terwijl op het begaasde proefveld geen enkele plant zich vestigde.

Tabel 8. Percentage aangeslagen stekken (kruipwilg, vlier, liguster ,duindoorn) en het aantal spruiten per vierkante meter (helm, noordse helm, duinzwenkgras, zandzegge, strandkweek, duinriet) na één groeiseizoen (september 1990).

Met - wordt bedoeld dat de soort niet op het betreffende proefveld is toegepast. Locatie

Plantesoort

Voorne Noordwijk Oostkapelle

Begaasd Onbegaasd Kruipwilg 0 Vlier 0 Liguster -Duindoorn 31 Helm 11 Noordse helm 17 Duinzwenkgras 152 Zandzegge 17 Strandkweek 37 Duinriet 11 0 0 0 O O 20 43 8 O 14 4 1 18 4 7 65 11 21 1 O 3 22 3 4 7 7 4

Nadat de proefvelden waren aangelegd, breidden de reeds op de locaties aanwezige planten zich binnen de omgaasde vakken spontaan uit. De aanplant werd daardoor steeds moeilijker te onderscheiden, zodat is besloten de velden vanaf 1991 te evalueren door de bedekkingspercentages te schatten. Deze bedekkingspercentages zijn in figuur 13 weergegeven. Het grootste deel van de totale bedekking werd gevormd door de spontaan opgekomen planten. Behalve duinzwenkgras kwamen helm, noordse helm, strandkweek, duinriet en duindoorn eveneens spontaan op, maar zij leverden slechts een geringere bijdrage aan de bedekking dan duinzwenkgras (Figuur 13). I n 1991 vormden sommige planten massaal bloeiwijzen (Tabel 9). Zandzegge was vrijwel afwezig, maar bij

(34)

O o s t v o o r n e (A) N o o r d w i j k (B)

H NH ZW SK ZZ DR DD KW VL „ NH ZW S K ZZ DR DD Ll V L

Figuur 13 A en B: Bedekkingspercentages van de totale kruidlaag, het mos en van de aangeplante soort op het proefveld bij Oostvoorne (A) en Noordwijk (B). ( H = helm, N H = noordse helm, Z W = duinzwenkgras, S K = strandkweek, Z Z = zandzegge, D D = duindoorn, K W = kruipwilg, L I = wilde liguster en V L = vlier).

(35)

omgaasd (C)

Oostkapelle

niet omgaasd (D) 'Vc^/£=i:7/ /i='/ / / / / A a n g e p l . s o o r t NH ZW SK ZZ DR DD KW VL H NH ZW S K ZZ DH DD KW VL y / / / / / / / / M o s V /^=^/ / / / ^ / / / A a n g e p l . s o o r t _ j ^ ^ ^ K r u i d l a a g 7 _ ~ 7 M O S / / X A a n g e p l . s o o r t NH ZW S K ZZ DR DD KW V L

Figuur 13 C en D : Bedekkingspercentages van de totale kruidlaag, het mos en van de aangeplante soort op het proefveld bij Oostkapelle omgaasd (C) en Oostkapelle niet omgaasd (D). ( H = helm, N H = noordse helm, Z W = duinzwenkgras, S K = strandkweek, Z Z = zandzegge, D D = duindoorn, K W = kruipwilg en V L = vlier).

(36)

Oostvoorne en Noordwijk kwam een moslaag tot ontwikkeling, hetgeen er tevens op duidt dat geen zand wegstoof van de proefvelden (Figuur 13A,B). B i j Oostkapelle was de bedekking met mossen gering (Figuur 13C), maar ook hier trad geen winderosie van betekenis op.

Het niet afgerasterde deel van het proefveld bij Oostkapelle was op alle evaluatietijdstippen nagenoeg onbedekt (Figuur 13D). De conclusie is, dat konijnenvraat bij Oostkapelle de van nature aanwezige vegetatie op de kale plekken sterk onderdrukte en dat de nieuwe aanplant als gevolg van vraat niet op gang kwam. Op het relatief kale, onbegaasde, deel van het proefveld trad geen waarneembare winderosie op. Dergelijke waarnemingen werden eveneens gedaan bij Oostvoorne en Noordwijk, waar de afgerasterde proefvlakken als relatief groene enclaves op overigens kale plekken lagen.

Bij Oostvoorne sloegen duinzwenkgras en strandkweek het best aan (Figuur 13A) en bij Noordwijk noordse helm, alhoewel later duinzwenkgras en strandkweek nog voor enige bedekking zorgden (Figuur 13B). Op het omgaasde vak b i j Oostkapelle groeide duinzwenkgras het beste uit (Figuur 13C). Gezien de verschillen tussen de proefvelden is het niet relevant wortelstokmateriaal te vergelijken met poten. Beide methoden bleken effectief om de planten te laten vestigen. Uitgevoerd in handwerk is wissen steken en poten minder bewerkelijk dan wortelstokken verzamelen en onderspitten. Bovendien breken de wissen de wind enigszins en geven zo wat luwte. Helm, noordse helm en duinriet sloegen deels wel aan, maar groeiden niet uit. Zandzegge sloeg vaak niet aan, maar planten die zich konden vestigen, vertoonden wel de neiging zich sterkuit te breiden. Het stekken van kruipwilg leverde praktisch geen en van vlier helemaal geen gevestigde planten op. Het zand was kennelijk te droog en het effect van regen te gering om de stekken wortels te doen schieten. Duindoorn groeide bij Oostvoorne en Oostkapelle het beste uit, maar bij Noordwijk bleven de planten amper in leven. Een deel van de ligusterplanten bij Noordwijk bleef i n leven, maar de planten groeiden niet uit.

De vakken waar gezaaid is, zijn niet in figuur 13 opgenomen, omdat slechts zeer weinig planten zich uit zaad bleken te vestigen. B i j Oostvoorne zijn kiemplanten van strandkweek waargenomen, maar onvoldoende i n aantal om van een kansrijke toepassing te kunnen spreken. Een kiemproef werd ter controle uitgevoerd. De meeste zaden waren kiemkrachtig, alhoewel biestarwegras- (niet i n het veld gebruikt) en duinrietzaden matig kiemden (Figuur 14).

Tabel 9. Schatting van het aantal bloeistengels i n augustus 1991.

Plantvak Plantesoort

Zwenk- Strand-

Duin-gras kweek riet

Voorne >100 37 48

Oostkapelle omgaasd >100 32 8

niet omgaasd 0 0 0

(37)

3 0 g r a d e n C e l c i u s 3 0 - 2 0 g r a d e n C e l c i u s ( d a g / n a c h t )

2 0 g r a d e n C e l c i u s 3 0 - 1 0 g r a d e n C e l c i u s ( d a g / n a c h t )

Figuur 14: Verloop van de kiemingspercentages van zandzegge, duinzwenkgras, strandkweek, fioringras, biestarwegras en duinriet bij verschillende (wissel) temperaturen.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Uczestnicy mieli możliwość porozmawiania z twórcami plakatów naukowych o za- gadnieniach związanych z kwestiami logopedycznymi, które dotyczyły między innymi te- rapii

Dnia 7 listopada 2018 roku na Wydziale Filologicznym Uniwersytetu Śląskiego w Ka- towicach odbyła się ósma konferencja naukowa z cyklu „Bogactwo polszczyzny w świetle

Świadek jest świadkiem tego, co przeżył, będąc wtedy i tam, a co teraz do nas dociera w postaci języko- wego świadectwa, które z kolei znaczy nie tylko, a nawet nie tyle

(2016) used the total porosity as the storage coefficient in the saturated flow-based model, while water table storage (often referred to as specific yield) usually is smaller (see

Na ekranie zobaczymy (po zamknięciu okna Experiment Notes) okno podstawowe P40_OHM, okno oscyloskopu Scope for Ohm’s Law — przedstawiające zależność napięcia

Działanie przeciwstresowe substancji adapto- gennych mierzy się po spowodowaniu sytuacji stresowej, co najczęściej polega na wywoła- niu, za pomocą zimna lub unieruchomienia,

Для кращого розуміння того, що таке гейміфікація, як її можна використовувати в процесі навчання, як часто цю технологію використовують у