• Nie Znaleziono Wyników

Hulavallei

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hulavallei"

Copied!
13
0
0

Pełen tekst

(1)

pyrus

Pa

T

U

Delf

t

Vereniging

van Vr

ienden v

an de D

elftse B

otanische T

uin

& B

otanische T

uin

2012, 3 herfst

Lustrumjaar 2012

Van Iterson & Hout en papier II

Bosmuizenpicknick

Verfplanten

Hulavallei

Peper

(2)

Ver

en

iging v

an

Vr

ien

den

v

an

de D

elftse B

otan

ische T

uin &

B

otan

ische T

uin

T

U

Delf

t

Inhoud

Colofon

pyrus

Pa

3

4

6

7

10

13

16

18

18

19

20

21

22

Redactioneel

Redactioneel

Bosmuizenpicknick

Pas verschenen:

Winterflora bomen en struiken

Verfplanten

Van Iterson & Hout en papier II

Peper, ‘De bruid waar iedereen om danst’

Hulavallei

Tuinnieuws

Tuinprogramma

Kapucijners in de keuken

Verenigingsnieuws

De 9e Van Itersonlezing

MuseumShop

Papyrus is een uitgave van de Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin en de Botanische Tuin van de TU Delft. Papyrus verschijnt vier maal per jaar. De vereniging is opgericht 22 oktober 1997. De botanische tuin werd in 1917 in bedrijf gesteld als ‘Cultuurtuin voor Technische Gewassen’.

Redactie: J.L.M. van Beveren, D.P. Hallewas (hoofdredac-teur), H.G.J. Hirs, L.M. Stalenhoef en G.H. van der Veen, email redactie: papyrusdelft@live.nl.

Redactieadres: Hofeiland 23, 2614 TA Delft.

Vormgeving en productie: Luuk Stalenhoef.

Foto’s zonder bronvermelding zijn gemaakt door de hoofdredacteur.

Artikelen zijn geschreven op persoonlijke titel.

Druk: Druk. Tan Heck Delft.

Vereniging van Vrienden: H.G.J. Hirs, secretaris, Obrechtrode 26, 2717 DD Zoetermeer, tel.: 079-3518542, email: hirs37@zonnet.nl.

Contributie: minimaal € 10 per jaar, over te maken op rekening 8456199 t.n.v. Vrienden van de Delftse Botanische Tuin te Delft.

Opzegging: schriftelijk of per email bij de secretaris.

Botanische Tuin TU Delft: G.H. van der Veen, Julianalaan 67, 2628 BC Delft, tel.: 015-2782356, email: botanischetuin@tudelft.nl,

website: www.botanischetuin.tudelft.nl.

De tuin is geopend van maandag tot en met vrijdag van 8.30 - 17.00 uur, op zaterdag van 10.00 - 16.00 uur en van mei tot en met september ook op zondag van 12.00 - 16.00 uur. De ingang is aan Poortlandplein 6 (schuin tegenover de kerk).

De entree bedraagt € 2 voor volwassenen, € 1 voor kinderen van 5 tot en met 14 jaar en voor houders van de Delftpas. Gratis toegang hebben kinderen tot 5 jaar, hou-ders van de Museumjaarkaart en Vrienden van de Delftse Botanische Tuin. Honden mogen er uiteraard niet in.

De MuseumShop is geopend maandag van 12.00 - 16.30 uur, dinsdag tot en met vrijdag van 10.00 - 16.30 uur en zaterdag van 10.00 - 15.30 uur. Van mei tot en met september op zondag van 11.30 - 15.30 uur. Poortlandplein 6, 2628 BM Delft, tel.: 015-2785696.

Papyrus wordt gedrukt op FSC-papier.

ISSN 1875-8282 Bij de voorplaat

Deze wandplaat is nummer 18 in de serie van Arnold en Carolina Dodel-Port. De serie werd gepubliceerd tussen 1878 en 1883. De plaat toont haarmos (Polytrichum gracile; de moderne naam is Polytrichum longisetum).

Bij de achterplaat

Haarmos (Polytrichum) en veenmos (Sphagnum) in de bakken van de soorten van de Rode lijst.

D.P.H.

2012, 3 herfst

De voor- en achterkant van deze aflevering worden gesierd met afbeeldingen van mossen. De plaat van de voorkant laat onder andere zien hoe de vermeerdering door sporen werkt.

Wat niet wordt weergegeven, want mossen kennen vrouwelijke en mannelijke planten, is hoe de bevruchting tot stand komt. Lang is gedacht dat de spermacellen zichzelf konden voortbewegen door dauw of regen in het mostapijt.

Onlangs is aangetoond dat transport plaatsvindt door springstaartjes, beestjes die in grote hoeveelheden in de bodem voorkomen en op de geurtjes van de vrouwelijk bloeiende planten afkomen. Ook is boven water gehaald dat al aan het eind van de 19e eeuw is aangetoond dat insecten voor het spermatransport zorgen. Deze gang van zaken is dus een heel duidelijk voorbeeld dat het niet altijd zo is dat wetenschap steeds op de schouders van eerdere generaties voortbouwt, er valt wel eens iets tussen wal en schip dat mogelijk later weer opduikt.

De banaan is een van de specialisaties van onze Delftse tuin. De consumptiebanaan kent wereldwijd slechts enkele variëteiten en is daardoor ook erg kwetsbaar. Een nieuwe agressieve schimmelvariëteit in Azië vormt een grote bedreiging voor alle

eetbananen ter wereld. Het is dus van groot belang dat onlangs het genoom van de banaan geheel bekend is geworden. Dat maakt het mogelijk in wilde bananen genen, die resistentie tegen deze schimmel regelen, op te sporen en in de cultivars in te kruisen.

In dit nummer van Papyrus komen weer zeer verscheiden onderwerpen aan de orde.

Een concentratie van door muizen opengeknaagde walnoten in de tuin leidde tot het artikel van Raymond van der Ham, waarin hij concludeert dat het om bosmuizen gaat, die voornamelijk noten van de Japanse walnoot, maar ook andere walnootsoorten hebben genoten.

Karla Roseboom vertelt over het verven van wol in het Openluchtmuseum en de planten die daarvoor de kleurstoffen leveren.

De rol die peper in de geschiedenis speelde, wordt belicht door Fred Struik. Venetië had eeuwenlang het Europese handelsmonopolie en werd er puissant rijk van. De Hollandse VOC snoepte veel van die handel af en bracht de grote rijkdom, die nog altijd wordt gedemonstreerd door de Amsterdamse grachtengordel. Bert van der Meijden reisde naar de Hulavallei in Israël. In het kader van het thema ‘Water en samenwerking’ van de zomertentoonstelling komend jaar, doet hij daar verslag van.

De rol die Van Iterson speelde bij het onderzoek naar, en de fabricage van papier wordt geschetst door Adriaan Fuchs. Van Iterson was voorstander van wat wij duurzaam gebruik van hout zouden noemen. Aan het deel dat niet als bouwhout gebruikt wordt, moesten looistoffen, kleurstoffen, oliën of harsen onttrokken worden. Wat dan resteerde moest worden gesplitst in cellulose (voor papier en biobrandstof) en lignine als grondstof voor alcoholen, fenolen en koolwaterstoffen. Wat dan nog resteerde kon als brandstof benut worden.

(3)

Bosmuizenpicknick

picknick

In 2011 ben ik gestart met een onderzoek aan fossiele walnoten. Het materiaal komt vooral uit de zand- en grindgaten in het midden en oosten van het land. De meeste noten zijn waarschijnlijk afkomstig uit het Plioceen, zo'n 2,6 tot 5,3 miljoen jaar geleden. Om de verschillen en overeenkomsten tussen de diverse vormen wat beter te kunnen beoordelen, had ik behoefte aan recent

vergelijkingsmateriaal: noten van nu nog bestaande soorten. Van nature komen die niet in Nederland voor, maar hier en daar zijn er walnootsoorten aangeplant, meestal in botanische tuinen, soms ook in plantsoenen en privétuinen. Ze behoren tot het geslacht Juglans van de Okkernootfamilie (Juglandaceae). Onze eigen Botanische Tuin bleek bijzonder rijk aan walnoten: ik trof hier 16 bomen aan, die tot zes soorten behoren: Juglans ailantifolia (Japanse walnoot), J. australis, J. cinerea (Grijze walnoot), J. mandshurica (Mantsjoerijse walnoot),

J. nigra (Zwarte walnoot) en J. regia (Okkernoot).

Van de Japanse walnoot zijn vijf variëteiten aanwezig, die stuk voor stuk aan hun noten te herkennen zijn. Onder één van deze Japanse

walnoten had ik in het najaar al vrij veel

aangeknaagde noten zien liggen. De randen rond de gaten in die noten lieten duidelijke 'muizetandjes' zien. Ongeveer 14% van de uiteindelijk meer dan 1000 opgeraapte noten bleek in meer of mindere mate knaagsporen te vertonen. Om wat meer over de daders / knagers te weten te komen, besloot ik ze op de proef te stellen: eind januari heb ik ruim 500 min of meer verse noten in een lage doos onder de boom gezet (onzichtbaar voor toevallige passanten). Eind maart heb ik ze gecontroleerd: zo te zien was er niets mee gebeurd. Zou er genoeg ander lekkers in de buurt voorhanden geweest zijn, waren ze te ranzig, of was misschien de plek niet goed? Ik wilde nog een poging wagen. Vlak in de buurt had ik een holle boomstronk gezien: daar zou ik ze in doen, want in de ‘Veldgids diersporen’ van Annemarie van Diepenbeek (Zeist, 2007) had ik gelezen dat muizen graag op een beschut plekje eten. Toen ik het inwendige van de stronk een beetje vrij had gemaakt van takjes, dood blad en klimop kon ik m'n ogen nauwelijks geloven: daar lagen honderden aangeknaagde noten. Het was niet makkelijk om er een zonder knaagsporen te vinden. Ik realiseerde me dat dit eetplekje al in gebruik was (geweest). Zo te zien was er niet onlangs nog geknaagd en mijn nieuwsgierigheid won het van mijn bedenkingen. Voorzichtig heb ik de bovenlaag (5-10 cm dik) in een tas geraapt. Hoe dieper ik kwam hoe meer grond er bij zat. Tegen de binnenkant van de rand van de stronk zaten de noten het diepst. Ik heb niet geprobeerd het onderste uit de kan / stronk te halen. Waarschijnlijk zit er nog meer, maar dat komt bij (groot) onderhoud van het betreffende vak wel aan het licht. Volgens Gerard van der Veen is de stronk zo'n 15 tot 20 jaar oud. Mijn collega Pieter Baas determineerde het vermolmde hout als dat van een conifeer.

Studenten in actie

Bij mij op het werk (Universiteit Leiden / Naturalis) doen eerstejaars biologiestudenten een ministage van twee weken: hun eerste echte onderzoek(je). Ik heb de stronk met inhoud aangemeld als mogelijk onderwerp onder de titel "Who did it?" (Wie heeft het gedaan?), want ik wilde graag weten wie al dat geknaag op z'n geweten had.

Op 14 juni togen Romée de Blois, Sanne van Gammeren, Lisette Hemelaar en Daphne Zweers aan het werk. Eerst hebben ze de noten op soort en variëteit gesorteerd. Vervolgens zijn ze gerangschikt op de omvang van het knaagwerk (van oppervlakkige sporen tot grote gaten) en op de plaats van de knaagsporen op de noten (top, zijkant, basis en diverse combinaties). Er bleken 1342 walnoten in het gemonsterde materiaal te zitten, afkomstig van zes verschillende bomen: Japanse walnoot (vier variëteiten), Mantsjoerijse walnoot en Okkernoot. De dichtstbijzijnde boom (een van de Japanse walnoten) was het sterkst vertegenwoordigd (879 exemplaren). De minst aanwezige boom (een Okkernoot, 1 exemplaar) staat het verste weg. Indelingen van de knaagpatronen en diverse correlaties (onder meer met de afstanden van de bomen tot de stronk) moeten nog bepaald worden. Vast staat al wel dat ongeveer 96% van alle noten aangeknaagd is. De knaagsporen passen binnen het bosmuizentype: de knaagrand vertoont de groefjes van de onderste twee snijtanden, terwijl de buitenrand de houvast-indrukken (dwarse streepjes) van beide bovenste snijtanden laat zien. Dergelijke sporen worden in ons land geproduceerd door de bosmuis, de grote bosmuis, de hazelmuis en de woelrat (Van Diepenbeek, 2007).

Behalve heel veel walnoten bevonden zich ook kleine aantallen opengeknaagde eikels, hazelnoten en kersenpitten in het materiaal. De eikels (van de Libanoneik, Quercus libani) bleken de gallen van een Callirhytis-galwesp te bevatten. Als de eikels niet waren opengeknaagd, zouden de gallen niet zijn opgevallen. Dergelijke gallen zijn maar één keer eerder gevonden in Nederland (Arboretum Trompenburg, Rotterdam, 2005).

Proef op de som

Al gauw na de eerste vondst van aangeknaagde noten onder de boom in 2011 wilde ik meer over het voorkomen van muizen in de Botanische Tuin weten. Ik vond een enthousiast gehoor in de persoon van Marijke Heijne (KNNV afdeling Delfland). Zij had vaker muizen gevangen en wilde wel weer eens een nieuw project. Na een door vorst afgelaste actie in februari 2012, leek ons het onderzoek van de stronkinhoud door de Leidse studenten een perfecte gelegenheid om het nog eens te proberen. Dinsdagavond 12 juni hebben we 30 inloopvallen ‘op safe’ uitgezet, waarvan één in de stronk en zeven in de buurt daarvan. Donderdagavond hebben we ze ‘op scherp’ gezet en waar nodig van nieuwe müesli

met pindakaas, hondenbrokken en maden voorzien. Tot zondagmorgen hebben we acht controlerondes gelopen (6.30, 16.00 en 21.00 uur). Vrijdagmiddag hebben de studenten de afstanden tussen de vier dichtstbijzijnde notenleveranciers en de stronk opgemeten en geholpen bij de tweede ronde.

In totaal hebben we 37 keer een muis gevangen (en weer los gelaten, dus sommige zijn misschien meer dan eens gevangen): 32 keer een bosmuis en vijf keer een huisspitsmuis. De huisspitsmuizen werden steeds in dezelfde val ver van de stronk gevangen en het zijn insecteneters (vandaar de maden in het voer, want anders overleven ze de val niet). Negen keer werd er een bosmuis in de stronk of in de buurt daarvan gevangen. Volgens Mostert & Willemsen (Werkatlas verspreiding zoogdieren in Zuid-Holland 2000-2008, Den Haag, 2008) is de bosmuis talrijk in Zuid-Holland en komt hij in veel biotopen voor, mits er enige dekking is. Er zijn enkele recente zichtwaarnemingen van de veel minder algemene rosse woelmuis in de Botanische Tuin (Joop de Lange: herfst 2011; Raymond van der Ham: juli 2012), maar deze soort is niet in onze vallen gelopen. De rosse woelmuis laat knaagsporen van het woelmuizentype achter, met op de buitenrand rond het gat veel minder ‘muizetandjes’.

Bosmuis

Japanse walnoot

(4)

Pas verschenen:

Winterflora bomen en struiken

In de winter de natuur in? Met dit nieuwe boekje breng je in de winter bomen, struiken, klim- en slingerplanten vlot op naam met 400 sprekende illustraties. In de Winterflora staan naast alle bomen, struiken, houtige klim- en slingerplanten in Nederland en België die algemeen voorkomen, ook enkele zeldzame, maar zeer opvallende soorten. De natuur in de winter lijkt te slapen, maar door de veelvormigheid aan knoppen, takken en vruchten is er veel te ontdekken. Dirk Slagter, biologiedocent in Haarlem, werkte 25 jaar aan dit puntgave overzicht en verzorgde het leeuwendeel van de illustraties. De Nederlandse Vereniging van Botanische Tuinen ondersteunt deze uitgave.

Deze handzame gids is in 2012 voor een actieprijs van € 12,50 te verkrijgen bij onze MuseumShop, hortuswinkels van een aantal andere botanische tuinen en in de boekhandel (ISBN 9789158720808). Daarna wordt de prijs € 14,50.

De tuinen van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem bevatten ook een uitgebreide kruidentuin die op zijn beurt weer een afdeling kent met verfplanten. Deze planten worden in het museum ook gebruikt om de wol van de eigen schapen te verven. De wol is voor het verven gesponnen door de spinsters, die in de boerderijen, bijvoorbeeld die van Staphorst, actief zijn. Het verven met de kleurstoffen uit de planten, maar ook andere toepassingen van de verfplanten, komen hieronder aan de orde. Fluitenkruid

In de lente bloeit alom in de bermen het fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), minstens een meter hoog, met witte, kantachtige schermen. Van de holle stengels maken we eentonige fluitjes, die door de dikte van het stengelstuk van toonhoogte verschillen. Jarenlang heb ik dit met brugklassers gedaan. We kwamen na afloop van ons kleine uitstapje, triomfantelijk fluitend de school weer in en bij mij gaat het dan kriebelen om wol te gaan verven, want fluitenkruid geeft ook de eerste plantenkleur van het jaar. De bovengrondse delen worden daarvoor in stukken geknipt en gekookt in een verfbad, waarin de al of niet gesponnen wol een

uur gekookt wordt. Het ruikt heerlijk en er ontstaat een stralend gele kleur. De wol is, ook voor de volgende verfbehandelingen, voorgebeitst in een bad met 15% aluin, om de verf goed te laten hechten. Vroeger was wolspinnen een winteractiviteit, maar tegenwoordig is het niet meer tijdgebonden.

Grote brandnetel

In de lente maken we soep van de jonge scheuten van de grote brandnetel (Urtica

dioica). Je kookt de scheuten,

maakt ze fijn in de blender, bouillon erbij, afmaken met room en eventueel een geklopt ei erdoor. Een paas-lekkernij.

Brandnetel groeit vooral op stikstofrijke bodem en heeft ondergronds gele wortelstokken. De plant kan zich verdedigen met brandharen, die bij aanraken scherp schuin afbreken, een wondje veroorzaken en een beetje gif afgegeven dat lijkt op slangengif. Dit veroorzaakt de jeuk, die tegengegaan kan worden met weegbree of dovenetel. In de zomer bloeit de plant tweehuizig, aan de ene plant wat ijler, de mannelijk bloemen, aan andere de wat dikkere groepjes vrouwelijke bloemen, die later vruchtjes worden. De brandnetel is een waardplant voor diverse vlinders, onder andere atalanta, kleine vos en dagpauwoog. De vezels uit de stengels werden vroeger verwerkt tot neteldoek. Tegenwoordig is er in Kraggenburg een bedrijf dat brandnetels teelt en de vezels laat spinnen voor de fabricage van kleding. Zij verwerken in de kleding al 25% brandnetel en 75% ecokatoen. In de volksgeneeskunst werd brandnetel tegen reumatiek gebruikt. Wol geverfd met brandnetel geeft in de zomer een warmgele kleur, je gebruikt er de bloeiende toppen met wat bladeren voor.

Zevenblad

In dezelfde tijd en ook vaak dicht bij de grote brandnetel bloeit het zevenblad (Aegopodium

Podagraria). De bladeren zijn dubbel drietallig, die

dikwijls onvolkomen gesplitst zijn, zodat er zeven blaadjes zijn in plaats van negen.

De bloemen steken een eind boven de bladeren uit, het zijn witte veelstralige schermen. Het is een meerjarige bosplant met veel vegetatieve Alles bij elkaar hebben we nu een paar duidelijke

aanwijzingen dat bosmuizen de stronk (vermoedelijk al jarenlang) als plek hebben gebruikt om noten open te knagen en de voedzame inhoud er uit te peuteren (hun onderling beweegbare onderste snijtanden werken daarbij als een pincet). Daarvoor zijn vele honderden noten door de muizen naar de stronk gebracht. Als een noot niet te groot is en voldoende houvast biedt, kan een bosmuis deze in zijn opengesperde bek vervoeren. Je zou de stronk dus een picknickplaats voor bosmuizen kunnen noemen: een mooi plekje in de open lucht en je neemt je eigen eten mee. Ik heb de notenvondst voorgelegd aan Annemarie van Diepenbeek. Ook al heeft zij de knaagsporen niet van dichtbij gezien, denkt ze dat vrijwel zeker de bosmuis de dader is. De bosmuis heeft een sterk verzamelinstinct en is de ‘hamster van Nederland’. Annemarie heeft nog nooit zó veel aan- en open- geknaagde okkernoten bij elkaar gevonden; wel eens een paar exemplaren, hoogstens enkele

tientallen. Wat betreft het aantal, maar ook vanwege de soortensamenstelling (geen okkernoten, maar een mix van andere walnoten), is de vondst in de Botanische Tuin in Delft uniek te noemen.

Raymond van der Ham, tekst en foto’s Raymond.vanderHam@naturalis.nl

Aangeknaagde Japanse walnoten

(5)

voortplanting door wortelstokken, die door spitten en schoffelen nog beter verspreid worden. Ook de zaadproductie is royaal. De bladeren zijn als salade te eten in de lente en voor de bloei te koken als spinazie. Bij koken geven de (uitgebloeide) bloemen en blad een lekkere geur en een mooie fris gele kleur aan de wol.

Riet

In de zomer, van juli tot september bloeit het riet (Phragmites communis of Phragmites australis). De plant heeft wortelstokken en kan hoog uitgroeien. Hij komt voor aan waterkanten en in sloten. De stengel kan tot vier meter hoog worden. De bladeren zijn breed en spits met ruwe kanten. Riet is een meerjarige plant, die over de hele wereld voorkomt. De bladeren breken voor de winter af, de stengels verdrogen - die hebben nog een rol bij luchttransport naar de wortel. Als je het riet onder water afsnijdt gaat de plant dood. De nieuwe scheuten komen pas in april. De bloeipluim is donkerrood en sterk vertakt. Vroeger werd riet in de polders als onkruid in het graan beschouwd. Riet heeft vele nuttige gebruiksmogelijkheden, zoals: oeverbescherming, dakbedekking, afdekmateriaal, grondstof voor karton, brandstof. De rietpluimen kun je gebruiken om wol mee te verven: je krijgt een zacht olijfgroene kleur, door de wol met veel pluimen een uur te laten koken. Boerenwormkruid

De zomerbloeier boerenwormkruid (Tanacetum

vulgare) is een geurende, hoge, overblijvende plant,

die op drogere bermen en langs het spoor groeit. Het blad is veerdelig met een dubbelgezaagde rand. De bloemen staan eindelings in een bijna-scherm bij elkaar, de hoofdjes bestaan uit platte schijfjes, met een putje erin door de holle bloembodem. Ze hebben alleen buisbloemen en zijn warmgeel van kleur. Oorspronkelijk komt de plant uit Eurazië, maar is als cultuurvolger ook in Amerika en Australië verspreid. De plant is giftig en wordt door vee

gemeden. In de volksgeneeskunst werd de gedroogde plant als wormafdrijvend middel gebruikt. Bossen vers geplukt boerenwormkruid leg ik op de schapen-vachten in de stal; dat beschermt tegen motten, wellicht door de geur. Wolverven doe je met blad en bloemen. Het geeft een lekker ruikend verfbad en er ontstaat een stabiele groenig-gele kleur.

Vlier

Ook een struik kan zich als onkruid gedragen. De gewone vlier (Sambucus nigra) is een struik met gedeelde bladeren, met vijf tot zeven blaadjes. Het blad is giftig. De bessen worden graag gegeten door vogels. Hele groepen spreeuwen landen erop en daardoor worden de zaden verspreid. De takken hebben hout dat niet splintert en gemakkelijk uit te hollen is; ze worden daarom gebruikt om fluitjes van te maken, of proppenschieters. De jonge takken bevatten vlierpit dat bij plantenpractica gebruikt wordt om een plantendeel in vast te zetten om coupes te snijden. Hij bloeit in juni - juli met witte, geurende schermen. Van de schermen kun je met citroen en suiker limonade of siroop maken. Als je een scherm door een dun pannenkoekenbeslag haalt kun je dat in hete olie bakken en van het steeltje afeten. Het smaakt lichtgeparfumeerd, waardoor we telkens een jaar oversloegen en er daarna weer naar verlangden. Na de bloei kleuren eerst de bloemsteeltjes paarsrood en daarna de vruchten, die doorkleuren tot zwart. Je zou denken dat de vruchtkleurstof bruikbaar zou zijn om mee te verven, maar het geeft een slecht houdbare kleur. Met de bladeren kun je wol mooi geel verven. Thee van bloemen en van vruchten werd medicinaal gebruikt. Voor een feestelijke appelmoes kookten we een handjevol bessen mee, je krijgt dan felrode appelmoes. Ook kun je van de bessen jam maken - vooral lekker met wat kaneel om de bittere smaak wat te verzachten -, wijn en vlierbessenjenever. De plant was vroeger in aanzien, vooral bij boerderijen, omdat hij duivels en heksen weerde.

Wede

Wede (Isatis tinctoria) groeit soms massaal op de dijken van de Rijn in het uiterste oosten van het land. Volgens de ‘Heukels’ komt de plant zeldzaam voor in het Rijn-gedeelte van het rivierengebied. Een bijzondere toepassing van het blauw van wede vinden we bij de Britten in de tijd van Caesar. Zij verfden hun gezicht ermee om de vijand schrik aan te jagen. Caesar noemt ze in zijn De Bello Gallico dan ook Picten, de geverfden. Het is een tweejarige plant. Het eerste jaar maakt hij een rozet van blauw-berijpte, langwerpige bladeren met een weinig getande rand. Het tweede jaar komt daaruit de bloeistengel met pijlvormige, stengelomvattende bladeren met een gladde rand. De bloemen komen in mei en juni, ze zijn heldergeel en vormen wijdver-takte pluimen. Daarna komen de hangende vruchtjes, die eerst geelgroen, later paarszwart zijn. Oorspron-kelijk komt deze plant uit de Aziatische steppe, maar hij werd hier al in een ver verleden als verfplant gebruikt. Vanaf de 16e eeuw werd de wede becon-curreerd door indigo. De grote klap voor de wede-teelt kwam in de 19e eeuw, doordat de chemische

industrie aniline kon maken en synthetische indigo op de markt bracht. Bijzonder bij wede is, dat de plant in april nog geen kleurstof heeft, maar in de loop van de zomer tot in oktober steeds méér produceert. Voor het verven worden de bladeren verhit tot 80 graden Celsius. Ze kunnen daarna uitgeknepen en weggegooid worden. Aan het bad wordt soda toegevoegd en om er veel zuurstof in te werken moet het ruim 20 keer worden overgegoten. Aan het bad wordt vervolgens hydrosulfiet toegevoegd, waarna het moet rusten. Na enige tijd kan de wol erin. Die komt er na een poosje geel uit en verkleurt aan de lucht donkerblauw - een spektakel. Als je er gele of roze wol in doet, wordt die groen, respectievelijk paars. Een tweede en derde bad geven lichtere tinten. In het derde bad kan soms een fel lichtgroen ontstaan, als je er een intensief gele wol in gedaan hebt. Indigo

Na de 16e eeuw kwamen er Indische planten op de markt. De naam indigo komt van de uit Indië afkomstige vlinderbloemige struik Indigofera

tinctoria. Deze verfstof gaf meer rendement bij

het blauwverven dan wede. Met handelsembargo’s probeerde men de invoer tegen te houden, om de eigen wedeteelt te beschermen. Mij is het nog niet gelukt om Indigofera als verfstof te gebruiken. Veel van de verfplanten zijn in het verre en minder verre verleden intensief gebruikt en soms tot op grote schaal verbouwd voor de semi-industriële wolnijverheid. Tegenwoordig is de belangstelling voor natuurlijke kleuren zo groot geworden, dat enkele soorten weer op kleine schaal worden geteeld. Het gaat vooral om wede (indigo), meekrap (rood) en wouw (geel). Tijdens de winteropening van het openluchtmuseum leren ‘breioma’s’ kinderen breien met onze zelf geproduceerde en geverfde wol. Wanneer ze een hele naald hebben gebreid, krijgen ze een breidiploma, met een minibreiwerkje erop, mee naar huis. Karla Roseboom, tekst en foto’s

(6)

Van Iterson & Hout en papier II

In de vorige bijdrage kwam hout vooral ter sprake

in de rol van constructiemateriaal. Daarnaast wordt hout ook veel gebruikt als grondstof; in Nederland wordt tegenwoordig zelfs meer dan de helft van het verbruikte hout aangewend voor de productie van papier. Dat hout nog vele andere mogelijkheden als grondstof voor industriële toepassingen heeft, werd reeds in 1923 - bijna 90 jaar geleden! - door Van Itersons leerling Pfeiffer als volgt beschreven: “… ook nu reeds (moet) … het onderzoek naar de geschiktheid van het hout als grondstof voor de chemische industrie worden aangevat. (Als) toekomstbeeld … zien wij het hout als kostbaar materiaal met takken, twijgen en wortels geoogst worden. Wat niet strikt noodzakelijk is voor bouwmateriaal gaat naar de fabrieken, die er de looistoffen, kleurstoffen, oliën of harsen aan onttrekken en het (resterende hout) vervolgens in cellulose en lignine splitsen. Daarna wordt de cellulose tot papier, vezels of andere stoffen verwerkt dan wel in suikers omgezet, waaruit door fermentatie aethylalcohol (dit is ethanol!), de brandstof voor explosiemotoren, wordt verkregen. Uit de lignine wint men, hetzij door geperfectioneerde methoden van droge destillatie, hetzij door andere chemische of biologische processen, … voor de organisch-chemische industrie zo onontbeerlijke alcoholen, phenolen en koolwaterstoffen. Residuen vinden ten slotte als brandstof hun bestemming”.

Eén ding zal de lezer hierdoor duidelijk zijn geworden: de thans veel besproken ‘bio-based economy’, die gebaseerd is op het gebruik van natuurlijke grondstoffen – met volledige fractionering daarvan – stond klaarblijkelijk Van Iterson en leerlingen reeds in de vroege twintiger jaren scherp voor ogen. Met respect voor Van Iterson mag men dus concluderen, dat er in feite wat die bio-based economy betreft niets fundamenteel nieuws onder de zon is!

Het gebruik van hout als grondstof voor papier dateert van het midden der 19e eeuw; dat wil uiteraard niet zeggen dat daarvóór papier als

informatiedrager onbekend zou zijn. De geschiedenis van papier is in feite al duizenden jaren oud.

Vele lezers van Papyrus zal de overeenkomst

tussen de twee woorden Papyrus en papier allang zijn opgevallen: het woord papier – dat in vele uiteenlopende talen exact hetzelfde (Duits, Frans, Pools) of nagenoeg hetzelfde is (overige Europese talen, met uitzondering van het Italiaans [!] en het Roemeens) en dus een oud woord moet zijn! – is ontleend aan het Latijnse papyrus, dat weer van het Griekse παπυρος komt, hetgeen de naam is van de plant, waarvan onder andere in Egypte al duizenden jaren vóór onze jaartelling de stengels werden gebruikt om als schriftdrager te dienen. Daartoe werd een aantal overlangs opengesneden stengels kruiselings op elkaar gelegd, die werden dan geplet en met het sap dat daarbij vrijkwam aan elkaar gekleefd; na droging verkreeg men dan een dun beschrijfbaar materiaal, dat uitermate bestendig was (denk aan de papyrusrollen!). De náám papier moge dan vanuit het Grieks via het Latijn én het Frans tot ons zijn gekomen, de wijze van papier maken zoals wij het in principe nu nog altijd kennen stamt uit het China van rond het begin onzer jaartelling: daar perste men vezelhoudend plantaardig

materiaal (onder andere bamboe, hennep) in ruim water tot een vezelbrij, die dan met een zeef werd afgefiltreerd en in ‘vellen’ te drogen gelegd. Deze wijze van papier maken is eeuwenlang in vrijwel dezelfde vorm gebruikt. Tot het midden van de 19e eeuw waren in deze streken echter lompen het uitgangsmateriaal; ze werden dan tot pulp

vermalen, die op zogenaamde schepvormen werd overgebracht. De aldus geschepte vellen werden gekoetst, gedroogd en eventueel nog nabehandeld (een leuke – in de begeleidende verklarende tekst wel door vele taalfouten wat ontsierde – fotoserie uit het Nederlands Openlucht Museum “Via lompen tot papier” vindt men via Google; daar ook een verklaring van de in het vakgebied gebruikte terminologie).

Een gedichtje uit 1769 herinnert nog aan het oud-Hollands geschept papier:

“Uit afgesleeten linnen doeken, hier op te koopen, daar te zoeken, gewasschen en tot pap gebragt, verschijnt papier, zo waard geagt.”

Dit ‘oud-Hollands geschept’ (nog door slechts enkele papierfabrieken op de Veluwe en in de Zaanstreek geproduceerd) heeft nog altijd een goede reputatie, al wordt het tegenwoordig bijna alleen als

‘gelegenheidspapier’ gebruikt, voor certificaten, diploma’s, familieberichten omtrent geboorte, huwelijk, overlijden, en dergelijke.

Papier heeft in de geschiedenis der Nederlanden al sinds de 15e eeuw een belangrijke rol gespeeld, hoewel hier aanvankelijk geen papier gemáákt werd; wel werd er al veel papier gebruikt door de in ons land gevestigde drukkerijen, en daardoor ontstond er een levendige papierhandel, vooral met Frankrijk. Pas na de val van Antwerpen in 1585, die in de Noordelijke Nederlanden een periode van grote papierschaarste inluidde, begon men ook hier te lande papier te produceren. Daarvoor moest aan twee randvoorwaarden worden voldaan: er moest voldoende schoon water voorhanden zijn, en er was een energiebron nodig. Daardoor kwam aanvankelijk alleen de Veluwe in aanmerking, waar kleine beekjes water en energie leverden aan de papierwatermolens; in de loop van de 17e eeuw kwamen daar in

de Zaanstreek de papierwindmolens bij. In de Zaanstreek steeg de productie van zogenaamd witpapier tussen 1680 en 1700 van 200 ton naar 700 ton. Daardoor voorzagen de Veluwse en vooral Zaanse papiermolens aan het einde van die eeuw al in een groot deel van de nationale behoefte.

De ambachtelijke vorm van papiermaken, die nog veel handenarbeid inhield, maakte tijdens de Industriële Revolutie grotendeels plaats voor een volledig fabriekmatige papierfabricage. Die werd mede mogelijk gemaakt door velerlei uitvindingen, waarvan die van de zogenaamde hollander, die het

maken van de vezelbrij sterk verbeterde, en vooral de papiermachine – een Franse vinding, die werd geperfectioneerd door Fourdrinier – de belangrijkste zijn. Door het nu goedkopere aanbod steeg ook de vraag naar papier met sprongen, waaraan met lompen echter steeds moeilijker kon worden voldaan. Meer en andere grondstoffen waren dus nodig, en die vond men in stro en espartogras, maar vooral in hout, dat daartoe machinaal werd verkleind tot zogenaamde houtslijp of -pulp. Later is daar celstof bijgekomen, dat is chemisch ontsloten hout, dat voornamelijk uit cellulose, hemicellulose en lignine bestaat. Deze en andere vindingen plus een gestaag toenemende vraag naar papier deden de vaderlandse papierproductie snel stijgen: van 8.000 ton in 1852 via 50.000 ton in 1910 tot 3.100.000 ton in 2008, maar dit wel in een steeds verder dalend aantal papierfabrieken (respectievelijk 167, 35 en 24). Met die stijgende productie is, zoals te verwachten, ook het verbruik van papier (en karton) zeer sterk gestegen.

Met deze stijging ging niet alleen een grote diversificatie, maar ook een toename van

kwaliteitsverschillen van papier gepaard, die onder andere een gevolg zijn van de kwaliteit van de gebruikte grondstof: houtslijp wordt voor de mindere kwaliteiten papier (onder andere krantenpapier) gebruikt, celstof voor de betere. Celstof komt in drie vormen op de markt: ongebleekt, gebleekt en veredeld. Veredeld celstof bevat vrijwel geen lignine. En daar verschijnt nu Van Iterson weer ten tonele, want de kwaliteitscontrole van celstofmonsters en papier berust goeddeels op microscopisch-anatomisch en chemisch onderzoek! Maar niet alleen bij de kwaliteitscontrole, al veel eerder in de productieketen wordt het inzicht van de botanicus-chemisch technoloog vereist, zoals bij de beoordeling van de geschiktheid van houtsoorten als grondstof van papierfabricage, de ‘veredeling’ van papier met behulp van een veelheid van verschillende hulpstoffen (anorganische vulstoffen, kleurstoffen, zetmeel- en houtharsproducten, lijm en andere) en later ook de vervaardiging, door toevoeging van vezels van synthetische aard, van papier met een textielachtig uiterlijk, zoals wegwerptafelkleden, pleisters, en dergelijke. De toename en diversificatie van papier en papiergebruik deden in het begin van de 20e eeuw meer en meer de behoefte gevoelen tot standaardisering van de gebruikte papierformaten

(7)

Peper

‘De bruid waar iedereen om danst’

en normering van de (kwaliteit van de) vele papier-soorten. Dat leidde tot de instelling – “bij beschikking van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 25 September 1917” – van de Commissie inzake de vaststelling van papiernormen, waarvan Van Iterson de voorzitter werd (een functie die hij later

“wegens omstandigheden van particulieren aard” neerlegde; overigens bleef de Technische Hogeschool toch in de commissie vertegenwoordigd in de

persoon van een zekere mejuffrouw Van Hoytema – belast met de leiding van het papierlaboratorium – , die het secretariaat van de commissie vervulde). In 1921 kwam het verslag der commissie gereed. Men onderscheidde 16 ‘hoofd’standaardformaten, door verdere onderverdeling van een aantal daarvan toenemend tot 35 standaardformaten in totaal. Voorts werden er acht papiersoorten onderscheiden: schrijfpapier, drukpapier, enveloppenpapier,

tekenpapier, vloeipapier of zogenaamde buvard, pakpapieren, kartons en kopieer- en doorslagpapier. Voor elk van deze werd nauwkeurig beschreven aan welke kwaliteiten ze moesten voldoen en voor welke toepassingen ze bestemd waren. In de afbeelding hieronder is een voorbeeld in facsimile weergegeven van één der vijf typen, waarin schrijfpapier werd ingedeeld. Daarnaast werd een ontwerp opgesteld “voor een algemeenen maatregel van bestuur inzake papier, uit te vaardigen ingevolge art. 14 der Warenwet 1919”. De voorstellen van de commissie hebben in 1922 geleid tot het bij Koninklijk Besluit vastgestelde Papierbesluit, dat overigens in 1977 werd ingetrokken, aangezien in die tijd andere informatiedragers in zwang kwamen. Toch werd

deze beslissing reeds na enkele jaren door lagere overheden (provincies, gemeenten) ten zeerste betreurd, vooral waar het de ‘bewaking’ van kwaliteits-eisen van archiefstukken betrof. Die verzochten de verantwoordelijk minister dan ook “(passende) regels te stellen voor de kwaliteit van de door de overheidsadministratie te gebruiken (nieuwe) informatie-dragers”, zoals het in de notulen van de Tweede Kamer (vergaderjaar 1984-1985) wordt genoemd.

De vele verdiensten, die Van Iterson op allerlei niveaus voor de Nederlandse papierindustrie en de papierhandel heeft gehad, hebben tot een bijzondere gebeurtenis geleid: ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambtsjubileum in 1932 werd hem door de gezamenlijke Papierfabrieken in Nederland een complete papiermachine aangeboden, die met het nodig feestvertoon in zijn laboratorium werd geïnstalleerd (en daarvoor zelfs een verbouwing noodzakelijk maakte). Deze papiermachine – zie de foto hierboven – werd niet alleen voor onderwijs en demonstratiedoeleinden gebruikt, maar er zijn ook verschillende wetenschappelijke onderzoekingen mee uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld een “Onderzoek naar de geschiktheid van Nederlandsch-Indische houtsoorten voor de vervaardiging van papier”, dat in 1943 gepubliceerd werd onder de namen van de auteurs Bahrfeldt en Spoon. Ondanks zijn vrijwel zekere bemoeienis met dit onderzoek zag Van Iterson klaarblijkelijk gewoontegetrouw af van vermelding van zijn naam als co-auteur.

A. Fuchs

Ook al zijn de bessen van de Piper nigrum - de zwarte peperplant - klein ze speelden op het toneel van de wereldgeschiedenis een rol van betekenis. Deze ‘bruid waar iedereen om danst’ liet zich gelden op allerlei gebied: handel, religie, politiek, architectuur, wetenschap,

havenontwikkeling, kookkunst en – niet in de laatste plaats – de botanie. Om u daarvan een indruk te geven, brengen we een bezoek aan drie lokaties: Oost-Indië, de Republiek Venetië en de Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden.

Oost-Indië

Van alle specerijen uit Azië raakte zwarte peper,

Piper nigrum, het meest in gebruik. Behalve bij het

bereiden van voedsel speelde hij een belangrijke rol als medicijn. Peper zou helpen tegen maagpijn en koorts. Zo’n tweeduizend jaar geleden brachten immigranten dit specerij van Malabar, een kuststrook in het Zuid-Westen van India, naar Noord-Sumatra en West-Java.

Door zijn ligging aan de handelsroutes van India naar China werd Atjeh, in de kop van Noord-Sumatra, hét centrum van de handel in peper. Daar ontmoetten handelaren uit China, Zuid-India, Perzië en Arabië elkaar. In het kielzog van deze kooplieden verspreidde zich, vanaf de twaalfde eeuw, mét de peper, ook hun godsdienst. Dat was de islam. In de Indische archipel was de islam een nieuwkomer, want vóór die tijd werd het leven van de dorpsbewoners en de paleisaristocratie daar gedomineerd door hindoeïsme, boeddhisme en animisme. Uit met peper behaalde winsten werd de overkomst, verzorging en onderdak van islamitische geleerden bekostigd, ook de bouw van de

schitterende Raya Bait al-Rahman moskee in Atjeh en de aanleg van islamitische peper-overslaghavens als Bantam en Surabaya op Java.

De toenemende vraag uit China naar zwarte peper deed de strijd om dit specerij losbranden en de prijs ervan stijgen. Zodoende kregen de lokale regenten in Atjeh de beschikking over grote sommen geld. Daaruit bekostigden zij hun harems, oorlogsvloten, vuurwapens, olifantenkuddes en grootse feesten. Hoe meer olifanten in hun gevolg, hoe vaker zij

zich tooiden met goudversierde parasols des te machtiger de sultan. Die liet zich vervoeren in een

tandoe, een omhooggeheven, vergulde draagstoel.

Zo groeiden, door de peper, lokale regenten uit van

primus inter pares tot feitelijk alleenheerser.

Ook de politieke expansie van Bantam, de

belangrijkste peperhaven op het westelijk deel van Java, werd bekostigd uit de hoge peperwinsten. Maar daar kondigde zich een nieuwe macht aan: de Nederlandse ontdekkingsreiziger Cornelis de Houtman maakte in Bantam zijn opwachting. Niet lang daarna werd de vorst van Bantam gedwongen alle peper tegen een vastgestelde prijs aan de

Vereenigde Oostindische Compagnie te leveren.

Venetië

In dezelfde periode dat Atjeh het middelpunt vormde van de exporthandel in peper (1300-1500) was Venetië dat van de specerijenhandel in het Middellandse Zeegebied. Daar arriveerde de peper uit Oost-Indië, in karavanen over land of in schepen via de Perzische Golf.

Vlakbij de Rialtobrug was de Erberia, de specerijenmarkt. Daar kochten de apotheek-houdende grossiers en spezieri ofwel kruideniers de peper en andere specerijen op en verkochten die door tot in onze streken aan toe. De winst die dat opleverde, was hoog doordat de Venetiaanse overheid de hoeveelheid peper die naar Europa

(8)

mocht worden doorverkocht, beperkte.

Van het met peper verdiende fortuin financierden Venetiaanse groothandelaren hun marmeren palazzo’s met de schitterende oosters-flamboyante architectuur die deze stad zo kenmerkt. Of zij kochten langs de oevers van de Naviglio di Brenta, de waterweg waarmee Padua in verbinding staat met Venetië, een buitenverblijf met fraaie tuin. Per

burchello, een pronkboot, reisden ze, compleet met

bedienden, naar hun landhuizen. Ook nu nog kunt u tussen beide steden, per burchello, een tochtje maken en een aantal van deze tuinen bezichtigen, zoals die van de Villa Pisani in Stra en de Villa Foscari Malcontenta. Over tuinen gesproken: het is heel goed mogelijk, dat het onderhoud van de op haar grondgebied gelegen eerste academietuin, die te Padua, grotendeels gefinancierd werd uit de winsten die Venetië maakte op peper.

Uiteindelijk kwam de peper na een reis - gerekend vanaf Atjeh - van meer dan acht maanden via Venetië in onze streken terecht: in de praktijk van de geneesmeester, in de winkel van de appothecker of de crudenaer, in de werkplaats van de

bierazijnbrouwer of van de chymist. De zwarte peper

belandde zeker ook in de keuken als de kok pepersaus,

peperkoeck of frickedillen wilde klaarmaken.

De specerijenhandel van Venetië ondervond grote belemmeringen toen de Turken hun macht vestigden in het oostelijk deel van de Middellandse Zee. Daardoor verloor de stad de controle over de peperhandel en raakte in financiële moeilijkheden; haar beroemde specerijenmarkt verhuisde naar Lissabon, Antwerpen, daarna naar Amsterdam.

De Nederlanden

Na de Republiek Venetië werd eerst Portugal het centrum van de aanvoer van specerijen uit Azië naar Europa. Doordat de Spaanse koning Filips II met de Nederlanden in oorlog was, besloot hij tot een embargo dat de Nederlanders de toegang tot Lissabon versperde. Daarmee sneed hij de aanvoer van specerijen af. Dus zat er niet anders op, zelf een weg naar Indië te vinden. De eerste Nederlander die de zeeroute om Kaap de Goede Hoop naar Indië uitprobeerde, was de Cornelis de Houtman. Zijn schepen keerden in Amsterdam uit Bantam terug met talloze exotische voorwerpen en naturaliën: stenen, schelpen, dieren en planten waaronder de palmvaren en de kalakbamboe. De oogst van deze expeditie kwam terecht in het Ambulacrum, de wandelgalerij in de Leidse hortus. Daarom kan deze plaats beschouwd worden als het eerste openbare museum voor natuurlijke historie in ons land. Wat later keerde de tweede expeditie onder leiding van Van Neck uit Indië terug met vier schepen en liefst zeshonderdduizend pond zwarte peper. In Amsterdam werd hij ingehaald ‘met groot geclanck van acht

Trompetten ende van Stadtswege met wyn beschonken ende men luyde van blydtschap alle de klocken’. Hier

was peper de bruid waar iedereen om danste!

De Vereenigde Oostindische Compagnie

Vanuit de begeerte om zelf peper uit het Verre Oosten te halen, richtten Nederlandse ondernemers de Vereenigde Oostindische Compagnie, VOC op. Peper was niet het enige doel, want bij de oprichting ging er een verzoek uit ‘voor die Appotheckers

ende Chyrurgins die den jaer 1602 op de vlote naar Oost-Indiën vaeren sullen: Dat zij mede brenghen tusschen pampier geleyt tacxkens met haer bladeren ende vruchten ende bloemen waert mogelijck, van: muscaten nooten beyde soorte mannekens ende wijfkes, swarte peper, witte peper, lange

peper, betle peper, cubeben, mangas, mangostoncs, ende diergelijcke bonnen van een soorte cattoen dat bij Bantam wast met tacxkens ende bladeren ende te vraegen hoedat sij daer noemen…’

Dit verzoek wordt toegeschreven aan niemand minder dan Carolus Clusius, de grote botanist, honorair professor en prefect van de Leidse Hortus. Hij was het die de oogst uit Oost-Indië in zijn

Exoticorum Libri Decem beschreef, in beeld bracht

en publiceerde. Daarmee werd hij de grondlegger van de Nederlandse traditie van het onderzoek naar de Oostindische flora en fauna.

Het bestuur van de VOC zetelde in het Oost-Indisch Huis aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam. Bij hun handel in specerijen stond hen het voorbeeld van de monopolistische handelspolitiek van Venetië voor ogen. Maar hoe machtig de VOC ook was, zij was niet in staat het Aziatische handelsverkeer naar haar hand te zetten. Wel stelde haar unieke machtsconcentratie op zee de VOC in staat om in Batavia, het huidige Jakarta, een centrale ontmoetingsplaats te stichten. Daar werden alle producten die de VOC in heel Oost-Azië had verzameld, overgeladen in grote schepen die richting Holland koersten. Met in hun lading grote hoeveelheden zwarte peper.

Wetenschap

Een aantal peperkorrels belandde in ‘Het gouden

hooft’ te Delft. Daar had Anthoni van Leeuwenhoek

zijn winkel én sleep hij zijn lenzen. Drie weken lang liet hij de korrels in de week staan. Om te kijken waarom peper nou zo branderig smaakte (misschien hadden die korrels wel superkleine stekels) legde hij – het was maandag 24 april 1676 - een klein stukje onder zijn microscoop. In een brief aan Constantijn Huygens sr. schreef hij: ‘Heden sijn in myn peper

water diertgens die mede vermaeckelyk sijn omme te sien, en dat om haer schielijke bewegingen, de pooten van dese diertgens syn seer groot na proportie van haer lichaemen. Boven dese diertgens heb ick sedert weijnige weecken, noch diertgens int peper water ontdeckt die ick oordeel wel 1000 mael kleijnder te sijn…’. Wat hij zag, waren geen

stekeltjes maar micro-organismen (protista). Mede door dit beroemd geworden peperwaterexperiment is Van Leeuwenhoek betiteld als vader van de protozoölogie en de bacteriologie.

Grachtengordel

Het waren vooral de families Hollandse kooplieden die de VOC bestierden. Zij vergaarden met hun handel in peper en andere specerijen enorme vermogens. Daarvan bekostigden zij de bouw van hun huizen aan de Amsterdamse grachten en hun buitenhuizen aan de Vecht en het Spaarne. Ook kunsten en wetenschap konden zich in hun aandacht verheugen. Eén van de VOC directeuren, Johan Huydecoper jr., die tevens burgemeester van Amsterdam was, had ook grote belangstelling voor de botanie. Mede op zijn voorstel stichtte de Amsterdamse vroedschap in 1682 een nieuwe hortus medicus. Met Jan Commelin, die de dagelijkse leiding over de hortus had, was hij opdrachtgever voor het maken van meer dan 400 waterverftekeningen van exotische planten. De meeste daarvan werden vervaardigd door Jan en Maria Moninckx. De acht banden waarin deze tekeningen werden gebundeld staan bekend als de Moninckx-atlas. Linnaeus baseerde zich voor zijn Species plantarum voor niet minder dan 259 plantensoorten geheel of gedeeltelijk op deze Atlas.

Fred Struik

Bij de afbeeldingen

Canaletto, 1697-1768, Venetië, Campo San Giacomo di Rialto. Vroom, 1562–1640, Het uitzeilen van Oost-Indiëvaarders. In het midden de ‘Mauritius’.

(9)

Hulavallei

Water en samenwerking is het thema van de zomertentoonstelling in de Botanische Tuin in het komende jaar. Het thema werd gekozen naar aanleiding van de aanwijzing van het jaar 2013 tot ‘International Year of Water Cooperation’ door de Verenigde Naties. Als opmaat naar die komende zomertentoonstelling werd onderstaande reis-impressie geschreven. Hierin wordt een korte schets gegeven van de door omstandigheden gegroeide samenwerking tussen landbouw, natuurbeheer en toerisme in de Hulavallei in het Midden-Oosten. Aan het begin van dit jaar, toen ik bezig was met het voorbereiden van de inrichting van de thematuin van de Botanische Tuin, die, evenals in 2011, als onderwerp 'granen' heeft, kwam deze foto van de Hulavallei in Gallilea, Noord-Israël, een paar keer langs op mijn beeldscherm. Het beeld sprak mij aan: graanvelden in een wijds dal, in de verte een besneeuwde bergtop en kleine stapelwolken aan een blauwe hemel. Mijn reis zou mij deze zomer naar Israël voeren en eenmaal daar besloot ik van de gelegenheid gebruik te maken en de vallei te bezoeken.

Geografie

De besneeuwde top is van de berg Hermon, 50 kilometer verderop, in het noorden van de Golanhoogvlakte, op de grens met Libanon en Syrië. Van daaraf is het nog een uur met de auto naar Damascus - als je het al zou wagen die tocht te ondernemen. De dichtstbijzijnde Israëlische stad, een half uur met de auto, is Safed met ruim 25.000 inwoners. De vallei is 25 kilometer lang en zes tot acht kilometer breed, in het oosten begrensd door de Golanhoogvlakte en in het westen door de heuvels van Oost-Gallilea. Vrije doorstroom van de rivier de Jordaan door de vallei naar het Meer van Gallilea wordt aan de zuidzijde gehinderd door een hoge drempel van basalt. De vallei maakt deel uit van de Grote Slenk, een stelsel van laag gelegen gebieden van wisselende breedte en diepte, dat zich uitstrekt van Syrië tot Mozambique. De Grote Slenk, ook wel Grote Syrisch-Afrikaanse Riftvallei genoemd, markeert de lijn waarlangs zich twee tectonische platen, of aardschollen, van elkaar af bewegen. De vallei heeft een Mediterraan klimaat - hete zomers en koele, regenrijke winters.

Moeras

Doordat zich water ophoopt achter de drempel van basalt was het oorspronkelijk aanzien van de vallei een moeras met in het midden ervan een ondiep meer. Het gebied had een zeer rijke flora en fauna en archeologisch onderzoek toont aan dat er 10.000 jaar geleden al menselijke bewoning was. Naast jacht en visserij was er landbouw: rijst, katoen, suikerriet, sorghum en later ook maïs. In de achtste eeuw werd de waterbuffel er geïntroduceerd, als melkgever en als lastdier. Aan het begin van de twintigste eeuw werden de eerste plannen gemaakt om de vallei te draineren en de moerassen droog te leggen om kostbare landbouwgrond te winnen. Bovendien zou daardoor de veel voorkomende malaria voorkomen kunnen worden. Immers, moerassen zijn een uitstekende biotoop voor muggen, die de eencellige parasieten en veroorzakers van de ziekte op mensen overbrengen.

Drainage

In het begin van de vijftiger jaren van de vorige eeuw werd de ontwatering van de vallei door het Jewish National Fund ter hand genomen: kanalen werden gegraven en de uitstroom van de Jordaan in het Meer van Galilea werd verbreed. Na een kleine tien jaar was het werk voltooid en waren de gestelde doelen bereikt.

Er was ook een keerzijde aan deze als een nationaal succes bestempelde ingreep. Naast het teloorgaan van veel van de endemische flora en fauna van het gebied, bleek het Meer van Galilea - het grootste zoetwaterreservoir van Israël - te vervuilen door de uitspoelende kustmest en andere chemicaliën afkomstig van het nieuw gewonnen areaal met intensieve landbouw. Bovendien ontstonden

ondergrondse branden in het uitdrogende veen, die maar moeilijk te blussen waren.

Herstel

De ommekeer was in 1963, toen 3,5 km² in het zuidwesten van de vallei werd omgevormd tot papyrusmoerasland en het eerste natuurreservaat van het land werd. Ten noorden van dit reservaat ligt nu het Hulameer. Vergeleken met het oppervlak van het meer voor de drooglegging - 14 km² - is het maar klein - 1 km². Het ontstond opnieuw nadat zeer zware regens aan het begin van de negentiger jaren van de vorige eeuw een deel van de vallei onder water zetten. Die omstandigheid was het begin van een herstelprogramma voor de vallei, dat verfijning van het waterbeheer en integratie van ecologische waarden beoogde. Een netwerk van sloten werd gegraven waarmee de grondwaterstand gereguleerd wordt en enorme beregeningssystemen werden geïnstalleerd om de bodem vochtig te houden. Al met al heeft dit ertoe geleid dat de vallei nu een belangrijke pleisterplaats is voor 500 miljoen trek-vogels die hier elk voorjaar en najaar langskomen op hun route tussen Azië en Afrika. Vooral de 100.000 kraanvogels trekken de aandacht. Een deel ervan blijft er ook in de winter. Maar ook reigers, ibissen, pelikanen, ooievaars en plevieren kan je er zien. In het beheer en de exploitatie van het gebied wordt hierop ingespeeld, zodat naast landbouw ook natuurtoerisme nu bron van inkomsten is.

Bert van der Meijden

17

Foto: Aviad Bublil

Meer van Galilea, foto: BvdM

(10)

Tentoonstellingen

Activiteiten

In de keuken

Tuinnieuws

kapucijners

13 oktober, 10.00 - 12.30 uur

14 oktober, 14.00 uur

21 oktober, 10.00 - 17.00 uur

Plantenruilbeurs

De 9e Van Itersonlezing

Wetenschapsdag

Bijen

10 juni - 26 oktober

Eindelijk hebben we weer een ouderwetse zomer met veel zonnige en warme dagen, maar toch ook geregeld regen. De planten in de tuin gedijen hier erg goed bij en zijn uiteindelijk redelijk hersteld van de afgelopen winter.

Inmiddels is ons team versterkt met twee nieuwe tuinmedewerkers. Sabine Wagner en Pascal van der Waarden. Ze zijn deze zomer begonnen bij de botani-sche tuin. Samen met de andere werknemers zijn ze de achterstand in onderhoud aan het inhalen. De groene vingers van Winarko Boesrie, onze nieuwe kasmedewerker, zijn goed zichtbaar. De planten in de kas groeien bijna door het dak heen en er komen steeds meer planten in bloei. Jan Eekhout is erg druk bezig om de bebording van alle buitenplanten op orde te krijgen door ze te voorzien van de blauwe naamborden. De bijententoonstelling van Bert van der Meijden, Gerard van der Veen en Albert Kerklaan pronkt in de oranjerie en wordt versterkt door de mooie thematuinen van onze vrijwilligers. Samen met de vriendenvereniging en Groei en Bloei is de Hortusdag in een succesvol nieuw jasje gegoten. Naast de trouwe standhouders zijn er ook veel nieuwe standhouders bij gekomen. Mooi weer, veel

bezoekers en leuke lezingen en workshops maakten de dag compleet en tot een groot succes. Op de agenda voor 2012 staan nog twee evenementen. Als deze ook zo goed bezocht worden als de andere evenementen zijn wij dik en dik tevreden.

Erwin Kluver, foto’s: Jan Eekhout

De bloemen van de blauwschokker steken die van lathyrus naar de kroon. Kapucijners gaan onder een aantal namen, waarvan blauwschokker er één is, andere zijn velderwt, grauwe erwt, struikerwt, oud wijf. Het is een variëteit van Pisum sativum. Erwten staan in West-Europa sinds het Neolithicum op het menu. In de Middeleeuwen en later vormen ze een belangrijk deel van het dieet, omdat ze veel meer eiwitten bevatten dan granen. De kapucijner hoort tot de zetmeelrijke varianten van P. sativum, die werden gedroogd. De doperwt, die pas in de zestiende eeuw komt, wordt onrijp gegeten en bevat wat meer suikers.

Kapucijners met tomatensaus

Spoel de kapucijners uit glas of blik af. Laat een paar ansjovisfiletjes in hete olijfolie smelten en bak in de olie een gesnipperde ui en wat knoflook tot de ui glazig is. Blus met witte wijn. Doe daarbij twee of drie grote, in blokjes gesneden en, als het hoofd ernaar staat, ontvelde tomaten, wat oregano, peper en een half bouillonblokje. Laat sudderen tot de tomaat heel zacht is. Vindt u de saus te dun dan wat laten indampen. Voeg daaraan de kapucijners toe en laat ze opwarmen. Dien op met reepjes gebakken mager rookspek of coppa di parma.

(11)

Verenigingsnieuws

De 9e Van Itersonlezing

Hortusdag en 3e lustrumviering

Onze bijzondere Hortusdag ter gelegenheid van het 3e lustrum op zondag 10 juni kreeg door het plotselinge fraaie zomerweer extra fleur. Met als centraal thema Onkruid was door het organiserende team, waarin de Vriendenvereniging, Groei en Bloei, de Botanische Tuin en de MuseumShop, een uitgebreid programma samengesteld. Liefst 25 kramen van plantenkwekers en milieuverenigingen hadden zich aangemeld. Ook voor de inwendige mens was gezorgd. Er waren kramen waar geproefd kon worden van honing, koeken, gezonde drankjes en hapjes, terwijl Steven Picken’s Elektrisch Cabinet en het stoomtreintje hun eigen publiek vonden. Directeur Bob Ursem opende de bijententoonstelling (zie foto) en de muziek van bandeonniste Jacqueline Edeling zorgde voor een gezellige en aangename sfeer. Zo’n 600 à 700 bezoekers verdeelden hun aandacht over wat al die kramen en natuurlijk ook de tuin zelf te bieden hadden.

De animo om lid te worden van de vriendenvereniging was groot. Mieke de Vette, Lucia Gansewinkel én de dames van de MuseumShop konden 31 nieuwe leden ingeschrijven. Ik wil hierbij de nieuwe leden van harte verwelkomen en wens hen veel plezier bij de verdere activiteiten van de vereniging! Dank aan het organisatieteam: Anke van Galen, Pieter van Mourik, Hans Hirs, Gerard van der Veen en Rob van der Lans.

De 15e algemene ledenvergadering

Ook de algemene ledenvergadering werd op deze dag gehouden. Een verslag daarvan is verkrijgbaar bij de secretaris en zal in de volgende Papyrus worden opgenomen. Hans Hirs, secretaris

Op zondag 7 oktober geeft prof. dr. Erik de Jong, Artis-professor bij de Universiteit van Amsterdam de 9e van Itersonlezing om 14.00 uur in collegezaal A van het Kluyverlaboratorium, Julianalaan 67, Delft. Toegang gratis.

Zelf vatte hij zijn verhaal als volgt samen. Als in het landschap, kennen tijd en seizoenen in de tuin een zekere traagheid, die contrasteert met de versnelling van de globale, consumptieve en commerciële werkelijkheid. Ondanks het feit dat die moderne wereld ook tuin en landschap is binnen gedrongen, is onze verwachting ervan nog altijd gebaseerd op een idylle van natuur en tuin die in West-Europa al meer dan vijf eeuwen oud is en die de tuin onderdeel heeft gemaakt van onze cultuur. Daarin is de tuin een gedeeld systeem van persoonlijke expressie en smaak, net als taal, muziek, schilderen en dans, maar met het verschil dat de maker van de tuin vaak ook de eigenaar, de tuinier en gebruiker is. De tuin is een activiteit, een kunst, die omgeving transformeert tot een specifieke plek, en zo intenties verbeeldt ten aanzien van de voortdurende relatie tussen mens, cultuur en levende natuur. Milieu (landschap, klimaat, winterhardheid van planten, bodemstructuur), cultuur (tuiniertechniek, gebruik, financiële middelen, scholing, individuele smaak, persoonlijk gevoel en verwachting) en sociale structuur (we kunnen denken aan ‘gender’, familiecontext, aan tuinclubs, volkstuincomplexen en villabewoners, lezers van tuinbladen) bepalen alle die continue relatie, zodat een studie van de tuin zichzelf niet kan beperken tot de tuin als een object alleen.

Door onze West-Europese tuintradities loopt een gemeenschappelijke draad die zich weeft rond de woorden van Shakespeare in Hamlet: “there is no ancient Gentlemen, but Gardiners, Ditchers and Grave-makers; they hold up Adams profession”. De menselijke heilsgeschiedenis – en niet alleen de Christelijke – beweegt zich van een Paradijs aan het begin, naar begraafplaats of Hemels paradijs aan het einde van de menselijke tijd. Het waren de laat-achttiende eeuwse Engelse kunstenaar William Blake en zijn vrouw die deze metafoor als werkelijkheid beleefden: zij lazen elkaar naakt in het prieel van hun kleine omsloten stadstuin verzen voor uit Milton's Paradise Lost. De mens is een tuinman: daarover en over diens natuurlijke verwantschap met natuur en landschap, gaat mijn verhaal.

Erik de Jong

(12)

Technische Boekhandel Waltman

Binnenwatersloot 33

2611 BJ Delft

015-2123775

info@waltman.nl

TECHNISCHE BOEKHANDEL

altman

B.V.

Het Schrijfparadijs

Het Schrijfparadijs is een fonkelnieuw concept. Wij verzorgen schrijfcursussen en workshops voor mensen met verhalen in een inspirerende omgeving.

Het Schrijfparadijs biedt maatwerk, persoonlijke aandacht en kwaliteit. Niets is standaard of routine, daar hechten wij aan. In overleg maken we afspraken over uw wensen. Voor meer informatie, kijk op de website www.hetschrijfparadijs.nl of neem contact op met hetschrijfparadijs@gmail.com.

Neem een duik in jouw verhaal!

Een bijzonder verleden, een doos oude foto's of dierbare herinneringen? Geen idee hoe of waar te beginnen? In Het Schrijfparadijs helpen wij u uw verhaal op papier te zetten. Het Schrijfparadijs werkt nauw samen met het Archief Delft en WikiDelft.

Wijnhandel-Slijterij André Klerks

Géén winkel met een franchiseformule bedacht door de formulemanager maar een

winkel die draait op vakkennis, goed advies, kwaliteit en persoonlijke service.

Wijnhandel-Slijterij André Klerks ~ Julianalaan 98

2628 BK Delft ~ telefoon: 015-2124263

Wilt u meer weten over wijn? Kijk dan eens op het net bij www.klerkswijnen.nl

Lotsweg 6, 2635 NB Den Hoorn

Tel.: 070-396 6690 Fax.: 070-396 3669 www.hoveniervanderheijden.nl info@hoveniervanderheijden.nl Tuinontwerp en aanleg Specialistische boomverzorging Sierbestrating Sfeerverlichting Onderhoud

Complete verzorging van uw buitenruimte!

MuseumShop

Met de R in de maand is een wandeling in de Botanische Tuin een feest door al die najaarskleuren. In de leukste shop van Delft is er een

splinternieuwe herfstcollectie!

Een aanrader is de Plantenvinder voor de lage landen, hét naslagwerk voor tuinliefhebbers. Nieuw zijn ijzeren egeltjes voor de tuin en verrassende tuin- en balkondeco’s.

De vogels zijn stapel op de vogelvoedersystemen en pindkaaspothouders. Verjaarscadeautjes voor mama’s, papa’s, kinderen en vrienden worden snel als een feestelijk cadeautje ingepakt. Voor een gratis cadeauadvies voor een kinderverjaarsfeestje belt u 015 2137101.

Vrienden van de Botanische Tuin en TU-medewerkers krijgen 10% korting. Wist u dat de opbrengst wordt gebruikt voor het samenstellen van educatieve natuurprogramma’s voor schoolkinderen en voor de jaarlijkse exposities in de oranjerie?

NB: Wilt u voor één dagdeel per week partner worden bij de MuseumShop? Stuur dan uw cv naar yoka.boshoff@planet.nl. Yoka.Boshoff

(13)

Cytaty

Powiązane dokumenty

Most methods calculate the direct and diffuse radiation upon a surface by measuring the tilt and orientation of the surface, solar elevation and azimuth. They do not use

2 ustawy o zapobieganiu oraz zwal- czaniu zakażeń oraz chorób zakaźnych u ludzi podejrzanym o chorobę zakaźną jest osoba, u której występują objawy kliniczne lub odchylenia

Wpływ wysiłku fi zycznego na wybrane aspekty koordynacji. ruchowej –

Po okresie intensywnego wzrostu liczby udzielanych kredytów oraz zwiększającego się salda zadłużenia gospo- darstw domowych z tytułu spłaty kredytów mieszkaniowych, po 2007 roku,

W dziedzinie języka możemy jednak mówić o szczególnych zainteresowaniach: studenci bardzo interesują się językiem reklamy i biznesu, a czasem nawet językiem polityki, choć

  3RZDĪQH ]DNáyFHQLH UyZQRZDJL RUJDQyZ ZáDG]\ Z JPLQLH QD U]HF] HJ]HNXW\Z\ L QLHPDO FDáNRZLWD PDUJLQDOL]DFMD RUJDQX NROHJLDOQHJR :yMW

This paper investigates the use of both statistical regression and a machine learning technique, arti- ficial neural networks (ANN), for developing CPT based correlation between