Technische Universiteit Delft
Jcif
mcfotta
METEN IS WETEN
Onderzoek mar de bruikbaarheid
van
kracht-opnemers ten behoeve van cilinderdrukmeting en
I storingsdiagnose.
Verslag
J.W. Hartman OEMO 95/26
ifrf
VOORWOORD
Dit verslag gaat over de uitvoering
van mijn afstudeeropdracht an de Technische
Universiteit Delft biji de faculteit der Werktuigbouw1amde en Maritieme Techniek sektie OEMO.
Het behandelt het onderzoek naar het gebruik-van krachtopnemers als vervanging van de conventioneel gebruikte cilinderdrukopnemers. Daarbil wordt bepaald met wellce opnemer
en op welke plaats het meest nauwkeurig is te meten
om dit type opnemer succesvol dienst te kunnen laten doen in een conditiebewakingssysteem..Mijn dank gaat, in willekeurige volgorde, uit
naar it. J.L. Van Herwerdeni ing. M. de
Bloois en, ing. H. Boer voor hun ondersteuning en begeleiding..J.W. Hartman junl 1996
01.202.01.02
TU Delft
Technische Universiteit DelftDe beer J.W. Hartman, Groen van Prinstererstraat 70, 3131 GH VLAARDINGEN.
Faculteit der Werktuigbouwkunde en Maritieme Tech niek
Vakgroep Maritieme Techniek.
Mekelweg 2
2628 CD Delft
Telefoon: +31 (0)15 -78 IS 56 Telefax: +31 (0)15 - 78 42 64
E-mail: J.KieiWoud@WbMT.TUDelft.n1
Uw kenmerk Ons kenmerk Doorkiesnummer Datum
KW/Ik1798 23 november 1995.
Betreft: Afstudeeropdracht.
Geachte beer Hartman,
Voor het bewaken en het diagnotiseren van eventuele storingen in een dieselmotor, is het meten van de cilinderdruk een krachtig middel. In labaratoria en op proefstanden wordt
hiervan veelvuldig gebruik gemaalct, doch aan boord van schepen slechts sporadisch, omdat
de betreffende sensoren onvoldoende levensduur(zouden) hebben.
Afhankelijk van de kwaliteit van de metingen en de analysetechnieken is men in staatom storingen te detecteren met betrekkingtot:
- verbranding, brandstofkwaliteit, defecten in inspuitsysteem
leklcages
- ongelijke belasting van cilinders onderling - timing van kleppen en brandstofinspuiting
Door J. van Sonsbeek is d.m.v. een literatuuronderzoek, marktverkenning en interviews
onderzocht welke sensoren/meetprincipes geschikt zijn voor het meten van de cilinderdruk in praktijksituaties aan boord van schepen. Daarbij is de keus gevallen op twee typen indirecte meetprincipes. nt lcrachtmeting onder de cilinderkopmoer d.m.v. een meetring voorzienvan
rekstrookjes (fabrikant Bienfait) en krachtmeting d.m.v. een meetring met daarineen piezoelektrisch kristal (fabrikant Kistler).
Tot deze keuze was hij gekomen op grond van de volgende eisen:
voldoende meetnauwkeurigheid, reproduceerbaarheid/stabiliteit (ook op langere termijn) - grote rebuustheid, lange levensduur
geschiktheid voor continue metingen
geschikt voor gebruik in een on-line conditiebewakingssysteem
Vervolgens zijn de genoemde sensoren aangekocht en getest op een van de cilinders vaneen Bolnes 6 cilinder 2-takt dieselmotor in het labaratorium voor Energievoorzieningen van de
TU-Delft. De gemeten Icrachtsignalen vertoonden over vrijwel het gehele krukhoekbereik
-hinderlijke fluctuaties dit in tegenstelling tot de direct in de cilinder gemeten drukverlopen.
Tevens werden de Icrachtopnemers beInvloed door plaatsafhankelijke effecten zoals de
verbranding van de aangrenzende cilinder en het openen/sluiten van de uitlaaddep. Om de krachtopnemers te kurmen gebruiken in een conditiebewakingssysteem, zullen de
krachtverlopen het werkelijke drukverloop in de cilinder in voldoende mate moeten kunneru
benaderen.
De werkzaamheden hiertoe zullen bevatten:
-uitvoeren van een literatuuronderzoek om na te gun welke methoden op het gebied van
signaalbewerking geschilct zijn om de gemeten Icrachtverlopen zodanig te bewerken dat dele,
het werkelijke in de cilinder gemeten dtpkverloop zo goed mogelijk lumen benaderen
implementeren van de door U voorgestelde signaalbewerlcingsmethoden
uitvoeren van meting(en) om te bepalen hoe tang na een belastingvariatie gewacht dient te worden alvorens een representatief krachtverloop kan worden opgenomen, m.a.w. pas nadat
het lcrachtverloop niet meer varieert a.g.v. temparatuureffecten
-opstellen van een meetplan, waarbij gemeten dient te warden over eep belastinggebiedvan stationair tot 100% motorbelasting
analyseren van de metingen m.b.v. het genoemde programma door de bewerkte signalen van de lcrachtopnemers tevergelijken met de direlct in de cilinder gemeten drukverlopen
Uw opdracht wordt uitgevoerd in samenwerking met het labaratorium voor Energietechniek. Uw gesprelcspartners daar zijn: ing. M. De Bloois en ing. H. Boer. Namens de sectie
Maritieme Werlcruigkunde treedt als begeleider op ir. J.L. van Herwerden.
U gelieve het rapport betreffende uw studie ingebonden in TUD-band onder nummer OEM()
95/26 in vijf-voud in te leveren bij uw begeleiders.. Tevens client U een losbladig kopie in ite
leveren bij de beer ing. 0. van Lent.
U veel succes toeWensend bij de uitvoering,
met vriendelijke groet,
vo,. chic
Prof. ir. J. KleinWoud,
afstudeerhoogleraar
cc: Ing. M. de Bloois
Ing H Boer
Jr. J.L. van Herwerden
Examenadministratie
SAMEN VATTING
Het verloop van de cilinderdrulc van een diese1motor en de daarmee te berekenen mot-heden en diagrammen verschaffen belangrijke infonnatie over de conditie van verstuivers, kleppen, zuigers, zuigerveren en de verbranding op zich. Een verslechterende conditie van een van deze heeft tot gevolg dat het totale rendement van de motor daalL
Indien nu de cilinderdruk continu gemeten bewaakt wordt, dan is de gebrulker in staat zijn onderhoud tijdig en/of alleen indien noodzakelijk uit te voeren. Dat dit tevens een kostenbesparing oplevert moge duidelijk zijn.
Conventionele cilinderdrukopnemers, die in contact staan met de verbrandingsgacsen, kunnen uit oogpunt van kostenefflcientie
door hun geringe levensduur niet
toegepast worden in een conditiebewakingssysteem, dat de cilinderdruk continu meet.,Deze afstudeeropdracht, uitgevoerd in het laboratorium voor Energietechniek aan de Teclubsche Universiteit Delft (l'UD), is een voortzetting van het werk van [Van
Sons-beck, 1995]. Hij heeft in zijn afstudeerwerk
onderzoek gedaan naar een tweetal typenkrachtopnemers voor het meten
van het cilinderdrukverloop met ten hoge levensduur
(minimaal drie bedrijfsjaren).De opnemers waren geplaatst onder elk van de moeren van de vier tapeinden waarmee tie cilinderkop op het Wok gemonteerd is.
De verkregen meetsignalen bleken onderhevig te zijn aan fluctuaties en temperatuureffec-ten, waardoor geen betrouwbare diagnose kon. worden gestelif.
Doe van dew opdracht
was it onderzoeken hoe lang na het starten van de motor en naeen belastingvariatie gewacht client te worden, alvorens een representatief (en reprodu-ceerbaar) krachtverloop kan worden opgenomen en het vinden van een methode om het meetsignaal it verbeteren ten einde hetgeschikt te maken voor diagnose.
Uitgaande van de verbeterde signalen diende aan de hand van een aantal aan te brengen storingen onderzocht te worden of de krachtopnemers due storingen konden detecteren. Het temperatuureffect is onderzocht door de grootte en het verloop van de schaalfactor, de factor die nodig is om de meetsignalen op it schalen naar een juist drulmiveau om ze it kunnen vergelijken met een referentie drukopnemer, te bekijken.
Hieruit bleek dat de schaalfactor verande.rt met het warm worden en dus uitzetten van de motorcomponenten. Bij kleine belastingvariaties kan er direct betrouwbaar gem eten
worden. Bij een koude motor dient de
motor na het starten, bij een lage 'belasting,
tenthinste een uur warm gedraaid te worden, alvorens met een ingestelde schaalfactor kan worden gewerkt., -
-Verder kwam naar voren dat de schaalfactor instelbaar is als finictie van de gerniddeld
effectieve druk over het gehele
belastingsgebied. De schaalfactor is slechts weinigafhankelijk van het toerentaL
De fluctuaties op het cilinderdruksignaal werden veroorzaakt door het ontbranden van de gelegen cilinder, hetopenen van de uitlaatklep en het trillen de cilinderkop.
iGezocht is naar de meek Optimale locatie om een opnemer te plaatsen en ten geschikte filtermethode.
Door het ontwerpen van ten anti-causaal filter niiddels het spectrum van de meetsignalen in combinatie met ten Hanning-window, is het mogefijk gebleken de signalen te
verbete-ren.
Na filtering van de signalen is aan de hand van een aantal aangebrachte storingen, geveri-fieerd of de resultaten van beide opnemers overeenkwamen met die van een conventionele
referentie opnemer. Dit alles om de mogelijkheid tot het
toepassen in een conditiebe-wakingssysteem te onderzoeken.De conclusie van dit onderzoe.k luidt dat het mogelijk is met dit type
,opnemers de conditie van ten cilinder te bewaken en storingen te detecteren.Het client tot aanbeveling de opnemers op een andere plants dan onder genoemde moeren. te monteren war minder of geen last is van verstorende krachten op de opnemers.
Voorstel voor vervolgonderzoek is het plaatsen
en beproeven van een krachtopnemer
ionder de montageflens die de verstuiver in de icilinderkop drukt.INHOUD
r' INLEMING 1. MEETOPSTELLING 19951 1 3 3 5 5 7 9 9 11 13 15 15 17 21 21 21 23 23 23 25 27 27 29 29 31 31 33 33 33 33 39' 39' 41 1.1. Opnemers1.1.1. De 'directe' °prier=
1.1.2. De 'indirecte' opnemer 1.2. Krukaspositie 1.3. Hardware configuratie, 1.4. Software 2. DE SCHAALFACTOR2.1. Omzetting signalen - de schaalfactor 2.2. Onderzoek naar invloecien op schaalfactor
2.2.1. Verband schaalfactor en opwarming van de motor 2.2.2. Tijdsinterval tussen instelling belastingen eerste
betrouwbare meting
2.2.3. Reproduceerbaarheid van de resultaten van [Van Sonsbeek, 2.2.4. Verband schaalfactor-toerental
2.2.5. Bellaling verband schaalfactor-gemiddeld effectieve druk
3. SIGNAALANALYSE
3.1. Meetfouten 3.2. Ruis
3.3. De wijze van meten
3.3.1. Trillingen van de cilinderkop 3.3.2. Ontbranding cilinder 5 3.3.3. Tuimelaarkracht 3.4. ICeuze opnemers 3.5. Signaalverbetering/frequentie analyst 3.6. Filtermethoden 3.6.1. Standaardfilters 3.6.2. Anti-causaal filteren 3.6.3. Windows
3.7.
Ontwerp filters 3.7.1. Directe opnemer P 3.7.2. Indirecte opnemer 1C2 3.7.2. Indirecte opnemer B2 4., STORINGSDIAGNOSE 4.1. Diagrammen en parameters4.2. Storingen en optredende verschijnsels
3 3
4.3. Slechte verstuiving 43
4.3.1. Theorie 43
4.3.2. Keuze diagnoseparameters 47
4.3.3. Verlaging inspuitdruk tot 200 bar 47
4.3.4. Verlaging inspuitdruk tot 30 bar 51
4.3.5. Conclusie 53 4.4. Brandstofiekkage 57 4.4.1. Theorie 57 4.4.2. Keuze diagnoseparameters 57 4.4.3. Venninderde brandstoftoevoer 57 4.4.4. Afsluidng brandstoftoevoer 61 4.4.5. Conclusie 61 4.5. Vervuild inlaatfilter 63 4.5.1. Theorie 63 4.5.2. Keuze diagnoseparameters 63
4.5.3. Vergroting drukverschil over inlaatfilter 63
4.5.4. Conclusie 65
4.6. Gaslekkage 67
4.6.1. Theorie 67
4.6.2. Keuze diagnoseparameters 67
4.6.3. Lekkage door indicateurkraan 67
4.6.4. Conclusie 69
4.7. Effect storingen op schaalfactor 71
4.7.1. Grootte bij optreden storingen 71
4.7.2. Grootte 'na reparatie' storingen 71
4.7.3. Conclusie 73
5. ALTERNATIEVE MEETMETHODES 75
5.1. Correctie tuimelaareffect en ontwerp filter 75
5.1.1. Irxdirecte opnemer K1 75
5.1.2. Indirecte opnemer B1 75
5.1.3. Conclusie 77
5.2. Correcde door middeling van signalen 77
CONCLUSTF-S EN AANBEVELINGEN 79
SYMBOLENLUST 85
LITERATUURLLTST 87
etot
ant,- °eat et-zet-e-, arsed-es_ 40-fuset Jen-e-... act z-,-;1.1C2-4-1" 004- Lin te-&cata° ^ /
2 (t;a-c-t-oe-eZaz
ste7
?-INLEIDING
Het meten van de druk in een cilinder vormt veelal de basis van onderzoek en ontwikke-ling van motoren. Over het algemeen worden hiervoor quartz prezo-elektrische opnemers gebniikt die in contact staan met de gassen in de verbrandingskamer. Een voordeel van deze opnemers is hun nauwkeurigheid en hoge frequentieresponsie, een belangrijk nadeel is de geringe levensduur.
Nu is dit laatste voor onderzoek en ontwikkeling van ondergeschikt belang. Kijkt men echter naar de hedendaagse bedrijfsvoering bijvoorbeeld aan boord schepen, waar men en
meer gebruik worth gemaakt van conditiebewalcingssystemen, dan is de levensduur van een opnemer van wezenlijk belang: De kosten voor het
meten en bewaken moeten w
klein mogelijk zijn ten opzichte van de kosten voor onderhoud.[Van Sonsbeek, 1995] heeft in zijn afstudeerwerk onderzoek gedaan rtaar een betrouwbare opnemer met een grote levensduur (minimaal drie bedrijfsjaren)
voor het meten van de
cilinderdruk van een dieselmotor. Hij heeft hiervoor twee typen krachtopnemers getest die de krachten van de cilinderkop op de tapeinden als gevolg van de gasdruk in de cilimdermeten.
Door de signalen van deze typen te vergelij ken met een opnemer the in contact staat met de verbrandingsgassen, is hij tot de conclusie gekomen dat zij ender normale bedrijfs-condities een goede maat zijn voor de cilinderdruk en daarrnee voldoende nauwkeurig en
berrouwbaar om dienst te ,doen in ten conditiebewalcingssysteem.
bit verslag handelt over het vervOlgonderzoek aan ideze ,opnemers. Achtereenvolgens zal ,aan de orde komen:
Een beschrijving van de meetopstelling
De behandeling van de temperatuur-, belasting- en ktoerental afhankelijkheid van de krachtopnemers
Analyse en -bewerking van de meetsignalen
originele vulring
S6Z
061
052
Fig. 1.1. Montage van het tapeind; uitgangssituatie
v/A111111111MW
PA A /11P,MY,44,WhWAWA.59!A vulring quartzkristalFig. 1.2 Schets van de lcrachtopnemers Kistler 9149 Q
Fig. 1.3 Schets van de relcstrookkrachtopnemers Bienfait KA-S 200 IN
piezotron
1. MEETOPSTELLING
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de meetopstelling en de daarbij gebruilcte software.
De meetopstelling is opgebouwd op en rond de Bolnes 6VDNL 200/600 dieselmotor die opgesteld staat in het laboratorium voor Energietechniek aan de Technische Universiteit Delft (TUD), dezelfde motor als welke [Van Sonsbeek, 1995] heeft gebruikt.
Zie bijlage 1 voor een beschrijving van de motoropstelling.
1.1. OPNEMERS
De 'directe' opnemer
De term 'directe' opnemer houdt in dat de opnemer de druk meet in de
verbrandingskamer en daarbij in contact staat met de verbrandingsgassen.
Voor dit onderzoek is gebruik gemaalct van een opnemer die geplaatst is in het indicateurIcanaal van cilinder 6 en via dit lcanaal in verbinding staat met de ver-brandingskamer.
De opnemer doet dienst als referentie waarmee de overige vergeleken worden.
In de praktijk zal deze opnemer bij
een conditiebewaldngssysteem komen te vervallen of worden gebruikt bij referentiemetingen.Toegepast is een piezo-elektrische opnemer van het fabrilcaat Kistler, type 7613 en is in dit verslag gecodeerd met de letter P. De gevoeligheid bedraagt 25.63 mV/bar.
1.1.2.
De 'indirecte' opnemers
De 'indirecte' opnemers zijn de
opnemers die gemonteerd zijn onder de viermoeren van de cilindertapeinden. Zij meten de lcrachten die de
cilinderkopuitoefent op de tapeinden als gevolg van de optredende gaskrachten in de
cilinder.Gebruik is gemaakt van een tweetal typen opnemers, waarvan er per type twee zijn gemonteerd op cilinder 6.
Piezotron krachtopnemers Kistler 9149 0
Deze opnemers malcen gebruik van een quartz piezo-elektrisch kristal, waarbij het kristal zodanig gesneden is dat het slechts in verticale richting kracht meet. Het lcristal is verwerkt in een ring die tezamen met een vulring onder de moer van het tapeinde worth gemonteerd, zie figuur 1.1. en 1.2.
De opnemers zijn in dit verslag gecodeerd K1 en K2 en hebben beiden een
gevoeligheid van 25.33 mV/1cNKi K2
CILINDER 5
KISTLER versterker
Fig. 1.5 Schematische weergave meetopstelling
motorhartlijn
nokkenas
Fig. 1.4. Plaats van de indirecte opnemers onder de moeren van de tapeinden
connection box PC encoder & interface B1
ot
BIENFAlTB23
vers-terkerZie figuur 1.3. Deze opnemers bestaan tut een binnen- en een buitenring die verbonden zijn middels een aantal spaken. In de nissenliggende ruimten zijn een viertal rekstroken geplakt aan de spaken.
De rekstroken vervormen als gevolg van het laachtsverschil tussen binnen- en buitenring, veroorzaakt door de gaskracht the indirect op de binnenring werkt. Bike opnemer is vervverkt in een brug van Wheatstone, waar een constante brugvoedingsspanning over staat.
De opnemers zijn in dit verslag gecodeerd Bl en B2 en hebben een gevoelig-heid van 2.55 respectievelijk 2.65 mV/V. Deze eengevoelig-heid duidt op de verstem-ming (onbalans) in millivolt van de brug bij nominale belasting van de re-k-stook per Volt brugvoedingsspanning. De grootte van de verstemming dient als ingangssignaal voor de versterker.
Andfr;"ct-o
A.,.5 .2 De opnemers worden op de zelfde wijze gemonteerd als deopnemers K1 Si
K2.Figuur 1.4. hat nen in wellce configuratie de
opnemers gedurende hetender-zoek gemonteerd zijn geweest. In bijlage 2 zijn de fabrikantgegevens van de indirecte opnemers van Kistler opgenomen.
1.2. 1CRUKASPOS111E
De druk en de krachten worden gemeten als functie van de krukhoek. De positie van de krukhoek wordt bepaald via ten optische encoder the twee pulstreinen genereen, een die in het onderste dode punt (ODP) van cilinder 1 een puls geeft als triggersignaal (ITRG;
Internal TRiQger) en den die 1024 (1 K) pulsen
met gelijk tijdsinterval genereert per omwenteling (1CLK; Internal CLocK)De ITRG dient als startpunt voor een meting. De ICLK bepaalt het tijdsinterval tussen twee meetpunten.
1.3. HARDWARE CONFIGURATIE
Figuur 1.5. laat blokschematisch de samenstelling en opbouw van de hardware zien. De lijnen ste.11en de respectievelijke signalen voor.
De signalen van de opnemers P, K1 en K2 worden versterkt door een versterkex van het fabrikaat Kistler, type 5149Q, de
opnemers K1 en K2 met een factor 0.5 en P met een
factor 1. Due versterker heeft verder als eigenschap dat het de signalen van 0-1 Volt
filtert. Voor dit onderzoek is bij de indirecte opnemers K1 en 1C2 hiervan geen gebniik gemaakt en zijn de signalen velar het filter afgetakt. Reden hiervoor is het onderzoeknaar signaalverbetexing dat plaatsvindt in het kader
van deze opdracht en het berasprobleem
van de versterker dat later aan bod komt.Fig. 1.6 Verwerking van meetsignalen 256 52 pulsen verschoven meetwaarden 768 12 10 8 2 2 0 1024 meetwaarden 256 512 pulsen 768
Fig. 1.7 Veschuiving van de signalen van de indirecte opnemers naar een zelfde referentie-niveau, gelijk aan het absolute spanningsniveau van referentie opnemer P
1024
SIGNAAL DATA
pa-diagram awl16 cycli QUICKBASIC 1 cyclus EXCEL 5.0 p,V-diagram binair "Bolteam.bas" I ASCII spreadsheets heatrelease
De meetsignalen van Bl en B2 worden versterkt door
een versterker van het fabrikaatHottinger Baldwin Mei5techniek (HBM),
type KWS 3020. Deze versterker filtert het
signal met.
De pulstreinen worden gegenereerd door het op. de TUD ontwikkelde interface met.
encoder.De pulstreinen en continue signalen van alle opnemers komen sarnen in de connection box: die aangesloten is met een personal 'computer (PC)
Deze PC is voorzien van een speciale kaart (fabrikaat BakkerElectronics, TEAM490 type
93) die middels het programma TEAM490 (zie 41.4.)
en de interface in staat is de
continue signalen om te zette-n in 1024 discrete signalen per omwente-ling per opnemer en deze digitaal op te slaan en af te beelden.1.4. SOFTWARE
Figuur 1.6. bat de bewerkingsstadiavan alle signalen zien.
De signalen worden gemeten met behulp van het programma TEAM490 van de firma Bakker Electronics. Dit programma is in staat maxirnaal 128 K meetpunten per keer op te slaan. Aangezien er bij deze meetopstelling vijfkanalen zijn aangesloten en het maximaal op it nemen aantal punten per kanaal een macht van twee is, kurmen er per kanaal per
meting maximal 16 K (= 16 cycli)
worden opgemeten. Dew metingen worden in een binaire file opgeslagen.Het Quick Basic programma "Bolteam.bas"
zet de binaire file om in ASCII-code
en middelt per kanaal de zestien cycli tot een cyclus. Omdat de spanningsniveaus van de inciirecte opnemers re1atief zijn, worden zij gelijkgesteld am het (absolute) niveau van van de referentie opnemer P. Dit gebeurt door eerst van opnemers het gemiddelde van honderd meetwaarden rond het onderste <lode punt (ODP) van de zuiger te bepalen en ter plaatse van het ODP het verschil tussen de gemiddelde waarde van P en de gerniddeldewaarde van de betreffende indirecte
opnemer te bepalen. Dit verschil wordt bij de
indirecte signalen opgeteld zodat het nulniveau (= niveau ixeceiverdruk) gelijk komt liggen. Zie figuur 1.7.
Due ASCII-file wordt vervolgens ingelezen in diverse spreadsheets van het programma MS EXCEL 5.0, waarmee de signalen worden omgezet in druk-krukhoek-, indicateur- en heatreleasediagrammen. De parameters the nit en met dew diagrammen worden bepaald, komen in latere hoofdstukkea aan both
In een later stadium van het onderzoek is gebruikgemaakt van het programma MATLAB ten einde de spectrale dichtheid van de signalen
it onderzoeken en hier filters voor te
xnaken.alle
Ci = gecombinerde stijfheid tapeind en opnemer
C2 = gecombinerde cilinderwand en -kop
Fgas gaskracht
Frest = restkracht
Fy = voorspanIcracht
AF isrimpelkracht
Fig. 2.2. Wijze van schalen van spanningssignaal willekeurige indirecte opnemer naar het referentiesignaal directe opnemer P.
co c ._ c
i
C co .12-1 140 400 120 P (bar) -willekeurig (V) 100 so ao opschalen 0 so 100 , , 150 200 250 300 350 kn.khoek (CA)vervorming van opnemer en tapeind t.g.v. F_v vervorming van cilinderwand en -kop t.g.v. F_v
2. DE
SCHAALFACTOR
In dit hoofdstuk wordt behandeld hoe de indirecte signalen vergeleken worden met het directe middels de zogenaamde schaalfactor. Verder komt het verloop van deze schaalfac-tor als fiuictie van een aantal variabelen aan bod..
Niet behandeld wordt hoe de schaalfactor verloopt bij het onderjoek naar storingsdiagno-se, lc:lit komt in een later hoofdstuk an bod.
2.1. OMZEITING SIGNALEN -
DE SCHAALFACTOR
In hoofdstuk 1 werd gesteld dat de indirecte opnerpers krachten meten die het gevolg zijn van de druk in de cilinder.
De gaskracht wordt verdee1d over het tapeind, de opnemer en de cilinderwand en -kop. Ads C1 de gecombineerde stijfheid is van opnemer en tapeind en C2 de gecombineerde stijfheid is van cilinderwand en -kop,, kan een kracht-rekdiagram worden gemaakt, zie figuur 2.1.
De voorspankracht F, zorgt dat als gevolg van de tegengesteld gerichte gaskracht Fr,
,geen gaslekkage kan optreden tussen cilinderkop en cilinderblok.De gaskracht werkt door in zowel tapeind en opnemer (C1) als cilinderwand en -kop (C2). Een en ander is richtbaar gemaakt in figuur 2.1.
De resticracht F positief blijven, ter voorkoming van gaslekkage.,
De opnemer voelt de rimpelkracht F
Crimper omdat deze varieert met de gaskracht in de tijd) die dus een dee1 is van de gaskracht.Om deze reden en de verschillende
gevoeligheden van de respectievelijke opnemen, verschillen de meetsignalen in absolute grootte (in Volts). Om nu de indirecte signalen te kunnen vergelijken met de directe referentie-opnemer, worden de signalen vanuit het refe-rentieniveau opgeschaald naar een gelijke topdruk (in bar). Zie figuur 2.2. De schaalfac-tor is hierbij gedefinieerd als::SF-mn4frect"PI *Gaierect (-1/-
414VA/O
Pcmjndirea G
g 17/44
ifOrt_gl vt, PIindirect *SF "'indirect 7-vtrow1/4,j kil
Hieruit volgt dat het indirect gemeten signaal met de eenheid Volt als volgt is om le
rekenen in de eenheid bar:met: Gdircri Gindirect Pindirect
If
indirect P'mai,ditect P'max , indirect SF= gevoeligheid directe opnemer = gevoeligheid indirecte opnemer = indirect berekende druk
= indirect gemeten druk
maximale direct gemeten druk = maximale indirect gemeten druk = schaalfactor
2.2. ONDERZOEK NAAR INVLOEDEN OP SCHAALFACTOR
Uit het onderzoek van [Van Sonsbeek, 1995] blijkt dat de grootte van de schaalfactor afhankelijk is van:
de opwarming van de motor;
de gemiddelde effectieve druk (pme);
het toerental van de motor (n); piekdruk
Naar aanleiding van deze bevindingen zijn metingen uitgevoerd die tot doel hadden deze invloeden te verifieren en te kwantificeren. De invloed van de piekdruk is met bekeken daar deze een gevolg is van de motorbelasting en dus b. en c.
Verder is gekeken naar de invloed
van de tijd na een belastingsverandering
en de
reproduceerbaarheid van de resultaten van [Van Sonsbeek, 1994].
att.
Het kwantificeren is van belang om in praktijksituaties per belasting aan te kunnen geven na welke tijd met welke schaalfactor een betrouwbaar druksignaal wordt bepaald.
De grootte van de schaalfactor moet daarbij bepaald kunnen wordeir
aan de hand van
gemeten grootheden buiten de cilinder (tijd, gemiddeld effectiev,e druk van de gehele motor en toerental), een verband met de piekdruk is this niet bruikbaar.Tijd en motortoerental zijn eenvoudig te meten. De gemiddeld effectieve druk
moetafgeleid worden uit het effectiefvermogen, dat op zijn beurt weer afgeleid kan worden tilt bijvoorbeeld stuwkracht of geleverd elektrisch vermogen.
Bij de meetopstelling gebeurt dit door de kracht te meten die op de waterrem werkt, met het toerental is dan vervolgens het effectief vermogen van de motor te berekenen.
Tijdens meetsessie 1 is gemeten bij
een p,, van respectievelijk 3, 5, 7, 9, 11 en 14 bar
waarbij per pr,, steeds het toerental (n) van 300 tot en met 600 omw/min met stappen van50 is verhoogd. Een beduidend groter belastingsgebied dan [Van Sonsbeek, 1995] heeft beproefd.
De motor is met tot honderd procent belast. Men is bij het ontwerp
van de opnemer namelijk uitgegaan vaneen maximaal optredende piekdruk van 140 bar,
terwijl bijproefmetingen deze bij vollast nabij 170 bar lag. Hierdoor is de dimensionerkg
van opnemer en versterker met juist. De leverancier (Geveke Werktuigbouwkunde) heeft in(mV/bar) (mV/kN) resp.(mV/V) (bar)
(vp t/r-Y
(v))
(v))
(bar/kN) resp. (bar/V)
ZO-LA
oa4
At-a7:
.. 4
.
---
II-4e -pme yr- 9 - p_mac 11.
- - lpme = 9 - p_max. cil 6. - pone = 11 - 1.
44- - pone =11 - piffle. di 6.
IN--erne =14 - pinto. cil
1-pme =14 - p_rnex. a 6.
Fig- 2.3. Verloop direct gemeten maximale cilinderdrukken van cilinders 1 en 6
- opnemer cilinder 1 is geplaatst grenzend an de cilindenvand - opnemer cilinder 6 is geplaatst in het indicateurkanaal
- - cil
p_max cil
300 350 403 450 500 550 600
n
samenwerking met de fabrikant (Kistler) de opnemers en versterker gecontroleerd en kwamen tot de conclusie dat de opnemers betrouwbaar zijn tot 150-160 bar.
Na eigen beproevingen bleek dit
voor wat de opnemers betrof juist te zijn, echter het
meetsignaal van de opnemers bleek daarbij zo groat dat de versterker en het filter dit met kunnen verwerken, waardoor het uitgangssignaal wegvalt. Door het signaal voor het filter af te takken, om eerder genoemde reden ten bate van signaalanalyse en -bewerking, is het toch mogelijk gebleken om een betrouwbaar signaal op te nemen.Ter verificatie of het directe signaal, dat door dezelfde versterker verwerkt wordt, geen bereiksproblemen had, is de cilinderdruk van cilinder 1 gemeten om te kijken of de signa-len een gelijke trend vertonen, zie figuur 2.3. Op grond van due resultaten is het referen-tiesignaal als betrouwbaar verondersteld.
De opnemers B1 en B2 en de bijbehorende versterker hebben geen bereiksproblemen. De resulaten naar aanleiding van de navolgende onderwerpen staan vermeld in bijlage 3.
2.2.1. Verband schaalfactor
en opwarming van de motorDe wannte die vrijkomt bij de verbranding, warmt de motorcomponenten op. Als gevolg hiervan zetten de componenten uit, elk afhankelijk van hun uitzettings-coefficient. Hierdoor wijzigt de voorspanIcracht.
Uit figuur 2.1. is af te leiden dat
de rimpelkracht onafhankelijk is van devoor-spankracht:
AF= F
*Ci+C2 (3)
Een wijziging van de voorspankracht als gevolg van opwarming van de motor zou dus geen effect moeten hebben op de rimpelkracht, aangenomen dat de gecombi-__ neerde stijfheden met temperatuurafhankelijk zijn.
Mt de resulta.ten van [Van Sonsbeek, 1995] bleek echter dat dit wel het geval te
zijn, daar de schaalfactor, die afhankelijk is van de rimpelkracht, veranderde
tijdens het warmdraaien van de motor.Om deze reden is steeds na een aantal dagen van stilstand van de motor (om zeker te zijn dat het blok redelijk afgekoeld was) de motor een uur wanngedraaid bij een
p=3 bar en n=300 omw/tnin
om het effect van opwarming van de motor op deschaalfactor te bepalen.
Ms vergelijkingsgrootheid zijn de voeringtemperatuur
van de nabij
gelegen cilinder 3 en temperatuur van het koelwater dat er langs stroomt, gemeten. Cilin-der 6 is niet voorzien van thermokoppels op deze plaatsen.' crt,c6 (14-( typteAmt, , en. y:
-13-coj Sf
a.,c ,met: CI = gecombineerde stijfheid van opnemer en tapeind
(N/m) ou--Cl = gecombineerde stijfheid van cilinderwamd- en blok (N/m)
P ?
Fp, = gaskracht= rimpelkracht (N)
(N)
(Nate"
2.5 2 1.5 115 -0.5 2561 512 pulsen 768 1024 P begin P-elnde B1 begin 131 -elnde
Fig. 2.4. Verschil in meetwaarden van een opnemer bij het begin en het einde van een belastingstoestand
fru) or tor
Aviv
vxr
dill
12t
ilk
Zie figuur B3.1. tot en metB3.3. Uit dere figuren kan geconcTudeerd worden;
De schaalfactoren wij ken ten opzichte van de 'warmgedraaide' motor maximaai 10% af als plusminus vijf minuten na het starten gemeten wordt.
De schaalfactoren van K1 en 1(2 lijken iomgekeerd evenredig met het verloop Nan de voering- en koelwatertemperatuur.
Een duidelijke ooriaak
voor de tijdsafhankelijkheid/afhankelijkheidvan de
motortemperatuur van de schaalfactoren is met te geven.
ten mogelijkheid is dat bij
een koude motor de optredende drukstoot in de
cilinder, als gevolg minder goede verbranding, afgevlakt wordt door de invloed Nan het indicateurkanaal. De oorzaak van de afwijkende schaalfactor ligt dan
de meting van P.
De oplossing hiervoor is de opnemer Pgrenzen aan de cilinderruimte te plaatsen.
Een andere mogelijkheid is dat de stijfheden
van de verschillende materialentemperatuurafhankefijk rijn, waardoor het krachtensamenstel de opne men wijzigt. ej-/
"coe..-etc..ei Le zel-cyc
OWO7fltC.t..tcQ
-2.2.2, TUdsinterval tussen instelling belasting en eerste betrouwbare meting.
Naast het effect van opwanning van ten koude motor speelt ook de tijd een ml na een belastingsvariatie. De componenten vesanderen dan ook van temperatuur en hebben mogelijk hun effect op de schaalfactor.
Efie.rvoor zijn gedurende meetsessie 1 in eerste instantie om de tien minuten en
ilater
om het kwartier metingen uitgevoerd. Zie figuren B3.4.
tot en met
B3.11.A
Hier en daar wijken de schaalfactoren van het begin en einde van de belastingstoe-.
stand af, zoals bijvoorbeeld bij
opnemer B1 bij een p.=
3bar en n=
550
.omw/min. Dit wordt veroorzaakt door de verschillen in piekdruk die B1
meet,., zie,
figuur 2.4. Een duidefijke oorzaak van deze meetfout is met aan te geven.
&
De avenge onderlinge afwijkingen kunnen verkbard worden door de
op het
signaal aaawezige hoogfrequente trillingen (rie hoofdstuk 3) die ten
onnauwkeu-righeid introduceren op de grootte van de piekdruk van enkele procenten en zo ook op de schaalfactor, conform (1).
Buiten deze afwijkingen blijkt dat bit
een goed opgewarmde motor biji kleinebelastingsveranderingen de schaalfactor direct
betrouwbaar is. Er wordt wel
op gewezen dat slechts kleine belastingstappen rijn genomen en de belasting steeds is verhoogd.2.2.3. Reproduceerbaarheid
van de resultaten van [Van Sonsbeek, 1995].Omdat het signal van de opnemers 1C1 en 1(2 voor de versterker worden afgetakt,, rijn, rekening houdend met de versterkingsfactor van de versterker, de schaalfac-toren van [Van Sonsbeek, 1995] gedeeld door een factor twee.
lie figuur
B3.12.tot en met
B3.19. De resuhaten van [Van Sonsbeek, 1995]komen Met qua grootte maar qua trend wel overeen met de eigen resultaten.
Geverifieerd is of de topdrukken van beide metingen bij overeenkomsfige belastin-gen en toerentallen ver uit elkaar labelastin-gen, waardoor mogelijkde schaalfactoren
15
-bij
zouden worden beinvloed. Dit is niet het geval.
Daarom kan het verschil met anders verklaard worden dan dat de
instellingenveranderd zijn van beide versterkers. Gezien het grote aantal metingen dat uitge-voerd is en de geringere spreiding is uitgeggaan
van de juistheid van de eigen
metingen.2.2.4. Verband schaalfactor-toerental
Als uitgangspunt voor het zoeken van een verband tussen het motortoerental en de schaalfactor zijn de resultaten genomen van de metingen die genomen zijn vijftien en hvintig minuten na instating van de belasting.
Ell
Zie figuur B3.5. Tot en met een p-= 9 bar vertoont de schaalfactor bij
bena-dering een lineair verband met het toerental:0.05
SF=C1-- *(n-300)(4)
300 t-ebtmet:
Cl = constante
= beginwaarde, afhankelijk van p.. (bar/kN)
n = toerental (omw/min)
SF = schaalfactor (bar/kN)
Bij een p >9 bar benadert de schaalfactor de
constante waarde 0.34.Odz-f
zr,
K2; e
Zie figuur B3.7. Tot en met
een p. van ca. 7 bar is een zelfde verband af te
leiden als (4):* (n - 3 0 0) 300
hierna benadert de schaalfactor de constante waarde 0.33.
Bl;
Zie figuur B3.9. De schaalfactor is hier voor the lijnen op te vatten SF=C3--0.02* (n - 3 00)
300
met: C3 = constante
= beginwaarde, afhankelijk van pme.
(barN)
SF = schaalfactor (bar/V)
t/e2
f-te/ Y-P-A
Ath
Akaz"
gatA
ee
Ar
n
ELJotad
L4'
°gel;
0-tk. -tee.
atiet%i
ozoi-
wd-Ptat-f-t-eri
/,/,
Sr
/
r'
An
f1"/
4i-ct4,.Atoll
'4/
/"P-ulttoa-6- -
2
/69rila,,dota/
eketIF
B2:
Zie figuur B3.11. De schaalfactor vertoont tot een pmc van 7 bar een verloop als (6):
SF=C4-0.02 (n - 3 00)
300
hierna benadert hij de constante waarde 0.06
Conclusie:
Er is geen eenduidig verband te leggen tussen het toerental en de schaalfactor over het gehele belastingsgebied.
Voor lage belastingen bestaat er een lineair verband, waarbij de waarde van de
pine bepalend is voor de beginwaarde. Voor hoge belastingen benadert de
schaalfactor in drie van de vier gevallen een constante waarde.2.2.5.
Bepaling verband schaalfactor-gemiddeld effectieve drukZie figuur B3.20. tot en met B3.24. Duidelijk is te zien dat de schaalfactor als functie van de pm, een asymptotisch verloop heeft naarmate de Ririe stijgt en dat in verhouding de schaalfactor nauwelijks afhankelijk is van het toerental.
Voor the opnemer is met behulp van het programma MS EXCEL 5.0 middels de kleinste kwadratenmethode een vijfdegraads polynoom bepaald, die afgerond er als volgt uitzien:
K1; SF =0.7968 -0.0566p.-0.0034p 2 +0.00 1p -6.7 *10 -5p 4 +1.6 *10 -6p,e5 (8) K2: SF=0.8162 -0.0405p., -0.0186p 2 +0.0034p -0.0002p 4 +4.5*10-6pne5 (9) SF-0.2238 -0.0252p.. +0.0001p2 +1.39 *10p *10-6/2.4 -1.304,10-'7pm% (10) SF=0.0706+0.0416p.-0.0160pL +0.0022p3 -0.0001p4
+3.16 *10p
Conclusie:Er is een verband tussen de pg, en de schaalfactor, waarbij de schaalfactor per opnemer, bij benadering onafhankelijk van het toerental, berekend kan worden met een polynoom.
In dit verslag zal overigens geen gebruik worden gemaakt van dew polynoom. Alle signalen worden opgeschaald naar de continu aanwezige directe opnemer.
(7)'
140 120 1013
1
8°2
60 40 20 0 -20inszert*
1111.
JAM,
K1 K2 0 idecleohoFiguur11. IMeetresultaten, directe opnemer P ervindirecte 1(1 en K2
ilodp 160 140 1201 loo
2
ca. 601 40 zo 20Figuur 3.2. MeetresultatenAirecte opnemer P endindirecta 1311 en 132 bdp
90 180 270
a (CA)
systeemruis meetruis
Fig. 13.
Effect Nan mit op de te meten groothefd y(t)odp 360 iniaatpoort skit ec uitaatIdep skit ea ukaatldep slue lo inlaatwort opent , , \ 1 , , I i
it
...1
W..-
Jai
a Arm...
I odp 160 bdp odp 360 so 180 270 a (*CA), 80 81 82 icieciee/io =3. SIGNAALANALYSE
Dit Ihoofdstuk handelt over de afwijkingen van de indirecte signalen ten opzichte van het referentiesignaal P en de methoden om ze er betermee in overeenstemming te brengen. Ten behoeve van dit onderzoek is een meetsesSie uitgevoerd waarbij het toerental constant 400 omw/rnin bedroeg en de belasting respectievelijk pme=-3, 7, 11 en 14 bar.
3.1. NIEETFOUTEN
Zie figuur 3.1. en 3.2. Deze figuren zijn representatief voor alle verwerkte metingen die op de in hoofdstuk 2 besproken wijze worden opgeschaald.
Wat aan deze figuren opvalt is dat de indirect gemeten signalen Kl, 1(2, Bl en B2 met name in het lagedrukgebied afwij ken ten opzichte van het referentiesignaal P
en dat er
over het hele signaal 'rimpels' 'open.Deze optredende afwijkingen hebben den tweetal oorzaken:. niis;
wijze van meten.,
3.2. RULS
Onder 'ruis" wordt verstoring van het signaal verstaan die niet exact voorspelbaar is. Er wordt onderscheid gemaalct hisser':
meetruis; systeemruis.
Meetruis is een verstoring die dontstaat in de meetopstelling, systeemruis een verstoring die ontstaat in het systeem (de motoropstelling) zelf. Bloicschematisch is een en ander weergegeven in figuur 3.3.
Ruis heeft veelal een
stochastischkarakter. Het 'wegfilteren' ervan kan daardoor
eenvoudig plaatsvinden door uitmiddelen. Uitmiddelengebeurt door een groot aantal
metingen van dezelfde grootheden onder gelijkblijvende condities te doen en het gernid-tide te bepalen door te delen door het aantal metingen. litformulevorm:,1
fl
Mew 1. = metingnummer
= aantal metingen
y(t) = willekeurige functie van de tijd
(12) y (t) = 1_1 y i(t)
(-)
n (-)
Fig. 3.4. Meetresultaten directe opnemer P en indirecte K1 en K2 na middeling van 16 cycli
140 120 100 odp 160 40 20
fr
AIM
a _ --....441111111L441113. 4:v5-e.c. 90 bdp 180 a (*CA) 270 odp 360 81 82 ic./ecieofioFig. 3.5. Meetresultaten directe opnemer P en indirecte B1 en B2 na middeling van 16 cycii
F
2 EL odp bdp odp 160 140 120 100 80 so K1 40 0 K2 lc/a-Geo/10 20 -20 44t., so 180 270 360 a (*CA) 0 0 2 0.Om het effect van rids op de indirecte signalen te ondenoeken zijn van alle belastingstoe-standen respectievelijk 1, 16 en 80 cycli opgenomen en gemiddeld tot 1 cyclus.
Zie bijlage 4. Duidefijk is te zien dat er ruis op met name de signalen van B1 en B2
aanwezig is en dat met uitmiddelen de signalen aanzienlijk verbeteren.De verbetering tussen de middeling van 16 cycli en de enkele opgenomen cyclus is het grootst. Het verschil tussen de middeling van 16 en 80 is dusdanig klein, dat bij verdere metingen volstaan wordt met het opnemen van 16 cycli; het maximum aantal dat met het meetprogramma per meting per opnemer kart worden opgenomen, indien alle opnemers gelijktijdig worden toegepast.
3.3. DE WIJZE VAN METEN
De figuren 3.4. en 3.5. zijn tot stand gekomen na het uitmiddelen. Ondanks het uitmidde-len blijken de indirecte signauitmidde-len
nog steeds af te wijken van het referentiesignaal. De
oorzaak hiervan moet daarom gezocht worden in de wijze van meten.De pints van de opnemers mania het aannemefijk dat deze elke op de kop werkende
kracht meten en dat ciaarmee het cilinderdruk isignaal' wordt verstoord.De oorzaken van dew storingen/krachten komen in de navolgende paragrafen aan hod.
3.3.1.
TriBingen van de cilinderkoplie bijlage 5. In dew figuren zijn de afwijkingen aangegeven van elke opnemer ten opzichte van de referentie. Hieruit blijktvoor alle belastingstoestanden idat de aanwezige hoogfrequente trillingen (-200-300 Hz) in de verschilsignalen IC1 en B1 aan de nokkenaszijde van de cilinderkop in fase zijn, evenals de ver-schilsignalen 1C2 en B2 aan de motorhartlijnzijde. Daarnaast blijken de hoogfre-quente trillingen steeds in tegenfase te zijn met die van de twee opnemers aan de ioverzijde van de cilinderkop.
Het lijkt er op dat een van de oorzaken van de verstoring van de signalen het trillen van de cilinderkop in dwarsrichting
van de motor is, waarbij het ene
moment de opnemers worden belast (hogere spanning) en het andere moment ontlast (lagere spanning).3.3.2.
Ontbranding cffinder 5
Cilinder 5 is links van cilinder 6 gelegen, zie figuur 1.4..
Het effect van deontbranding van cilinder 5 op de meetsignalen is reeds aangetoond door Wan ,Sonsbeek, 1995].
De cilinder krijgt 120° eerder brandstof ingespoten dan cilinder 6, de
ontbran-ding en de piekdruk zullen dan ook 120° eerder
plaatsvinden cq. wordenbereikt. Uitgaande van cilinder 6 is dit, afhanke1ijk van de be1asting, merkbaar vanaf de krukhoek 60°. Dit valt vrijwel sarnen met het sluiten van de uitlaat-klep (62 °CA na ODP)
In de figuren van bijlage 5 is te zien dat nabij het punt wan de pielcdruk van cilinder 5 optreedt, de verschilsignalen opeens veranderen. Het verschilsignaal van P-K1 en P-B2 (aan de linkerzijde van de cilinderkop) wordt groter negatief en dat van P-K2 en P-B1 aan de rechterzijde groter positief. Dit duidt op de in-vloed van cilinder 5: de cilinderkop van rcilinder 6 ondervindt van de noldcenas-zijde bekeken rechtsdraaiend kantelend moment, die de opnemers K1 en 112 indrukt en de opnemers 1C2 en B1 ontlast. Dit moment kan niet veroorzaakt worden door de tuimelaar, daar deze zich loodrecht op de motorhartlijn gezien,. in het midden tussen de opnemers bevindt, zie figuur 1.4.
De tweede oorzaak van de verstoringen
van het signal is dus inderdaad zoala
[Van Sonsbeek, 1995] stelde, de invloed van cilinder 5.Een en ander blijkt ook duidelijk uit figuur 3.4. 1(1 heeft
duidelijk last van
deze storing, 1C2 omdat hij verder van cilinder 5 ligt, veel minder..De opnemers B1 en B2 vertonen nog een andere storing(en) waardoor het
effect minder duidelijk zichtbaar is.-333.
Tuimelaarkracht78° voor ODP begint de uitlaatidep met openen en blijft open staan tot 62° na ODP. In bijlage 6 is berekend wat de krachten zijn die optreden als gevolg van
de tuimelaarbeweging bij een geheel open staande uitlaatklep. Het effect van de
oca/
gaskrachten op het netto klepoppervlak is buiten beschouwing gelaten.6 a
Uit de berekening blijkt dat de opnemers die zich het dichtst bij het schar-
zezec
nierpunt bevinden, 1(1 en Bl, de grootste krachten
ondervinden; een factornegen hoger dan de opnemers 1(2 en 112.
Deze krachten zullen invloed hebben op het signaal.
Het ituimelaareffectr op het signal is zichtbaar gemaakt door het doen van een .serie metingen waarbij achtereenvolgens bij dezelfde belastingstoestanden:
de brandstof van cilinder 6 is afgesloten;
de tuimelaar en stoterstang van cilinder 6 verwijderd zijn en de brandstof afgesloten is..
Zie de figuren B6.4. tot en met B6.8. Hieruit blijkt het effect van de tuimelaar. Zoals verwacht is het effect het duidelijkst op de indirecte opnemers K1 en Bl. Op grond van de berekeningen uit bijlage 6 zouechter een verhoging van het
sparmingssignaal verwacht worden bij Kl,
net als El, doordat zij
beidendezelfde druldcracht ondervinden. Omdat het enige
verschil tussen a. en b. het
7
ontbreken van de tuimelaar en stoterstang is, Ianeen verklarimg hiervoor niet ?ay/
worden gegeven./
re/ ..4.4 . Het effect Op KZ en B2 is te verwarlozen.)2,-,_ Doordat op het moment dat cilind'er 5 zijn maximaleicilinderdruk bereilct, de uitlaatklep
van cilinder 6 sluit (62°), ondervinden de
opnemers op dat moment twee storende in-vloeden: die van de tuimelaarlcracht die wegvalten de hoge drukken in cilinder S.-25-Het onderscheid tussen deze
twee storingen is te mak= door het optreden van, het
rechtsdraaiend kantelend moment als gevolg van de ontbranding van icilinder 5..Resumerend lijri er drie oorzaken aagetoond, die den storende inVloed hebben cop de sigmalen:
a. Trillingen van de cilinderkop
iOntbranding cilinder 5
c. Tuimelaarkracht
EXAME OPNEMERS
Kijkend naar bovengenoemde oorzaken, is de meest optimale plaatsvoor een opnemer, de plaats war 1C2 gemonteerd is, het verst weg van cilinder 5 en de tuimelaar..
Praktisch, als men andere/meerdere cilinders
wil bewaken, is het St mogelijk
de invloed van nabij gelegen cilinder tilt te schakelen. Daarom is gekozen het ionderzoekvoort te
zetten met B2 en 1C2, waarbij in elk geval het tuimelaareffect minimaal is.3.5. SIGNAALVERBETEWNWFREQUENTIE
ANALYSE
Ono:Links dat de plaats
van de beide opnemers 1(2 en 82
nagenoeg vrijis van het
tuimelaareffect, zullen de signalen toch verder verbeterd moeten worden om ze geschikt te maken ads hulpiniddel bij storingsdiagnose. Daartoe ral worden gebruiic gemaakt van frequenfie analyse.
Bij frequentie analyse wordt devorm van elk si naal beschouwd als een reeks sinusvormi-ge signalen met verschillende frequenties. Dit sinusvormi-geldt dus zowel voor het 'schone' signaal
van de directe opnemer als voor die
van de opgeschaalde indirecte opnemers. Ads nu blijkt dat de frequenties van de storingen op het signaal een andere grootte hebben dan dievan het 'schone' signal, dan is het mogelijk
met een filter ,deze frequentiecomponenten.weg te filteren zodat het 'schone' signal over blijft.
Om achter de verschillende frequentiecomponenten van het signal te komen zijn, met behulp van het programma MATLAB, de directe en indirecte signalen vantiit het tijddo-mein y(t) omgezet in het frequentiedotijddo-mein Y(c0) met behulp van een FastFourierTransfor-matie (FFT):
Y(co)=-TH1,7 y(t)e-j'adt
Hieruit volgt per frequentie
ten punt in dc vorm van a+bj met
ear reed deel a en een
imaginair deel b.3.4.
De dichtheid van het spectrum wordt bepaald door de amplitude in
het kwadraat als functie van de frequentie:[A(wi)]2= Y(wi)*geconjugeerde Y(w1)= (14)
= (a+bj)*(a-bj)= a2+b2
In bijlage 7 zijn de spectra van de signalen P, 1(2 en B2 opgenomen van een van de
metingen die representatief is voor alle anderen. De eerste harmonische is daarbij:n 400
-6.67 Hz '1=60 60=
met: f1 = eerste harmonische frequentie (Hz)
= motortoerental (omw/min)
Kijkend naar de spectra van de directe opnemer blijkt:
de eerste tot en met de vijftiende harmonische (6.67-100 Hz) overheersen het spectrum;
nabij
1300 Hz zijn een aantal
trillingen,onafhankelijk van het toerental
aanwezif.
,t7Uit de spectra van de indirecteopnemers blijkt:
de eerste tot en met ca. de vijftiende harmonische (6.67-100 Hz) overheersen het spectrum,
er zijn een aantal trillingen aanwezig, onafhankelijk van het toerental: nabij 250 Hz
nabij 500 Hz - nabij 1300 Hz
vanaf 2000 Hz (de Nyquistfrequentie bedraagt 3413 Hz).
3.6. FILTERMETHODEN
De bedoeling van het filteren is zoals eerder gesteld, die frequentiecomponenten weg te filteren uit de indirecte signalen die niet voorkomen in het directe. Hiervoor zijn
verschil-lende methoden. MATLAB biedt een aantal mogelijkheden die hieronder behandeld
worden.3.6.1.
Standaardfilters
Onder de beet 'standaardfilters' worden bier de
filters verstaan die hetpro-gramma in zijn 'tool-box' heeft, gereed voor gebruik. Deze zijn afgeleid van
veel gebruikte filters uit de signaaltheorie, zoals
het Butterworth-filter. Al deze filters lcunnen uitgevoerd worden in een laag-, hoog- en banddoorlaatfilter en een bandsperfilter, afhankelijk van de opgegeven parameters. De opgegeven(15)
-29-a.,
gemeten
signaal
/col
co2 (.03\
Fig. 3.6. Principewerking AC-filter.
/1\/
wio
i
o'°2=
gefilterd
signaal
orde van het filter bepaalt daarbiji hoe steil de amplitudekarakteristiek afvalt..
1 Deze filters voldoen echter niet omdat ze een faseverschuiving van het gignaal 1
Iin
het tijddomein geven, wat niet acceptabel is gezien de diagnoseparameters die bepaald moeten worden met behulp van de tijdas. Hoe hoger de orde van het filter, hoe hoger de faseverschuiving.3.6.2., Anti-causaal illteren
Anti-causaal filteren is een methode waarbij de frequentiecomponenten die er nit moeten simpelweg met nul worden vermenigvuldigd middels een vectorbe-werking. Zie figuur 3.6. Door vervolgens deze nieuwe vector terug te transfor-meren naar het tijddomein, ontstaat een signaal waaruit de
frequentiecompo-nenten zijn verdwenen.
Deze methode is goed bruikbaar aangezien er geen faseverschuivingen ,optreclen in het teruggetransformeerde signaal.
De bovenstaande filtermethoden bieden een oplossing als de storingen buiten het frequen-tiegebied van het 'schone' signaal liggen. Echter het optreden van het effect ten gevolge van de ontbranding van cilinder 5 en de tuimelaarbeweging introduceert een storing met frequentiecomponenten overeenkomstig met een aantal die voorkomen in het 'schone? signaal. Om deze weg te werken volstaan deze methoden niet.
3.6.3.
WindowsOm een signaal te bekijken wordt het gewoonlijk bekeken binnen
en bepaald
gebied: en tijdsinterval of, zoals in ons geval, en cyclus. In de signaaltheorie wordt de term "venster" of "window" gebruilct om dit aan te geven,.Nu blijkt dat het belcijken van een signal door en venster
frequentiecompo-nenten toevoegt an dat signaal, zie figuur 3.7. Hierin is te zien dat door het
venster het spectrum verandert.,Dit gebeurt dus ook bij de spectra van de signalen die tot
op heclen bekekenzijn; als het spectrum over een groter aantal cycli bepaald wordt, zal het
er anders uitzien. Omdat de spectra van de verschillende signalen door hetzelfde venster bekeken worden, levert dit op nch geen problemen.Om het effect van toegevoegde frequentiecomponenten te thinimaliseren zijn er en aantal 'vensters' ontworpen in MATLAB die dit effect (het toevoegen van frequentiecomponenten) verkleinen. Een daarvan is het Hanningvenster..
Het Hanningv.enster heeft tevens als eigenschap dat het in het gebied aan de
randen van het venster (het lagedrukdeel van de cyclus) werkt als
en
laag-doorlaatfilter. Zie figuur 3.8. en 3.9.
Dit effect is van belang gebleken voor de signalen zoals die bekelcen worden door ens. In het lagedrukdeel worden hierdoor de storingen weggefuterd als gevolg van de ontbranding van cilinder 5 en het tuimelaareffect: laag harmoni-sche verstoringen.
fi = cos 12 w foil Icl Idi 1210 " sin 12 w '011 f -1 -< t 2 0 otherwise ft 111 fp) 13(0 f3(11 2 eNuency Fl lb5 iii tor,111111 Real Filfl * P3(f) Real P2111 *Pp) Power Spectrum Amp1.2 Amp1.2 8 Amp1.2 Amp1.2 8 Amp1.2 781591/1 wc:11 -f. to
ONTWERP FILTERS
Met de 'tools' aangereikt in de vorige paragraaf zijn nu filterS te maken. Om een zo goed mogelijk filter te kunnen ontwerpen is gekeken naar de kwaliteit van alle te gebruiken diagrammen ten behoeve van de storingsdiganose
en niet alleen van het tot op heden
gebruikte druk-krukhoek meetsignaal. Deze diagrammen zijn: - clruk-krukhoek diagram (p,a)
- indicateurdiagram (p,V) - heatreleasediagram
Allereerst is claartoe het direct gemeten signaal omgerekend in degewenste diagram' men..
3.7.1-
Directe opnemer PKijkend naar het pi,a en p,V diagram is er weinig aan het direct gemeten
signaal te zien, als echter de heatrelease berekend wordt blijkt het signaal onderhevig te zijn aan een aantal hoogfrequente trillingen. tie figuur 3.10.
Watvermoedelijk een rol speelt is het lcanaaleffect in het kanaal dat naar de opne-mer voert. Het lcanaaleffect treedt op als gevolg van de hogednikgolven die zich door het kanaal voortplanten van en naar de opnemer
terst is geprobeerd met
een andere manier van monteren van de opnemer eneen andere opnemer of het resultaat verbeterde, echter zonder resultaat.
Deplaats van de opnemer is dus niet optimaal en zou grenzend aan de cilinder
moeten zijn.i0mdat dit echter zonder modificatie van de cilinderkop niet mogelijk was, is igezocht naar een filtermethode waarmee het signaal opgeknapt kin worden, zodat de heatrelease ook een rol kan spelen als referentiediagram.
Uit het spectrum bleek dat het signaal buiten een aantal grondharmonischen een aantal hoogfrequente pieken bezat. Door
nu met een anti-causaalfilter
(AC-filter) de honderdvijftigste tot en met de vierhonderdste harmonische (1-2.67 kHz) weg te filteren, treedt een verbeterin o die de elease betrouwbaar maakt als referentie voor alle belastingen. Zie figuur 3.1
. voor een van die
metingen; het gefilterde resultaat van figuur 10.ktkat.
kwe xciatvc
17.2.,
Indirecte opnemer 1(2Als filter voldoet hier een AC-filter die de twintigste tot en met de vierhonderd-ste harmonische (133.33-2666.67 Hz) wegfiltert:
in het lagedrukdeel blijft een afwijlcing bestaan in
zowel p,a en p,V
dia-gram, die niet met het Hanning-venster is te verbeteren;de hoogfrequente pieken nabij de topdruk verdwijnen;
de heatrelease krijgt nabij het verbrandingsdeel een aanzienlijk betere vorm..
Het resultaat van het filteren van het signaal uit figuur
3.4. is afgebeeld' infiguur 3.12.
3.73-
Indirecte opnemer B2Hier voldoet een AC-filter die de twintigste tot en met de Vierhonderdste
harmonische (13333-2666.67 Hz) wegfiltert incombinatie met een
Fig.. 3.8.. Effect van het gebruik van een Hanning-window op een continu signaal zo 3Q 40 50 Igo Frequency 0.V 0.2 0.4 0.6 08 210 4.0 6,0 8.0 770260
Fig. 3.9. Doorlaatkarakteristiek van het Eanning-window en .een rechthoekig venster
Amplitude-time function of the English word "this"
iti,kAntasanso,N0.-.-AnsventNsointsA.1.---Nanning function USed as time window
.
r \ilY"
/ / \ t
-- / / "
le NY 11 -n 1r I I i tog I li i A no il 11 I i 300 400 lime msWindowed time 'function,
1771.431V
-
gi
lillin
I trek
fib
a Flea I-- --II i I \,1 / Nanning
ft.
, 1 , , le. ,/ I% f I 11 ' II I, 0 I IFT
Hanning-venster die het lagedrukdeel (het effect van met name leilinder 5)
verder verbetert::- in het lagedrukdeel blijft een afwijking bestaan in zoweli
p,a en p;V
dia-gram.
de hoogfrequente pieken nabij de topdruk verdwijnen
- de heatrelease krijgt nabij het verbrandingsdeel een aanzienlijk betere vorm
Het resultaat van het filteren van het signaal uit figuur 3.5. is afgebeeld in
.figuur 113.
De reden dat de aaagharmonischen -Ideiner dan de twintigste- niet weggefilterd zijn, komt doordat deze de grondvorm, van zowel het directe als de indirecte signalen bepalen.
De reden dat geen hogere frequentiecomponenten dan de vierhonderdste harmonische worden weggefilterd, ligt in het feit dat dan informatie vervormd wordt eq. verloren gaat. In figuur 3.14. is dit duidelijk binnen de omkaderde gebieden
te zien. Het signaal dat
overmatig gefilterd wordt, dat wil zeggen ook hogere frequenties dan de vierhonderdste harmonische wegfilterd, vervormd dusdanig dat het punt van ontbranding niet te bepalen is en de plaats van de piekdruk verschuift.
In bijlage 8. zijn de gefilterde
en ongefilterde signalen opgenomen van de indirecte
opnemers, uitgezet tegen het gefilterde referentiesignaal, van alle metingen van de meet-isessie. De daarin genoemde parameters komen in het volgende hoofdstuk aan bod.
/ 66/27
1A
I
a-/
35-Pi
friA
cb
I
I
eif
(
41ped
(AA
61
0.04 0.035 0.03 0.025 0.015 0.0.0 0.005 0 -0.005 .-0.011 1 150 170 190 210 a (*CA),
Fig. 3_1 a_ Heatrelease van het ,directgemeten signaal P voor filteren
Fig. 3.1t. Heatrelease van lhet direct gemeten signaal P Ina filteren
230 250 270 0.025 0.02 0.015 0.01 0.005 -0.005 -0.01 230 250 270 150 170 190 210 a(CA)
Fig. 3.12. Signalen na filtering van P en. K2 80 2 60 odp 160 140 100 40 -20 .bdp. a (*CA)
Fig. 3.13. Signalen na filtering van P en 62
odp
82
A), Wm/soft
5 6 ea IC ',00- 4 2 0 2 E meetwaarde normal gefilterd overmag gefilterd
Fig. 3.14., Effect overmatig filteren.
300 400 500' pulseni 600 700 12 10 8
4.
STORINGSDIAGNOSE
In dit hoofdstuk wordt bekeken of bij het optre-den van storingen in de cilinderruimte de
gefilterde signalen van K2 en B2 dezelfde wijzigingen laten zien in diagrammen
enparameters als referentie opnemer P
4.1. DIAGRAMIVIEN EN PARAMETERS
In bijlage 8 zijn de resultaten
weergegeven van de metingen die als referentievan de
'gezonde' toestand van de motor dienen.Uit de daar weergegeven diagrammen zijn op voorhand een aantal parameters en groot-heden bepaald, deels overeenkomstig [Van Sonsbeek, 1995], zonder dat er een selectie is gemaakt welke parameters van belang zijn voor de diagnose van een storing.
De parameters lift':
lcrukhoek (°CA)
krukhoek op moment van brandstofinspuiting (°CA)
lcrukhoek op moment van ontbranding (°CA)
krukhoek waar de cilinderdruk maximaal is (°CA)
drukgradient na ontbranding (bar/''CA)
drukgradient voor inspuiting (bar/c'CA)
absolute respectievelijk procentuele nauwkeurigheidsfout (bar), (%) gelndiceerd vermogen (kW) (bar) cilinderdruk op moment van brandstofinspuiting (bar) (bar)
gemiddeld geindiceerde druk
(bar)
cilinderdruk op moment van ontbranding (bar)
energie (J) schaalfactor (-) volume
(10
Alle parameters zijn bepaald uit het meetsignaal en bewerkt in een spreadsheet. De wijze waarop hierin de bepalingen en berekeningen zijn uitgevoerd, staat vermeld in bijlage 9.
-39-a
=
a_insp=
a_ontb=
a max
=
(dp/da)no=
(dp/da)vi=
NF=
Pi=
p=
p_insp --= p_max=
p_mi=
p_ontb=
Q=
SF=
V = cilinderdruk maximale4.2. STORINGEN EN OPTREDENDE VERSCIEJNSELEN
Met de in hoofdstuk 3.
geselecteerde opnemers en filters zijn een aantal metingen
uitgevoerd, waarbij 'non-destructief storingen zijn geintroduceerd.
Doel van deze metingen is zoals gezegd te onderzoeken of de effecten die uit de resulta-ten van de directe referentie-opnemer P blij ken, qua grootte en trend ook waarneembaar zijn bij de indirecte opnemers. De navolgende storingen zijn aangebracht:
1. Slech te verstuiving
Ten einde een slechte verstuiving
te simuleren,zijn de navolgende metingen
uitgevoerd:Verlaging van de verstuiverdruk van beide verstuivers van 300 bar tot 200 bar; Verlaging van de inspuitdruk van een verstuiver tot 30 bar.
2. Bra
Ten einde een brandstoflekkage buiten de cilinder te simuleren, zijn de navolgende metingen uitgevoerd:
Verminderde brandstoftoevoer bij gelijkblijvende belasting; Afsluiting brandstoftoevoer bij gelijkblijvende belasting
3. Vervuild inlaatfilter
Om een sterk vervuild inlaatfilter te simuleren zijn metingen uitgevoerd waarbij het filter afgedekt is totdat het drukverschil over het filter 100 mmH20 bedroeg.
4. Gaslekkages
Om gaslekkage uit de cilinderruimte
te simuleren (blow-by), is bij een aantal
metingen de indicateurkraan geopenda.
I_
pre-,
[mixed
aanvang ver brand i ng
I
aanvang inspuiting
I4- 'HI
Fig. 4.1. Fleatelease van een diesel cilinder
dif f usieve verbra
lir
'11
4.3. SLECHTE VERSTUIVING
4.3.1. Theorie
Functie verstuivers
De verstuivers hebben als functie het inspuiten van de brandstof bij een druk dusdanig dat de brandstof zo fijn mogelijk verneveld wordt. Deze fijne
verne-veling is nodig om het totale verdampingsoppervlak zo groot mogelijk
temaken, zodat de lucht en brandstof goed kunnen mengen ten einde een optimale verbranding te krijgen.
Ontstekingsuitstel
De tijd die verstrijkt tussen het moment van inspuiting en de daadwerkelijke ontstelcing van het brandstof-luchtmengsel beet het ontstelcingsuitstel. De lengte van het ontstekingsuitstel is afhankelijk van:
de kwaliteit van de ingespoten brandstof; de temperatuur in de cilinder;
de vernevelingsgraad van de brandstof; de druk in de cilinder.
Wolfer heeft empirisch voor het ontsteldngsuitstel gevonden: 4650
0.44
T -
* e1.99
met: p = cilinderdruk (atm)
T = cilindertemperatuur
(K)
ontstekingsuitstel (ms)
en bij constante brandstofkwaliteit en inspuitdruk. Zie ook [Zeelenberg, Fijn van Draat en Barker, 1983]
Hoe groter het ontsteldngsuitstel, des te meer brandstofmoleculen er verdam-pen. Op het moment van ontbranding zal dan meer brandstof verbranden, wat
is te zien aan de heatrelease; de 'premixed-piek'
van de heatrelease is grootdoordat er in korte tijd veel warmte vrijkomt. Zie figuur 4.1.
Gezien (16) verldaart dit de hogere premixed-piek bij lagere motorbelastingen, waar de cilinderdruk en -temperatuur lager zijn. Uit de heatrelease-diagrammen van bijlage 8 blijkt een en ander ook.
Inspuitdruk
Een lagere inspuitdruk heeft tot gevolg dat de
verstuiver eerder begint met inspuiten omdat de benodigde opening sdruk eerder bereilct wordt.Een lagere inspuitdruk heeft verder als resultaat dat de brandstofdeeltjes minder fijn verdeeld worden, waardoor de ontsteldng langer op zich laat wachten, het mengsel groter wordt en de premixed-piek ook.
Gebleken is [Visser, 1989] dat in beginsel het geindiceerde vermogen, ondanks
(16)
rataff ittartialviniut V mat larktimschroor Ligon. ansluitag Moven1111. 0061. al 7,I la .11 1.1r ma
Fig. 4.2. Dwarsdoorsnede verstuiver.
ntelachroce korganer ----,,.;schroof at uk drokstecifjo broulatorkanal .aartalecar.,. vertruwer -adicbtimgclop erhrnwfvmmr
een lagere inspuitdruk, gelijk blijft aan de 'gezonde' referentiesituatie: alleen de manier waarop het vermogen wordt ontwikkeld, verandert. Ergens zal echter de inspuitdruk zo laag worden (en de brandstofdruppels zo groot blijven), dat in de
ter beschikldng staande cyclustijd niet meer the ingespoten brandstof kan
verbranden en het geindiceerde vermogen afneemt.Koolafzetting op verstuiver
Op het eerste gezicht lijkt het dat een lagere inspuitdruk geen negatief effect heeft: het geindiceerde vermogen blijft gelijk zolang de inspuitdruk niet te ver
daalt. Het gevaar dat echter bestaat bij een lager ingestelde druk, is dat de
cilinderdruk de verstuivernaald open blijft druldcen tijdens de verbranding.
Hierdoor ontstaat sterke koolafzetting op de naald en zitting. Gevolg hiervan is dat de brandstof steeds minder goed wordt verneveld en het uiteindelijk tech tot vermogensverliezen gaat leiden.
Proefnemingen met de 1Q2-dieselmotor die opgesteld stall in het laboratorium voor Energietechniek aan de Technische Universiteit Delft hebben dit effect in het verleden uitgewezen (zie motorlogboek 1Q2 aldaar).
Een en ander is uitgerekend voor de verstuivers van cilinder 6. Zie figuur 4.2., de maten zijn opgenomen na demontage van de verstuiver.
F brst= (A2 -Ai) *p brst= * (c4 -4) *p bro (17)
4 met: A1 A2 d, d2 'brat Fail Nat Pcil j2
Fcil = A2* p== *ci2 *Pa
= frontal oppervlak verstuivernaald = oppervlalc raalcvlak zitting-naaldpunt = diameter verstuivernaald
= diameter raakvlak zitting-naaldpunt = drulckracht van de brandstof
op de naald
= drukkracht van gassen op de naald = brandstof(inspuit)druk
= cilinderdruk
tilt (17) en (18) volgt dat bij een inspuitdnik van 200 bar de naald open wordt gehouden bij een cilinderdruk van:
(c1:22 -dt)
P 2 *P brsr131*105 N/m2
d2
Dit komt ongeveer overeen met de maximale cilinderdruk van de motor bit een pa. van 11 bar bij 400 omw/min.
(18) (N) (N) asTim2) (sym2) (19)