• Nie Znaleziono Wyników

Stroombestendigheid sluitgatdrempel: Rapport modelonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stroombestendigheid sluitgatdrempel: Rapport modelonderzoek"

Copied!
71
0
0

Pełen tekst

(1)

m\ J"fW; T A Ï J I/UW' ft

UiHi

' 'M A V

t

i

STROQMBESTENDIGHEID

SLUITGATDREMPEL

RAPPORT MODELONDERZOEK

" M *l( i ii ,,'Ï'WV '' 1 A i . 'i 4' 1 .' i l I »**

BHenst Weg- en V"= I J fc,j„y.iCji>s»

Po&tbus 5044, 2600 Gft DELF T, Te!. 015-699111 W A T E R L O O P K U N D I G L A B O R A T O R I U M ^j "* tt'| V[l TjiflW*D E L F T ;„ ' M 71 1 \ i»| 2 7 3 fn1 ^ f.i i M i l l l «Il f f ' . '/> I , , "

(2)

vBijyoe!g3el/:bi'ij''','r^ppo;r;t;ï,,Stroombe ;si'lJii,1fc;gatdreaipyftï,".

•••'•.•"'• . . ' ' • ' " • ' • • • • • ' " ; ' / ' , : y t i . L . \ ~ ' : M ( 7Jï ï . : /: • ":••••".'•" -''•: • ^ ' • ' • ' • 'l :••'•

'• .Hét-rapport";;,'geett '«ei/'samenvatting',, ya».'"dè,', '^:^slil;,tAt^a^.x«S,:•,•..,,'

; e n k e l e ' p r o e v e iis,erieB;,:.,, d i ë v i a ''1^<i>0/.in/ •dpj:,$0^-:j&ti&fy^

/fc,-!».,' yerrien;^' ^ i j n • ;aet: ;,be"trs3Ü£iiig,' 'ftö:t:, 'vde' 'ötr^o»bë^ten^ig|ieriii ./V^oi

^Wa^^ritól/op^eeny^ar'e^elL;,.: 'ïöezè^yproéyea 'ifcannëa^'bescl^iwi •ord.^,'" ,;. '/als. leéa^uïtbreiding^ystfi ^ie^^bës/C^ëyé1*^ 4n';!'r%p;prpr,t,i'#y%-"''i^'!!^i8r?i.r ,.

:'.•'/.:',.••.Bi'3 ;de",1ppzet;'',Tian:,\d«:fiie 'prbévéa ^ ' ^ e r v ^ a ^ - ; ^ ^ ;.,

•'• geyéiis ,die:\üit:,.'to.et'i w^tëriibdë}. n i e t /yerkrëgeii^fco^deny/i^rdea^^gjeMètén •'

/zö'ttdea •yordenj.'la', e e a ^ l ^

',Él"ïi.'h''::':koü :deze'''p^zet' nxët geaaa'db^af^v;'V^rderi'.'',;','

/ -Een,; overzieb't'^Vani/dë^'belangri^^ ;;bï,:'.V

•d'e, blz»',: 2;., en ;,,3- ./'Öefcërzijds;', worgt',ai'erbij'1',ojpije/aerkt',,,; 'diat •,'dtë:;'eoiieiusie'

/ d a t / d e ' - p l a a t s :'yari;'"d,ë',:'gjf,p^tste''''aantas!tiag.,;, is&dnV ia, ,4ë /oigeyinig,-.yan 4e,/"

i b ë a e d e B S t r o o a s e / k r t t i ' n l i ' j r i ^ e y l a

/proefnemingen.';1,'' *' Y'VV',", ,X-; '/•'.''.'• '''Y ,l'":,''v::"/;/ ,':',,/;

"";';; "l'iil,;ïbe,:t''.model i s . '4e "d^y orm/cbaetatft 'geboad'en^ewèaaia'.-het'^^te'pi1 -;aai.'.' ( fig-fi.eii '2).»:v ^'et;, onderzoek , jiëef/t.'/zich, '^beperkfc. .'tjó/'t'' eèn/aarma'ie,, '•'',

'.s'trotóngisftog'staad,'; (dus ^geën/gfiik'ënèe,/^.traal) r/^waarbij';,de,'yerv allen/V,

^aij'n^'gëvarieerd^'an';, ,':,5../ca, to^^9^cB'.';'';.''ife''\daJBh'óog,t.é ,»a£.',:Ö,/30', m''''.en,,dV'v','

w a t e r s t a n d boven de;;'kruia\,'Oi^/tt^;,^;',^'';"'''-;,/'',' ',,';/,;,' ', ;,, ••.; f"'," '•.',:,•,';'[

>',.; ln/,figV%5,i;is,//het^^^ ' ' s a a t a l \ ' V e r p l a a t s t e ; s t ë a ë n /•'••

,' eri: ,;de\gèHiètën: s c h u i f s p a n n i n g ''pp*" dë\ kiju;ia',''wèër-gëgey,éa;. •.' ï>e • • ,s ^ i p p e l l i j a

ge;eft''dë ''waar/dë' vaja^de/'-'S.cnuifspfutein^

m a t e r i a a l óp ,een'':'y'lakkë.; foodëfflv'bëgia;;V;;aB^;a^ \ ,

d;ez:e/ ,f igüu'r; b l i jkt', güxd'ëïi'jk,'^a't/ ft*,'.•'een:;;np,g;':pi'ëfe;'ïV'erklalaFd'/'yër-sönil'v

b e s t a a t ituss^eh'^'.'èe/Vaaatas^'ia ,'.,, dr^fflpel^rfietr/öa'derzo^k; jWord't'^aoBienté'ël ''Toór'lsjgè^et^

,; V:ori»ea' ,'en/ dre«pël:lioo«te'ïï,-.'; ..'>,; '•••''•'..'" v.:'.,'^'-''' '"./'"'^ "/.•/•"..'•s. J • '-"/•'" /':'>"". >>;'' "'•;•• •

* Sr-Sr'ayeajiagë 9'!. 2,0,,'/ :bk';t'oöër",;' l^b1'.

(3)

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

STROOMBESTEEDIGHEID SLUITGATDREMPEL

R a p p o r t M o d e l o n d e r z o e k

Codes 2 4 . 2 1

28.10 :& , ,-. , r ,> - -i -:: c **; Wenst Wer-^1" V'-.::Oc,.\vkL-rrê

postbus 5044, 26G0 GA DELh£ Tel. 015-699111

(4)

INHOUD

1. Algemeen.

1.1. Inleiding en opdracht... 1.2. Korte samenvatting van de resultaten.

1 2

• • * • 4 6 ff 9 9

2. Opzet van het onderzoek.

C. a, C- * i ' i © 3 X O p S U C X i . l l i . f i a « * 9 9 9 9 « 9 9 « 0 * » « 9 9 O • « « D O • • • • 9 B 9 9 9

2.3.1. Aantasting van de dam...

2.3.2. Bepaling snelheidsverdeling... 2.3.3. Schuif spanningen

2.3.4. Turbulentie.... 7 2.3.5- Waterstandsverloop 8

5. Metingen.

3.1. Overzicht van de verrichte proeven. 3.2. Beschrijving van de proeven

3.2.1. Proefserie 1... 3.2.2. Proefserie 2... 3.2.3. Proefserie 3... 3.2.4. Proefserie 4... 3.2.5. Proefserie 5... 3.2.6. Proefserie 6... 3.2.7. Proefserie 7... 9 9 o ê • • 9 9 9 9 9 o • e o » 9

9

9

12 14 16 16 18 19 . Conclusies

(5)

2. Gegevens basaltslag.

3. Meetopstelling? proefserie 1. 4. Snelheidsverdeling; proefserie 1. 5. Verband verval - erosie.

6. Verband verval - gemiddelde erosie. 7. Verband tijd - erosie (verval 4*5 cm).

8. Verband tijd - gemiddelde erosie (verval 4*5 cm). 9. Verband tijd - erosie (verval 3?3 cm).

10. Verband tijd - gemiddelde erosie (verval 3S3 cm).

11. Overzicht meetopstelling; proefserie 2,3 en 4-12. Verloop waterstand 5 proefserie 2.

13. Snelheidsverdeling; proefserie 2 (1 meting).

14» Verloop erosie en schuifspanning; proefserie 2 (1 meting). 15. Snelheidsverdeling; proefserie 2 (2 meting).

16. Verloop erosie en schuifspanning; proefserie 2 (2 meting). 17. Verloop waterstand; proefserie

3-18. Snelheidsverdeling; proefserie 3= 19. Verloop erosie en schuifspanning. 20. Verband tijd - totale bruto erosie.

21. Verplaatsing kruinmateriaal na 1,5 uur stromen; proefserie 3» 22. Verplaatsing kruinmateriaal na 3 uur stromen; proefserie 3« 23. Verplaatsing kruinmateriaal na 4»5 uur stromen; proefserie 3« 24. Verloop erosie bij groot verval (11,7 cm); proefserie 4. 25. Overzicht meetopstelling; proefseries 5, 6 en 7»

26. Verloop waterstand; proefserie 5«

27. Snelheidsverticaal voor de dam; proefseries 5 en 7« 28. Snelheidsverdeling proefserie 5 0 meting). 29. Snelheidsverdeling proefserie 5 (2 meting). 30. Verloop bruto erosie en schuifspanning.

31. Verloop netto erosie en schuifspanning. 32. Verband tijd - totale bruto erosie. 33. Verloop waterstand; proefserie 6.

(6)

34. Snelheidsverdeling proefserie 6 (1 meting). 35- Snelheidsverdeling proefserie 6 (2 meting). 36. Verloop bruto erosie en schuifspanning.

37• Verloop netto erosie en schuifspanning. 38. Verband tijd - totale bruto erosie. 39« Verloop waterstand; proefserie 7»

40. Snelheidsverdeling; proefserie 7 0 meting). 41. Snelheidsverdeling; proefserie 7 (2 meting). 42. Verloop bruto erosie en schuifspanning.

43. Verloop netto erosie en schuifspanning. 44- Verband tijd - totale bruto erosie.

(7)

1.1. Inleiding en opdracht.

In het kader van het criteria-onderzoek M 598 zijn in

de jaren 1957 * 1958 e n 1959 gegevens verkregen over de

stroom-bestendigheid van diverse materialen. Daarbij is in het al-gemeen uitgegaan van een meetopstelling» waarbij het materiaal horizontaal over een vrij grote lengte was neergelegd in een rechthoekige goot, Het resultaat van deze proeven is

neerge-legd in rapport M 598 - deel V. Uit deze proeven is gebleken dat om een begin van erosie van het materiaal te veroorzaken de schuifspanning die het stromend water op het bodemmateriaal uitoefent een zekere critieke waarde moet overscnrijden. De grootte van deze critieke schuifspanningen viel uit de proeven af te leiden, on bleek in goede overeenstemming met door

andere onderzoekers gevonden waarden. Ook was uit een andere proef (M 634 - Luchtanalogie) gebleken dat de uit de snel-heidsverticaal te berekenen schuifspanning in overeenstemming is met die welke uit het verhang van het wateroppervlak kan worden berekend.

In januari 1960 werd door de Waterloopkundige Afdeling van de Rijkswaterstaat opdracht gegeven tot het. in onderzoek nemen van een trapeziumvormige dam.

Het doel van dit onderzoek is tweeledig.

In de eerste plaats is het de bedoeling na te gaan of ook bij een dergelijke korte constructie de schuifspanning als criterium voor begin v-sn aantasting kan gelden, en zo niet, welke grootheid daarvoor dan wel valt aan te geven. Daar de sehuifspanning in het Waterloopkundig Laboratorium lastig te

(8)

2

-meten is zal de bepaling daarvan ook plaats vinden in de wind-tunnel van het N.L.L. Hiertoe zal het N.L.L. nauwkeurig snel-heidsprofielen meten en ook de schuifspanning langs directe weg meten met "behulp van een rekstrookbalans.

Indien de schuifspanning dan inderdaad een criterium vormt» zal op die plaatsen, waar door het N.L.L. de grootste schuif-spanning wordt gemeten, door het V.L. ook de grootste aantasting moeten worden geconstateerd. In dit geval wordt uitgegaan van een goede reproduceerbaarheid van het verschijnsel door een luchtstroom.

In de tweede plaats is het de bedoeling om met behulp van de gegevens, welke deze proef zou opleveren, te komen tot een goede keuze van het materiaal dat aan de oppervlakte van een dergelijke dam moet worden gelegd.

Het onderzoek vond plaats in de grote stroomgoot van het Waterloopkundig Laboratorium "De Voorst" in de periode van februari tot mei 1960. Be proeven stonden onder leiding van ir M.J. Bakker, tevens samensteller van dit rapport.

Dit rapport moet worden gezien als een samenvatting van het tot nu toe onderzochte. Het is nog geenszins zo dat dit onderzoek als een afgesloten geheel kan worden gezien.

1.2. Korte samenvatting van de resultaten.

Het resultaat van de proeven kan in het kort als volgt worden samengevat.

1) De snelheidsverdeling op de kruin van de dam is moeilijk reproduceerbaar. De uit de snelheidsverdeling berekende schuifspanning is als gevolg daarvan nogal onnauwkeurig. 2) De aantasting van de dam is goed reproduceerbaar.

(9)

3) Tussen schuifspanning en bruto-transport, blijkt een zekere correlatie aanwezig te zijn,

4) Aangezien de schuifspanning blijkbaar niet de enige groot-heid is, die het transport bepaalt, zal in de toekomst ook meting van andere grootheden (turbulentie) moeten plaats vinden.

5) Het snelheidsverloop over de kruin van de dam vertoont grote gelijkenis met dat indertijd gemeten in het

Labora-torium te Karlsruhe aan de profielen van de beteugelingsdammen voor de afsluitdijk van het IJsselmeer.

6) De plaats, waar de maximale aantasting plaats vindt, is in het algemeen de zone voor de benedenstroomse rand van de kruin.

7) Wanneer een stukje basalt in beweging komt, is de kans groot, dat het doorrolt tot achter de dam.

2. Opzet van het onderzoek.

2.1. Eisen.

De eisen die de opdrachtgever aan het onderzoek stelde kunnen als volgt worden samengevat.

Het model moet een schaalverhouding met de werkelijkheid hebben, die zo klein mogelijk is. Als compromis tussen eisen betreffende meetnauwkeurigheid enerzijds en de kosten van het onderzoek anderzijds werd een schaal 20 aangenomen. Met behulp van een dergelijk model zag men de volgende vragen graag be-antwoord;

1) Waar wordt de dam het eerst aangetast.

(10)

aan 4 aan

-getast.

3) Welke grootheid kan hiervoor verantwoordelijk worden ge-steld. Zo mogelijk moet het laboratorium metingen van snel-heidsverdeling en turbulentie uitvoeren.

4) Welke is de beweging van een eenmaal in beweging gekomen stukje basalt.

2.2, Meetopstelling.

In overleg met de opdrachtgever werd in de goot een meet-opstelling aangebracht, waarvan een overzicht in figuur 1 is gegeven. De kern van de dam werd gevormd door een laag van 20 cm maingrind. De bekleding van deze kern bestond uit basalt-slag 15/30 mm. In figuur 2 zijn van dit materiaal enkele ge-gevens opgenomen. Daar de lengteschaal van het model 20 is, is de volumeschaal (20) . Het in de goot gebruikte basalt zal ongeveer dezelfde soortelijke dichtheid hebben als de in het prototype te gebruiken steen. Dit houdt in, dat het model-materiaal overeenkomt met basaltsteen met een gemiddeld ge-wicht per exemplaar van 140 kg, (een modelexemplaar weegt gemiddeld 17»5 gram). De kruinbreedte van de dam in het model bedroeg 3 m, de hoogte 0,3 m, de taluds waren 1 s 4.

Aangenomen werd voorts dat er geen stroming met duikende straal zou optreden, en dat boven het midden van de dam een

waterdiepte van 0,45 m aanwezig zou zijn.

Om na te kunnen gaan of er een begin van aantasting van de dam plaats vond, kon niet worden volstaan met het waar-nemen door de ruiten van de observatieruimte van de stroom-goot. Langs de wand van de goot zal de snelheid altijd iets minder zijn dan in het meer centrale deel. Hetgeen langs de

(11)

wand gebeurt is dus niet representatief. Bovendien is op deze manier een kwantitatieve bepaling van de aantasting moeilijk.

Om het transport kwalitatief en kwantitatief te kunnen vastleggen werd een vijftal stroken gekleurde basalt op de kruin gelegd» op regelmatige afstanden van elkaar. In elke strook waren 350 gekleurde exemplaren aanwezig (rood, wit, blauw, geel en groen). Be breedte van zulk een strook was ongeveer 10 cm» Er was voor gezorgd dat de gekleurde stenen zorgvuldig gedroogd waren voor met stromen werd begonnen, De gekleurde steen werd ook zo normaal mogelijk aangebracht. Het is in verband met de reproduceerbaarheid van de proeven noodzakelijk na elke proef waarbij veranderingen in de

toe-stand van de kruin waren opgetreden, v/9 er zo goed mogelijk tot de oorspronkelijke toestand te kunnen terugkeren. Daar-toe werden aan de zijkant van de kruin twee balken aangebracht, die onafhankelijk van de dam waren ondersteund. De bovenkant van de balken en de toppen van de basaltslag van de kruin lagen in één, horizontaal, vlak. Door na elke proef het bed met be-hulp van een balk af te strijken werd bereikt, dat steeds een-zelfde damvorm werd beproefd. Bovendien werd deze balk ge-bruikt om daaraan bij de snelheidsmetingen de hoogte van de meetpunten te oriënteren.

2.5. Meetmethode.

De verschillende in geding zijnde grootheden werden op de volgende wijze bepaald.

(12)

6

-Bij proefserie 1 werd de aantasting van de dam bepaald door het tellen van het aantal uit een bepaalde strook dwenen exemplaren. Hiermee kon wel een indruk worden ver-kregen over de aantasting van de dam, maar niet over de grootte van het transport. Daartoe is nodig dat gegevens be-kend zijn over het opnemen van stenen en over het zich weer afzetten daarvan. Om deze gegevens te krijgen werd bij proef-series 2 - 7 de hele dam van gekleurde stenen voorzien. Door te tellen hoeveel stenen uit een vak van een bepaalde kleur waren verdwenen, en door te tellen hoeveel stenen uit andere bovenstrooms gelegen vakken waren aangevoerd, kon. het netto transport worden bepaald. Fa elke proef werden de verplaatste exemplaren weer in de desbetreffende stroken of vakken terug-gelegd.

2.$.2. Bepaling snelheidsverdeling,

Aanvankelijk werd de snelheid gemeten met een Ott-molen (Kleinflügel). Met dit instrument kan echter niet op afstanden dichter dan ongeveer 5 cm vanaf een wand worden gemeten.

Meestal kan hiermee worden volstaan, maar in het onderhavige geval was het noodzakelijk de meting tot dichter bij het

basalt door te zetten. De grenslaag is bij een dergelijk kort object aan de bovenstroomse rand nog zo weinig ontwikkeld, dat meting in de dunne laag (ca 5 cm) noodzakelijk is. Deze

metingen werden daarom uitgevoerd met pitotbuizen. Een vijf-tal hiervan werd zodanig geplaatst dat ze alle op dezelfde

hoogte t.o.v, de onderkant van de in paragraaf 2,2. genoemde balk stonden, en tegelijk schuin achter elkaar, boven het midden

(13)

goede meting met deze pitotbuizen een aanpassingstijd van ongeveer een half uur per meetpunt vergt. Dit is de reden dat met een vijftal pitotbuizen simultaan werd gemeten.

2.5-3. Schuifspanningen.

De grootte van de turbulente schuifspanning werd be-rekend uit de gemeten snelheidsverticaal. Indien de

snel-heid en de hoogte boven de steen op enkel-logaritmisch papier tegen elkaar werden uitgezet kon in de meeste gevallen door de onderste.meetpunten daarvan een rechte lijn worden

ge-trokken* Dit betekent, dat in de onderste zone van de stroming een logaritmische snelheidsverdeling aanwezig is. Via de be-kende formule voor de snelheidsverdeling van von Karman

V = (V*/}r).ln.33y/k kan de schuifspanning op eenvoudige wijze worden bepaald.

2._5.4«, Turbulentie.

Eet lag in de bedoeling de turbulentie van het water te meten met behulp van een z.g. micromolentje (zie voor een beschrijving van dit instrument rapport H13 » opgenomen in de W.L. bibliotheek onder nummer I Bnh 58/14). Bij de ijking bleek dat het instrument bij snelheden van groter dan ca 1 m/sec absoluut onbetrouwbaar was. Aangezien in het model snelheden van 1,5 m/sec konden worden verwacht kon dit in-strument dus niet worden gebruikt. Daar op dat moment geen ander instrument ter beschikking was moest meting van de turbulentie helaas achterwege blijven. Vergelijking van stroomgoot en windtunnel is op dit punt dan niet mogelijk.

(14)

8

-2«3.5. Waterstandsverloop.

Het waterstandsverloop werd met de pitothuizen bepaald die ook voor de meting van het snelheidsverloop dienst deden. Buiten de kruin van de dam werd op drie hoogten gemeten, n.1. op ca 10 cm (modelmaat) onder de oppervlakte, op ongeveer halve diepte en op ca 10 cm boven de bodem. Voor de waterstand werd het rekenkundig gemiddelde van de drie aflezingen van de

statische buis genomen. Ook hier werd een aanpassingstijd van een half uur in acht genomen.

3. Metingen.

3.1. Overzicht van de verrichte proeven.

Proefserie 1. dam met taluds 1 ; 4»

voorzien van 5 stroken gekleurde stenenj glad aanloop-vak. Bepaling aantasting als functie van verval, en als functie van de tijd. Meting snelheden met Ott-molen.

Proef serie_ 2. dam met taluds 1 s 4»

voorzien van 6 vakken gekleurde stenens glad

aanloop-vak. Bepaling aantasting bij bepaald verval als functie van tijd. Meting snelheden, en waterstanden met pitot-buizen.

Proefserie 3. als proefserie 2, maar met groter verval over de dam.

(15)

over de dam.

Proefserie 5° dam met taluds 1 s 6, voorzien van 6 vakken gekleurde steneni ruw aanloopvak. Bepaling aantasting bij bepaald verval als functie van de tijd. Meting snelheden en waterstanden met pitotbuizen.

Proefserie 6. als proefserie 5» maar met een groter ver-val over de dam.

Proefserie 7. als proefserie 6, maar met groter verval over de dam.

JLüL^ Beschrijving van de proeven.

Aangezien deze proeven in de eerste plaats tot doel hadden een vergelijkingsbasis voor de windtunnolproeven te vormen, zijn alle maten en uitkomsten in modelmaten weerge-geven.

3.2.1. Proefserie 1.

Bij deze eerste serie proeven werd op de kruin van de dam een vijftal banen gekleurde basaltsteentjes neergelegd (zie figuur 3). Yan elke kleur waren er 350 exemplaren ge-verfd. Boven het midden van de dam werd steeds een water-stand van 0,45 m gehandhaafd. Door het verval over de dam langzaam te laten toenemen kon uit het begin van verplaatsen van gekleurde stenen het begin van aantasting worden vast-gesteld (onder verval is hierbij verstaan het

(16)

waterstands 10 waterstands

-verschil tussen een punt op 7 m bovenstrooms van het hart

van de dam en een punt op 8,7 m benedenstrooms van het hart van de dam gelegen). Uit de meting van de snelheidsverticaal met een Ott-molen bleek dat bepaling van het schuifspannings-verloop moeilijk zou zijn. Uit de eerste twee snelheidsver-ticalen kan n.1. geen schuifspanning berekend worden, daar er aldaar nog geen snelheidsgradiënt is boven een hoogte van 5 cm bovgn de kruin (zie figuur 4 ) .

In dit stadium van het onderzoek stond het vaststellen van het begin van aantasting en de plaats daarvan meer op de voorgrond, zodat een betere meting van het snellieidsverloop eerst bij de latere proeven plaats vond.

Om vast te stellen waar de aantasting het sterkst zou optreden, werd bij elk bepaald verval geteld, hoeveel stenen uit een bepaalde strook waren verdwenen na 1,5 uur stromen. Dit aantal werd daarna omgerekend tot een percentage van het totaal aantal in een strook aanwezige exemplaren.

In figuur 5 is het verloop van dit percentage over de kruin van de dam aangegeven voor enkele vervallen. Uit deze figuur blijkt dat er moeilijk van een bepaalde critieke plaats kan worden gesproken. Hu eens is de aantasting op de boven-stroomse rand van de kruin het grootst, dan weer in de buurt van de achterste rand. Gemiddeld genomen wordt elke plaats even sxerk aangetast.

Vervolgens is bij elk verval de erosie, gemiddeld over de vijf stroken, bepaald. Hiertoe werd van de vijf berekende percentages het rekenkundig gemiddelde voor elk verval

ge-nomen. In figuur 6 is dit gemiddelde uitgezet tegen het verval. Hieruit blijkt dat de aantasting sterk toe gaat nemen als het verval eenmaal een bepaalde waarde overschrijdt (ca 4,5 cm).

(17)

Dit 4»5 c m verval is dus wel de grens voor het toelaatbare

verval.

De vraag was nu verder, hoe de dam zien gedraagt als een

verval van 4»5 c m gedurende een langere tijd dan 1,5 u u r

aanwezig is. Om dit te onderzoeken werd een duurproef gedaan, waarbij om de 2 uur het totaal aantal verplaatste exemplaren werd geteld.Deze werden echter niet teruggelegd. Uit vergelijking van de geconstateerde verplaatsing met de vorige kon worden

nagegaan welke veranderingen zich in de voorafgaande 2 uur

voltrokken hadden. De voor de diverse stroken geconstateerde aan-tastingen zijn in figuur 7 uitgezet als functie van de

stroomtijd. Er blijkt zeer duidelijk uit dat de aantasting nog geenszins tot stilstand is gekomen. Dit blijkt nog duidelijker uit figuur 8, waar bij elke stroomtijd de gemiddelde aantasting is bepaald. De op die manier gevonden meetpunten kunnen door een rechte lijn worden verbonden. De aantasting heeft dus de neiging lineair met de tijd toe te nemen. Uit figuur 7 blijkt tevens, dat er weinig systeem is in het verloop van de aan-tasting over de lengte van de kruin. Er kan ook hier nauwe-lijks van een gevaarnauwe-lijkste plaats worden gesproken.

Een vraag die na de vorige proef onmiddelijk rees was of de tendens tot doorgaande aantasting bij voortschrijdende tijd ook aanwezig is bij een verval dat duidelijk lager is dan het grensverval van 4» 5 cm. Om deze vraag te kunnen beantwoorden werd een verval van 3>3 cm ingesteld. Gedurende

16 uur werd om de 2 uur de aantasting bepaald. In figuur 9 is de op diverse tijdstippen gemeten aantasting weergegeven; in figuur 10 de gemiddelde erosie. Uit deze laatste figuur blijkt dat aanvankelijk nog van een zekere toename kan worden gesproken. Na 14 uur stromen is deze echter verdwenen, en is de

(18)

12

-dus, dat bij kleinere vervallen, na een zekere aanpassing van de dam geen verplaatsing van stenen meer plaats vindt.

5,2.2. Proefserie 2.

Nadat de in paragraaf 3.2.1. beschreven proeven waren afgesloten werd besloten het onderzoek op een enigszins andere wijze voort te zetten. Een bezwaar van de gevolgde methode was n.1. dat er over de grootte van het transport op de kruin van de dam geen gegevens werden geleverd. Het was n.1. niet bekend waar de stenen» als ze eenmaal in oeweging zijn gekomen weer

worden afgezet. Om de aantasting en het transport op de kruin van de dam beter te kunnen 'beschrijven werd besloten alle stenen op de kruin te gaan verven. Er werd daarom een zestal vakken gekleurde basaltslag aangebracht, n.1. rood, wit, blauw, geel, groen en oranje. In elk vak waren nu ca 7000 exemplaren aan-wezig.

Aangezien de meting met een Ott-molen niet bevredigend was, werd geprobeerd de meting met pitotbuizen te doen. Uit enkele voorbereidende proeven bleek dat dit zeer wel mogelijk was, maar dat voor een goede meting ongeveer een half uur per meetpunt vereist is. Omdat daarmee dan zeer lange stroomtijden gevergd zouden zijn, werd besloten meerdere pitotbuizen tegelijk te gebruiken. Door middel van een aan de meetwagen van de

stroomgoot opgehangen beugel konden vijf pitotbuizen geplaatst worden. Deze pitotbuizen stonden verspringend t.o.v. elkaar,

en steeds midden boven een vak van een bepaalde kleur (zie figuur 11).

Met behulp van dit stel pitotbuizen werd bij een bepaald verval eerst het verloop van cle waterstand gemeten. Het

(19)

resul-taat is weergegeven in figuur 12. Daarna werden metingen van trans-port en snelheid gedaan, terwijl de stroomtijd werd gevarieerd.

In figuur 14 is het resultaat weergegeven van een nieting waarbij 4»5 uur werd gestroomd bij een verval van ongeveer

5 cm. De in deze periode gemeten snelheidsverticalen zijn

ge-tekend in figuur 13. Het verloop van de uit de snelheidsverticalen "berekende schuif spanning is in figuur 14 ook ingeschetst. Het

transport is weergegeven als netto en als bruto transport. Met bruto transport is in dit verband bedoeld het totaal aantal uit een bepaald vak verdwenen exemplaren. Netto transport

be-tekent het verschil tussen het aantal uit een vak verdwenen exemplaren en het aantal uit de bovenstrooms gelegen vakken aangevoerde stenen.

Eet blijkt duidelijk uit figuur 14 dat de beide transport-verlopen en het schuifspanningsverloop een zekere

overeen-komst vertonen. De tendens van beide lijnen is dezelfde, n.1. toename in de stroomrichting.

Bij de meting waarbij 8 uur werd gestroomd is ook weer het snelheidsverloop bepaald. Hoewel de stroomgoot op precies dezelfde wijze werd ingesteld was het snelhex&sverloop een ge-heel andere. In figuur 15 zijn de snelheidsverticalen weergegeven. Het gemeten netto en bruto transport en daarbij het

snelheids-spanningsverloop vinden we in figuur 16.

Het schuifspanningsverloop heeft zich duidelijk gewijzigd. Er is nu sprake van een maximum in het midden van de dam. De beide transportkrommen zijn echter ook enigszins veranderd. Het netto transport vertoont minder de neiging om toe te nemen. Het bruto transport neemt wel toe in de stroomrichting. Beide krom-men vertonen weinig gelijkenis met het schuifspanningsverloop. Een verklaring voor deze afwijking werd niet gevonden.

(20)

H

-5.2.5, Proef serie _3_^

Om het verschijnsel nader te bestuderen werd het verval verhoogd tot 6,5 cm. Het was de verwachting dat de transporten daarbij groter zouden worden, en de verschillen tussen de vak-ken onderling markanter.

In figuur 17 is het verloop van de waterstand weergegeven. Figuur 18 geeft het verloop van de snelheidsverticalen. De uit deze snelheidsverticalen berekende schuifspanningen zijn in figuur 19 gegeven, tesamen met het verloop van het transport. Het blijkt uit deze figuur in de eerste plaats* dat het transport bij dit verval in de tijd nauwelijks toeneemt. Door het totaal aantal verplaatste exemplaren te bepalen en die' uit te zetten tegen de stroomtijd werd de grafiek van figuur 20 verkregen. Daaruit blijkt dat na veiloop van tijd de vorm constant en het transport 0 wordt. Er is dus ook in dit geval nog sprake van een aanpassing van de dam, waarbij blijkbaar de mogelijk-heid aanwezig is dat het gros der stenen een zodanige lig-ging gaat innemen dat ze niet weer worden meegenomen. In figuur 19 worden twee lijnen gevonden die het verloop weer-geven van het bruto en het netto transport bij een

stroom-tijd van 1,5 uur. Wordt het verloop van deze krommen met dat van de schuifspanning vergeleken dan blijkt het, dat een grote mate van overeenstemming bestaat tussen het verloop van het bruto transport en het verloop van de schuifspanning.

Om meer inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het be-wegen van de basaltsteentjes plaats vindt, is voor een aantal

proeven bij een verval van 6t5 cm de ligging van de verplaatste

exemplaren na afloop van de proef nauwkeurig vastgelegd. Om de invloed van de tijd ook na te kunnen gaan duurden

(21)

deze proeven respectievelijk 1 /., 3 ea I /? uur. Met behulp

van deze gegevens konden de figuren 21, 22 en 23 worden samen-gesteld. Eiarin is weergegeven hoeveel exemplaren van een be-paalde kleur na afloop van de proef in een bepaald vak werden aangetroffen.

\Je kunnen uit deze figuren de volgende conclusies trekken. 1) Wanneer, althans bij een dergelijk geval, een steentje

in beweging komt is de kans groot, dat hij, ofwel in het naastgelegen vak tot rust komt, ofwel over de kruin van de dam doorrolt tot in het strooialoze gebied op het benedenstroomse talud.

2) Daarnaast bestaat er een voorkeur om tot rust te komen in het "gele vak".

Deze merkwaardige uitzonderingspositie van de zone direct benedenstrooms van de as van de dam trad steeds weer op. Op-gemerkt dient te worden dat dit geen kwestie is van meet-spreiding. De metingen waren in het algemeen zeer goed repro-duceerbaar. Bij herhaling bleek dat het resultaat van twee stromingen onder dezelfde omstandigheden practisch hetzelfde was. Op een totaal aantal verplaatste exemplaren van bijv. 350 stuks bleek het verschil soms niet meer dan enkele tientallen te bedragen.

Het "gele vak" neemt dus significant een uitzonderings-positie in. De oorzaak hiervan is niet geheel duidelijk. Mis-schien ligt deze in het verloop van de waterspiegel. In figuur 12 zien we dat de waterspiegel boven het gele vak de neiging heeft op te lopen. Dit betekent vermoedelijk een rem op de transport-capaciteit. In figuur 17 is deze tendens veel zwakker. In de figuren 26 en 33 is hij weer duidelijk aanwezig. Bij de metingen aan de beteugelingsdammen van de Zuiderzee die in het

(22)

Labora 16 Labora

-torium te Karlsruhe in 1932 werden gedaan werd o.a, ook het snelheidsverloop gemeten vlak boven een dam, die bijna dezelfde vorm en afmetingen had als de onderhavige. Uit deze metingen bleek ook dat de bodemsnelheid een minimum bereikt op dat punt, waar bij de hier aan de orde zijnde proeven een minimum aan transport wordt geconstateerd. Zie rapporten en mededelingen betreffende de Zuiderzeowerken no 3 1931» Plan 26 afb. 3.

3.2.4. Proefserie 4»

Na de vorige proef, waarbij een verval van 6,5 c m werd

gebruikt, was net gewenst een hoger verval in te stellen. Tot nu toe was er nog nauwelijks van transport sprake geweest, maar meer van een zich aanpassen gedurende korte tijd aan de stroming. Daarom wera vervolgens gestroomd met een veel hoger

verval n.1. 11,7 cm« Se"t was helaas niet mogelijk daarbij veel

te meten daar de dam door het hoge transport snel deformeerde. Het transport na 1,5 uur stromen kon nog net worden vastgesteld. Het tellen van de verplaatste exemplaren na 3 uur stromen

bleek al een te grote opgave. Het verloop van het transport na 1,5 uur stromen is in figuur 24 weergegeven. Er blijkt duidelijk uit dat de aantasting de neiging heeft om in stroomafwaartse richting toe te nemen, precies als bij de kleinere vervallen.

3.2.5. Proefserie 5.

Bij de vergelijking van de hiervoor beschreven resul-taten met de overeenkomstige van het Nationaal Luchtvaart Laboratorium bleek dat er geen overeenstemming was. In de

(23)

windtunnel werd de grootste schuifspanning aan de bovenstroomse rand van de kruin gevonden. Het was echter bij de dam met taluds 1 s 4 opgevallen dat het stroombeeld niet geheel constant was. Bij een dam met taluds 1 i 6 waren deze verschijnselen niet ge-constateerd. Er werc. daarom besloten ook in de stroomgoot een dam met taluds 1 : 6 aan te brengen. Bovendien zou een groot deel van het aanloopvak voor de dam van een laagje basaltslag worden voorzien. Zie figuur 2J>.

De proeven zijn begonnen met een klein verval 3,8 cm. In figuur 26 is het daarbij gemeten waterstandsverloop weergegeven. Het op ca. 3 m voor de dam gemeten snelheidsverloop is in

figuur 27 geschetst. Het blijkt daaruit dat de grenslaag zich reeds volledig aan de bodemruwheid heeft aangepast. Uit de snelheidsverticaal volgt dat de zandruwheid van het basaltbed

op ongeveer 2S5 cm moet worden geschat. Aangezien de d^- van

het materiaal 2,8 cm bedraagt, is dit dus een aannemelijke waarde. Een tweetal snelneidsmetingen vinden we in de figuren 28 en 29. Beide snelheidsmetingen vertonen nogal grote ver-schillen. De afwijking van de meting boven "blauw" (figuur 28) is van dien aard, dat aan de juistheid van deze meting moet worden getwijfeld. Eerder verrichte metingen geven op dit punt steeds snelheden die van dezelfde grootte zijn als die boven "wit". Bij deze meting is de snelheid echter aanzienlijk lager. Voor de beschouwing van het schuifspanningsverloop is deze meting daarom terzijde gelegd. Het gemiddelde van het uit de snelheid©ver-ticalen berekende schuifspanningsverloop is in de figuren 30 en 31 weergegeven, tesamen met het transportverloop.

Het blijkt uit vergelijking van het verloop van transport

en schuifspanning dat er weer een. duidelijke overeenkomst is

(24)

18

-en schuifspanning is deze t-end-ens in veel geringere mate aan-wezig. Van deze transporten is vervolgens de totale waarde van het geheel bepaald, In figuur 32 is deze uitgezet tegen de

stroomtijd. We zien hieruit, dat de dam zich reeds snel aan-past aan de stroming, zodat zich na ongeveer drie uur stromen geen grote veranderingen meer voordoen.

3.2.6. Proefserie 6.

Om wat meer transport te krijgen is vervolgens het verval verhoogd tot 4s 5 cm (zie figuur 33 )• Het resultaat van een

tweetal snelheidsmetingen is te vinden in de figuren 34 en 35° Daaruit blijkt duidelijk dat het snelheidsverloop over de

onderste 10 cm van de waterlaag nogal wisselt. In de hoger ge-legen delen is de snelheid daarentegen v/el goed

reproduceer-baar. Voor de bepaling van de schuifspanning moet echter gebruik worden gemaakt van het snelheidsverloop in de waterlaag vlak bij het damoppervlak gelegen. De schuifspanning varieert dus ook nogal sterk. Dit blijkt ook uit de in genoemde figuren bijgeschreven waarden van de schuifspanning.

Om, zo mogelijk, enig verband met het transportverloop te kunnen aantonen, is van de berekende schuifspanningen het gemiddelde genomen.

Uit de figuren 36 en 37 blijkt dat er practisch geen verband bestaat tussen het verloop van transport en

schuif-spanning. Waar het bruto transport de tendens vertoont in de stroomrichting toe te nemen, is bij de schuifspanning eerder sprake van een neiging tot afnemen. Uit figuur 38, waar de totale erosie is uitgezet tegen de tijd, blijkt dat er een zwakke tendens tot toename is van het transport. Hoewel het

(25)

verval duidelijk groter was dan bij proefserie 5 is de

toe-name van de erosie slechts gering (vergelijk figuur 32 en figuur 38).

3..2.7» Proefserie 7 °

Om een nog wat groter transport te krijgen is het verval van 4j5 op 6 cm gebracht. Eet gemeten waterstandsverloop is in figuur 39 gegeven. De figuren 40 en 41 geven weer het snel-heidsverloop. Ook hier is van toepassing hetgeen reeds in de vorige paragraaf werd opgemerkt, n.1. dat het snelheidsverloop,

en dus de schuifspanning niet goed reproduceerbaar zijn. Voor de schuifspanning is weer het gemiddelde van de twee metingen genomen. Het transport is voor de verschillende stoomtijden aangegeven in de figuren 42 en 43» In dezelfde figuren is ook het verloop van de schuif spanning geschetst. Hier blijkt vrel weer een duidelijke overeenstemming tussen transportverloop en schuifspanningsverloop. Bij beide is de tendens te bespeuren om in de stroomrichting toe te nemen» De overeenstemming is bij het bruto transport weer het grootst.

Dat bij deze proefserie sprake is geweest van een flink transport toont figuur 44. Daaruit blijkt in de eerste plaats dat het transport tamelijk hoog is geweest (ca 1800 exemplaren tegen ca 700 bij proefserie 6 en 500 bij proefserie 5» Dit alles na ca 3 uur stromen). Ook bij deze dam blijkt dus een verval van 4»5 cm ongeveer de grens tussen doorgaande aantasting en een zich aanpassen van de dam (zie ook paragraaf 3-2.1.), In de tweede plaats blijkt, dat wanneer een dergelijk verval aanwezig is, de dam sterk gedeformeerd wordt, voordat een even-wichtstoestand is bereikt.

(26)

- 20

-4 •„C_on^_lu_s_ie_s__;_

In figuur 45 werden tenslotte alle metingen van schuifspan-ning en transport verenigd, Om de metingen zoveel mogelijk onder-ling vergelijkbaar te maken werd steeds het transport n a ca 4 uur genomen.

Uit deze figuur blijkt dat er inderdaad een zekere correlatie is tussen schuifspanning en aantasting van de dam. Het blijkt

echter ook duidelijk dat deze correlatie gering is.

Uit het onderzoek naar het criterium voor begin van erosie (zie rapport M 598 - deel V ) bleek dat de critieke schuifspanning voor de hier gebruikte basaltslag 24 H/m b e -draagt. Bij de in dit rapport beschreven proeven werden echter b i j een schuifspanning van 7 N/m" al aantastingen geconstateerd.

Uit dit alles blijkt duidelijk dat de turbulente schuif-spanning niet de enige bepalende factor is bij een dergelijk kort object. Vermoedelijk speelt de turbulentie ook een grote rol.

(27)

ii

mi 21

• +

TTTTTT

i i i i ' > { ' i • L

-f

O CL O UI I -< _1

a

OVERZICHT MEETOPSTELLING PROEFSERIE 1 M. 711 — D E E L X SCHAAL i M O O

(28)

-V1-'-""k rf r-9S 9 0 8 0 7 0 60 5 0 4 0 3 O ZEE F 2 0 UJ o 1 0 DOO R S > Ü GE W 2 * '

<y.

°Joi ~"~—: '

f

• "', ' . ' ' ' • ' , • ' . ' • ' ' ' . •• ' • : ;. ; i ' ' • •', / ' '. '••••' ', ' . •'' ' ', ', ' '' ' •' ' ' ' > * : '' 1 • 1 •. | ; , ' • ^ , ' : " ' ' ' ' . ' ' ; ' " ' . ' • • ': '' ' ., '\ '.'•.' '• | • 1 , i.,' i . , • • ,. ' , ' ' ' . • • . ; ' • •"'''• • ' • ' • ' ' " ' • : , ' i " • • 1 ;

£ ' • : : I

KORRELD1AMETER IN m rt T O O 0 O" g O I*- <D <i.Q O" <S Ó Q*$Ö DICHTHEID 2BOOkq/m*

GEM. GEWICHT VAN 1 EXEMPLAAR 47,5gram ( IN PROTOTYPE 1 4 0 k g )

GEGEVENS BASALTSLAG

WATI=R!_Öfe#tÜ«DIG LABORATORIUM

M.714 -— DEEL 35

(29)

c Q. , V Q ^ \ V , S V ^ V >TÏ A VS, \ S \ \ X \ \ \ N \ SI\ '

ï

I \ W \ V A \ ^ s ^ ^ ^ ^ v , ^ ^ A y W V V V V W V w » ^ ! K V \ \ \ V V s \ \ V s T T ^ \ V V VVVWA \V VV^f. KK\VV\ V\\\V. 's \ V VV m V A ^ V K V ^ V V ^ » i FCv7v\VAv\^VA W ? ? T

i

\

.0'

. & • '£>'••

b

UJ • f - ;

MEETOPSTELLING PROEFSERIE 1 MV711;,,-r,,0:;E;Et;;ai!:

;S:CHAAXV;I>K5<*:'

(30)

O.SO 0,90 I.OO i,io V ° W - i L . SNELHEID IN m/Sec ROOD •O—,—- — — WIT .... BLAUW . — ' ^ E E L • - - GROEN 1.40 ^so SNELHEIDSVERDELING PROEFSERIE 1 M.711 — DEEL I

(31)

9 0 80 70 z UJ «o 6 0 a. 3

X!

< 50

z

2 bl Z UJ t-«° 4 0 UJ t-IA H < < è 30 ui > UJ < 5 20 O cc UJ o. 40 • " X ; — — . . . . —, rood — wit ... blauw — 9e e' _ gro«n '"•.'. ' ' ' • ' • • • ' . . . / / / / X .' • P . * - • • • — " ( Z I E FIG . —, rood — wit ... blauw — 9e e' _ gro«n • ' ' '' ' • ' • ' • ' : . • ' . ' • / / , ' •' • . - 3 ' : ; . . . # f: • • , ' ' ' • ' ' • f J

'V

, ;' ' , „ , ' , ' '''

f

', '\ : , . ( 1 _ / • / - • : . . • , ' ; ' • ' . ;' • ' • ' ' > % .,. . • ' ' • . ' . , ' •' - • . ' - * '

f*

$

A

" , ; '•' ''' ' • ''• . ' " • ; ;.

0

JT* •«? :, ; . . ' ' . ' • ' • . ' ' . •• ; ' Q 0 4 ttOS 0,06 A 0 7 Q 0 8 Q09 VEPVAL IN in

VERBAND VERVAL—EROSIE PROEF SERIE 1

M 7 1 1 - D E E L X

(32)

4 0 0 9 0 8 0 Ui •s : o £ 70 (/> ' 6 0 Z Ui z '£ 50 Ui I -cn ' t - •• < < 4 0 - 1 o. CC ui > '''2' UJ 3 0 2 0 4 0 • • . ; , , ' ' :.', • ,:,'',| ;• 1 1 ,' . '"•.' • . • • • • S s , , • ' . ' • ', , .' ' ' • / • ' ", .' •' i • . ' . i: ' • • . • • ' , ' • ! • , ', < ., ' ,, '' ' ' , v'1 • ' ' • ' ; '';,' '. 'i '

/ i

JA

is . ' ' '• . • ' • ' ' . . ; , ' ' ' " • • • ' ^ > r t.' • • • • ' 1 ",,/' ;' o,c 54 0,C 55 AC 56 O.C 57' 0,C 58 0,< D9 -*— VERVAL IN m

VERBAND VERVAL-GEMIDDELDE EROSIE

M.7i1 — D E E L X

(33)

48 16 14 12 5 10 Z UI I -Ui in 8

V

< CL CC UJ > 6 UI IS z ui O 01 4 ui . o-' '| " : " 9 ,,_,,__,. __. roe 1 > d ' ' ' ; , i, i + — — wit ¥ hln 1 > d ' ' ' ; , i, i O — - — • — — geel d _ _ . . _ _ . . _ groen i i • 1 . I . 1 • . • • i 1

• | , i

! • '

•4

••,' /X' ' > ' •'. " '

'<-

:

J

. . ff/ 1 ' i . . . ) . . l 4 6 8 — . . STROOMTUD IN UREN 1 0 12

VERBAND T U D - EROSIE (VERVAL=4,5cm}

M.711 — DEEL Z t

(34)

• " . ; -.-; . . . . • > . -: > ". . \-',~-. ".;', -^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) "-"•-" : ; .-.--. .-.--. - _-"/-" ""-. ; l. t ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) O * . .M " u i -k w o > J c o o g i ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V -: -^ -_ _= _ ___-; _ --. -— _: _ L _ -— • -- . -" -"-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V -: -^ -_ _= _ ___-; _ --. -— _: _ L _ -— • -• -• • " "-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V ^ -_ _= _ : -_L _ , -"-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V - . "" -\ : -_L _ , -"-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V - -. . -. -"-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V -"-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V

V

"

r _ - ---- — -. ; "-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V '— -- V \ r _ - ---- — -. ; "-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V • - . '— -— -. ; "-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. ^ W

yERBAND TUD—GEMIDDELDE EROSIE (VERVAL 4,5 cm) o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V "-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. "--: " • :

2

^l _ ^ •

1

ö

m m r

H

o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V "-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. "--: " • :

2

^l _ ^ •

1

ö

m m r

H

o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V "-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. "--: " • :

2

^l _ ^ •

1

ö

m m r

H

o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V "-.--"• " ~" : -" : -: --: ".-. "--: " • :

2

^l _ ^ •

1

ö

m m r

H

o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V : -. ----.-_-.--.-.-"""""-" . -.-.-"-.; " -n

f)

CD : " • :

2

^l _ ^ •

1

ö

m m r

H

o •-•"-""< " m

f -8-'

*

3

d

O i n o » .O 2 O C ^

s

-•o o ro : ,., - :•!• • •.••••• , -1 3 m O .^. • . j « V .:--. . -: " > -•"-:•-• " : / •" , ;j; / :•, " ~ I I I I I

(35)

z Ui ui < _1 O. cc Ui > UI o < I r z Ui o cc Ui o.

i

O — •-.— * geel • — — . . _ . . — groen A o o o o o o o o gemiddelde

VERBAND TUD—EROSIE CVERVAL^ 3,3 cm)

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

•M'. 711 r^ DEEL -E

(36)

44 <3 42 44 4 0 9 8 2 1 O

-i

' i '• i i ,, • ' ' ' ' • •

i

' i

i

' •1 i " • [ " • - ' i "!' ^ *\: \ ••.!• '' ) l '. T E N E ., • ••!•' ' •!•• i i' • . • • i , i 1 ! '' . i UI | i Ui l • ' 1 ' ' i • • i ' ; " i ' • i i ' 1 ! • ' ' i , ••'! " ';••. >LAA T 1 . ' • . ! • • • i ' 1' ' i •• i i VER F j . • • • • ' . • ; ——-— r TAG E i i ' \ UI u v r • ! •'••• : . i . 1 i • ' 1 ; i1 :' , 1 ld i 1' '1 ' ' i ' . • • • ! • 1 1' '1 DDEL t -1 ' ' 1 • • ! • . \ - r • \ i . . ' • • 1 • : j ; •• ' • ' , . 5', UI O ,] ' ,

^W -r"

• • 1 • i . • 1 '". • ' ' ' • ' ;. i • . • • i i 1 • '.' , " O 1 5 6 7 8 9 40 44 42 13 — STROOMTUD IN UREN 14 45 46 47 VERVAL 3,3cm (o\66'm . IN P R O T O T Y P E )

VERBAND T'JD —GEMIDDELDE EROSIE ( VERVAL 3,3 cm ) WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

M.71/1—DEEL T.

(37)

LENGTEPROFIEL Meetpunten snelheden ,

[;.

.•

' 1 i i

.;i

oranje • ' • .-) ' ' 1 i i

1

.;i

oranje ' ' :l ' 1 i i

1

.;i

oranje ' , ' , 1 ''. ' ' , ' 1 i i

1

.;i

oranje : ' . '• ! ' . ' M ' 1 i i

1

.;i

oranje ' 1 i i

1

.;i

oranje i ' 1 i i

1

.;i

oranje ; •" i • ' ".•.,' • ' ' ••'' 1 1 ' 1 i i

1

.;i

oranje • ' ' ' . ' ' .'• ' , •'. ' ' ' 1 i i

1

.;i

oranje ' • ,' • ' 1 • ' 1 i i

1

.;i

oranje ' • '' • •, ' rood wit blauw geel groen oranje • • ' ' ' ; . !':••• -rood wit blauw geel groen oranje ' ' • rood wit blauw geel groen oranje ' • ', rood wit blauw geel groen oranje ' ' ' • ' • . , 1 ' - ^ — ^ - ^ rood wit blauw geel groen oranje rood wit blauw geel groen oranje ' ' " ' ' • ' . , ' r ' ' rood wit blauw geel groen oranje •••''".• | i ' ; ' . ' rood wit blauw geel groen oranje '' ' ;' " |' ,. rood wit blauw geel groen oranje 1 ' i ' i i ' V ' :• .. ,.:' 1 _ _ wit oranje : PLATTEGROND OVERZICHT MEETOPSTELLING PROEFSERIES 2,3 EN 4 M 711 — DEEL SCHAAL 1 : 5 0 WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

F\GM

(38)

; : •'••:: V : . i L ^ i : w b q gr Ó i - ' ' •, . • " • " ' " ^ \~~ >

1

F ;

lW

"

VERLOOP WATERSTAND PROEFSERIE 2

M. 71.1 — DEEL X lengte sch. 1 MOO hoogte sch. j :1

(39)

Cl

c

METM

(40)

Bruto transport (aantal stenen) jj

O Ol

9

o

Netto transport (aantal stenen) O' Oll

J_

Ol O o o o «o ir> ~ SCHUIFSPANNING

d

O m O 01 N/m:

VERLOOP EROSIE EN SCHUIFSPANNING

PROEFSERIE 2 O € M E T I N G )

M.7-H — D E E L lengte sch. A : 2 O

(41)

C 2CM E T I N G )

C 2CM E T I N G )

(42)

i i

n

o p o = ^ 9; z t/) Ifl —

I

z z z < < z cc oc <

1

MEN : BRUT O T NETT O T SCHÜIFS P

1

MEN : BRUT O T NETT O T SCHÜIFS P ƒ . ' ' . . ' • • '•,.•''.,. : ,' „ ' i.vi • • ! • • , . , •'••• CC • . • ' , • . ' • ' . • ' • • • ' • v .••;•;,•. . . / . / . ; • • • . , . v % J ^ iï,; .••:; " : L - T • • ' • ' • ' • ' . . . : • . ' '' < '

'•"•';. '

a

-'.

:

' / ' ^

:

v ^ l ^

' I I '1! , , ' ' < " 'i • • ' •' • ' " i ' •' • ; . • • ; . ; . * • • . • ! ' • . . - • : • " ; , ; : ^ , • ' •" ; .: ; .'. ^ ; . , - - ; . : : ^ V> . • , • < . • • . i ; . ' : • • E T ' '• • • • • • ^ • » • • : . ; > • : '• • z „ ' ' * • . • . . . . • » : V 1 • • • • ' . . ' ' ' 1 • • '• . | 1 •' ' • , S '. ' ^ v ; , ' . ' i ' ;", . ! • " . . : . \ i , ' , -\ •*\ '. | ' " ' • . • ' • ' • ' ; • • • ; , ' ' • • • " ' . • . N k

"j-j

, ' ' ' . . , • • " ' . •• ' \ • . ;

V \\.

, : T • . ' . : ' . * . • ' : ',',: V , " ' . ' ' ':.: : ;,; ;. c.'

'-1

y^

. • ' . * . • ' : ',',: V , " ' . ' ' ':.: : ;,; ;. ,v •. • ' •., /

f':'. j

3 1 "' 1' .! : • ' '• l' ' ' ' v r -O • - •' . 1 ; . ' ' . „ • . '••'••

j S

v % ' • ; ' , V N 1 • ' W " ••• X ' • • • • ' • " ' •' ' • • , ;, ' • . ' . ' • • , . ' V . ' ' • *•* ' " . ' • ƒ ' '' ', ', ' . • ' • ' ' • ' ' 'i'''' '.' ,'."^>

^dy-'"»•.... *•* i •' - ' ' . • .'.'

. wv

, * * •' . ,' • • . ' • ' ' • • i . . . . . ' . • : , • . . ' ' • . "

- • ' £ > *

1 • . .•'," ' 1 • . ' ' • ' -'':"''''.': ' : . . J ':•/: '"'•• •s;- - ' • . , • '• roo d •„ "•' '!v • . , • '• roo d

'••. ' ' . ' ? flANSPORT Qaantal stei i«n> , 'j .

i'

20 0 ' . . • • ' ' V 'O'; , 5 j ' : • • ' . " • O O :•••••• . 4 , . ' • • ' . " . , ' O \ 20 0 i ' • • , • . • . \ O , . ' O ' . • ' ' ' O ' ' • : ' . ' ' ' Ö ' . ''.'•• ••' O •• '; O \ m , ^T i . - ' ' • . . " . T l . 'rr; ' • •. \ SCHUIFSPANNING ^ i r i2 — * - - ^ ^ \

VERLOOP EROSIE EN SGHUIFSPANNING

PROEFSÈRIE 2 ( 2C METING)

M 7AI — D E E L I VERLOOP EROSIE EN SGHUIFSPANNING

PROEFSÈRIE 2 ( 2C METING)

(43)

VERLOOP WATERSTAND PROEFSERIE 3 M 7 4 4 — D E E L lengte sch. 1 : 1 0 0 hoogte ic\). A ' 1

(44)

< % <D t-Z < ui

I

> ó 5 x-q o. o. ^ o p o o

z:

z

o oo" il TT

PP

z z z r-_ •*, m 2J "> £ II U II

PPP

! I

! Li

I %

il

• + X O D SNELHEIDSVERDELING PROEFSERIE 3 M. 711-DEEL X

(45)

o O •f

• ' • • • . ' . • 8 . " ; .

SCHÜIFSPANNING H^n2

O

VERLOOP EROSIE EN SCHUlFSPANNING

M.711 — DEEL I

(46)

z UI cc < o. Ui X UI UI

5

cc UI > z < < - 1 < 2 6 0 0 24QO 2 2 0 0 2 0 0 G 180Ö 4600 <400 1200 4 0 0 0 8 0 0 6 O 0 4 0 Q 2 0 0 i 1' • , ' '' •• 1 1 •r \ • •• i • . i "

+

v + ' ••• !••'•••• i . ; ! ' ,; : J .• • : ^_ ^ ^ _| _ ^ j _ , 1 _

T^T'.!';

1 j , \ | 1; ! 1 " '' i t 1 , • . i ; 1" ., : ' ^ ( • ' • ' • , .;ï ' ^ . ' : . ' . : • ,' • ' • . ' • i - . j ' • • • • • • ! ' - 1 ' i " • I • i TUD IN UREN

VERBAND T Ü D - T O T A L E BRUTO EROSIE

M.7H — DEEL I

(47)

- »- in

I

^" -<ü2 1 * > ^ " ^ ^ V \ ^" * * • • - , ^* * > ^ " ^ ^ V \ -* " ' - •

-•••*£

> ^"7

/ +

f t , '•'•.. .. • • • ' •r •'. •.•""*. > < " / +

/ +

...' ..': : •".'• -1 . • . . • ••*"• ..•••• :< ! ' • ; • + .

+

* 4 •, h> * • , ^.; •' '. " .. /

V*

\ '4 •••'/. + ,,,''' : •'•":''' .,-••• ':'' y ^

/ +

' ' ; +

• • • • • *

wM--t-0i

• ' ' • ','• 1 • • ' . ' . ' ' • ' , ! ' ,

;.y

^: " + '' • + • , : • . .

-1

• ! ' ' Ir':,

-t--. •r-.--f-i.:-

i

':3

. ; . . . ! • , ,

fl

" V - ' ' ,;" .''' + •,• *• . • * , + •' "

-1

• ! ' ' Ir':,

, l . .

, ' i • ' i yl:^ # , * .. O o o

s

O O o O

3

O O f»

AANTAL IN EEN VAK GEVONOEN STENEN

0

(9

Hf

CC

VERPLAATSING KRUINMATERIAAL NA 1 % UUR STROMEN PROEFSERIE 3

M. 7 1 1 — DEEL I

(48)

AANTAL IN EEN VAK GEVONDEN STENEN cu O o cu O (O CD VERPLAATSING KRUINMATERIAAL NA 3 UUR STROMEN PROEFSERIE 3

M.7H1 — DEEL I

Cytaty

Powiązane dokumenty

Beide zouden hetzelfde moeten zijn, omdat de grootte van £ voor beide gelijk is, maar de figuur laat zien dat het steilste golffront vóór de golfklap bij T104 blijkbaar minder steil

Door het opgeven van de keuzeletter I in het hoofdmenu start de gebruiker het inlezen van alle invoergegevens. Een voorbeeld van de invoermenu's is gegeven in figuur 6.3. Het

Wanneer wordt gekeken naar de ontwikkeling van de gemiddelde looptijd van te koop staande wonin- gen vanaf het derde kwartaal van 2012 (figuur 4.10), dan blijkt er sprake van

Uit figuur 6.1 wordt ook duidelijk dat na de te ver- wachten piek in het vierde kwartaal van 2014 (als gevolg van het seizoenseffect), er in de eerste drie maanden van

Figuur 10.8 en 10.9 geven enkele hierop betrekking hebbende meetresultaten, ontleend aan het boek van Wright (Ref. Het verschil der beide figuren is het gevolg van een verschil

A 115. Voor Amsterdam geldt dat het verschil tussen de goedkoopste en duurste locatie een factor van ongeveer 3,5 uitmaakt. In onderstaande figuur wordt dit

de staat van de kwelschermen, de aanwezigheid van de kolkbodem, de doorlatendheid van (dam)wanden of de intredeweerstand van de bodem in het open water. Uit een

Figuur 3.3: Afbouw van file volgens een statische (links), dynamische (midden) en LTM- filemodellering. Het verschil tussen de dynamische variant en de LTM-variant wordt hieronder