3
ONDERZOEK MAAS DE HUIDIGE VEILIGHEID
VAN VERSCHILLENDE ZEEWATERKERINGEN
Ter attentie van de
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
mei 1969
\&xt,l t^e st&rz '^ r, \
W « * U g e f c W l t , «*r3enfc« »•*{«<."-3 t ^ c e . V e « ^ * r i W5 „ . - . * „ ,
B I B L I O T H E E K Dienst Weg- én Waterbouwkunde
Van der Burghweg Postbus 5044, 2600 GA Delft
Tel. 015-699111
2 8 JUL11992
D o o r d e D e l t a w e t w o r d t , b e h a l v e de b e k e n d e a f s l u i t i n g s w e r k e n , o o k d e v e r s t e r k i n g v a n de m e e s t e b e s t a a n d e z e e w a t e r k e r i n g e n v o o r g e s c h r e v e n . H i e r a a n i s n a d e t o t s t a n d k o m i n g v a n d e z e w e t op v e r s c h i l l e n d e p l a a t s e n g e w e r k t . B e k e n d i s e c h t e r d a t d i t n o g l a n g niet o v e r a l h e t g e v a l i s . D a a r o m m o e t d e v r a a g w o r d e n g e s t e l d , w e l k e n o o d z a k e l i j k e v e r s t e r k i n g e n n o g n i e t z i j n u i t g e v o e r d e n d a a r n a i s h e t g e w e n s t te w e t e n , w e l k e v e r s t e r -k i n g e n h e t m e e s t u r g e n t z i j n . D i t o n d e r z o e k w e r d u i t g e v o e r d m e d i o 1967» N i e t v a n a l l e w a t e r k e r i n g e n b l e k e n r e c e n t e g e g e v e n s b i j d e R i j k s w a t e r s t a a t b e k e n d t e z i j n . S l e c h t s d i e g e d e e l t e n v a n d e z e e w a t e r k e r i n g e n , w a a r o v e r v o l d o e n d e o m t r e n t d e h u i d i g e s i t u a t i e , h e t l e n g t e p r o f i e l e n h e t d w a r s p r o f i e l g e v o n d e n i s , z i j n i n h e t o n d e r z o e k b e t r o k k e n . N a u i t v o e r i n g v a n h e t o n d e r z o e k z i j n de b e n o d i g d e g e g e v e n s v a n v e r -s c h i l l e n d e d i j k v a k k e n , w a a r v a n deze b i j h e t -s e c r e t a r i a a t n o g n i e t b e k e n d w a r e n a l s n o g o p g e s p o o r d . O o k z i j n v e e l g e g e v e n s a c h t e r h a a l d v a n de d i v e r s e v e r s t e r k i n g e n d i e a a n de z e e w e r i n g z i j n u i t g e v o e r d . I n d e e e r s t e h e l f t v a n 1 9 6 9 i s a a n d e h a n d v a n de t o e n b e k e n d e g e g e v e n s h e t o n d e r z o e k h e r z i e n e n a a n g e v u l d . B e r e k e n d m o e t w o r d e n , w e l k e d e k a n s o p d o o r b r a a k i s v a n de v e r s c h i l -l e n d e d i j k g e d e e -l t e n m e t h u n t e g e n w o o r d i g e a f m e t i n g e n . M e e s t a l w o r d t d e z e v r a a g a n d e r s o m g e s t e l d : A a n g e n o m e n e e n b e p a a l d e f r e k w e n t i e , h o e m o e t e n de a f m e t i n g e n v a n d e w a t e r k e r i n g z i j n o m a a n e e n s t o r m v l o e d m e t d e z e f r e k w e n t i e h e t h o o f d te k u n n e n b i e d e n ? M e n v i n d t d a n h e t a n t w o o r d o p d e v o l g e n d e m a n i e r . In de e e r s t e p l a a t s k a n b i j d e a a n g e n o m e n f r e k w e n t i e e e n w a t e r s t a n d w o r d e n b e p a a l d , d i e m e t deze f r e k w e n t i e o v e r e e n k o m t . V e r v o l g e n s m o e t b o v e n de w a t e r s t a n d v o l d o e n d e w a a k h o o g t e a a n w e z i g z i j n m e t h e t o o g o p w a t e r -s p i e g e l v e r h o g i n g d o o r b u i -s t o t e n e n i n v e r b a n d m e t g o l f o p l o o p D u s s c h e m a t i s c h : o n t w e r p p e i l (met v a s t g e s t e l d e o n t w e r p f r e k w e n t i e ) : N A P + tfl m a x , a m p l i t u d e b u i s t o t e n ...£1 g o l f o p l o o p (door 2% o v e r s c h r e d e n ) .in v e r e i s t e k r u i n h o o g t e N A P + ffi
Wanneer vanuit de gegevens afmetingen van een dijk de kans op doorbraak moet worden bepaald, dan gaat dit het eenvoudigst door voor deze kans
2
-proberenderwijs een waarde aan te nemen. Men maakt dan bovenstaande be-rekening. Wanneer de uitkomst daarvan overeenkomt met de bestaande kruin-hoogte, dan is de kans juist aangenomen. Zo niet, dan begint men opnieuw.
De waterstand die bij een bepaalde frekwentie behoort kon gevonden worden in de frekwentiegrafieken, die zijn opgenomen in het ^e deel van het Rapport van de Deltacommissie.
De maximale amplitude van buistoten kon als benadering bijna overal verwaarloosd worden, omdat geen dijken die onmiddellijk aan de Noordzee liggen zijn onderzocht.
Het bepalen van de meest waarschijnlijke golfhoogte die hoort bij een stormvloed, welke met een bepaalde frekwentie optreedt, is moeilijk. Van de tot nu toe verrichte golfmetingen kon niet worden uitgegaan. In de eerste plaats is namelijk op slechts weinig plaatsen gemeten en van die metingen zijn er slechts weinige bewerkt. In de tweede plaats zijn deze metingen verricht op plaatsen ver van de dijken, zodat slechts na omvang-rijke berekeningen iets over de golfhoogte aan de teen van de dijk kan worden gezegd.
Daarom is de meest waarschijnlijke golfoploop herleid uit de veek-randwaarnemingen van verschillende stormen, die in het archief van de Deltacommissie voorhanden waren. Verondersteld is, dat de veekrand lag op de hoogte die door 2% van de oplopende golven werd overschreden. Het is dan mogelijk de toen voorgekomen golfhoogte te vinden m.b.v. de bekende golfoploopformule:
z = 8 Hs tang oc, waarin
z = de 2%- golfoploop
Hs = de signifikante golfhoogte
ex = de taludhelling.
Daarna is gecontroleerd welke faktor het meest bepalend moet zijn geweest voor deze golfhoogte. Dit kan zijn:
a) de bodemhoogte in het gol^groei-gebied. Deze kan worden gevonden met behulp van de golfgroei-diagrammen van Bretschneider en van het Water-loopkundig Laboratorium. Het uurgemiddelde van de windsnelheid op ver-schillende kuststations staat vermeld in het Jaarboek van Waterhoogten. Uit golfhoogte, waterstand en windsnelheid kan dus met de golfgroeidia-grammen de bepalende bodemhoogte worden bepaald.
b) de strijklengte van de wind. Op kaarten kan men nagaan hoe groot die zou kunnen zijn. Dit kan gecontroleerd worden met behulp van de onder
3
-a) genoemde golfgroeidiagrammen, wanneer golfhoogte en windsnelheid be-kend zijn.
c)De hoogte van het voorland, doordat alleen gebroken golven de dijk kunnen bereiken. De voorlandhoogte kan meestal in dwarsprofielen worden gevonden. Deze kan worden gekontroleerd, wanneer golfhoogte en waterstand van be-paalde stormen bekend zijn. Hoewel daarover bij deskundigen nog geen over-eenstemming heerst is aangenomen dat de signifikante golfhoogte van gebro-ken golven O.^t maal de waterdiepte is.
Nu moet met behulp van de resultaten van a, b of c de golfhoogte bij andere omstandigheden (waterstand, windsnelheid) worden berekend. De wa-terstand is reeds besproken.
Voor de aan te houden windsnelheden stond ter beschikking overschrij-dingslijnen van uurgemiddelden van windsnelheden voor Den Helder en Vlis™ singen. Vergelijking van waarnemingen op deze plaatsen met die van dichter bij de betreffende dijken gelegen stations geeft dat deze overschrijdings-lijnen voor het gehele noordelijke resp. zuidelijke deel van de kust kunnen worden aangehouden. Globale berekeningen leren verder, dat in alle
be-schouwde gebieden de maximale golfhoogte wel binnen een uur wordt bereikt» Kan nu een waterstand met een overschrijdingskans van b.v. 10" ge-combineerd worden met een golfhoogte, veroorzaakt door een windsterkte, die eveneens gemiddeld eens in de 1000 jaar voorkomt? Uit een gesprek hierover met ir. P.J.Wemelsfelder is het volgende gebleken:
Een depressie, die een bepaalde opzet veroorzaakt, gaat niet gepaard met een telkens gelijke windsnelheid in het golfgroei-gebied. Een bepaald soort depressie behoeft niet steeds dezelfde stormvloedhoogte te veroor-zaken, omdat hiervoor samentreffen van de maximale opzet met hoogwater
no-_3 dig is. Daarom mag men zeggen dat een waterstand met een kans van IC
gemiddeld gepaard zal gaan met een windsnelheid die vaker voorkomt, dus eer.
lagere windsnelheid dan die met een frekwentie van 1 0-^ Hoeveel vaker
en hoeveel lager is onbekend.
Hier zijn nu wel stormvloedstanden en windsnelheden met gelijke kans gecombineerd, zodat een fout wordt gemaakt, die het resultaat t.a.v. de veiligheid waarschijnlijk t» ongunstig doet zijn.
Uit de gevonden golfhoogte kan weer de golfoploop met de bekende formule worden gevonden.
extra k extra
-polatie van de veekrandwaarnemingen met behulp van een rekenmodel, waarin teruggegrepen wordt naar de oorzaak van golfoploop: de golfgroei.
Wanneer tenslotte waterstand en golfhoogte bij de aangenomen fre-kwentie bekend zijn, dan kan men zien of de som daarvan gelijk is aan de bestaande kruinhoogte» In dat geval is de frekwentie juist.
Enigszins afwijkend is gehandeld bij de kustvakken van Friesland en Texel, waar gebruik werd gemaakt van door de Studiedienst Hoorn opgestelde rap-porten, en bij de dijken langs de eilanden, die na afsluiting van het Ha-ringvliet en het Volkerak een belangrijk lagere overschrijdingsfrekwentie zullen hebben.
. FRIESLAND
Voor het berekenen van de veiligheid van de dijken langs de kust tus -sen Harlingen en de Lauwerszee is een dankbaar gebruik gemaakt van drie nota's van de Studiedienst Hoorn van Rijkswaterstaat. Deze zijn getiteld:
59*3 Beschouwing omtrent de golfbeweging op de Waddenzee voor de Friese kust (Dijktracé. Afsluitdijk - Slachte),
63.^ Beschouwing over de golfbeweging op de Waddenzee en de golfop-loop tegen dijken bij stormvloeden.
63.3 Beschouwing omtrent de bepaling van de vereiste kruinshoogten dijkstraject Slachte - toekomstige afsluitdijk Lauwerszee. De algemene conclusies van deze nota's zijn voornamelijk de volgende:
a. De golfenergie die door de zeegaten tussen de eilanden binnenkomt is bij de dijk van het vaste land grotendeels verdwenen.
b. De golfbeweging op de Waddenzee kan op verantwoorde wijze worden be-paald met de grafieken, opgesteld door Bretschneider en het Waterloop-kundig Laboratorium voor golven in ondiep water.
c. De demping der golven door bodemwrijving brengt met zich mee, dat de golfhoogte behalve van de diepte in het golfgroei-gebied (i.c. de hele Waddenzee) ook afhangt van de diepte boven de voor de dijk liggende landaanwinningswerken en dergelijke. (Deze diepte is echter niet zo klein dat de golven zullen breken).
d. Voor de golfoploop voldoet z = 8Hstgc< van de bekende formules het
best,
Ook deze formule is echter niet geheel bevredigend. In veel gevallen is de uitkomst te hoog.
5
-In de derde nota wordt de, volgens de normen van de Deltacommissie, vereiste kruinhoogte van de dijken tussen Slachte en de Lauwerszee bepaald. Schematisch weergegeven gaat dit als volgt in zijn werk:
basispeil: NAP + 5.80 m (frekwentie van overschrijding
10 x p. j.)
econorische roduktie 0.20 tot 0.30 m
-reduktie i.v.m. mogelijke afsluiting
v.d. Waddenzee 0.15 ra ^ ontwerppeil (overschrijdingskans 3 a
6 x 10"4)
golfoploop • +
vereiste kruinhoogte ... De bij een stormvloed tot ontwerppeil optredende golfhoogte wordt uit de diagrammen van Bretschneider en het Waterloopkundig Lab. herleid.
Daartoe wordt de bepalende windsnelheid op ~5Qm/sec gesteld. De strijk-lengte blijkt niet bepalend; de diepte wel. Voor de verschillende dijk-vakken werd een bodemhoogte aangenomen. Deze werd gecontroleerd met de na verschillende stormen verzamelde veekrandwaarnemingen.
'.'/elke bodemhoogte aangenomen is, wordt niet expliciet in de nota ver-meld. Deze is echter gemakkelijk terug te vinden in de diagrammen bij de aangenomen golfhoogte.
Voor het bepalen van de veiligheid zijn de waterstanden ontleend aan de overschrijdingslijn voor Harlingen. Deze frekwentiekromme kan bij bena-dering voor de gehele Friese kust tussen Harlingen en de Lauwerszee worden aangenomen. Langs het middengedeelte van dit traject kunnen de waterstanden, behorend bij een bepaalde overschrijdingskans maximaal 0.15 in. lager zijn.
De bijbehorende 2% golfoploop kan met de eerder genoemde formule wor-den berekend uit de voor de dijk optrewor-dende golfhoogte. Hierbij wordt aan-genomen, dat de golven loodrecht op de dijk aankomen, hetgeen wel ongeveer het geval zal zijn bij noordwester stormen met de waarschijnlijk grote
re-fraktie van golven in het Waddengebied.
Voor het bepalen van de golfhoogte uit de golfgroeidiagrammen zijn twee gegevens noodzakelijk: de waterdiepte en de windsnelheid, die moeten worden aangehouden.
6
-De waterdiepte is het verschil van waterstand en bodemhoogte, Wanneer voor de bodemhoogte de waarden, die door de Studiedienst Hoorn zijn aange-nomen, worden aangehouden, dan moet hierbij het volgende worden opgemerkt. De bodemhoogten werden herleid uit de veekrandwaarnemingen van enkele stor-men. Deze veekrandwaarnemingen werden echter beïnvloed door de vrij groot te achten bodemwrijving in het gebied, onmiddellijk voor de dijk (hoogge-legen met op verscheidene plaatsen landaanwinnings-werken). Wanneer nu voor hogere waterstanden dan tijdens deze stormen dezelfde bodemhoogte wordt
aan-genomen, dan geeft dit te lage golfhoogten, omdat bij grotere waterdiepten de bodemwrijving een geringere rol speelt. Zo wordt het resultaat t.a.v.de veiligheid te gunstig.
Voor de aan te houden windsnelheid stond ter beschikking een overschrij-dingslijn voor Den Helder van uurgemiddelden van windsnelheden.
Het voorgaande is uitgewerkt in bijlage 1.
Volgens de bijdrage III.5 (deel k) van het Rapport van de Deltaconimis-sie bedraagt de maximale buistoot op de Waddenzee niet meer dan 5 cm (blzo 128). Dit is verwaarloosbaar, vergeleken met de overige nauwkeurigheden in de berekening.
B. TEXEL
De Studiedienst Hoorn van Rijkswaterstaat heeft in de nota 62-12 "Vereiste dijktafelhoogten zeedijken Texel" aangegeven, welke versterkingen nodig zijn om een kans op doorbraak van 10 te bereiken.
Hiertoe is gebruik gemaakt van de veekrandhoogten die zijn waargenonon na de stormvloeden van 1 februari 1953 en 20 januari 1960. De golfhoogten
die uit deze waarnemingen zijn te bepalen blijken niet gecorreleerd te kun-nen worden met de diepte voor de dijk of de windsterkte ter plaatse, maar wel met de buitengaats opgetreden golfhoogte. Men kan dus concluderen, dat de golfhoogte bij storm aan de oostkant van Texel evenredig is met de golf-hoogte buitengaats doordat de golven van zee hier aankomen na een vast
pa-troon van diffraktie en refraktie, dat niet beïnvloed wordt door de water-stand.
De Studiedienst Hoorn komt tot de conclusie, dat de golfhoogten (en dus ook de golfoploop) die zouden optreden bij de superstorm, kunnen wor-den gevonwor-den door de golfhoogten van 1953 en I96O te vermenigvuldigen met 1,8. Dezerzijds is gevonden dat de golfhoogten van 1953 en I96O een
fre--1
kwentie hebben van ongeveer 10 . Wanneer men nu aanneemt dat de golfhoog--k -1
M
frekwentie3 x
1
- x
10" 10" 10" 10" 10" 10" -1 -2 -2 -2-3
-4
waterst NAP + + + + + + and2,75
3,203,^5
3,60
4,35
3,05
kansverdeling (evenals de waterstand), dan kan men voor al deze frekwenties een faktor tussen 1,0 en 1,8 vinden. Met deze faktor moet de golfoploop van 1953 en 1960 (de grootste is genomen) worden vermenigvuldigd om de golfop.-loop bij een bepaalde frekwentie te vinden.
golfoploopfaktor 1,00 1,14 1,22 1,27 1,5^ 1,8
De hoogste waterstand was op 1 februari 1953'• NAP + 3,20 m en op 20 januari 1960: NAP + 2,50 m.
, ZUID-HOLLAND beneden de Rotterdamse Waterweg
De veiligheid van de hoofdwaterkeringen van dit gebied neemt aan-merkelijk toe na afsluiting van het Volkerak (I969) en het Haringvliet
(1970). De berekening gaat uit van de nieuwe toestand die in 1970 is ont-staan.
De waterstanden, behorende bij een bepaalde frekwentie, zijn te vin-den in de figuur 6.6-3 van deel 5 van het Rapport van de Deltacommissie
(gegeven8b). Voor de waterstanden in de rivierarmen tussen de gegeven plaat-sen is rechtlijnig geïnterpoleerd.
Boven de waterstand moet voldoende waakhoogte aanwezig zijn. De am-plitude van buistoten is zover landinwaarts klein. De waakhoogte kan daarom worden gelijkgesteld aan de golfoploop, echter met een minimum van 0.50 m. Afhankelijk van de situatie werd de waakhoogte als volgt bepaald:
a. Bij aanwezigheid van hoog voorland werd aangenomen dat Hs gelijk is aan
0,4 maal de waterdiepte* De golfoploop werd dan berekend met de formule
z = 8HS tang oi , waarin <x = taludhelling.
b. Bij normale dijkgedeelten zonder hooggelegen voorland is uitgegaan van de veekrand van 23 dec. 195^. Stel dat deze de 2% golfoploop voorstelt. De windsnelheid op die dag bereikte een uurgemiddelde van 20m/sec. De fre-kwentie hiervan is 5 x 10""^ tot 10" ^.
Bij een rivierbreedte van 750 m, zoals die vaak ongeveer is, en een wind-snelheid van 20m/sec. dwars op de rivier hoort een signifikante
golfhoog-te Hsvan O.5O m. Een windsnelheid van 25ia/sec heeft een frekwentie in de
orde van grootte van 10" . Deze geeft Hs = O.65 m, zodat bij deze
fre-kwenties de veekrandwaarneming van 195^ met 1,3 moet worden
vermenigvul-digd. Evenzo hoort bij frekwenties van 10~3 tot 10~4 een Hs van 0.75 m,
dus een golfoploopfaktor van 1.5 (alleen de strijklengte, niet de diepte is bepalend).
-8-Wanneer geen veekrandwaarneming verricht is, kan soms de golfhoogte bij be-perkte strijklengte bepaald moe te n worden m.b.v. golfgroeigrafieken. De
golf-oploop wordt dan weer berekend uit: z=8Hs tang oc .
Wanneer de gegevens wijzen op een zeer beschutte ligging, dan kan langs ri-vieren voor de waakhoogte het minimum van 0.50 m aangehouden worden.
Voor deze globale analyse moesten uiteraard vele aannamen en benaderin-gen gemaakt worden. Men zie hiervoor de verschillende beschou*i/yinbenaderin-gen.
Daarnaast is het bezwijkkriterium (de dijk breekt door wanneer 2% van de golven tot aan de kruin oplopen) twijfelachtig en waarschijnlijk voor veel dijken te ongunstig.
Kwantitatief hebben de resultaten dus een betrekkelijk geringe waarde. Omdat de benaderingen de verschillende berekeningen op ongeveer gelijke wij-ze treffen, kunnen de resultaten echter wel gebruikt worden voor vergelij-king onderling; dus voor het bepalen van een urgentie-volgorde.
Toch moet men de kans op doorbraak niet onderschatten. Van verschil-lende van de beschouwde dijken wordt wel gezegd dat ze bij storm praktisch geen schade oplopen of dat ze zelfs nauwelijks worden aangevallen.
In de eerste plaats baseert men dit vaak op stormvloeden die een vrij hoge kans van optreden hebben. Ten tweede kan men weinig zeggen over de extra veiligheid die de dijk toen gehad heeft; soms blijkt men zelfs spoe-dig de omvang van de schade te zijn vergeten. In de derde plaats moet men zich realiseren dat boven hoog voorland bij een hogere waterstand ook hogere golven horen (grotere diepte en grotere windsnelheid), terwijl men de uit-werking van zulke golven op het onderhavige dijkvak niet kent.
In dit onderzoek werden hoofdzakelijk slechts die delen van de zee-waterkeringen betrokken, die verhoogd moeten worden in het kader van het Deltaplan. Dus niet de dijken die door een afsluitdijk hun funktie van hoofdwaterkering tegen de zee zullen verliezen. Ook in het algemeen niet de dijken die reeds verhoogd zijn tot "Deltapeil" of waarvan de verhoging in uitvoering is. Verder is de duinkust niet opgenomen, omdat daarvoor nog geen aanvaard bez?/ijkkriterium bestaat. Tenslotte konden enkele dijkgedeel--ten niet worden onderzocht, omdat daarvan te weinig gegevens bekend zijn. Zo kon voor enkele direkt aan zee gelegen dijken (de Hondsbossche en Potte-mer zeewering en de Westkapelse Zeedijk) geen betrouwbare schatting van de golfhoogte bij de teen van de dijk worden gevonden.
In Zuid-Holland is het gebied van de Rotterdamse Waterweg en dat ten Zuiden daarvan ook na voltooixng van het Deltaplan nog onderhevig n.F-n het
9
-getij en dus ook aan stormvloeden. De oevers van het Hollandsdiep en het Haringvliet ondervinden echter al zo weinig invloed, dat een frekwentie-berekening daarvoor weinig opportuun is. Bij de Noordelijke oever is de berekening echter wel gedaan voor de eilanden waarvan ook de andere oevers
zijn bekeken.
Oostwaarts is de grens van het beschouwde gebied bij het begin van het overgangsgebied gelegd, d.w.z. bij Krimpen aan de Lek en bij Sliedrecht.
De berekeningsmethode is onder hc gegeven. Alleen van de Noordelijke oever van de Rotterdamse Waterweg waren te weinig gegevens om tot een ver-antwoorde berekening te kunnen komen. In de overzichtstekening (bijlage 1o) zijn daar dan ook alleen die delen aangegeven, dit reeds op "Deltahoogte" zijn gebracht.
8. Voor het onderzoek werden behoudens de specifieke gegevens voor een dijkvak, de volgende algemene gegevens gebruikt:
a. gemiddelde overschrijdingskrommen per jaar voor H.W.standen, voor-komende in deel 4 van het Rapport van de Delta-commissie, fig. 3-1.2 t/m 3.1-9 (blz.65 t/m 72) en tabel 9-0.1 (blz.84);
b_. gemiddelde overschrijdingskrommen per jaar voor H.W.standen na voltooid Deltaplan, voorkomend in deel 5 van het Rapport van de Deltacommissie, fig.6.6.3 (blz.173);
c_. gemiddelde overschrijdingskrommen per jaar voor uurgemiddelden van windsnelheden, voorkomend in deel 2 van het Rapport van de Delta commissie, blz.120;
d_. veekrandwaarnemingen voorkomend in het archief van de Delta commis-sie;
e_. waterstaatskaarten ter oriëntatie;
f_. de diagrammen van Bretschneider en het Waterloopkundig Laboratorium te Delft voor het bepalen van de golfhoogte, voorkomend in deel 6 van het Rapport van de Delta commissie (achter blz.2l).
10
-II De Friese kust tussen Harlingen en de Lauwerszee
Zoals reeds is gezegd, is voor de berekening van de veiligheid van de dijken langs de Friese kust gebruik gemaakt van de nota's 59«3» 63,^ en 63.3 van de Studiedienst Hoorn.
Voor de verschillende dijkvakken blijkt de bodemhoogte hierin te zijn ge-steld op:
Slachte (profiel 23) Xoehool
profiel 2-jr van Het Nieuw Bildt profiel 10
West- on Oost Holwerderpolder Ternaarder Polder
Spaanse Paal
- Soehool (prof. 10 van "De Vijfdelen 'Zeedijken Binnendijks"): NAP-2.25 m. - prof. 19 van "De Bilt Pollen"
(Oud en Nieuw Bildt) : NAP-1.00 m. - prof. 10 bij Hieuw Bildzijl
(De Bildt Pollen) : NAP+1.00 m. - Vifestholwerder polder
(Noorderleegpolder en "De Zeedijken van Ferwerderadeel") : NAP+2.25 m.
: NAP+1.00 m. m, profiel 3^ profiel 2k Paesens : NAP+0.25 - profiel ~$k van "De Contributie
Zeedijken van
Westdonge-radeel" i NAP+1.00 m« - prof. Zh (bij Wierum) (Zeedijken
van Westdongeradeel) : NAP-O.75 n» - Paesens (prof. 1) (Zeedijken
van Westdongeradeel) : NAP+O.25 m„ - toekomstige afsluitdijk
Lauwerszee ("De Contributie Zeedijken van Oostdongeradeel") : NAP+1.90 ra. Voor de toestand van de dijk werd het lengteprofiel van de zeewering, bij-lage h van nota 633» aangehouden, op drie uitzonderingen na:
De dijk van de Ternaarder Polder werd in 1963 versterkt en verkreeg daarbij een kruinhoogte van NAP+5.70 m. en een taludhelling van 1 : 5«
De dijk tussen Harlingen en Zwarte Haan zal in verschillende fasen worden verhoogd. Hiervan is inmiddels het vak Roptazijl-de Slachte, met een kruinhoogte van N.A.P. + 3,h0 m gereed gekomen. Voor het gedeelte de Slachte -Westhoek met een kruinhoogte van N.A.P. + 8,50 m. vindt de aanbesteding dit jaar O 9 6 9 ) plaats. Voor het later te verhogen gedeelte naar de Zwarte Haan is de kruinhoogte die geprojecteerd is niot bekend. Voor het gedeelte Har-lingen - Roptazijl, met een ontworpen kruinhoogte van N.A.P. + 9?15 m. is de verhoging in verband met havenplannen voorlopig opgeschort.
De dijk van de Anjumer- en Lioessenserpolder is in het kader van de Lauwers-zeewerken verhoogd. De blijvende kruinhoogte bedraagt N.A.P. + 8,^0 m. Beschouwingen m.b.t. het resultaat:
De uit de berekening volgende maatgevende kansen zijn aangegeven in de tabel op de bijgaande situatietekening. Voor de meeste dijkvakken ligt de maatge-vende kans in de orde van grootte van 10 per jaar. Dit lijkt zeer hoog* Aan de volgende feiten moet echter aandacht worden geschonken.
Het criterium van de 2 % golfoploop volgens de formule: z= 8H tg ex- is te s
ongunstig. In de eerste plaats geeft de formule, zoals gezegd, meestal te hoge uitkomsten. In de tweede plaats zullen de onderhavige dijken niet door-breken, wanneer de kruin door 2 % van de oplopende golven wordt bereikt.
Zij staan bekend als dijken met relatief flauwe taluds en een goede grasmat, beide zowel aan de buiten- als aan de binnenkant.
Verschillende van de dijkgedeelten hebben ook al heel vrat golfoverslag weer-staan. Zowel in 1 9 ^ als in 195^ en 1962 werd over grote aaneengesloten ge-deelten het vloedmerk op of achter de kruin gevonden. Daarbij was de schade aan de dijken gering. Dergelijke feiten blijkt men soms na enige jaren weer vergeten te zijn, met het gevolg dat de ernst van de situatie wordt onder-schat.
Ter illustratie volgt hier een overzicht van de opgetreden waterstanden, tezamen met de waterstand, die volgens de frequentielijn een kans van 10"
Harlingen Nieuwe Bildtzijl Oostmahorn
k/3 febr„ -\3kk NAP + 2.92 m 3.00 ^ 0 0
22 decc -\93k 3.69 3«70 3-80
16 febr. 1962 3tkk 3.25 3.88
bij kans 10"1 p . j . ± 3.^5 + 3.35 + 3,55
Voor Harlingen en Nieuwe Bildtzijl zijn de standen van 1 9 5 ^ de hoogste die ooit zijn waargenomen. In Oostmahorn is de hoogste stand ^f.20"1",
waargeno-con in 1°06<.
-2 Be frekwentie van deze hoogste waargenomen standen is ongeveer 3 x 10 . Uit het feit dat hierbij weinig schade is opgetreden volgt, dat de w e r k e -lijke maatgevende kans van alle dijkvakken kleiner moet zijn, De berekende maatgevende frekirenties zijn dus quantitatief niet juist maar zij kunnen wel gebruikt worden voor onderlinge vergelijking.
Over het gedeelte Harlingen - Westhoek blijkt de berekende maatgevende k a n s na verhoging ongeveer overeen te komen met de overschrijdingsfrekwentie van het ontwerppe'il.Bij de Anjumor- en Lioessenserpolder blijkt dit zelfs gunstiger te zijn.
Voor wat betreft het dijkvak Afsluitdijk - Harlingen kan alleen opgemerkt worden (door het ontbreken van veekrandwaarnemingen) dat dit geheel op "Deltahoogte" is gebracht in 1967e
Enkele factoren die secundair van belang zijn voor het bepalen van de v e i -ligheid van een bepaald dijkvak zijn nog niet ter sprake gekomen. Ten eerste moet de toestand van de tweede waterkeringen worden bezien,.
Op do bijgaande situatie is aangegeven, waar belangrijke tweede waterke-ringen aanwezig zijn* De toestand van deze slaperdijken heeft de Provin-cia".-) Waterstaat van Friesland aan de Werkgroep Tweede Waterkeringen van de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen voorgelegd (brief T.A.W.. nr. 2 6 3 - 8 ) .
De kruinhoogten zijn als volgt:
achter: Het Nieuw Bildt + 2.80 m. (maatgevende waterstand buitendijk +3.^5m.) De BilJ.tpollen en
Noorderleegpolder: + 3«?0 m. (maatgevende waterstand buitendijk + 3.30 resp. + 3.^5 n„)
De ïJest- en Oost
Holv/erderp. en de Ternaarderp. + 3.00 m. (maatgevende waterstand buitendijk + 3-30 resp. 3»92 m , )
-12-Alleen bij de Bildtpollen en Noorderleegpolder is de slaperdijk misschien
in staat de huidige veiligheid iets te vergroten. Bij de overige
dijkgedeel-ten hebben de 2e waterkeringen weinig of geen betekenis bij doorbraak t.g.v.
een stormvloed. Het is mogelijk dat in zo'n geval een groot gedeelte van
Friesland, Groningen en N.W.-Overijssel onder water komt, wanneer
dijkher-stel niet zeer snel plaats vindt.
In de tweede plaats is van belang: de hoogte van het voor_ en achterland
van de dijk. Dit in verband met het dijkherstel. Uit inlichtingen van
ir.-A. de Graaff blijkt dat in dit opzicht twee gedeelten ongunstiger zijn dan
de rest: Het gedeelte Harlingen-Slachte en de dijk van de Ternaarderpolder.
Tenslotte iets over de bewakingspeilen. Voor het district Harlingen wordt
beperkte, resp. uitgebreide dijksbewaking ingesteld, wanneer de waterstand
het peil van + 2.50 resp. + 3.30 dreigt te gaan overschrijden. Deze
water-standen hebben een frekwentie van 1 resp. 1,5 x 1 0 . Gezien de berekende
maatgevende waterstanden, die zoals aangetoond, aan de lage kant zijn, lijkt
het geoorloofd voor zover het het Friese vasteland aangaat, de
bewakings-peilen van Harlingen b.v. 0.50 m. te verhogen. Dit afgezien van het feit dat
de te verwachten golfslag eigenlijk ook zou moeten v/orden bezien bij het
in-stellen van bewaking.
III. De Groningse kust tussen de Lauwerszee en de provinciale zeedijk bij Delfzijl.
Onderstaande beschouwing zal beperkt worden tot het in de titel ge-noemde gedeelte van de Groningse kust, omdat:
a. langs de Lauwerszee de dijken na de afsluiting hun functie van hoofdwaterkering verliezen.
b. langs de Eems verschillende dijkvakken reeds verhoogd zijn, waarbij zulks in uitvoering is of waarvoor dit binnenkort in uitvoering komt
(zie bijlage 4 ) .
_c. langs de Dollart een versterking van de zeewering door aanleg van een nieuwe voorliggende dijk is geprojecteerd.
Voor de berekening van de huidige veiligheid is gebruik gemaakt van de gegevens:8a, 8c, 8d (van 22 december 1954; voor de Emmapolder bij di-verse stormen sinds 1958); 8e en 8f. De toestand van de dijken is ontleend aan een opname die in 1963 verricht werd door de Provinciale Waterstaat van Groningen en waarvan de lengte- en dwarsprofielen berusten bij de
Al-gemene Dienst van de Rijkswaterstaat.
Een korte toelichting op de berekening voor de verschillende dijkge-deelten:
Westpolder. In 1954 moet de golfhoogte hier 1.05 m of groter zijn geweest. Dit leidt tot een bodemhoogte van NAP + 0-50 m of lager. Als aangenomen wordt: een bepalende bodemhoogte van NAP, dan heeft een golfhoogte van 1.10 ra een frekwentie van 10"'. Dit klopt met de overschrijdingslijn voor golfhoogten, die ir. P.J. Wemelsfelder voor de Lauwerszee gegeven heeft, Zo wordt de maatgevende waterstand hier NAP + 3*65 m.
De achterliggende slaperdijk heeft een minimum kruinhoogte van NAP + 3-8?, zodat deze de veiligheid nog wel iets verhoogt.
Julianapolder. Uit de veekrandwaarneming van 1954 volgt een bepalende bo-demhoogte van NAP + 1.50. Op de normale wijze is hieruit af te leiden dat
de maatgevende kans 5 x 1 0 ~2 is, met een waterstand van NAP + 3.90 ra. De
slaperdijk (kruinhoogte + 3*78) heeft hier weinig betekenis voor de vei-ligheid.
Negenboerenpolder. De veekrandwaarneming van december 1954 duidt op een bodemhoogte van NAP + 1.50 Q of lager. Omdat de situatie hier weinig anders moet zijn, dan bij de aangrenzende polders, is deze hoogte (NAP + 1.50) het meest waarschijnlijk. De maatgevende waterstand is NAP + 3-90 ra. Ook hier ligt de kruin van de slaperdijk lager (+ 3-7l)«
Linthorst Homanpolder. Voor het westelijk gedeelte van de zeedijk is de bepalende bodemhoogte: NAP + 1.75 ^- Hieruit volgt als maatgevende kans: 2 x 1 0 ~2 (waterstand NAP + 4.20).
Uit de veekrandwaarneming is voor het oostelijk gedeelte een bodem-hoogte van NAP + 1.00 m. te herleiden. De kruinbodem-hoogte van dit gedeelte is veel groter dan die van het westelijk deel, behalve bij de aansluiting bij de Noordpolder. Daar ligt de dijk echter noord-zuid geori'ênteerd, zodat de golven in de lengterichting van de dijk zullen lopen. Als de golfoploop
dan gesteld wordt op 1/2 H tot Hs,dan is de maatgevende kans ongeveer
10"^ in ieder geval minder dan bij het westelijk gedeelte.
Noordpolder» Op 22 december 1954 werd de veekrand hier bijna overal op de kruin van de dijk aangetroffen. Uit dit gegeven is geen bepalende bodem-hoogte af te leiden. Uit de dwarsprofielen blijkt echter, dat het terrein
1 4
-direkt voor de dijk hoog ligt, minstens op NAP + 1.70 m.(in 1954 moeten het ook brekers zijn geweest, die de golf oploop bepaalden), iïanneer men aanneemt, dat H = 0,4 x de diepte, dan moet de maatgevende ?iraterstand NAP + 3-80 in.zijn. Lauwerpolder. De golfoploop was hier in 1954 slechts 0,70 m. Omdat niet aange-nomen kan worden, dat het wad dienovereenkomstig hoog ligt, moet dit wel een gebroken golf betreffen. Gesteld is dat de golfoploop dan bepaald wordt door H = 0,4 D^ (D}, = brekerdiepte) , hetgeen leidt tot een hoogte van het voor-land van NAP + 2.80 m.
Emmapolder. De laagste bodemhoogte, die uit de vele veekrandwaarnemingen voor deze dijk is te herleiden, ligt ongeveer op NAP. De maatgevende waterstand is daarbij: NAP + 3.75 m- De minimum-kruinhoogte van de slaperdijk is echter NAP + 5»20 m., zodat daardoor de veiligheid aanzienlijk verhoogd wordt (de Emmapolder wordt niet bewoond).
Oostpolder. Evenals bij de Lauwerpolder bereiken hier slechts gebroken golven de dijk. De maatgevende waterstand bedraagt NAP + 3»90 m. De laagste kruin-hoogte van de achtergelegen slaperdijk is aanmerkelijk lager: NAP + 3«l6 m. Opmerking: Voor de Emmapolder, ongeveer vanaf kmp 4l en voor de Oostpolder, ongeveer tot kmp 53 is in de toekomst de Eemshaven geprojecteerd. De eerste fase hiervan zal binhen afzienbare tijd worden begonnen. De veiligheid van de betreffende dijkvakken zal daardoor aanzienlijk toenemen.
Beschouwingen m.b.t. het resultaat:
De uit de berekening volgende maatgevende kansen zijn aangegeven in de tabel op de bijgaande situatietekening (bijlage 3)> Voor alle dijkvakken ligt de maatgevende frekwentie tussen 10"^ en 10" . Vooral dit laatste lijkt zeer hoog. Aan de volgende feiten moet echter aandacht worden geschonken:
Het kriterium van de 2% golfoploop volgens de formule: z = 8 Hs tg Cx
is te ongunstig. In de eerste plaats geeft de formule, zoals gezegd, meestal te hoge uitkomsten. In de tweede plaats zullen de onderhavige dijken niet
doorbreken, wanneer de kruin door 2% van de oplopende golven wordt bereikt.
Zij staan bekend als dijken met relatief flauwe taluds en een goede grasmat, beide zowel aan de buiten- als aan de binnenkant.
Verschillende van de dijkgedeelten hebben ook al heel wat golfoverslag weerstaan. Zowel in 1944 als in 1954 werd over grote aaneengesloten gedeelten het vloedmerk op of achter de kruin gevonden.
Blijkens het "Overzicht van de Friese en Groningse hoofdwaterkeringen" door N. Hoogenboom was de schade aan de hier beschouwde dijken in 1944 (4 febr.) aanzienlijk. Dergelijke feiten blijken echter soms snel vergeten te worden, met het gevolg dat de ernst van de situatie wordt onderschat.
Ter illustratie volgt hier een overzicht van de opgetreden waterstanden, tezamen met de waterstanden die volgens de frekwentielijn een kans van 10" respectievelijk 5 x 10"^ hebben.
Oostmahorn Delfzijl 4 februari 1944 NAP + 4.00 4.48 22 december 1954 3.80 3-93 1b februari 1962 3.88 4.42 bij kans 10" ' _ per jaar +_ 3«55 4.08
" 5 x 10 " " + 3.80 4.38 De bewakingspeilen voor het district Delfzijl zijn: NAP + 3-00 m. voor
beperkte en + 3*80 voor uitgebreide dijkbewaking. De frekwenties van deze
standen zijn daar ongeveer 1 respectievelijk 2 x 1 0-' . Gezien de berekende
maatgevende frekwenties, die zoals aangetoond, aan de hoge kant zijn, lijkt het geoorloofd, voor zover het de beschouwde dijken aangaat, de bewakings-peilen bv. 0,50 m te verhogen. Dit afgezien van het feit, dat de te ver-wachten golfhoogten eigenlijk ook zouden moeten worden bezien bij het in-stellen van bewaking.
IV. De Zeedijken van de Waddeneilanden,
A. De zeedijken van het eiland Texel.
Door binnendijken wordt Texel verdeeld in vijf compartimenten, te weten van zuid naar noord achter de zeedijk:
a. De Prins Hendrikpolder.
b. Het Waterschap De Dertig Gemeenschappelijke Polders. c. De voormalige polder Het Noorden, thans deel van b.
d. De voormalige polder De Eendracht, thans behorend bij e. e. De Polder Eyerland.
ad.a. De dijk van de Prins Hendrikpolder is reeds gebracht op Deltahoogte. De kruinhoogte is NAP + 7»25 en de taludhelling is 1 : 3 T «
ad.b. In dit waterschap liggen de dorpen Den Burg, Den Hoorn, De Koog,
Oosterend en Oudeschild. De dijk is nog niet op Delta-hoogte gebracht. Wel zijn na 1953 enkele kleine versterkingen aangebracht.
De stormvloed van 1 februari 1953 had grote schade aan het buitentalud veroorzaakt.
In 19é9 zal een begin met de uitvoering van de verzwaring van de dijk worden gemaakt.
ad.c. De dijk van de voormalige polder Het Noorden is ook nog niet op Del-tahoogte.
ad.d. Bij stormvloed van 1 februari 1953 werd het buitentalud van de zeedijk zeer zwaar beschadigd. Tussen km. 1 en 3 onstond een doorbraak, wel-ke 3 wewel-ken later kon worden gedicht. De kruin werd daarna op de meeste plaatsen verhoogd met maximaal + 0,75 m»
ad»e. In het jaar 1967 is men begonnen met het op Delta-hoogte brengen van de zeedijk van de Polder Eyerland. De nieuwe kruinhoogte wordt NAP + 8,65 m. en de taludhelling 1 : 3 . Ter plaatse van het "Bolwerk" tïordt niet de bestaande zeedijk versterkt, maar de daarachter liggende in-laagdijk. De kruinhoogte daarvan wordt NAP + 8,00 m.
Beschouwing en resultaten van het onderzoek (zie bijlage 5)
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens uit nota 62-12 van de Studiedienst Hoorn, getiteld: " Vereiste dijktafelhoogten zeedijken Texel ".
Prins Hendrikpolder. De dijk is op deltahoogte gebracht. Omdat de veekrand-waarnemingen van vóór de versterking dateren, kan de veiligheid niet gecon-troleerd worden. Afgezien daarvan: de veekrand bereikte zowel in 1953 als in 1960 de kruin, hetgeen beschouwing van een andere toestand onmogelijk maakt. Wij menen wel te mogen stellen dat door het op Deltahoogte brengen van
-16-Dertig Gemeenschappelijke Polders
kruinhoogte NAP +4,30 4,60 4,70 4,70 4,90 4,90 4,50 4.80 4,80 4,40 4975 4,30 5,00 De kans op Voormalige kruinhoogte NAP + 4.10 4.25 4,20 De kans op Eendrachtpo kruinhoogte NAP +3,90 3,90 4,50 4,50 4,60 4,60 5,00 De kans op m golfoplooT) 1953-in cm 50 - .. 110 - 90 90 - 50 100 - 95 90 - 105 120 - 80 30 - .. 50 - 80 100 - 100 100 - 8o 120 - 80 70 - 65 155 - 90 -1960
overstroming is dus ongeveer polder Het Noorden
m golfoploop 1953-in cm 50 - 40 60 - 50 50 - 10 -1960
overstroming is dus ongeveer lder over: golfoploop 1953-m c1953-m 20 - 10 0 - 0 45 - 30 60 - 70 65 - 125 80 - 100 145 - 150 -1960
stroming is dus ongeveer
frekwent golfc in 55 125 105 115 105 135 35 55 115 115 135 80 175 >ploop cm *" • • - 105 - 55 - 110 - 120 - 90 "" • • - 90 - 115 - 90 - 90
-
75
- 105 3 x 10"* frekwent golfoploop in 60 75 60 11 x f golfc in 25 0 50 70 75 90 165 cm - 50 - 60 - 10 10-2. 'rekv/ent: >ploop cm - 10 - 0 - 35 - 80 - 140 - 115 - 170 3 x 10~2 ie 3 x 10~2 oploophoogte = golfopl. +w.s. (+3,20) 3, (J ~ • •• • 4,45 - 4,25 4,25 - 3,75 4,35 - 4,30 4,25 - 4,4o 4,55 - 4,10 3,55 - .... 3,75 - 4,10 4,35 - 4,35 4,35 - 4,10 4,55 - 4,10 4,00 - 3,95 4,95 - 4,25 _? ie 1,5 x 10 oploophoogte = golfopl. + 3,45 m ^ 0 5 ~ 3,95 ¥720 - 4,05 4.05 - 3,55 _? ie 3 r. ? -oploophoogte = golfopl. + 3-20 m 3,45 - 3,30 3,20 - 3,20 3,70 - 3,55 3,90 - 4.00 3,95 - 4,60 4,10 ~ T 3 5 4,85 - 4-"0Polder Byerland. Op dezelfde wijze is berekend dat het oude dijkprofiel een maatgevende frekwentie van 7 x 10" had. Inmiddels is de dijk op Deltahoog-te gebracht. Aangenomen is, dat hiermee de veiligheid op 10" is gekomen.
Uit het een en ander blijkt, dat op Texel, na de versterking van de Eyerlandse zeedijk, de dijk van de Dertig Gemeenschappelijke Polders het eerst aan de beurt is. In 1953 was de toestand er al kritiek en de bevolking is er veel talrijker dan in de Sendrachtpolder. Het ligt inderdaad in de be-doeling om in 1969 te beginnen met versterking van de dijk van de Dertig Gemeenschappelijke Polders.
-17-Ba De zeedijken van de overige Waddeneilanden.
Door het ontbreken van voldoende gegevens over de oude of bestaande zeedijken van de overige Waddeneilanden, is het niet goed mogelijk om fre-kwentieberekeningen als bij de Texelse dijken is gebeurd, uit te voeren.
Overigens valt op te merken dat behalve de zeedijken van het eiland
Ameland, die van de overige eilanden nu alle op " Deltahoogte " zijn gebrachtc
Voor het eiland Ameland wacht de uitvoering van een verzwaring voorshands nog op de beslissingen omtrent de dammenplannen.
-18-V De Hoofdwaterkering van het Waterschap De Brielse Dijkring.
De veiligheid van de hoofdwaterkering van het Waterschap De Brielse
Dijkring omvattende Voorne, Putten en Rozenburg, is door allerlei werken de
laatste en de eerstkomende jaren aan sterke wijzigingen onderhevig. In de
eerste plaats zal de veiligheid van de zuidelijke en oostelijke zijde van de
dijkring aanzienlijk toenemen door de afsluiting van Volkerak en Haringvliet.
De onderstaande berekeningen gaan uit van de toestand na de voltooiing van
deze werken in ongeveer 1970.
Het tracé van de hoofdwaterkering langs de noordelijke zijde van de
dijk-ring wordt herhaaldelijk gewijzigd; hoofdzakelijk t.g.v. de havenwerken in het
Botlek- en Europoortgebied en de verkeersvoorzieningen tussen deze. Om vele
toekomstige wijzigingen te voorkomen is door de gemeente Rotterdam aan de
zui-delijke oever langs het Hartelkanaal een nieuwe dijk gebouwd. Deze zal bij
aanwezigheid van het hoge voorland de ontwerpstormvloed kunnen doorstaan. In
de berekeningen is deze dijk niet behandeld. Hij is echter kort geleden klaar
gekomen en kan als "op Deltahoogte" worden beschermd. Een klein gedeelte van
het eiland Rozenburg wordt als een aparte eenheid omdijkt. Ook de duinkust
kon niet opgenomen worden vanwege de onzekerheid die er heerst omtrent een
deugdelijk kriterium voor de veiligheid ervan.
Van de genoemde eenheid op Rozenburg worden het westelijk en het
zuide-lijk deel nieuw gemaakt. Het noordezuide-lijk en het westezuide-lijk maken deel uit van
de oude waterkering, die is weergegeven in verderop genoemde lengte- en
dwars-profielen.
Overzicht van de berekeningen, (zie ook bijlage 6 ) .
De aparte eenheid op Rozenburg;
De noordelijke zijde ligt langs de Rotterdamse Waterweg. De minimum
kruinhoogte ervan is 6.20
+Golf oploop 195*t = 1.00 m—2» 1.5 x 1.00 =
-'t
1.50 - ^ . 7 0 — ^ 1 ! x 10
De oostelijke zijde ligt achter de hoge gronden van het Botlekgebied.
+ —4 +
Min.!ruinh. = 5«66 m. Voorland op ^.75 10 -—
s-
^.85 —»• geen golfoploop.
Dijk langs Oude Maas
Tramdijk
Molendijk
Afsluitdijk door de haven van
Spijkenisse + Veerdijk
Lange Schenkeldijk
Korte Schenkeldijk
Papendijk
(1,65 km) ?
(0,8 km) min. hoogte 3.55 voorl. 3.80
+min.waakh.= 0.50-^3,05
+-»5x10
(0.15 km) min.hoogte 3.95 golfopl. '5^ =
+ 0.90 1.3 x 0.90 = 1.15-^2.80
+.-2
2 x 10
,+ "\(0.3_ km) min.hoogte 3.67
1.(1.9 km) min.hoogte 3.7^
1(0.6 km) min.hoogte 3.65
(1.95 km) min.hoogte 3.5^
verbetering
V aanbesteed
f
in 1960
J-19-Noordoostelijke Dijk Van dè
Wolvenpolder
Kerkhofdijk
Aaldijk
Schuddebeursedijk
Spuidijk Vid. polder
Nieuw Schuddebeurs
Afsluitdijk in de Bernisse
Spuidijk van Nieuw-Velgersdijk
Dijk van Velgersdijk
/^„idoordse dijk
Zeedijk van Zuidland
Oudenhoornse Zeedijk
Lapdijk
P l a t t e n d i j k
Z c ^ i j L var <?o p o l d e r
Oude- en Nieuwe S t r u i j t e n
(1.Ó_ km)
(0*75 km)
( 2 . 5 km)
( 3 . 8 km)
( 1 . 1 km)
( 0 . 1 5 km)
( 0 . 4 5 km)
min.hoogte 5.0e
4" g o l f o p l ; « 5 4 = 0 . 5 0
10-4
M x 0.50= 0 * 7 5 ^ - 4 4 3 1
+- ^ ^
minihoogte 4 . 8 2 g o l f o p l . ' 5 4 =
Ó.io rainiwaakh. Ö,5Ö^»* 4 . 3 2
+- 4
m i n . k r u i n h . 4 . 6 4 g o l f o p l . ' 5 ^ =
Ó*66-^0
i90*_=>3.74
4l^ < 1 ° Z _
m i ü i k r u i n ü i 4.64 g o l f o p l .
T54 =
0 . 5 0 - * O . 7 5 - ^ 3 . 8 9 ' ' - - ^ ^10*"
min*kruinhi 4 . 3 2 g o l f o p l . *5k =
+ Jk.
o.4o—-^0.60 m—^3.72—:g.<rio
m i n . k r u i n h . 4 . 4 6 ?
m i n . k r u i n h . 4 . 3 2
+g o l f o p l . ' 5 4 =
0.15—==*0.25 m. min.waakh. 0 . 5 0 m.
+ - 4
—> 3.82 » - C j O
(2.4 km) min.kruinh. 4.25
+golföpl. *54 =
o.4o^-^>o.6o—>3.65
+—> <:io"*
(1.05 km)
elders: kruinh. 4.30 golfopl.
'54 = 1.10. H x 1.10= 1.65—>2.65'
-4
—> 7
x 10
+ +
m i n . k r u i n h . 4 . 4 5 v o o r l . 0.85
t a l u d 1: 2 . 3 1.5 x 10
8
-3
- > 2 . 3 5
( 3 . 7 km)
( 3 . 4 km)
g o l f o p l . = ~ - x 0.4 ( 2 . 3 5 - 0 . 8 5 ) =
2 . 1 0 m.
+ - 3
m i n . k r u i n h . 4 . 4 9 idem 1.5 x 10
m i n . k r u i n h . 4 . 2 5
+g o l f o p l .
f5 4 =
0.80 m. 1.5 x 0 . 8 0 = 1.20
m-—xrio"
•3.05
( 0 . 3 5 km) m i n . k r u i n h . 4 . 7 6 g o l f o p l .
T54 =
0.80 m. 1.5 x 0 . 8 0 = 1.20 m—>3.56
H- 4
—><!£_
(0.15 km) min.kruinh. 4.51
+golfopl.
r54 =
0.40 ra 1,5 x 0,40= 0.60 m—5»3.91
- 4
— > ^ 1 0
( 1 . 8 5 km) m i n . k r u i n h . 4 . 3 4
+g o l f o p l ' 5 4 =
0.35 m 1£ x 0.35 = 0 . 5 5 — > 3 . 8 9
+-> < 1 0
-4
-ao-f-
cl" ut sluis in het kanaal
door Voorne
Vesting-wallen Helle voet sluis
+ Oost-beer + Westbeer
2uiddijk van de polder'
Nieuw Heivoet
Schenkeldijk v.d; polder
de Quack
Voor deze berekeningen werd gebruik gemaakt van de algemene gegevens 8b, Cc.
8d (van 23 december 1954)* 8e en 8f; terwijl verder lengte- en dwarsprofielen
ran de hoofdwaterkering van de Brielse dijkring, opgenomen en getekend door de
Provinciale Waterstaat van Zuid-Holland (december 1960) ter beschikking stonden.
(0|1 km)
H § 9 5 Jan)
(2i0è ^m)
(Oi85 km)
afsluitbï tot 4100
?
,t.,öiinihoGgté 4*10
teer
beschut*
<. ,-, . -4
ölri*w&akhi 0*50
É-^-^3i60^^
10
ain.hoogte 4*53
+goifopl; *5% ^
1*50 1;4 x 1*50 = 2.10—>2;43'
-4
—^~>7 x 10
mihikruinhi 4*51 goifopl; '54 =
1i35 ö 1i4 x 1i35 = i.90—*2.61
-~->3 x 10"
-21-VI. De Hoogwaterkeringen van het eiland IJsselmonde»
De veiligheid van het eiland IJsselmonde tegen stormvloeden zal na de
sluiting van het Volkerak en het Haringvliet aanzienlijk groter zijn. Deze
af-sluitingen vinden volgens het huidige tijdschema plaats in 1969 resp. 1970.
Ook daarna is de situatie echter nog zodanig, dat de huidige hoogte van de
meeste dijken onvoldoende zal zijn. Slechts enkele dijkgedeelten zijn tot nu
toe zo verbeterd, dat een stormvloed met een frequentie van 10 na 1970 kan
worden weerstaan. In het onderstaande en op de bijlage nr. 7 wordt weergegeven
hoe groot de kans op doorbraak van de dijken in hun huidige toestand na 1970
waarschijnlijk zal zijn.
Naast de algemene gegevens 8b, 8c, 8d (van 12 december 195*0 8e en 8f is
nog gebruik gemaakt van lengte- en dwarsprofielen van de hoofdwaterkering van
IJsselmonde, opgenomen en getekend door Provinciale Waterstaat in Zuid-Holland
en van situaties met dwarsprofielen van een deel van de hoogwaterkering in
Rot-terdam Zuid, voor zover deze in beheer is bij de afdeling Bestratingen van de
dienst der Gemeentewerken.
Voor één dijkgedeelte waren de gegevens onvoldoende, te weten: De dijk van de
Jenever- en Kooipolder.
Overzicht van de berekeningen? (zie ook bijlage 7 ) .
Dorp IJsselmonde
Zeedijk v.d. polder
Oost-IJsselmonde
Bebouwde kom van
Bolnes
Dijk v.d. polder
Oud- en Nieuw Reyerwaard
Bebouwde kom
Slikkerveer
Dijk v.d. polder
Oud-en Nieuw Reyerwaard
(Eenige dijk)
Bebouwde kom Ridderkerk
Dijk v.ü. polder Oud,
en Nieuw Reyerwaard
(Molendijk)
Ringdijk v.d.
Voormali-ge Zwijndrechtse Waard
Bebouwde kom Zwijndrecht
dp
dp
dp
dp
dp
dp
0-13
13-25
0-13
13-25
25-32
32-52
dp
dp
dp
0-13 coupure afsluitb. tot
k-.OO
+
r
-3
min. waakhoogte 0.50 m — > 3 * 5 0 — > 6 x 10
min.kruinh. 3*73 voorland op
±
3.80
52-58
58-95
0-4-0
ifO-57
min.waakhoogte 0.50 m — > 3 . 2 3
o
+min. h. opkisting 3«85
+->10
-2
>3.35
+—>5 x 1 0 ~
3min. waakhoogte 0.50
m-min.kruinh. *f.25 golf oploop ' 5 ^ : 0,70 m
1,3 x 0,70 =0,91 m—>3,5
zf"^>3x10"
3min.h. opkisting
k,23
min.waakh. 0,50 m
+
-k
— > 3 . 7 5 —g»9 x 10
min.kruinh. 3«8o voorland op 3.50
+ -3
min. waakh. 0.50—> 3.30 — >
k
% 10
min.h, coupure (afgesloten): 3»8o
k
x 10
min.waakhoogte 0,50 m—»3.30
-min.kruinh. 3.8o
+voorland: N.A.P. tot
-3
o.7<y
+min.waakh. o.50 m — ^ 3 . 3 0 — > - 2.5 x 10
min.kruinh. 3.80
4"
g olfopl. ' 5 ^ : 0.35
-3
m
1.5 x 0.35 = o.53 m - P - 3 . 2 7+— > 10-3
min.h. opkisting 3.80
+min. waakh. 0.50 m
Ringdijk v.d. voormalige
Zwijndrechtse Waard
Ringdijk v.d. voormalige
Zwijndrechtse Waard
+ Zuidpolderse Zeedijk
-22-dp 57-98
dp 98-178
Zuidpolderse Zeedijk (2.55 km)
Portlandse Zeedijk
Zegenpolderse Dijk
dp 0-34
dp 34-53^
Haven van Rhoon + dijk dp 0-3
door Johannapolder
Albrandwaardse Dijk dp 3-12-J
Dijk langs de Oude Maas dp 0-17
van de Jenever- en Kooipolder
Bedijking van de Meeuw—/ dp O-38
Elft- en Zalmplaat
Waterkering over de hoge (1.2 km)
gronden langs de Oude Maas
Dijk langs de zuidzijde (3.6 km)
v.d. 1e en 2e
petroleumhaven
Dijk langs de Oostzijde (1.7 km)
v.d. 2e petroleumhaven
Roozandse Dijk c a . (O.85 km)
Dijk door de haven van (0.55 km)
Pernis + Deijffelbroekse Dijk
min.kruinh. = 3.80 voorland: 3.45
++ -4
min.waakh.= 0.50 m—*>3»30—>5.5 x 10
min.kruinh. 3.80 golfopl. '54= 0,10 'm
+ - 4
min.waakh.= 0 . 5 0 m—>3«30—•> 5 x 10
na a f s l u i t e n h a v e n s ; m i n . h . v o o r l i g g e n d e
d i j k = 4 . 1 0 min.waakh.= 0.50 m
+ - 4
— > 3 . 6 0 — > _ 1 0 ( o p l . ' 5 4 = 0.10 m)
min.kruinh. 4.24
+golfopl. '54 = 0,45 m
11 x 0.45 = 0.70 m — >-3.54"L^>1.5 x 10"
min.kruinh. 4,25 golfopl. '54 = 0.50 m
1* x 0.50 = 0.75 m—->3.50t-^. M x 10"^
m i n . k r u i n h . 4 . 1 0 g o l f o p l . '54 = 0,40 m
14- x 0.40 = 0 . 6 0 m—>3.50
+—> 2 x 10~
min.kruinh. 4.65 golfopl. '54 = 0„70 m
1f x 0.70 = 1.05 m — ^ 3 . 6 0
+— > i£ x 10
min.kruinh. 4.32 voorland: 2.90
taludh. 1:3.2 1.5 x 10" —-^3.6o
+0.4 (3.60 - 2.90) = 0.30 m golfopl.=
8/3.2 x 0.30 = 0.70—>3.60
++ 0.70 = 4.30
+wordt gebracht op 4.75 (1:3)
10 s 3.70
+0.4(3.70 - 2.90)x 8/3= o
c85m
min.kruinh. 4.49
+min.kruinh. 5.47
+golfopl. '54 = 0,40
1-J x 0.40= 0.60 m — > 4 . 8 7
+— > <10~
min.kruinh. 5.74
+voorl. hoger dan
+ 4.20
+—> < I Q " (4.05
+)
min.kruinh. 4.00 (coupure) voorland
hoger dan + 4.00
m
->3.50
+—>3.5 x 10~
3+
min.waakh. 0.50
m-min.kruinh. 5-50 voorland hoger dan 3.65
min.waakh. 0.50 m-A*-5.00 —s>-<10
min.kruinh. 4.51 voorland hoger dan 4.40
1 + -4
min.waakh. 0.50 nu—> 4.01 — > 3 . 5 x 1 0
min.kruinh. 5.47
voorland 2.35
+7 x 10 : 3.85
+-23-Dijk langs de westzijde (1.75 km)
v.d.Eemhaven
Dijk langs de zuidzijde (5.05 km)
v.d. Eem- en Waalhaven
Dijk langs de oostzijde (1,8 km)
v. d. Waalhaven
Doklaan (0,85 km)
min.kruinh. 4.00 voorland + 3.00; talud;
1:2.1—> min.waakh. 0.50 m — > 3 . 5 0
+-3.5 x 10~
3 **->Brielselaan
Maashaven Oostzijde (0.5 km)
Hillelaan, Br. Hille- (1.2 km)
dijk, Hilledijk
2e Rosestraat (0,4 km)
Terrein N.S.
(0,4 km)
Stadionweg en (2,50 km)
Afdamming door de Kreekse
Haven en Burg. Slijppelaan
min.kruinh. 4.00 (coupure) voorland
3.65
+min.waakh.= 0.50 m — > 3 « 5 0 > 3*5
10"
5x
+
min.kruinh. 5.20 hoog voorland
• + — h
min.waakh. 0.50 m —5»4.70 —
>?
<10
min.kruinh. 3.66 golfopl. '54 : 0,50 ;
1.3 x 0.50 = 0.65 m—>3.01
+—> 3.5
xio~
2(1.35 km) min.kruinh. 3«65
+voorland 3.75"
1+ -2
min. waakh. 0.50 m—=>3.15—-> 2 x 10
+ + +
min.kruinh. 5«20 voorland: 3.75 - 3.90
min. waakh. 0.50 m—=>4.70 — > < 1 0
min.kruinh. 5.20
+voorland : 3.15
+tot
1
+ + -4
3.40 min.waakh. 0.50 m—>4.70 > <10 ___
min.kruinh. 3.70
+voorland 3,15 - 3.40
taludh. 1:8£ - 1 : 12, max golfopl.= 0,15m
min.waakh. = 0.50 m—=>3-20 — ^ 1 . 5 x 10
min.kruinh. 3.54
+voorl. h. 3.25
+- 3.85
+3.04t-
2 x 10
-2
min,waakh.= 0.50 m
min.kruinh. 5.20 ook hoog voorland
ra
( s t e l 3.70 ) min.waakhoogte = 0.50
—>4.70—> < 1 0
24
-VII De Hoofdwaterkering van de Krimpenerwaard en de Alblasserwaard.
Nagegaan is, f/elke de kans op doorbraak van de waterkeringen in hr.n
hui-dige toestand zal zijn na _+ 1270 . In 1970 zullen namelijk de afsluitingen van
het Haringvliet en het Volïterak waarschijnlijk voltooid zijn.
De gebruikte gegevens zijn: 8b, 8c, 8d (van 23 december 195*0 8e en 8f
?daarnaast de lengte en dwarsprofielen van de Krimperterwaard (1962) en de A l
-blasserwaard (1964), opgenomen en getekend door de Provinciale Waterstaat van
Zuid-Holland» Voor de waterstand in Sliedrecht is gebruik gemaakt van nota
63#3 van de Rijkswaterstaat Directie Bovenrivieren, afdeling Studiedienst»
Voor de rivierstrekkingen boven Krimpen aan de Lek en boven Sliedrecht zijn
nog geen frekv/enties van de optredende waterstanden vast gesteld, zodat de
veiligheid van de waterkering hier buiten beschouwing moest worden gelaten*,
Beschouwd zijn:
A. De dijken van de Krimpenerwaard van Krimpen aan de Lek tot de
stormvloed-kering in de Hollandse IJssel, dus langs de Nieuwe Maas.
B* De dijken van de Alblasserwaard van Sliedrecht tot Kinderdijk (tegenover
Krimpen aan de L e k ) , dus langs de Beneden-Merwede en de Noord.
Overzicht van de berekeningen (zie bijlagen 8 en 9 )
KRIMPENERWAARD
Krimpen a/d Lek
Maasdijk
dp 179-197 min.kruinh. 5.30
min. waakh. 0.50
—=*>
4, 8 0
+• <10
-4
dp 197-225 min.kruinh. 4.15 golfopl. «54=
1.10-*-3«05
+—
->
2 x 1 0
- 2Krimpen a/d IJssel
dp 225-237 (stormvloedkering) min.kruinh. = 3=78'
voorl. 3-40 min.waakh. = 0*50—>3»28
+— > 8 x 10~
3." LBLASSERWAARD
Merwededijk
idem
Papendrecht
Papendrecht
Noorddijk
s<
60
n+
dp 6^-dp 7 9 ~ min.kruinh. 3.87 , min.waakh, 0.50
m
— > 3 . 3 ? t > - > 1.5
x
1 0 ~
360 50
n +dp
79'™"
dp 9 7 * ^ min.kruinh. 3.85 , min.waakh. C.50 m
>3*35t_>io"
350
dp 9 7 — - dp 105
dp 105-111
dp 111-126
m i n . k r u i n h » 3 . 7 0 , min.-waakh, 0,50 m
—=>3.20+_J2> 1 , 5 x 1 0 "3 1 + + - 4kruinh.muur 4 . 3 0 v o o r l . 3.20 10
-3.60 min.waakh. 0.50—»>4.10
+min.kruinh.- 3 . 8 3 g o l f o p l . ' 5 4 = 0*00
min„waakh.- = 0 . 5 0 — > 3 . 3 3 — > 7 x 10~
Alblasserdam dp 126-140
Noorddijk dp 140-155
(bebouwing Kinderdijk)
min.kruinh. 4.15 voorl.h.= 4,15
—4
min.waakh. = 0,50—>3»65—>2 x 10
min.kruinh, 4,50 g o l f o p l . '54 = 0.60
1.3x 0.60 = 0.80_^3.7O"L^>3
xIQ"
4 i-26-VII De Hoofdwaterkering van de Hoekse Waard.
Het grootste deel van de hoofdwaterkering van de Hoekse Waard is reeds
ver-beterd in het kader van het Deltaplan. Dit wil zeggen, dat de waterkering is
af-gestemd op waterstanden en golfaanval, die na voltooiing van het Deltaplan, dit
wil zeggen na afsluiting van het Haringvliet en het Volkerak, met een frekwentie
van 10 zullen voorkomen.
Deze afsluitingen zullen ongeveer in 1970 voltooid zijn.
In het onderstaande is nagegaan welke de kans op doorbraak van de
waterke-ring in zijn huidige toestand zal zijn na 1970. De resultaten wijken wel
enigs-. -4
zins af van de frekwentie 10 , onder andere omdat bij de verbetering van
dijk-gedeelten de berekening uiteraard veel nauwkeuriger wordt uitgevoerd en veelal
meer gegevens ter beschikking staan. De hier vermelde resultaten kunnen echter
wel gebruikt worden om de veiligheid te vergelijken met andere gebieden.
De gebruikte gegevens waren 8b, 8c, 8d (van 23 dacember 195*0
s8e en 8f
?alsmede lengte- en dwarsprofielen van de Hoekse Waard opgenomen en getekend
door de Provinciale Waterstaat van Zuid-Holland in 1961 en gewijzigd en
aanr-gevuld in 19&7.
Bij het uitvoeren van de berekeningen is de volgende procedure toegepast
als vóór de oude dijk een nieuwe waterkering is aangelegd. Het profiel van de
nieuwe dijk stond soms nog niet ter beschikking, maar dat van de oude dijk wel,
terwijl de verdere omstandigheden zoals b.v. het voorlandniet te veel verander^
den. Uit de veekrandwaarnemingen van 1954 en het talud van de oude dijk is de
golfhoogte H bepaald. Deze is 1,5 keer zo groot genomen en hieruit is de golf-r
s
oploop bepaald tegen een talud met helling 1:3. Verondersteld is n.1. dat de
nieuwe dijken toch zeker wel minimaal deze taludhelling zullen hebben. Hieruit
is dan de veiligheid bepaald.
Overzicht van de berekeningen (zie ook bijlage 10).
Spuidijk te Oud-Beijerland
dp 0.4 - 1.3
min.kruinh. 4.94
+, golfopl. «54 =
1.05; H =0.35 m — > 3 / 2 x
0,35
=
0,52 m —
±
golfopl. (1
1.39 m — > 3 . 5 5
+— > 1 0 "
3)
Bossedijk
dp. 1.9
5- 3.7
5Dijk van de Buitenpolder (0,5 km)
voor het Westmaas-Nieuwland +
Afsluit-dijk in de haven van Goidschalxoord
Dijk over de Oud-Heinen- (1,0 km)
oordse Gorzen
min.kruinh. 5*15
+golfopl. '54
= 0.70 11 x 0.70 = 1.05 m--»4.l0
+- -4
— * <10
1 +min.kruinh. 4.90
min.kruinh. 4.85
Dijk van de Polder de
Oost- en West-Zomerlanden
dp. 5-9,- - 13.3_
5 5
min.kruinh. 4.45
+golfopl. '54
= 0.60 m. 1-g- x 0.60 = 0.90 m
+ -4
— > 3.55 — > 10
-27-Dijk van het Oudeland van
Maasdam en Puttershoek
dp 13.3_ - 1^.5
C5 5
Waterkering van het
Gorretje
dp 14-.5 - 15.3
Afsluitda.9 van Het Lorregat
Dijk van de Polder het dp 15.5 - 17.5
Nieuweland
Dijk van de Polder de Mijl dp 17.5 - 20.4
Afsluitdam in de haven (0,2 km)
van *s-Gravendeel
Dijk van het landigje
Bevershoek
dp 20.4 - 21.9,
Trekdamse Dijk
Dijk van de Kilpolder
Dijk van de Polder
Beversoord
dp 2 1 . 9 - 2 4 . 0
dp 2 4 . 0 - 2 4 . 7
m i n . k r u i n h . 5.05 , g o l f o p l . ' 5 4 =
0 , 6 0 ; H = 0 . 2 0 m — > 3 / 2 x 0.20 =
s0 . 3 0 m —* g o l f o p l . (1 : 3)= 0 . 8 0 - *
t ^ + - 4
4 . 2 5 — > <10
NI W I I I . | I , rtrnm i n . k r u i n h . 4 . 8 5 , g o l f o p l ' 5 4 =
0 , 4 5 ; H = 0.15 m — > 3 / 2 x 0,15 =
0 . 2 3 m—> g o l f o p l . (1 : 3)= 0 . 6 0 m
—i>4..25
+—> <W~
kmin.kruinh.- 4.-50 ,. g o l f o p l . '54 =
0.-45 m—>H = Ö.15 m — > 3 / 2 x 0,15=
s
0.23 m—> g o l f o p l . ( 1 : 3 ) = 0.60 in
_ _ ^ 3 .
90
+> < 1 0 "
4m i n . k r u i n h . 3-72*, min.waakh. 0..50m
-, -,.,+ -4
> 3. 22 -> 5 x 10
min.kruinh. 4.37 golfopl. '54 =
0.80 m. 1f x 0.80 = 1.20 >
+ -4
3.17 — > 6 x 10
min.kruinh. 4.79
+. 1 0 — > 3.48
+F = 250 m. W = 30
BL.
= 2,8
W2 '
-g|-= 0.0048 H
s= 0.45—> golfopl,
= 1.10 m (taludh. 1:3.2)
min.kruinh. 4.80
+-|Q~T » 3.48
F = 200 n. W
+
30 gF
W2 ~
d'dÉL
W2
0.0043 H = 0.40 taludh. 1:2.2_
s 5
golfopl. =1.35
min.kruinh. 4.57
golfopl. '54 = 0.80
1i
x 0.80 =
1.20 m * 3 . 3 7
+— > 2 x 10
_Zf - U W l i W > H » W " "min.kruinh. 4.67 golfopl. '54 =
0.80
1i
x 0.80 = 1.20—->3.47
+>10
dp 24.7 - 25.4 min.kruinh. 4.25
+golfopl. '54
= 0.50. 1-J x 0.50 =
0.75->. 10~
3.50 t
-28-Dijk van de Mariapolder (4,8 km)
Dijk van de Strijense dp 29.7
5- 31.6
polder
Dijk van de polder het dp 31.6 - 32.6
Land van Essche Uiterdijk
ea Hieuw-Strijen
Dijk van de Nieuwe Bekade dp 33*8 - 34.2
Heuvelp.
Dijk van de Hogezandse dp 34.2 - 38.8
polder
Dijk gm de Schuringse dp 38.8 - 39.4
5
Haven
min.kruinh. 4.64 golfopl. '54
0.30
M
x 0.30 = 0.45
—*k.
19
+»<16"
4min.kruinh. 4.50 voorland 2.10 10"
>3.2lt_»_0,4 (3.21 - 2.10)= 0.45 =
H . taludh. = 1:3—» golfopl.= 1,20
s
+
+
—4
min.kruinh. 4.57 voorland 2.15 10
S-3.20"^->0.4 (3.20 - 2.15)= 0.42 =
H . taludh. * 1:2.6—> golfopl. = 1.30
s
min.kruinh. 4.69
min.kruinh. 4.54
golfopl. '54 = 1.00 1£ x 1.00 = 1.50
> 3.04—> = + 10~
min.kruinh. 5.07 golfopl. '54 = 0„90
11 x 0.90 = 1.35 m — > 3 . 7 2
+> < 1 0
4Dijk van
Torenstee-polder
Afsluiting in de Haven
van Numansdorp
Buitendijk van de
Westerse polder
dp 39.4 - 42.2 min.kruinh. 4.64 golfopl. '54 =
1.00 m. 1£ x 1.00 = 1.50 —-> 3.14"
1><10"
ifmin.hoogte 4.98 (sluis)
(0,1 km)
(4.8 km)
5
min.hoogte 4.70
m et voorl. op 4.45
+-4 +
— > 10 elders kruinh. =4.94
golfopl. '54 = 0.85 1 T x 0.85 =
1.30—> 3.64
+—><io
-ZfBuitendijk en Nieuwendijk dp 47,4 - 52.8
van de Eendrachtspolder
Oudendijk
min.kruinh. 4.77 golfopl. '54 =
0.70 m—-> 1.05 m—->3.72
+> <10
-4
dp 57.5
5- 58.0
5West- of Hollaarsdijk dp 58.0 - 60.5
Dwarsdijk + Spuidijk
dp 60.5 - 60.7
tmin.kruinh. 4.89 golfopl. '54 = 0*65
3> 1.00—^3.89 — > < 1 0 ~
min.hoogte doorgang in Goudswaard:
1 4- +
4.20 . min.waakh. 0.50—> 3 . 7 0 — >
<10"
min.hoogte 4 . 4 8
+. min.waakh. 0.50
» 3 . 9 8
+— * <\0~
kMolendijk
-29-dp 60.7_ - 61.2
Dijk van de Noord- (1,6 km) polder van Goudswaard
Dijk van de Johanna- dp 32.6 - 33» 8C
polder
Afsluitdijk in de (0,2 km) haven van Piershil
Dijk van de Noordpol-(0,9 km) der van Piershil
Spuidijk van de pol- dp 66.2 - 68. 0c
der Klein-Piershil
Spuidijk van de Pol- 68.0 - 73.9C
der Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil min.hoogte 4.53+ golfopl. '54 = 0.60 -^0.90—^>3.63+ —> C10 -4 + -4 min.hoogte 4.45 10 — * 3.00 v o o r l . h . = 2.20+ 0.4 (3.00 2.20) = 0.32 t a -ludh. = 1 : 2.75—>golfopl. = 0.95 min.kruinh. 4.54+ golfopl. '54 = 1.00 11 x 1.00 = 1.50->5.04+—-> 2 x 10 min.hoogte 4.70 10 j>3.11 voorl.h. = 2.15+ taludh. 1:3 8/3 x 0.4 (3.11 -2.15) = 1.C5 m = golfoploop min.kruinh. 4.43 golfopl. '54 0.00 m min.waakh. = 0.50 —>3»93 > <10 min.kruinh. 4.65 golfopl. '54 = 0.45 —>o.70 m—-*3.95+ —5» <10-Zf m
muur in Nw Beijerland 4.22 golfoplr r54
= 0.40 m, H = 0.125 m — > 3 / 2 x 0.125 = s 0.19 m — » 2 H = 0.39 m (staande golf) n + s -4 3>3.83 > <10 e l d e r s : min.kruinh. 4.83 « golfoplc '54 = 1 . 0 0 m—>3/2. 1.00= 1.50 m > + -4 3.33 _ > 10 .