• Nie Znaleziono Wyników

Aanpassing van het aanbod van wijkvoorzieningen aan bevolkingsveranderingen: Een onderzoek naar groeien krimpstrategieën: Deel 11: verslag van drie case-studies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aanpassing van het aanbod van wijkvoorzieningen aan bevolkingsveranderingen: Een onderzoek naar groeien krimpstrategieën: Deel 11: verslag van drie case-studies"

Copied!
134
0
0

Pełen tekst

(1)

Aanpassing van het aanbod

van wijkvoorzieningen aan

bevolkingsveranderinge

Deel 11: verslag van drie case-studies

4/<[Y""\

...

~

... / ...

~.

.

...

T.

I

\

r - . .

'

' I ,# .. "

I

MAM.wan der Knaap

J.

den

Draak J.Th. Gantvoort

D. Vrielink

(2)
(3)

AANPASSING VAN HET AANBOD VAN

WIJKVOOR-ZIENINGEN AAN BEVOLKINGSVERANDERINGEN

Deel 11: verslag van drie case-studies

lfjtnUff

e1ft

C 1857368

8511

641G

(4)
(5)

AANPASSING VAN HET AANBOD VAN

WIJKVOOR-ZIENINGEN AAN BEVOLKINGSVERANDERINGEN

Een onderzoek naar groei- en krimpstrategieën

Deel 11: verslag van drie case-studies

M.A.M. van der Knaap J. den Draak

J.Th. Gantvoort D. Vrielink

Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur (OSPA)

Technische Universiteit Delft Faculteit der Bouwkunde

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Rijksplanologische Dienst

(6)

Uitgegeven en gedistribueerd door: Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628 CN DELFT

Telefoon: (015) 783254 Uitgevoerd door:

Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur (OSPA) Berlageweg 1 2628 CR DELFT Telefoon: (015) 781088 en 781308 Telefax: (015) 783928 In opdracht van: Rijksplanologische Dienst willem witsenplein 6 2596 BK DEN HAAG rapport nr. 26 februari 1990

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Aanpassing

Aanpassing van het aanbod van wijkvoorzieningen aan bevolkingsveranderingen : een onderzoek naar groei-en krimpstrategieën / M.A.M. van der Knaap ..• [et al.] - Delft: Delftse Universitaire Pers

ui tg. in opdracht van het Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur (OSPA) , Tech-nische Universiteit Delft. - Onderzoek in opdracht van de Rijksplanologische Dienst

Dl, 2: Verslag van drie case-studies. - 111. - (OSPA-rapport : nr. 26)

Met lito opg. - Met samenvatting in het Engels. ISBN 90-6275-587-9

SISO 719.2 UDC 711.5 NUGI 655 Trefw.: wijkvoorzieningen.

copyright: (c) 1990 by Research Institute of Urban Planning and Architecture (OSPA)

All rights reserved. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, micro-film or any other means without written permission

(7)

INHOUD

1. 1.1 1.2 1.3 1.4 2. 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4 2.5 3. 3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.5 3.5.1 3.5.2 3.6 3.6.1 3.6.2 4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 INLEIDING • . • .

Achtergrondschets van de problematiek Probleemstelling

Methode van onderzoek Opzet van het rapport

WINKELVOORZIENINGEN IN ROTTERDAM-ZUIDWIJK EN DEN HAAG-ZUIDWEST Inleiding • . • • • • . Case Rotterdam-Zuidwijk Globale schets Discrepantie . . . . . Wijze van aanpak

Case Den Haag-Zuidwest Globale schets

Discrepantie Wijze van aanpak Evaluatie .

Inleiding . • . . Planvorming • . . Inhoud van het plan Planuitvoering

Samenvatting en conclusies

INTEGRALE WIJKAANPAK DEN HAAG - ZUIDWEST Inleiding . . . .

Den Haag-zuidwest: . . . Problematiek • • . . . .

Discrepanties bij wijkvoorzieningen Overige problematiek . . . . . strategie: integrale wijkaanpak Filosofie . . . .

Organisatiemodel Instrumentarium •

Planontwikkeling Planproces . .

Inhoud van de plannen Samenvatting en conclusies Samenvatting

Conclusies

HERBESTEMMING VAN SPORTVELDEN TE AMSTERDAM.. • • . . . . Inleiding • • • . • . . .

Demografische ontwikkelingen

Ontwikkeling behoefte aan sportvelden Hergebruik sportvelden (plan) • . • •

Afstemming aanbod op vraag in Amsterdam-West . • • • 1 1 2 2 4 5 5 5 5 9 11 16 16 19 23 29 29 29 33 37 40 47 .47 48 48 49 49 51 51 53 57 61 61 63 68 68 69 81 81 82 84 89 91

(8)

4.5.2 Herbestemming sportvelden in West

·

92 4.5.3 Hergebruik sportpark "De Eendracht" 94 4.6 Samenvatting en conclusies 99

4.6.1 Oorzaken discrepanties 99

4.6.2 Bepaling behoefte aan velden 99

4.6.3 Herbestemming velden 101

4.6.4 Organisatie herbestemming

· ·

102 4.6.5 Conclusies

. ·

· ·

· ·

· ·

·

103 5. ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

.

105 5.1 Algemene conclusies

·

· · ·

·

105 5.2 Aanbevelingen

·

· · · .

108 5.2.1 Aanbevelingen met het oog op

krimp-strategiëen met betrekking tot

voor-zieningen

. . ·

· · ·

·

· · · .

108 5.2.2 Aanbevelingen voor nader onderzoek

.

110

(9)

VOORWOORD

In 1987 werd door de Rijksplanologische Dienst op-dracht verleend aan het Onderzoeksinstituut voor ste-debouw, Planologie en Architectuur (OSPA) van de Technische Universiteit Delft tot het verrichten van een onderzoek naar strategieën die worden ontwikkeld om het aanbod van stedelijke wijkvoorzieningen aan te passen aan bevolkingsveranderingen. Dit onderzoek is een vervolg op de studie "Bevolking en voorzieningen in beweging" van Schouwen Den Draak (1986). Er is sprake van een samenwerkingsproject, gelet op de in-breng vanuit het voorwaardelijk gefinancierde onder-zoek "De toekomst van de Randstad/Herinrichting van een verstedelijkt gebied", deelproject "Bevolkings-specifieke stedelijke herstructurering en voorzienin-gen".

In het eerste deel van deze vervolgstudie (Van der Knaap 1988) werd verslag gedaan van de inventarisatie van strategieën op dit terrein in een elftal Neder-landse steden. Het voor U liggende rapport vormt het tweede deel van het onderzoek. Hierin worden de re-sultaten van drie case-studies gepresenteerd.

Het onderzoek is grotendeels uitgevoerd door de eer-ste auteur. De andere drie auteurs hebben, mede in verband met het vertrek van de voor het project aan-gestelde onderzoekster per 15 februari 1989, een be-langrijk aandeel gehad in de derde case-studie (her-gebruik sportterreinen Amsterdam) en/ of de eindrap-portage.

Een woord van dank is op zijn plaats aan prof.drs. R. Kok (planologisch adviseur). Door zijn kritische bijdrage heeft het eindrapport aan kwaliteit gewon-nen.

Onze dank geldt ook de informanten van gemeentelijke diensten van Amsterdam, Rotterdam en 's Gravenhage en van enkele wijkorganen, en andere betrokken instan-ties.

Tenslotte zij vermeld dat Annemieke Bal-Sanders en Astrid Roos-Aukes de teksten die in dit geval door liefst vier auteurs waren geschreven, op voortreffe-lijke wijze hebben verwerkt.

(10)
(11)

SAMENVATTING

Dit rapport vormt het tweede deel van de studie over de aanpassing van het aanbod van wijkvoorzieningen aan bevolkingsveranderingen. Mede op grond van een inventarisatie van groei-en krimpstrategieën in elf steden zijn drie cases geselecteerd voor een meer diepgaande analyse, t.w.:

a. de herstructurering van winkelcentra in Den Haag-Zuidwest en Rotterdam-Zuidwijk

b. de integrale strategie ter verbetering van de leefbaarheid in Den Haag-Zuidwest

c. de herbestemming van sportvelden te Amsterdam Elk van de drie deelstudies bestaat uit een nader onderzoek naar de discrepantie tussen vraag en aanbod van voorzieningen en de wijze waarop er plannen zijn ontwikkeld ter verbetering van de situatie. Conclu-sies zijn getrokken over de planvorming , de planin-houd en de planuitvoering.

Wat de planvorming betreft, is gebleken dat er een range is van "top-down" vanuit de gemeente tot een veel nadrukkelijker samenwerking tussen de gemeente, de betrokken instellingen en het bedrijfsleven. Soms komen verschillende vormen voor binnen een plan-vormingsproces.De bewoners blijken niet of nauwelijks in de planvorming te worden betrokken. Duidelijk is dat de coördinerende rol van de gemeente van groot belang is, zowel bij de signalering van de problema-tiek als in de opeenvolgende fasen van het plan-vormingsproces . In het algemeen is in geen van de drie cases geen sprake geweest van diepgaand onder-zoek; in een latere fase van de integrale aanpak in Den Haag-Zuidwest, waarin buurtbeheerplannen werden ontwikkeld, vond wel meer onderzoek plaats.

Ten aanzien van de planinhoud kan voorzichtig worden geconstateerd dat de zogenaamde integrale aanpak, waarbij naast de voorzieningen ook andere aspecten van het woon-en leefklimaat in onderlinge samenhang worden bekeken, op zich een veelbelovende werkwijze is. Wel is gebleken dat het in Den Haag in wezen meer gaat om een gelijktijdige aanpak van verschillende aspecten van het woon-en leefklimaat dan om een echt integrale aanpak.

Een andere conclusie is dat, zo er al sprake was van planalternatieven, geen zorgvuldige, objectieve afwe-ging plaatsvond. Tenslotte kwam in de case-studie van de sportterreinen aan het licht dat bij de lokatie-keuze en de herbestemming nauwelijks een relatie werd gelegd met de overige recreatievoorzieningen op buurt-en wijkniveau.

(12)

nanciële instrumentarium als een duidelijke bottle-neck naar voren gekomen. Zo leidt het ontbreken van een subsidieregeling voor bedrijfsverplaatsing of-beëindiging tot stagnatie van de uitvoering van de plannen.In dit opzicht is de herbestemming van sport-terreinen veel minder problematisch, doordat de kos-ten doorberekend kunnen worden in de exploitatie van

de nieuwe bestemming. Het beschikbare juridische

in-strumentarium blijkt in uiteenlopende mate geschikt te zijn. In Den Haag geeft men de voorkeur aan con-tracten in het kader van publiek-private samenwerking boven tijdrovende procedures ter wijziging van de bestemmingsplannen voor de onderhavige winkelcentra. De studie bevat een aantal beleidsaanbevelingen; deze hebben onder meer betrekking op:

de noodzaak van een optimale participatie van belanghebbenden

de behoefte aan meer diepgaand en onafhankelijk onderzoek in de verschillende fasen van de plan-: vorming

ontwikkeling van alternatieven voor de aanpak van discrepanties tussen vraag en aanbod

verbetering van het financiële instrumentarium (zo mogelijk gebruik van stadsvernieuwingsfondsen) een tijdige en duidelijke presentatie van beleids-voornemens betreffende herstructurering van voor-zieningen, hergebruik etc.

Het rapport wordt besloten met een aantal aanbevelin-gen voor nader onderzoek. Gepleit wordt onder meer voor:

onderzoek naar strategieën om in de stedelijke planning de vraag naar en het aanbod van zorgvoor-zieningen voor ouderen beter op elkaar af te stem-men

evaluerend onderzoek ingeval van geïmplementeerde strategieën (waarvan thans nog weinig sprake was) onderzoek met het oog op de ontwikkeling van ont-werprichtlijnen om de veranderbaarheid van gebou-wen, complexen en centra te vergroten, zodat deze zich lenen voor het onderbrengen van voorzieningen van verschillende aard

herijking van het bestaande planningsconcept voor wijk-en buurtwinkelvoorzieningen.

(13)

SUMMARY

Adaptation of supply of neighbourhood facilities to population changes. A study into growth and decline strategies. Part two: report on three case studies.

This report forms the second part of a study into the adaptation of neighbourhood facilities to population changes. Mainly on the basis of a broad analysis of growth and decline strategies in eleven Dutch towns three cases have been selected for more in-depth study, namely:

a. restructuring shopping centres in The Hague South-west and Rotterdam-Zuidwijk

b. integrated strategy to improve the quality of life in The Hague-Southwest

c. re-allocation of sports fields in Amsterdam.

Each of these three monographs consists of a further study into the discrepancy between demand and supply of facilities and the way in which plans have been developed to improve the situation. Conclusions are drawn upon plan development, the plan itself and plan implementation.

As far as plan development concerns, i t ranges from a top down approach by the municipality towards a more emphatic cooperation between municipality, the in-s t i tutionin-s concerned and private enterpriin-se . Sometimes different forms of cooperation occur. We found that the inhabitants are not or hardly involved in plan development. It is clear that the coordin-ating role of the municipality is of great import-ance, both by pointing out the problem as weIl as in the successive stages of the process of plan develop-ment. In genera I in none of the three cases profound research had been carried out; in a later stage of the integrated approach in The Hague-Southwest, during which neighbourhood management projects were developed, indeed more research has been done.

As for the plan itself i t can be carefully estab-lished that the socalIed integrated approach where together with facilities also other aspects of housing and living conditions are considered to be interrelated, is in itself a promising method. We found however that in The Hague i t is essentially more a matter of a simultaneous approach of different aspects of the housing and living conditions than of a real integrated approach. An other conclusion is that plan alternatives if they existed, were not weighed up in a meticulous, objective way. Finally in

(14)

that location choice and re-allocation were hardly related to the other recreational facilities on neighbourhood level.

As far as plan implementation concerns poor financial instruments emerge to be a bottle-neck. The absence of subsidy regulations for business relocation or closing down leads thus to stagnation of the imple-mentation of the plans. In this respect the re-allocation of sports fields causes less problems, as the costs can be on-charged while exploiting the new allocation. The available juridical instruments appear to be suitable in a varied degree. In The Hague one prefers public-private contracts to time consuming procedures to changes in zoning schemes for the shopping centres in question.

The study results into a number of policy recommend-ations; these refer to:

the necessity of optimal participation of the parties concerned

the need for more profound and independent re-search in the various stages of plan development development of alternatives for the approach of discrepancies between demand and supply

improving the financial instruments (if possible use of urban renewal funds)

a timely and clear presentation of policy intent-ions concerning restructuring of facilities, re-allocation, etc.

The report concludes with a number of recommenda-tions for further study. Among other things are mentioned:

study into town planning strategies to tune in the demand and supply of care facilities for the elderly to the supply

evaluation study in case of implemented strategies (which are hardly available at the moment)

study towards the development of design guide lines to enhance the possibility to change build-ings, blocks and centres , in order to make them suitable for facilities of different nature

re-verification of the existing planning concept for neighbourhood shopping facilities.

(15)

1. INLEIDING

1.1

Achtergrondschets van de problematiek

In de bevolkingsomvang en -samenstelling van de stadswijken hebben zich sinds de jaren zeventig aan-zienlijke veranderingen voorgedaan. Vergrijzing, con-centratie van etnische groepen en sterke bevolkings-daling vormen voorbeelden van de bevolkingsverande-ringen die zich zoal in de verschillende wijken mani-festeren.

Met deze bevolkingsveranderingen wijzigt over het al-gemeen ook de vraag naar voorzieningen binnen de wijk. Dit kan tot gevolg hebben dat het aanwezige aanbod van wijkvoorzieningen, gericht op de oorspron-kelijke wijkbevolking , niet of onvoldoende aanslui t op de behoeften van de bevolking die tegenwoordig in de wijk woonachtig is. Kortom: bevolkingsveranderin-gen kunnen een discrepantie tussen de vraag naar en het aanbod van wijkvoorzieningen teweegbrengen. Hoe-wel in deze studie de nadruk ligt op bevolkingsveran-deringen "als drijvende kracht" bij het ontstaan van dergelijke discrepanties, wijzen wij er op dat hier-aan ook algemeen maatschappelijke ontwikkelingen (zo-als de toegenomen mobiliteit van consumenten, de emancipatie en de verschuivende belangstelling in het vlak van sportbeoefening) ten grondslag kunnen lig-gen. Bovendien kunnen sectorale ontwikkelingen (zoals meer zelfbedieningen en schaalvergroting) en beleids-matige invloeden (bezuinigingen e.d.) leiden tot een vermindering van het aanbod van voorzieningen.

Doet een dergelijke probleemsituatie zich voor, dan zijn, zowel ten behoeve van het voorzieningenapparaat zelf (het goed kunnen blijven functioneren) als ter bevordering van een goed leefklimaat binnen de wijk (waarop het voorzieningenapparaat van grote invloed is), maatregelen noodzakelijk. In een vroegere studie (R.J. Schouwen J. den Draak, Bevolking en voorzie-ningen in beweging, I.S.O., Delft 1986) werd gecon-cludeerd dat de mogelijkheden om de bevolkingsopbouw van een wijk (de vraagzijde) te beïnvloeden, veel geringer zijn dan de mogelijkheden om het voorzienin-genapparaat (de aanbodzijde) aan te pakken. Anders gezegd: om de door de bevolkingsveranderingen ontsta-ne discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van wijkvoorzieningen op te heffen, is de eerst aan-gewezen weg het ontwikkelen van strategieën met het doel het aanbod van wijkvoorzieningen af te stemmen op de bevolkingsveranderingen die zich binnen de wijk hebben voorgedaan.

(16)

Het feit dat over aanbodstrategieën weinig meer be-kend was dan dat er aanzetten toe zijn gedaan, vormde aanleiding om een gericht onderzoek naar deze strate-gieën uit te voeren.

1.2

Probleemstelling

De probleemstelling van dit onderzoek luidt als volgt:

a. Welke strategieën zijn of worden ontwikkeld om het aanbod van stedelijke wijkvoorzieningen aan te passen aan veranderingen die zich hebben voor-gedaan in de bevolkingsomvang en/of -samenstel-ling van stadswijken?

b. Welk doel werd of wordt nagestreefd met de aan-bodstrategieën?

c. Hoe zijn of worden de aanbodstrategieën uitge-werkt; is er een adequaat instrumentarium (met

name financieel) beschikbaar en zijn of worden

deze instrumenten toegepast ter verwezenlijking van de aanbodstrategieën?

d. In hoeverre zijn de gestelde doelen bij geïmple-menteerde aanbodstrategieën bereikt?

e. Welke beleidsaanbevelingen kunnen op grond van de onderzoeksresultaten worden gedaan?

1.3 Methode van onderzoek

De eerste inventariserende fase van het onderzoek bestond uit:

a. een verkenning van de discrepantieproblematiek b. een verkenning van de wijzen, waarop de

problema-tiek wordt aangepakt (strategieën) c. de selectie van een aantal cases.

Wat de punten a en b betreft, z1Jn zeven grote en middelgrote steden, twee kleine steden en twee jonge steden/groeikernen in het onderzoek betrokken. Geke-ken is naar de belangrijkste ontwikkelingen en stra-tegieën ten aanzien van sportvoorzieningen, detail-handel, onderwijs, sociaal-medische of zorgvoorzie-ningen en sociaal-culturele voorziezorgvoorzie-ningen. Daarnaast is in globale zin de integrale wijkgerichte aanpak aan de orde gesteld. De resultaten van dit inventari-serend onderzoek zijn opgenomen in het rapport van Van der Knaap (1988).

In het slothoofdstuk van de inventariserende studie wordt een aantal mogelijke case-studies genoemd, t.w. :

(17)

1. Detailhandel: een vergelijking van de strategieën in Den Haag-zuidwest en Rotterdam-Zuidwijk om de problematiek van de buurtwinkelcentra aldaar op te lossen.

Het feit dat de discrepantieproblematiek overwe-gend sectoraal wordt aangepakt, gaf aanleiding om in ieder geval en wel als eerste een sectorale strategie, zoals de onderhavige, nader onder de loep te nemen. Hierbij vormde de omstandigheid dat de keuzemogelijkheden voor cases beperkt wa-ren, een handicap.

Het onderwerp van deze case-study, de aanpak van de buurtwinkelcentraproblematiek in naoorlogse wijken, is o.a. gezien de recente berichten in de media zeer actueel. Het speelt in zeer veel ste-den.

2. De wijkgerichte integrale strategie, die men in Den Haag-zuidwest toepast

In Den Haag is, naast de al eerder gevolgde sec-torale aanpak, een integrale strategie toegepast. Vanwege de uitzonderlijke aard van deze integrale strategie, lijkt het bijzonder interessant deze als tegenhanger van de overwegend voorkomende sectorale aanpak nader te bestuderen. De infor-matieve waarde van deze case lijkt met name voor de overige gemeenten, waar men deze aanpak (nog) niet toepast, zeer groot. .

3. De herbestemming van vrijkomende basisscholen en af te stoten sportvelden

Deze problematiek komt op grote schaal voor. Ge-zien de enorme omvang van de ruimten die vrijkomen en de ruimtelijke consequenties van de herbestem-ming, is een diepgaande bestudering uiterst rele-vant.

Uiteindelijk werd, na overleg met de opdrachtgever, besloten de eerste twee cases volledig uit te voeren en van de laatstgenoemde case uitsluitend de herbe-stemming van sportvelden. Hierbij zij nog eens ver-meld dat we ons ervan bewust zijn dat er zeker niet altijd sprake is van een uitgesproken wijkfunctie van de sportvelden. De ruimtelijke relevantie van deze strategieën vormt er echter een rechtvaardiging voor in dit opzicht niet te strak aan het begrip wijkvoor-ziening vast te houden.

(18)

1.4 Opzet van het rapport

In dit rapport, deel 2 van de studie "Aanpassing van het aanbod van wijkvoorzieningen aan bevolkingsveran-deringen" , worden de resultaten van de drie case-studies behandeld.

Hoofdstuk 2 betreft derhalve de vergelijkende case -studie over de detailhandelsproblematiek in Den Haag-Zuidwest en Rotterdam-Zuidwijk.

In hoofdstuk 3 wordt de wijkgerichte integrale stra-tegie die in Den Haag-Zuidwest wordt toegepast, onder de loep genomen.

In het vierde hoofdstuk komt de herbestemming van sportvelden aan de orde; deze case-studie heeft be-trekking op de Amsterdamse situatie.

Tenslotte worden in hoofdstuk 5 nog enkele algemene conclusies en beleidsaanbevelingen geformuleerd.

(19)

2.

WINKELVOORZIENINGEN IN

ROTTERDAM-ZUIDWIJK EN

DEN HAAG-ZUIDWEST

(20)
(21)

2.

WINKELVOORZIENINGEN IN ROTTERDAM-ZUIDWIJK

EN DEN HAAG-ZUIDWEST

2.1

Inleiding

In dit onderdeel worden de krimpstrategieën ten aan-zien van de winkelvooraan-zieningen in Rotterdam-Zuidwijk en Den Haag-Zuidwest met elkaar vergeleken en daarna geëvalueerd. In deel I van de studie (Van der Knaap, 1988) zijn deze cases reeds verkend en de verzamelde informatie rechtvaardigde de verwachting dat hier bij nadere studie nuttige aanwijzingen voor ontwikkelin-gen elders zouden kunnen worden verkreontwikkelin-gen. Belangrijk bij de keuze van deze twee studiegebieden was de aan-wezigheid van betrekkelijk veel achtergrondinforma-tie.

De evaluatie vindt plaats aan de hand van een drietal hoofdthema's en een aantal daarin ondergebrachte sub-thema's. Voorafgaand aan de evaluatie (par. 2.4) wordt eerst een beschrijving van de twee cases gege-ven (2.2. en 2.3).

2.2

Case Rotterdam-Zuidwijk

2.2.1

Globale schets

Typering van de wijk

Zuidwijk is een woonwijk in Rotterdam-zuid die ge-bouwd is in de periode 1952-1965 en die een opper-vlakte van ca. 150 ha beslaat (zie figuur 2.1). Op dit moment bedraagt het aantal woningen ongeveer 7.300, en er wonen ruim 15.000 mensen. De ruimtelijke hoofdstructuur van de wijk bestaat uit een centrale OostWest-as (De Slinge) met dwars daarop drie open Noord-Zuid-zones. De centrale as en de zones fungeren als groene- resp. voorzieningen-zones, die tege-lijkertijd de begrenzing c.q. de verbinding van de acht woonbuurten vormen (z ie f ig . 2 . 2). De buurten verschillen wat betreft verkaveling en woningtype vr1J sterk van elkaar. Middelhoog gestapelde bouw overheerst in de wijk (85% van de woningen). In het algemeen heeft de wijk een open en groen karakter. Winkelsituatie

De winkelstructuur in Zuidwijk sluit aan bij het planningsconcept van de functionele hiërarchie: in

(22)

.>,

Rotterdam-Noord

Nieuwe Maas

Rotterdam-Zuid

Figuur 2.1: Overzichtskaart van Rotterdam met

situe-ring Zuidwijk (bron: discussienota

(23)

Foto 2.1: Wijkwinkelcentrum De Slinge

Figuur 2.2: Huidige winkelstructuur Zuidwijk (bron:

Discussienota Pendrecht - Zuidwijk,

(24)

overeenstemming met de typische wijkgedachte is er een wijkwinkelcentrum en zijn er diverse buurtcentra (figuur 2.2). De uitwerking van een en ander is op-merkelijk. Het wijkwinkelcentrum strekt zich aan één kant van de Slinge over bijna een kilometer uit. Aan weerskanten kan men daarop aansluitend een aantal buurtcentra onderscheiden, maar feitelijk vormen zij één geheel met het wijkwinkelcentrum (ook Buursink maakt geen onderscheid tussen het wijkwinkelcentrum en de buurtcentra). Verder zijn er nog de buurtwin-kelcentra Hijkerveld en Keyenburg. Een overzicht van de verdeling naar winkelvloeroppervlakte geeft tabel 2.1. In totaal gaat het om ca. 16.400 m2 bvo. Dit is ongeveer 1,0 m2 per inwoner. De verhou,ding dagelijkse

artikelen versus niet-dagelijkse is 43:57.

Alle winkeliers in Zuidwijk zitten in huurpanden. De grootste eigenaar van winkelpanden is de woningbouw-corporatie "stichting Tuinstad Zuidwijk" (STZ) . Deze bezit alle bedrijfspanden in alle buurtstrips buiten De Slinge. In het winkelcentrum De Slinge is sprake van een versnipperde eigendomssituatie: de panden bevinden zich in handen van verschillende particulie-ren, waaronder institutionele beleggers. Wat de bouw-vorm betreft: in de hele wijk bevinden zich boven de winkels woningen.

Tabel 2.1: Winkelvloeroppervlakte (m2 bvo) naar

win-kelcentrum en categorie artikelen in Zuid-wijk (1983).

art. cat. dag. art. niet-dag. art. totaal

winkelcentr. m2 m2 m2 Slinge (incl. 6.240 9.200 15.440 buurtcentra) Hijkerveld 400 80 480 Keyenburg 280 100 380 Overig 80 10 90 Totaal: 7.000 9.400 16.400 Bron: stadsontwikkeling (1985)

(25)

I , I

aanlaiinwoners zuidwijk r'dam

30000 25000 20000 15000 10000 5000 o jaar 1965 1970 1975 1980 1985 1994

Figuur 2.3: Bevolkingsontwikkeling Zuidwijk

2.2.2

Discrepantie

Achtergronden

sinds de bouw van Zuidwijk hebben zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die consequenties hebben gehad en nog hebben voor de winkelvoorzieningen in de wijk. Het gaat enerzijds om ontwikkelingen die speci-fiek zijn voor oudere naoorlogse wijken zoals de be-volkingsontwikkeling en anderzijds om meer algemene ontwikkelingen zoals een toeneming van het gemiddeld besteedbaar inkomen per hoofd, een toeneming van het autobezit en veranderingen bij de detailhandel zelf. 1. Bevolkingsontwikkeling

Sedert de voltooiing van de wijk in 1965 is de bevol-king afgenomen van 24.200 tot 15.500 in 1985, een vermindering van ruim 35% dus (zie figuur 2.3). De gemiddelde woningbezetting is in die periode afgeno-men met bijna 40%, van 3,45 tot 2,1. Behalve door deze sterke bevolkingsdaling als gevolg van een

da-lend geboortecijfer en een toenemende gezinsverdun-ning kenmerkt de wijk zich door een sterke vergrij-zing "in situ": het zijn juist de ouderen die blij-ven.

Over de leeftijdsopbouw nog het volgende: in 1976 behoorde ca. 35% van de wijkbevolking tot de catego-rie van 20-49 jaar, en in 1985 ca. 25%; in 1976 was 13% 65 jaar of ouder, in 1985 21,5%. De ontwikkeling van de huishoudensomvang kan als volgt worden geïl-lustreerd: in 1976 waren er ruim 20% eenpersoonshuis-houdens, in 1985 maar liefst 37.5%; in 1976 waren er

(26)

44% huishoudens met 3 personen en meer, in 1985 nog maar 27%.

Voor de nabije toekomst (1994) verwacht men dat de gemiddelde woningbezetting in Zuidwijk zal dalen tot

1,80 à 1,85. Dit betekent bij een onveranderde

wo-ningvoorraad van 7.300 woningen dat de bevolking zal afnemen tot 13.000 à 13.500 inwoners in 1994.

2. Toeneming autobezit

Door de enorme toeneming van het autobezit is de con-sument mobieler geworden en heeft hij/zij als het ware de beschikking gekregen over een "lastpaard", waarmee men grote hoeveelheden per keer kan vervoe-ren. Hierdoor kunnen winkels op grotere afstanden worden bezocht en minder winkelritten worden gemaakt. Dit is vooral ten koste van de kleinere buurtwinkel-centra gegaan (o.a. CIMK 1985).

3. ontwikkelingen detailhandel

Het streven naar verlaging van personeelskosten heeft in de detailhandel geleid tot steeds meer zelfbedie-ning en ook schaalvergroting. Mede door de toeneming van het autobezit was vestiging buiten de traditione-le winkelgebieden op goedkopere plaatsen mogelijk. Er kwamen zelfs perifere vestigingen en zgn. weidewin-kels. De goedkopere vestigingsplaatsen van de winkels leidden in het algemeen tot lagere prijzen voor de consument. "Discounting" werd een begrip. Hierdoor werden steeds meer consumenten van de traditionele winkelgebieden weggetrokken.

Gevolgen voor winkelstand

Het winkelapparaat in Zuidwijk was oorspronkelijk opgezet voor rond 20.000 consumenten. Geen wonder dus dat bevolkingsvermindering en veranderingen in het ruimtelijk koopgedrag gevolgen hebben gehad voor de winkels. In de periode 1971-1986 is in het wijkwin-kelcentrum De Slinge de bruto vloeroppervlakte (bvo) voor dagelijkse artikelen met bijna 30% afgenomen, terwijl de bvo voor niet-dagelijkse artikelen gelijk is gebleven. In 1986 was er een leegstand van 700 m2 bvo. Een groot deel van de winkels. is vervangen door kantoren: in 1986 waren er vijf banken, een postkan-toor en een verzekeringskanpostkan-toor, tezamen 1100 m2 bvo. Deze kantoren onderbreken het winkelfront, waardoor verdere afbrokkeling van het winkelapparaat wordt bevorderd. In een aantal kleine buurtcentra, aanslui-tend op De Slinge is in dezelfde periode de teruggang in bvo in dagelijkse artikelen ongeveer 35%, en voor niet-dagelijkse artikelen ruim 40%. Aan leegstand was

(27)

er in 1986 ruim 600 m2 bvo.

Ook in het buurtwinkelcentrum Hijkerveld is het win-kelbestand, zowel in de dagelijkse als niet-dagelijk-se niet-dagelijk-sector in de periode 1971-1986 sterk afgenomen. De meeste leegkomende panden zijn weer bezet door niet-detailhandel, wat afbreuk doet aan het winkelcentrum als zodanig. In het buurtwinkelcentrum Keyenburg is de totale winkelvloeroppervlakte niet veel afgenomen, maar heeft de dagelijkse sector de niet-dagelijkse sterk teruggedrongen.

2.2.3

Wijze van aanpak

Planvorming

De aanleiding voor een aanzet tot analyse van de zuidwijkse winkelstructuur was puur toevallig: winke-liers aan de Nederhorst vroegen het Koninklijk Neder-lands Ondernemers Verbond (KNOV) om advies bij een verzakking! Na overleg met de stichting Tuinstad Zuidwijk (STZ) en de deelgemeente Charlois heeft het KNOV de winkelsituatie aan een eerste onderzoek on

-derworpen (KNOV, mei 1982). Uit dit onderzoek zou een teveel aan winkels, met name in de niet-dagelijkse sector, volgen. Vervolgens is een nadere analyse van de koopstromen verricht door het Nederlands Econo-misch Instituut (NEl, 1982). Aan de hand van dit rap-port plus enige aanvullende gegevens heeft het KNOV een tweede rapport geschreven (KNOV, mei 1983). Hier-in werden drie mogelijke ontwikkelHier-ingen besproken:

ongewijzigd beleid,

verdichtingsbouw en handhaving huidige winkel-structuur, en

versterking wijkwinkelcentrum (o.a. door vergro-ting c.q. verplaatsing van de 2 supermarkten) en

versnelde afbouw buurtwinkelcentra.

Dit rapport is besproken in de zgn. subgroep "Winkels en Bedrijven", ingesteld t.b.v. deze problematiek, welke bestond uit vertegenwoordigers van de winke-liers, het KNOV, de STZ en de Dienst Stadsontwikke-ling Rotterdam. Voorzitter was een ambtenaar van de deelgemeente Charlois. Na een ondernemersenquête (response: 56%) kwam men in januari 1984 met een be-leidsaanbeveling voor de winkels in Zuidwijk, die geënt was op de derde optie uit het KNOV-rapport: versterking van het wijkwinkelcentrum De Slinge. In februari 1984 is dit beleidsplan door de winkeliers in de diverse centra besproken (zgn."stripvergaderin-gen") en redelijk goed ontvangen. Daarna zou het plan in de Deelgemeenteraad van Charlois worden gebracht. Dit is echter niet gebeurd. Eerst niet, omdat men de problematiek geen inzet van de naderende verkiezingen

(28)

van de Deelgemeenteraad wilde maken. Later niet, om-dat toen twee belangrijke beleidsmedewerkers de dienst verlaten hadden.

De problematiek is pas weer opgepakt, toen Albert Heyn begin 1985 met een verzoek kwam in plaats van aan De Slinge een grotere supermarkt te mogen vesti-gen op een braakligvesti-gend terrein aan de Oostzijde van het winkelcentrum (zie: figuur 3). Op dat moment was een totaal-visie op de winkelstructuur in Zuidwijk nodig. De Dienst stadsontwikkeling Rotterdam heeft toen twee alternatieven ontwikkeld en die tegenover elkaar gesteld:

a. het twee-polen-model: twee wijkwinkelcentra resp. ten westen en ten oosten van De Slinge (de twee supermarkten verhuizen naar de twee polen): als gevolg hiervan zal De Slinge zelf als winkelcen-trum verdwijnen.

b. het lineaire model: De Slinge als wijkwinkelcen-trum versterken (de twee supermarkten op de huidi-ge lokatie uitbreiden): als huidi-gevolg hiervan zullen buurtwinkelcentra aan de uiteinden verdwijnen. stadsontwikkeling koos uit overwegingen van centrale ligging, aaneengesloten winkelfront en herkenbaarheid voor het zgn. "lineaire model". In Zuidwijk zelf is nog veel over deze materie gediscussieerd, met name in de Deelraadscommissie voor Ruimtelijke Ordening & stadsontwikkeling (ROSO) en de eerder genoemde sub-groep "winkels en Bedrijven" is ook gehoord. Er is als toekomstmodel voor de winkelstructuur in zuidwijk uiteindelijk een compromis in de vorm van een zgn. "Pijpmodel" gevonden. In mei 1985 heeft de Deelraad van Charlois dit goedgekeurd.

Inhoud van het plan

Het zgn. "PijpmOdel" (zie figuur 2.4) is dus gekozen als kader voor de verdere ontwikkeling van de winkel-voorzieningen in Zuidwijk. In zijn uitgewerkte vorm behelst het plan het volgende (Deelraadsvoorstel, 1985) :

uiteinden van het winkelcentrum De Slinge meer richten op dagelijkse artikelen, middenstuk meer op niet-dagelijkse artikelen;

onderbreking van het winkelfront in het hart van De Slinge (Slingeplein) afzwakken;

winkelfunctie van de westkant van De Slinge (As-terlo) handhaven en zo mogelijk versterken;

relatie Asterlo-De Slinge versterken;

afbouw van de winkels aan de oostkant van De Slin-ge (Vaerhorst, Nederhorst, Schere-oost), eventuele verplaatsing naar De Slinge;

(29)

aan de oostkant, en meer concreet:

handhaving van de Albert Heyn, eventueel uitbrei-ding ter plaatse; en

evt. uitplaatsing van de Edah naar de Westkant van De Slinge (Asterlo).

toekomstige situatie

volgens " pijpmodel 11 , .. , buurtsteunpunt

,~~, zonderperspectief

winkels Zuidwijk

buurtsteunpunt

met perspectief

Figuur 2.4: Voorgestelde nPijpmodel n voor Zuidwijk (bron: Discussienota Pendrecht-Zuidwijk, 1987)

Opvallend is dat dit plan zich concentreert op de ontwikkeling van de structuur van het wijkwinkelcen-trum. Over de fasering van een en ander geen woord. Ongetwijfeld hangt dit samen met de onzekerheid over de medewerking van Albert Heyn en Vendex (Edah). Ook over de eventuele sanering van buurtwinkelcentra wordt niet gesproken. Hijkerveld en Keyenburg mochten toen blijkbaar blijven. Pas in maart 1987 is het buurtwinkelcentrum Hijkerveld door stadsontwikkeling Rotterdam weggeschreven. Hierover heeft geen besluit-vorming plaatsgevonden, maar er wordt wel rekening mee gehouden.

(30)

Foto 2.2: Buurtwinkelcentrum Hijkerveld bedreigd met sluiting

Planuitvoering (voorbereiding)

Omdat de betrokken winkeliers via de Subgroep en een brief van het KNOV op de hoogte waren van het plan, achtte de Deelgemeente verdere publiciteit over het zgn. Pijpmodel in eerste instantie overbodig. Een werkgroep "Winkels Zuidwijk" , bestaande uit diverse gemeenteambtenaren en vertegenwoordigers van STZ en het KNOV en voorgezeten door een ambtenaar van de Deelgemeente (sector RO & Stadsontwikkeling) werd met de uitvoering van het beleid belast. De winkeliers zijn buiten deze werkgroep gelaten omdat er: a. voor-lopig alleen met Albert Heyn en Vendex (Edah) moest worden onderhandeld, en b. geen organisatie van àlle winkeliers in Zuidwijk bestaat, zodat meerdere verte-genwoordigers zouden moeten worden opgenomen.

Het hele plan is afhankelijk van twee projecten:

1. de verplaatsing

+

uitbreiding van de Edah, thans Massamarkt geheten; en

2. de uitbreiding van de Albert Heyn op de huidige lokatie.

ad 1: Edah

Als nieuwe lokatie voor de Edah is gekozen de West-kant van De Slinge, Noordzijde van Harkulo. Hier zijn zeven winkels gevestigd met daarboven woningen. Ven-dex is duidelijk geïnteresseerd. Eerst is gedacht aan de ombouw van de winkels in een supermarkt, maar

(31)

dit bleek te duur. Het laatste plan behelst sloop van het bestaande complex en nieuwbouw van een supermarkt van 900 m2bvo (in de oude situatie aan De Slinge: 500

m2 bvo) met daarboven woningen. Het slagen van het

plan was afhankelijk van de financiering. Eerst moest Vendex bekijken of het plan "an sich" haalbaar was. Toen de uitkomst van de haalbaarheidsstudie positief bleek te zijn, stemde de Edah-directie met het plan.

Dat was midden 1989. Daarna moest nog met de

winke-liers en de bewoners ter plekke worden onderhandeld. De verwachting was dat er wel tot overeenstemming zou kunnen worden gekomen. Het is duidelijk dat een en ander zeer vertragend voor de planuitvoering is. ad 2: Albert Heyn

De opzet is dat Albert Heyn op de huidige lokatie naar achteren uitbreidt van ca. 500 naar ca. 900 m2 bvo. Dit lijkt een eenvoudiger operatie dan bij de Edah, maar toch hebben de onderhandelingen lang ge-duurd, en wel om twee redenen:

a. Albert Heyn wilde liever nieuwbouw alsook een grotere vloeroppervlakte,

b. aanvankelijk gaf de Gemeente geen toestemming tot sluiting van het weggedeelte en sloop van een aan-tal garages.

Albert Heyn is nu voorlopig akkoord, maar wacht met nieuwbouw tot dat het Edah-project rond is. Springt dit af, dan komt het "Pijpmodel" weer ter discussie. Alles hangt dus af van het slagen van het Edah-pro-ject.

Daarnaast zijn er in en rond het winkelcentrum De Slinge ter verbetering van het winkelklimaat kleine verbeteringen uitgevoerd. Contact met de winkeliers, resp. de eigenaren van het winkelcentrum over de re-alisatie van het zgn. "Pijpmodel" is er merkwaardig genoeg nog niet geweest. Vandaar dat ook nog geen overleg over de brancheverdeling heeft kunnen plaats-hebben.

Het contact met de winkeliers is überhaupt mager. Een

in maart 1988 door de Deelgemeente georganiseerde

discussie-avond over de "Discussienota Pendrecht-Zuidwijk" voor de winkeliers mondde uit in een dis-cussie over het winkelbeleid. In het algemeen was men het wel met het zgn. "Pijpmodel" eens, maar de op-komst was gering en de stemming mat: het vertrouwen in de realisatie van het beleid was niet groot meer. De overheid had verzuimd de aandacht van de onderne-mers door middel van regelmatige publikaties vast te houden.

(32)

2.3 Case Den Haag-Zuidwest

2.3.1

Globale schets

Typering van de wijk

Het stadsdeel Den Haag-Zuidwest omvat de wijken Moer-wijk, Morgenstond, Bouwlust en Vrederust. Het geheel is gerealiseerd in de periode 1951-1965. Men is be-gonnen met Moerwijk. Daarna volgden Morgenstond en BouwlustjVrederust (zie figuur 2.5). De totale opper-vlakte bedraagt rond 800 ha, d.i. ruim vijf keer de omvang van Zuidwijk te Rotterdam. De woningvoorraad in het hele gebied bedraagt ongeveer 30.000 woningen, en er wonen bijna 64.000 mensen. De ruimtelijke hoofdstructuur van het stadsdeel bestaat uiteen assenkruis van twee doorgaande groene aders: de Melis stokelaan als Oost-West-as en dwars daarop de Dedems-vaartweg als Noord-Zuid-as. Beide aders vormen min of meer de afscheiding c.q. verbinding van de vier wij-ken (zie figuur 2.6. Den Haag Zuidwest heeft een open en groen karakter. Dit geldt nog het meest voor Bouw-lust en Vrederust.

I »'OE~"'!J I(.

'1 .IlO.C!.W'à'TOWD

~ ,,"OUW LU~T

~ ,,~~1)I~U'":.'"

Figuur 2.5: Overzichtskaart van Den Haag met situe-ring Zuidwest

(33)

Tabel 2.2: Winkel vloeroppervlakte (m2 bvo) naar

win-kelcentrum, wijk en categorie artikelen in Den Haag-Zuidwest (1986) art. cat. winkelcentr./wijk De Stede Beresteinlaan Overig Bouwlust: Ambachtsgaarde Overig Vrederust: Almeloplein Leyweg Overig Morgenstond: Betje Wolffstraat Jan Luykenlaan Heeswijkplein Overig Moerwijk: Den Haag-Zuidwest Bron: Kok (1986) dag. art. 7.610 1. 440 3.440 12.500 2.310 1.380 3.700 850 5.750 1. 750 8.350 1. 235 2.230 1. 460 1. 675 6.600 31.100 niet-dag. artikelen 5.490 890 2.290 8.650 1. 090 820 1.900 1. 060 16.650 1. 730 19.450 2.440 3.060 1.140 510 7.150 37.200 totaal 13.100 2.330 5.730 21.150 3.400 2.200 5.600 1.910 22.400 3.460 27.800 3.675 5.290 2.600 2.185 13.750 68.300

(34)

Figuur 2.6: Winkelstructuur Den Haag-Zuidwest (bron:

Kok, "Winkelstructuur 's Gravenhage zuidwest", 1986

(35)

Winkelsituatie

De winkelstructuur in Den Haag-Zuidwest is eveneens gebaseerd op het planningsconcept van de functionele hiërarchie (zie figuur 2.6). Dit resulteert in een samenhangend stelsel van één stadsdeelcentrum, vier wijkcentra en 23 buurtwinkelcentra. structuur en vorm der winkelcentra is mede afhankelijk van de configu-ratie van de woonwijken. Zo heeft Bouwlust een min of meer carrévormige winkelstructuur in vergelijking met een meer lineaire vorm in Vrederust. Morgenstond wordt gekenmerkt door een langgerekt stadsdeelcentrum met in het verlengde daarvan bovendien één van de buurtwinkelcentra. In Moerwijk, ten slotte, liggen de winkelcentra min of meer door de wijk verspreid, waarbij opvalt dat de grotere centra in het noordoos-telijke deel en de kleinere centra in het zuidweste-lijke gedeelte van de wijk zijn gelegen. Een over-zicht van de verdeling naar winkelvloeroppervlakte geeft tabel 2.2. In het totaal gaat het om ruim 68.000 mZ bvo, d.i. ruim 1,0 mZ per inwoners.Hiervan

is 46% bestemd voor de dagelijkse en 54% voor de niet-dagelijkse sector.

Praktisch alle winkeliers in Den Haag-Zuidwest huren hun bedrijfspand. Van de 28 winkelcentra bevinden zich er 8 in handen van de Gemeente, 10 in handen van woningcorporaties en 10 in handen van particuliere eigenaren. sommige winkelcentra zijn van één particu-liere eigenaar, meestal een institutionele belegger, andere weer zijn in versnipperd bezit. Wat de bouw-vorm betreft: op een enkele uitzondering na bevinden zich boven de winkels woningen.

2.3.2

Discrepantie

Achtergronden

In par.' 2.2.2. is reeds uiteengezet welke ontwikke-lingen van invloed zijn geweest op het winkelbestand van een naoorlogse woonwijk. De algemene ontwikkelin-gen zijn aldaar reeds aangeduid en kunnen hier daarom buiten beschouwing blijven. Concentreren wij ons der-halve op de bevolkingsontwikkeling in Den Haag-Zuid-west.

Sedert de voltooiing van het stadsdeel Zuidwest is in de periode van 1965-1988 de totale bevolking met ruim 35% gedaald, nl. van ca. 100.000 tot minder dan 65.000. (zie figuur 2.7). Er wordt een verdere daling verwacht tot ca. 60.000 inwoners in 2000. De daling is het laagst in Bouwlust en Vrederust, nl. ruim 30% en het hoogst in Morgenstond, nl. ruim 40%. Ook de bevolkingssamenstelling is gewijzigd. Er is sprake van "ontgroening" en vergrijzing (voornamelijk "in

(36)

situ"). Ter illustratie: in 1965 was 30% van de bewo-ners jonger dan 15 jaar en 9% 50 jaar of ouder; in 1988 lagen deze percentages bij resp. 12 en 46. Be-langrijk was voorts de toeneming van de etnische bevolking van 1,6% in 1977 tot 5,7% in 1985. Voor de toekomst wordt verwacht dat het aantal inwoners van het stadsdeel verder zal dalen tot. ca. 60.000 in het jaar 2000. Potentiële verdichtingslokaties zouden de dalende bevolkingstendens mogelijk kunnen verzwakken, maar een ombuiging wordt niet verwacht.

120,000 110,000 100,000 90,000 80,000 70,000 60,000 50,000 40,000 30,000 20,000 10,000 0,000

aantal inwoners den haag. zuidwest

1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000

laar

Figuur 2.7: Bevolkingsontwikkeling Den Haag-Zuidwest (bron: Kok, "Winkelstructuur 's Graven-hage Zuidwest", juli/aug. 1986)

(37)

Gevolgen voor winkelstand

Het oorspronkelijk winkelapparaat was afgestemd op ongeveer 100.000 inwoners. Met name door de enorme bevolkingsteruggang is er een discrepantie ontstaan tussen de vraag naar en het aanbod aan winkelvoorzie-ningen. De gevolgen van een en ander worden geïlu-streerd door middel van tabel 2.3.

Tabel 2.3: Detailhandelsbestand in Den Haag-Zuidwest in 1969 en 1986 (bron: Kok, 1986)

1969 1986

aant. aant.

vestn. m2bvo vestn. m2bvo

dag.artn. 261 35.950 184 31.100

niet-dag.artn. 213 37.550 190 37.150

tot.det.handel 474 73.500 374 68.250

leegstand 10 900 32 3.700

totaal: 484 74.400 406 71. 950

uit deze tabel blijkt duidelijk dat de detailhandel in Den Haag-Zuidwest de laatste decennia in omvang is afgenomen, zowel qua vloeroppervlakte (-7%) als qua vestigingen (-21%). Er is dus ook sprake van schaal-vergroting. Voorts is er een verschuiving van detail-handel naar andere functies. En er is een sterke toe-neming van leegstand.

In het algemeen is er sprake van een afbrokkeling van het winkelapparaat. Winkelcentra die enorme verande-ringen hebben ondergaan zijn met name Hertenrade en Hengelolaan/Dedemsvaartweg. Hier zijn de winkels in dagelijkse artikelen vrijwel geheel door andere func-ties vervangen. Er is in feite nauwelijks nog sprake van winkelcentra. Ook zijn er diverse centra met structurele leegstand. Het ergste voorbeeld is Zwaardvegersgaarde waar in 1986 de helft leeg stond. Andere centra met problematische leegstand in 1986 waren: Beresteinlaan/Laagveen (26%), Zuidlarenstraat (14%), Groene Zijde (13%) en Raaphorstlaan (8%). In tegenstelling tot in Rotterdam-Zuidwijk is in Den Haag Zuidwest vaak sprake van fysiek verval van win-kelcentra. De leegstand biedt op zich al een trooste-loze aanblik, maar deze wordt nog versterkt door het

(38)

dichtspijkeren of het met grafiti besmeuren van eta-lages. Als gevolg hiervan zou de uitstroom van bewo-ners nog verder kunnen worden bevorderd.

Foto 2.3:

Foto 2.4:

Leegstand in buurtwinkels heeft negatie-ve invloed op voortbestaan buurtcentra

Ook hier dichtgetimmerde winkels als begin van sluiting buurtwinkelcentrum

(39)

2.3.3

Wijze van aanpak

Planvorming

Het initiatief voor een aanpak van de winkelcentra-problematiek in Den Haag-Zuidwest lag volledig bij de

Gemeente. In 1985 heeft men een extern deskundige

(drs. R. Kok) opdracht verleend een nader onderzoek in te stellen naar de winkelstructuur van Den Haag Zuidwest. De directe belanghebbenden zoals onderne-mers en eigenaren werden hierover niet geïnformeerd. Kok constateert een teveel aan winkels gezien de te-ruggelopen bevolkingsomvang. Op grond van een aantal relevante criteria bepleit hij de opheffing van 18 van de 28 winkelcentra. De overige, voornamelijk gro-tere, centra blijven gehandhaafd en worden zo nodig versterkt. Aldus ontstaat een wijdmaziger hiërar-chisch stelsel van aanzienlijk minder winkelcentra

(zie figuur 2.8). Daarnaast bepleit Kok:

voorlichting en structureel overleg met betrokke-nen,

coördinatie van activiteiten en ontwikkelingen, gecoördineerd beheer van de winkelcentra

beschikbaarstelling van financiële middelen

Het rapport van Kok (1986) is tezamen met een rapport van de Kamer van Koophandel over alle buurtwinkelcen-tra in heel Den Haag (1986) besproken in een door de Gemeente georganiseerde bijeenkomst met de Kamer van Koophandel en enkele vertegenwoordigers van winke-liersverenigingen. In strijd met de bedoeling is er iets over het besprokene uitgelekt. De Gemeente zag zich toen genoodzaakt om de conclusies en aanbevelin-gen uit het rapport in september 1986 via de pers bekend te maken. Zo moesten de winkeliers in de win-kelcentra die op de nominatie stonden te worden gesa-neerd, dit uit de krant vernemen. Een en ander heeft natuurlijk voor veel onrust gezorgd. Daarnaast hebben

zulke b'erichten een sneeuwbaleffect: minder

vertrou-wen bij de klanten, minder investeringsmogelijkheden, wegblijven van klanten, enz.

(40)

Q)

...

c::

'"

;> bi) c::

'"

;> e 0 C Q) ~ c:: • .-< bi) bi) ... ,.J 0 0 0 ;> ;> ;>

.IJ .IJ .IJ

N N N e e e 0 0 0 0 0 0 0 0 cl") 0 cl")

-Figuur 2.8: Te handhaven winkelcentra in Den

Haag-Zuidwest (bron: Kok, "Winkelstructuur 's Gravenhage Zuidwest", 1986)

(41)

In oktober 1986 heeft de Kamer van Koophandel in ver-band hiermee toen een voorlichtingsavond voor de on-dernemers in Zuidwest georganiseerd, waarop de Ge-meente een toelichting op het plan-Kok zou geven. Er was een grote opkomst (ca. 360 personen) en de reac-tie was overwegend negareac-tief. Posireac-tief resultaat van de bijeenkomst was echter de oprichting op aandringen van de Kamer voor elke wijk een Werkgroep Bedrijven. Vrijwel alle winkelcentra zijn bij de Werkgroepen aangesloten. De Kamer verleent faciliteiten en voert het secretariaat. De onafhankelijkheid van de Werk-groepen is echter gewaarborgd. Alleen de ondernemers aan de Leyweg hebben tegenstrijdige belangen en doen daardoor niet mee. Zij blijven verenigd in de winke-liersvereniging "winkelcentrum Leyweg".

Samenspraak tussen de vier Werkgroepen Bedrijven heeft in april 1987 geleid tot het rapport "Onderne-mingsvisie Den Haag-Zuidwest". De conclusies van het rapport-Kok worden hierin in grote lijnen onderschre-ven, maar de toonzetting is milder. De Diensten voor

Economische Zaken, resp. Stadsontwikkeling &

Grondza-ken hebben bij het opstellen van hun pre-advies aan de Gemeenteraad met deze "Ondernemingsvisie" rekening gehouden. In december 1987 heeft de Raad conform het pre-advies besloten.

Inhoud van het plan

Het toekomstmodel voor de winkelstructuur waarvoor uiteindelijk is gekozen, komt in grote lijnen overeen met het plan-Kok (vergelijk: figuur 2.8). Er wordt één centrum meer gehandhaafd, wat betekent dat er in totaal 11 centra moeten worden gehandhaafd, c.q. ver-sterkt en dat er 17 moeten verdwijnen. In totaal gaat

het om een reductie van 12.200 m2 bvo

winkelvloerop-pervlakte. Bij de selectie is gebruik gemaakt van een aantal concrete criteria:

centra met een omvang van minder dan 1.000 m2bvo

aan winkels als eerste opheffen;

centra met minder dan 1.000 m2bvo voor dagelijkse

artikelen opheffen.

De kleinste centra komen dus als eerste voor ophef-fing in aanmerking.

op grond van de leegstandsgegevens in het rapport-Kok en aan de hand van de "ondernemingsvisie" heeft men besloten de sanering te beginnen met een achttal

centra met een totale omvang van ca. 4.700 m2bvo aan

winkels. Gehoopt wordt dat het herstructureringspro-ces binnen 5 jaar kan worden afgerond, maar men houdt er rekening mee dat het langer zal duren. In de te

handhaven centra wordt een - wat wordt genoemd

evenwichtig branchepatroon nagestreefd. Indien aan-vullingen gewenst zijn, krijgen winkeliers in de te saneren centra voorrang. Bij de herbestemming van de

(42)

op te heffen centra denkt men aan publieke voorzie-ningen, dienstverlening en ambacht, maar ook aan wo-ningen. Om te verhinderen dat zich in de leegkomende panden van de te saneren centra toch detailhandel gaat vestigen, zullen Voorbereidingsbesluiten tot Bestemmingsplanwijziging worden genomen.

Planuitvoering (voorbereiding)

Reeds voordat het plan in december 1987 definitief zijn beslag kreeg, is op initiatief van de Gemeente een z.g. "Begeleidingsgroep gevormd. Hierin waren o. a. vertegenwoordigd de Kamer van Koophandel, de ondernemers, de woningbouwcorporaties, de gemeente-lijke afdeling Economische Zaken en de z.g. (integra-le) Aanpak-organisatie (zie desbetreffende case hier-na). De particuliere eigenaren ontbraken, ofschoon zij wèl waren uitgenodigd. De groep had tot taak een stichting op te richten die de noodzakelijke herver-kavelingsactiviteiten zou moeten plannen en uitvoe-ren. Dit laatste heeft tot juli 1988 geduurd, voorna-melijk omdat er problemen waren met de vertegenwoor-diging van de ondernemers. Uiteindelijk waren er twee vertegenwoordigingen: die van het winkelcentrum Ley-weg en de Verenigde Werkgroepen Bedrijven Den Haag zuidwest. Laatstgenoemde instantie is de overkoepe-lende organisatie van de reeds aanwezige vier Werk-groepen Bedrijven; deze is voornamelijk ingesteld om een rechtspersoon in de stichting te hebben. Het Be-stuur van de stichting is als volgt samengesteld:

een onafhankelijke voorzitter;

vanwege de Gemeente: 3 vertegenwoordigers, waarvan er één contact heeft met de Aanpak-organisatie; vanwege de ondernemers: 3 vertegenwoordigers van de Verenigde Bedrijven Den Haag-Zuidwest, 3 verte-genwoordigers van de Vereniging Winkelcentrum Ley-weg;

vanwege de eigenaars/beheerders: 3 vertegenwoordi-gers, waarvan één van de Gemeente en twee van de overkoepelende Federatie van woningbouwcorpora-ties.

De stichting begeleidt, coördineert en bewaakt het herstructureringsproces, maar de voorbereiding daar-van - met name de herverkaveling - is uitbesteed. Het betreft twee bureaus, t.w. het Nederlands Christelijk Ondernemers Verbond (NCOV) en het. Bureau Seinpost. Het eerste heeft een ondernemersonderzoek uitgevoerd: vaststellen van de economische positie, toekomstplan-nen en - mogelijkheden, branches, enz. Het tweede heeft de conclusies van Kok verfijnd en per winkel-centrum precies aangegeven wat de toekomstmogelijkhe-den zijn. Uiteindelijk geeft een combinatie van de gegevens uitsluitsel over de toekomst van de diverse winkelcentra.

(43)

Naast de twee genoemde bureaus is ook de Aanpak-orga-nisatie bij de werkzaamheden ten behoeve van de win-kelherstructurering betrokken. Al vààr de oprichting van de stichting is de Aanpak-organisatie op basis van het Raadsbesluit over de toekomstige winkelstruc-tuur met ondernemers, eigenaren en Gemeentelijke diensten begonnen met het ontwikkelen van plannen voor een aantal winkelcentra. In een enkele geval is reeds de uitvoer ing ter hand genomen. De z. g . "her-verkavelaars" werken samen met de Aanpak-oranisatie. Er vindt overleg plaats in Aanpak-werkgroepen, waarin behalve de Aanpak-coördinator de diverse belangenpar-tijen zitting hebben.

De herstructurering van de winkelcentra komt dus ook aan de orde bij de Aanpak-benadering. De stichting staat hier echter buiten: deze blijft formeel verant-woording schuldig aan het Gemeentebestuur, dat wil zeggen aan de Wethouder voor Economische Zaken. Het zijn vooral de ondernemers geweest die wilden dat de stichting onafhankelijk onder een "eigen" Wethouder zou staan. De organisatiestructuur wordt globaal weergegeven in figuur 2.9.

Uit het feit dat genoemde partijen bij de planuitvoe-ring betrokken zijn, kan men afleiden dat zij bereid zijn tot medewerking aan de herstructurering. De Wo-ningbouwverenigingen stellen zich echter enigszins gereserveerd op ten opzichte van het bewuste Raadsbe-sluit. Zij vinden dat dit in sommige gevallen te ver gaat en bekijken daarom elk winkelcentrum apart op zijn merites. Belangrijkste uitgangspunten voor hen zijn:

a. de verhuurbaarheid van de centra

b. aangedragen oplossingen niet ten koste van winkel-voorzieningen voor bewoners in directe woonomge-ving.

Financiering

De Gemeente Den Haag stelt per jaar f 100.000,--gedurende 4 jaar beschikbaar voor de stichting. Van-uit de Aanpak komt daar - mits het initiërende/stimu-lerende zaken betreft - nog een bedrag bij. Voor de z.g. herverkavelingsactiviteiten krijgt men gedurende 3 jaar een subsidie van f 50.000,-- van de Provincie. Aangezien de staatssecretaris voor Economische Zaken Den Haag naast Utrecht en Eindhoven heeft aangewezen als z.g. "proefgebied" voor herstructurering van win-kelcentra, zijn ook van het Rijk gelden te verwachten

(44)

coördinatie uitvoering/ onderzoek gemeente eigenaren ondernemers buro AANPAK WERKGROEP WINKELCENTRUM - coördinator aanpak -eigenaren - ondernemers ~+--il~ bewoners - gemeente

Figuur 2.9: Organisatiestructuur voor de herstructu-rering van de winkelcentra in Den Haag-Zuidwest

Voor de daadwerkelijke uitvoering van de herstructu-reringsmaatregelen zijn budgetten van Gemeentewege nodig. Er moeten vergoedingen komen voor bedrijfs-beindigingen en - verplaatsingen. Dit is echter af-hankelijk van de beschikbare financiële ruimte. In-vloed op het herstructureringsproces oefent de Ge-meente ook nog uit via een investeringsmaatschappij waarin zij een meerderheidsbelang heeft. Op deze wijze kunnen winkelcentra worden aangekocht. Tenslot-te bestaat er in de winkelcentra die in handen van de Gemeente zijn, nog de mogelijkheid van het voeren van een aangepast huurbeleid.

(45)

2.4 Evaluatie

2.4.1

Inleiding

In dit hoofdstuk worden - zoals gezegd - de krimp-strategieën ten aanzien van de winkelvoorzieningen in Rotterdam-Zuidwijk en Den Haag-Zuidwest met elkaar vergeleken en geëvalueerd. Dit gebeurt aan de hand van een drietal hoofdthema's en een aantal daarin te onderscheiden subthema's.

Opgemerkt dient te worden dat de vergelijking eigen-lijk in ten minste twee belangrijke opzichten niet "fair" is:

a. de schaal van de desbetreffende woongebieden ver-schilt sterk: Zuidwijk is een wijk, Zuidwest een stadsdeel, en

b. de mate van verpaupering van de winkelcentra ver-schilt ook sterk: Zuidwest zàg en ziet er slech-ter uit dan Zuidwijk.

Ondanks deze handicap zal toch worden getracht tot een soort van evaluatie te komen. In de eerste plaats is het daarbij van belang vast te stellen in welk van de twee gevallen er nu het beste resultaat is ge-boekt. Niet in de zin van waar nu de beste nieuwe winkelstructuur tot stand wordt gebracht, maar in de zin van waar men tot op heden de meeste vooruitgang naar die nieuwe situatie toe heeft geboekt.

Zoals wij reeds in de inleiding hebben opgemerkt, hebben de conclusies voornamelijk een tentatief ka-rakter. Toetsing aan andere case-studies is zeker noodzakelijk. Sommige uitkomsten zijn echter zo evi-dent dat zij zeker als leidraad kunnen dienen bij de opzet van andere herstructureringsprojecten in dit veld.

2.4.2

Planvorming

Initiatief

Het initiatief voor een aanpak van de deplorabele toestand van de winkelcentra lag in Rotterdam bij een belangenorganisatie van de winkeliers, t.w. het KNOV, en in Den Haag bij de Gemeente. In het eerste geval heeft de alarmering van de winkeliers geleidelijk aan plaatsgevonden, in Den Haag geschiedde het in kennis stellen zeer abrupt. Ofschoon deze laatste benadering in het algemeen als onaangenaam werd ervaren, was zij gezien de uiteindelijk behaalde resultaten waar-schijnlijk toch meer effectief. Niet duidelijk is waarom in Den Haag een belangenorganisatie als de Kamer van Koophandel of het KNOV niet eerder het

(46)

voortouw tot een analyse van de verworden winkelsi-tuatie heeft genomen.

Continuïteit

In Rotterdam heeft planvorming van onderop plaatsge-had. De Deelgemeente trad stimulerend en coördinerend op, althans aanvankelijk. Op een gegeven moment -toen politieke overwegingen de bovenhand begonnen te krijgen (Deelraadsverkiezingen) - liet de Deelgemeen-te het afweDeelgemeen-ten. Hierdoor bleven de plannen enige tijd liggen en nam de betrokkenheid vanuit de wijk af. In Den Haag is de Gemeente bij voortduring stimulerend en coördinerend opgetreden, met een goed resultaat wat betreft de voortgang.

Rol betrokkenen

Welke rol hebben de diverse betrokkenen nu ten aan-zien van het planvormingsproces gespeeld? Achtereen-volgens noemen wij:

1. de woningbouwverenigingen (eigenaren), 2. de particuliere eigenaren, 3. de ondernemers, 4. de belangenorganisaties, 5. de Gemeente, en 6. de bewoners. ad 1: woningbouwverenigingen (eigenaren)

In Zuidwijk heeft slechts één woningbouwvereniging winkelpanden in bezit. In Den Haag is er sprake van diverse woningbouwverenigingen die echter tezamen een Federatie hebben gevormd. Het hebben van één aan-spreekpunt lijkt een gunstige voorwaarde voor de betrokkenheid van deze groep bij het planvormingspro-ces. De opstelling van de woningbouwverenigingen was in beide gevallen constructief.

ad 2: Particuliere eigenaren

De particuliere eigenaren spelen noch in Zuidwijk noch in Den Haag een rol van betekenis. Zij schijnen nauwelijks geïnteresseerd te Zl.Jn in met name het planvormingsproces. Winkelcentra die zich in diverse particuliere handen bevinden, leveren zowel in Den Haag als in Rotterdam problemen op, omdat alle eige-naren apart moeten worden benaderd en daarna nog verschillende meningen over de herstructurering kun-nen hebben: en vandaar een verschillende bereidheid tot medewerking.

(47)

ad 3: Ondernemers

Evenals elders in Nederland was in Zuidwijk en Den Haag-Zuidwest bij de aanvang van het herstructure-ringsproces de "organisatiegraad" van de winkeliers gering. winkeliers blijken erg individualistisch te zijn en lijken zich niet te realiseren dat zij ver-dienen, mede omdat hun buren/winkeliers verdienen. Ook komen zij blijkbaar niet gemakkelijk op de "samen sterk"gedachte. Men zou de ondernemers in beide ge-vallen kunnen verwijten dat zij de teruggang in hun mogelijkheden niet eerder hebben onderkend en gesig-naleerd. Het (beter) organiseren van de ondernemers kan men zien als een taak voor belangenorganisaties als de Kamer van Koophandel en het KNOV.

Nadat het planvormingsproces eenmaal op gang was ge-komen, was er in beide gevallen ruime belangstelling onder de ondernemers. Deze belangstelling moet echter warm worden gehouden, door informatie zowel vanuit de Gemeente als vanuit de pers en door voortgang in het proces. In Den Haag lijkt men daarin beter geslaagd te zijn dan in Zuidwijk.

ad 4: Belangenorganisaties

Opvallend is zowel in zuidwijk als in Den Haag de "afwezigheid" van de Kamer van Koophandel bij de be-ginfase van het herstructureringsproces. In Den Haag sprong men er wel onmiddellijk in, toen de Gemeente eenmaal met een plan kwam, maar het initiatief lag duidelijk bij de Gemeente. De Kamer van Koophandel is toch bij uitstek de instantie die op de hoogte moet zijn van de economische positie van de leden. Men zou daarom verwachten dat de Kamer in gevallen van drei-gende crisis of verpaupering bij de winkelstand het voortouw zou nemen ten aanzien van "tegenacties". In ieder geval is het de meest in aanmerking komende instantie daartoe. In Zuidwijk heeft het KNOV de rol van stimulator vervuld, maar eigenlijk min of meer toevallig.

ad 5: Gemeente

In Den Haag lag - zoals gezegd - het initiatief bij de Gemeente. Daarna is ook een gedegen follow-up van belang. uit de case Zuidwijk blijkt dat - wanneer de interesse en de inbreng van de Gemeente verslapt -het planvormingsproces kan stagneren. De rol van de Gemeente als stimulator van het proces is zeer be-langrijk. Zo'n overheersende rol als in Den Haag is gespeeld, lijkt echter niet noodzakelijk.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Th~ marginal p.d.f.. and by integrating term~s e.. By definition resp. normali.ation, the zeroth - and first moments are equal to one. It may be proved by using

In contrast, intermediate partitioning temperature of 500 °C promotes pearlite and carbide formation in austenite, that compete for the carbon available for partitioning, and

Badania doświadczalne zużycia główki endoprotezy stawu biodrowego ze stopu kobalt-chrom oraz z tlenku l;lluminium

Next, it evaluates how the different medium properties affect the pressure wave field and ends with comparing the time-domain results obtained with the four solution

Pamiętnik Literacki : czasopismo kwartalne poświęcone historii i krytyce literatury polskiej 48/1,

O becnie jeist on po

Ryszard Krzyżanowski Rękopis Maszynopis 1953 1965 1985 DCS 1942 r stali w lesie w De- raźnym. przyprowa- dzili do tych W czterdzie- stym drugim roku stali my w le- sie w

[r]