• Nie Znaleziono Wyników

Tot hier...en nu verder. Ruimtelijk ontwerp en historisch besef

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tot hier...en nu verder. Ruimtelijk ontwerp en historisch besef"

Copied!
16
0
0

Pełen tekst

(1)

TOT HIER… EN NU VERDER

Ruimtelijk ontwerp en historisch besef Prof. ir. Eric Luiten, 11 oktober 2006

Mijnheer de Rector Magnificus, leden van het College van Bestuur, Collegae hoogleraren en andere leden van de universitaire gemeenschap, leden van het Belvedere projectbureau. Zeer gewaardeerde dames en heren toehoorders,

Over de omgang met tijd en tijdservaring en over het belang van geheugen en verleden zijn zeer uiteenlopende standpunten ingenomen. Laten we twee stellingen reciteren en ons daarbij realiseren dat een kroonprins en een ondernemer in deze materie beiden recht van spreken hebben. “Geschiedenis is onzin”, zei Henry Ford en legde vervolgens de basis voor automobielindustrie, een van de meest invloedrijke bedrijfstakken in de wereldgeschiedenis.1 Ford voelde de Amerikaanse tijdgeest in het

begin van de 20ste eeuw perfect aan: de auto was toen meer dan ooit het symbool van de vooruitgang,

letterlijk en figuurlijk. Het verleden was geen optie, want besmet door de Amerikaanse burgeroorlog en van generatie op generatie overgedragen, onderdrukte heimweegevoelens naar het oude continent. Prince Charles van het Verenigd Koninkrijk kijkt daar heel anders tegenaan. Hij formuleerde in de jaren tachtig van de vorige eeuw in een beroemd geworden lezing voor de Engelse architectenbond en in een televisiedocumentaire over hedendaagse stedebouw en architectuur, zijn frontale kritiek op de in zijn ogen zielloze stadsvorming in Engeland. Zijn authentieke verontwaardiging betrof de architecten, de opdrachtgevers en de jury’s die zich en masse hadden afgekeerd van de tijdloze schoonheid van de klassieke en neoklassieke bouwkunst. 2 Zijn boodschap in het kort: het verleden is een voortreffelijk

gekalibreerd kompas. Architect Léon Krier veerde op uit zijn stoel en herkende de geestverwant; een paar jaar eerder had ook hij radicaal afgerekend met de stedebouw en de architectuur van de hele 20ste

eeuw. Er is geen reden om verder te zoeken, zei Krier: “For classical architecture the notion of progress and innovation no longer exists, because it has solved all technical and artistic problems in solidity, in beauty, in permanence and commodity.”3

(2)

geschiedenis er niet of nauwelijks een rol speelt en waar het besef dat er elke dag geschiedenis wordt geschreven uitnodigt tot grootsheid en de daarbij behorende waan. De beste referentie voor Nederland en andere landen in de Europese zone is de open samenleving die de balans probeert te houden tussen reminiscentie en voortgang. Waarbinnen verschillende opvattingen en benaderingen over de cultuurgeschiedenis naast elkaar bestaan en waar de overheid met wet- en regelgeving en internationale verdragen de fysieke en sociaal-culturele transformaties bijstuurt door tradities en monumenten te beschermen. Die balans is niet statisch. Afhankelijk van allerlei factoren kan een samenleving ontvankelijker zijn voor Henry Ford of de Prince of Whales.

Het kan u niet ontgaan zijn dat in Nederland het verleden momenteel een revival doormaakt. Dat is overal te zien, niet alleen in onze dagelijkse stedelijke leefomgeving, maar ook in de groeiende bezorgdheid over de kwaliteit van ons cultuurlandschap4. Alle indicatoren wijzen dezelfde kant op.

Historische verenigingen en de Bond Heemschut tonen een gestage aanwas van leden en donateurs. Mensen zijn fanatiek op zoek naar informatie over hun woonplaats en hun genealogie. Het Brabants Historisch Informatiecentrum meldt5 voor 2006 een explosieve groei van het bezoek aan de website. De

Open Monumentendagen in de zomer zijn de laatste jaren een doorslaand succes, hetgeen heeft geleid tot noodzakelijke spreiding: de jaarlijkse Fortenmaand in september en de Erfgoedmaand in oktober. Geschiedenis geniet ook een groeiende populariteit als format voor televisieprogramma’s. En de productie- en verkoopcijfers van historische monografieën, (pseudo)biografieën en autobiografieën benaderen die van fictie. In mode-, product- en industriële vormgeving is retro een belangrijke trend. Een en ander heeft de regering er vorige maand toe doen besluiten mee te gaan in de wens van het parlement tot de oprichting van een museum voor nationale historie. De eerdaags te verschijnen Canon van Nederland zal voor de inrichting en programmering van dat museum de basis vormen. En niets is toevallig: uitgerekend vandaag komt de Volkskrant uit met de Geschiedenisbijlage!

(3)

schaal van de mensen en de dingen die hem omgeven. En dan is het vooral de markt die daar op inspeelt. De globalisering duwt mensen dus in een richting van reflectie, van een actieve zoektocht naar vaste punten, van herinnering als stuurman van het proces. Maar geschiedenis heeft daarnaast ook aantrekkingskracht van zichzelf. Ik sprak elders in dit verband van de geheugensinus6 die er kortweg op

neer komt dat naarmate een periode van relatieve rust, gezondheid en voorspoed langer duurt de collectieve herinnering er een is van een positieve, geruststellende associatie met het verleden. In zo’n goudomrande periode leven wij en dat verklaart op zijn minst voor een deel onze interesse in wat er vóór ons was.

Het Belvederebeleid, op basis waarvan onder meer deze leerstoel mogelijk is geworden, is een kind van zijn tijd. Het beleid biedt tien jaar lang gelegenheid om ons op het niveau van de praktijk, theorievorming en onderwijs te concentreren op de verhouding tussen ogenschijnlijk onverenigbare grootheden: het verleden en de toekomst en hun betekenis voor ruimtelijke ontwikkeling. De hoofddoelstelling van het beleid luidt: “de cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor de voorwaarden scheppen”. U zit hier nu en hoort mij aan als gevolg van subdoelstelling 4 uit de nota: “het verspreiden en toegankelijk maken van kennis over cultuurhistorie, alsmede het stimuleren van de kansen van cultuurhistorie als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en het ontwerp”. De essentie van wat Belvedere beoogt is drieledig: onroerend erfgoed duurzaam verankeren in de stad en het landschap (de materiële dimensie), verbindingen leggen tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ontwikkeling (de instrumentele dimensie) en de dialoog bevorderen tussen historici en archeologen aan de ene kant en ontwerpers en planologen aan de andere (de professionele dimensie).

Het Belvederebeleid ontmoet sinds het verschijnen in 1999 naast enthousiasme ook nogal wat nuancering, correctie soms, scepsis en ook opstand. Zowel van fundamentele als van praktisch aard. Omdat het van belang is mijn leerstoel een goede plek te geven in deze rijdende trein wil ik u eerst even meenemen in de receptie van de Nota Belvedere.

(4)

Het zijn toonaangevende architectuurhistorici en als Taverne, Bosma, Colenbrander, Van der Woud en Wagenaar7, allen met een voortdurende, wrijvingsvolle verhouding met de geïnstitutionaliseerde

monumentenzorg, die weinig heil zien in de operationalisering van historische bouwkundige benaderingen en resultaten in de actuele ontwerppraktijk. Zij pleiten voor waarachtige gebouwen, steden en landschappen, wijzen ons op het feit dat elke architectonische creatie een actuele context en betekenis heeft, een opdrachtgever, een gebruiker, een ontwerper. Ze dagen de ontwerpers van nu uit tot een hoogwaardig contemporain antwoord op contemporaine opgaven. “Ik word bang van die collectieve liefde voor alles wat er is, en de geringe belangstelling voor wat komen moet. We blijven maar bezig met het oppoetsen van het oude tafelzilver”8, zegt Van der Woud.

Bosma plaatste ook, al kort na het uitbrengen, “Vraagtekens bij de nota Belvedere”9. Hij neemt met

name de identiteitsvraag, een belangrijke legitimatie van het Belvederebeleid, op de korrel. De architectuurhistoricus vraagt zich af in hoeverre de moderne Nederlander zich kan identificeren met de historiserende focus op dingen die voorbij zijn gegaan. Ik citeer: “De helft van de Nederlandse bevolking heeft elders wortels. Van de andere helft heeft alleen het deel dat inmiddels in geriatrische oorden vertoeft nog (verdraaide) herinneringen aan Belvedere-tijden, terwijl de Wederopbouwgeneratie alles nog van horen zeggen heeft en voldoende heeft aan instant plattelandsomgevingen. De tijd stroomt maar één kant op: indien er nog identiteiten gevonden kunnen worden die bepalend zijn voor het gelaat van Nederland, dan zijn die in de twintigste eeuw gemaakt. Men kan ook stellen: in deze eeuw van enorme groeistuipen op een beperkt grondgebied is iedere generatie zijn fysieke omgeving vroeg of laat kwijtgeraakt.” Einde citaat. Waarom gebruiken we niet de wezenlijke grote ruimtelijke opgaven van nu om actief identiteiten te construeren die door de volgende generatie herkend worden als relevant? zo vraagt Bosma zich af.

(5)

Geschiedenis, ruimte en cultureel erfgoed”10 onderscheid tussen geschiedschrijving ten behoeve van de

rangschikking en interpretatie van historische feiten, en erfgoedbeheer als uiting van historische betekenisverlening en waardetoekenning. Belvedere is volgens hem het zoveelste teken dat dat onderscheid aan vervaging onderhevig is. Van historici wordt verwacht dat ze meegaan in de erfgoedbelangstelling, wat impliceert dat de geschiedenis onderhevig wordt aan selectie. Schuurman situeert geschiedenis in de actualiteit als een cultureel doel om onszelf en anderen te begrijpen. Hij schrijft: “Op die manier is verleden niet een alleen zaligmakend referentiepunt tegen elke verandering, maar helpt het een houding te versterken die veranderingen accepteert en begroet als een levend proces”. Zijn benaderingswijze wordt getypeerd door begrippen als representatie, contextualiteit en differentiële historische analyse.

In zijn oratie van een paar weken geleden op deze plek deed hoogleraar-architect Jo Coenen de in mijn ogen terechte observatie dat de komende decennia de praktijk van het bouwen en inrichten meer dan ooit te maken zal krijgen met interventies in de bestaande stad en het bestaande landschap. Grote stadsuitbreidingen en nieuwe polders maken is even niet meer aan de orde. En hij stelde ook dat de ontwerpers van morgen beter moeten worden voorbereid op die opgave; de transformatie van gebouwen, straten en panorama´s is er een van creatieve empathie in plaats van ongeremde virtuositeit. Wat staat ons zoal te wachten? Hergebruik van een dagelijks aanzwellende voorraad afgeschreven kantoren, kerken en kloosters, kazernes en fabrieken; grootschalige en integrale verbetering van de naoorlogse woonwijken, intensivering van het wegen- en spoorwegennet, de ontwikkeling van een klimaatbestendige oppervlaktewaterhuishouding, de realisatie van de ecologische hoofdstructuur in een context van functieverbreding van het platteland, de revitalisering van grote historische structuren zoals defensielinies en Groene Hart.

Het moge duidelijk zijn dat je als ontwerper zonder enig historisch besef de komende jaren niet meer aan de bak komt! Juist daarom is die experimentele situatie die door de Belvederesubsidies is mogelijk gemaakt zo belangrijk. Is er iets in algemene zin te zeggen over de wijze waarop er in de ontwerp-praktijk met historisch gevoelige plekken wordt omgegaan en op welke manier ontwerpers hun historisch bewustzijn tot expressie brengen? Allereerst valt op dat het onder ontwerpers not done is om elkaars voortbrengselen op dit aspect te bespreken, om elkaar ter verantwoording te roepen en om verifieerbaar verslag te leggen van de ontwerpbeslissingen. In een nauwelijks opgemerkte publicatie van het NIROV uit 2003 zijn 12 interviews met ontwerpers over dit onderwerp samengevat en van commentaar voorzien11. Wat blijkt is dat de geïnterviewden waarnemen dat een toenemend aantal

(6)

van ervaringen plaatsvindt. Het vakdebat over geschiedenis als ontwerpfactor op het niveau van de dagelijkse praktijk is domweg non-existent.

In een andere overzichtspublicatie van het Stimuleringsfonds voor Architectuur wordt door Wallagh opgemerkt dat ontwerpen en ontwikkelen in dialoog met geschiedenis van doel tot middel is geworden. Opdrachtgevers en publiek blijken gevoelig voor een historisch of historiserend sausje over hun projecten. Cultuurhistorie is een attractieve animator geworden voor burgerlijke participatie bij planvorming en besluitvorming in complexe ruimtelijke omstandigheden. Maar de kwaliteit van het resultaat doet in veel gevallen niet meer ter zake.12 In dezelfde publicatie komt Rijksadviseur voor het

Landschap Sijmons tot een uiterst kritisch commentaar op de kwaliteit van historisch geladen ontwerpen. Hij stelt: “…grosso modo lijkt de omgang met het cultureel erfgoed stram en onwennig. Hij (de omgang, EL) blijft steken in het beperkte idioom van ‘contrast’ tussen oud en nieuw, retro, musealiseren of het reproduceren van patronen zonder actuele betekenis.”13 Einde citaat. Ontwerpen

met geschiedenis bevindt zich eigenlijk in een fase van trial and error.

Die fase verloopt overigens buitengewoon productief. De oogst van recente, op historie geïnspireerde ruimtelijke plannen groeit snel. Ze lopen uiteen van enkelvoudige, bouwkundige tot regionale, integrale landschappelijke projecten en van sobere, utilitaire voorstellen tot artistieke, dromerige suggesties. Alleen al gesubsidieerd uit de goed gevulde Belvedereruif (dat wil zeggen tot stand gebracht in de laatste zes jaar) naderen we de 250 plannen. Slechts een paar van die plannen is direct op uitvoering gericht; het merendeel is gedoemd een papieren of digitaal bestaan te houden. Om de materie en de discussie voor u tot leven te roepen heb ik een aantal recente projecten op een rij gezet, respectievelijk uit het domein van de architectuur en van de landschapsarchitectuur. Niet de Belvedere-oogst dus (daar kom ik straks nog even op terug) maar projecten die juist wel fysiek tot stand zijn gebracht en die met elkaar gemeen hebben dat er door de ontwerpers een duidelijk stelling wordt ingenomen ten opzichte van de geschiedenis.

Ik neem u eerst mee naar een nieuwe hype die ik voor het gemak “my home is my castle” heb genoemd. Ik plaats vijf recent gebouwde kastelen in een reeks en vraag u om stilletjes uw voorkeur te bepalen. U ziet achtereenvolgens:

(7)

- appartementenkasteel Leliënhuyze, onderdeel van het Bossche stadsuitbreidingsproject Haverleij en kroon op het werk van architect en projectsupervisor Sjoerd Soeters

- hotelkasteel Almere, ooit geconcipieerd als hotel, maar halverwege de bouw failliet verklaard en nu zonder bestemming in staat van verval

- het strokasteel, een tijdelijk gebouw naar een ontwerp van Robbert van der Horst, in het landelijk gebied van Veenhuizen voor theatervoorstellingen van de lokale Peergroup.

- woon-, werk- en eetkasteel Huis de Wiers, ontworpen door architect Jaco de Visser op de fundamenten van het voormalige Huis de Wiers; ook hier een restaurant in het souterrain.

Deze bonte reeks uiteenlopende interpretaties van het archetypische fenomeen kasteel, brengt de pluriformiteit van omgangsvormen met historische referenties treffend in beeld. Van de nauwgezet terugontworpen replica van het voormalige kasteel Heemstede is het een enorme stap naar het geestdriftig geconcipieerde Leliënhuyze. In het eerste geval is er een onwrikbare coherentie van historische vorm en plaats. Geen misverstand is er mogelijk; dit kasteel heeft hier altijd gestaan… zij het dat de ruïne van 1987 onzichtbaar uit de geschiedenis is weggeretoucheerd. In het tweede geval ontbreekt elke historische, landschappelijke, geografische of bouwkundige relatie tussen plaats, vorm en functie. In kasteel Leliënhuyze is de geschiedenis geparodieerd. Landschap en huis zijn gevat in een ensemble dat bestaat omdat de architect, en de architect alleen, het zo wilde maken. Omdat je je bij dit wooncomplex altijd zal blijven afvragen wie dit toch heeft kunnen verzinnen, zal steeds de architect en nooit het gebouw kunnen winnen.

Maar het kan nog gekker. De lach-of-ik-schiet architectuur van kasteel Almere14 brengt een heel ander

aspect van historische beschouwing aan de oppervlakte, namelijk de vraag of je ongestraft ergens geschiedenis kunt maken. In haar onrustige zoektocht naar identiteit verkocht de gemeente Almere voor een appel en een ei grond aan een ontwikkelaar die de jonge stad in één klap een gebouwde pseudo-ouderdom zou leveren. Een monumentaal kasteel, als meeslepend, historiserend contrapunt in een zee van eigentijdsheid. Dat is evenwel nog steeds niet gelukt. Het project is onlangs voor de tweede keer failliet verklaard en de ironie wil dat nu ook de ruïnevorming zich vroegtijdig heeft ingezet. Dat komt ervan. Als je het verleden tart, pakt de toekomst je terug.

(8)

Strokasteel is naar mijn idee een zeer valide manier om een eigentijdse historisch-monumentale referentie als van een kasteel in omloop te brengen, namelijk als decor. De schoonheid van dit weinig pretentieuze bouwwerk is vooral gelegen in zijn tijdelijkheid. Na één seizoen is het gedoemd uit elkaar te vallen. Dat was ook de bedoeling, maar we kunnen in ons land erg slecht tegen verval. Geheel tegen de afspraken in wordt er geld gereserveerd om het kasteel minstens een jaar langer te conserveren… Volledig ontsnapt aan de valkuilen van de geschiedenis is het intelligente commentaar dat het Huis de Wiers vormt op de historische achtergrond van deze locatie in het dorp Vreeswijk. Het huis heeft vorm gekregen op basis van een aantal onversneden eigentijdse afwegingen en keuzes, die elk historisch verankerd zijn. De identieke plek, de voormalige contouren van het pand, de zadeldakconstructie en de kwetsbaarheid van de oorspronkelijke fundamenten die de architect dwong om in hout te bouwen, de veelzijdige gebruikers; ze zijn alle van doorslaggevende betekenis geweest voor het ontwerp. Laat het op u inwerken, dit wordt vanzelf een mooi gebouw. Geschiedenis geactiveerd en gearticuleerd.

Een van de grote hedendaagse uitdagingen voor de landschapsarchitectuur is de realisatie van de ecologische hoofdstructuur, een topografisch netwerk van kleine en grotere natuurgebieden en lijnvormige verbindingen. Deze grote operatie die in 2018 zijn beslag moet krijgen leidt tot een forse transformatie in het landelijk gebied: landbouwgrond wordt uit productie genomen en natuurlijke processen krijgen daar een kans. De idee dat de natuur actief kan worden ontwikkeld was vanaf het begin een verlossing voor ecologen maar een uiterst controversieel onderwerp voor cultuurhistorici. Het Nederlandse cultuurlandschap vertelt een intrigerend verhaal over de wijze waarop gedurende lange tijd een rurale topografie, tegen de natuurlijke beperkingen in kon worden opgebouwd. In één klap reconstrueren van de preagrarische situatie verhoudt zich slecht tot een geschiedenis van 10 eeuwen gedifferentieerd inpolderen, aandijken en ontginnen. Deze spanning komt prachtig tot uiting in het ruimtelijk ontwerp van veel natuurprojecten. Ik toon u vier verschillende benaderingen.

(9)

uitgraven van de oude meanders van de beek. De ruilverkavelingsbeek rechts blijft zo te zien een centrale waterafvoerende functie houden, de meanders symboliseren de landschappelijke investering en vooruitgang. Historische verwarring ligt op de loer, want in welke volgorde is dit ensemble nu eigenlijk tot stand gekomen? En wat is de betekenis van het versneden oude beektraject tegen de achtergrond van de overigens volledig gewijzigde hydrologische situatie?

Maar ook in deze categorie kan het nog gekker. In Twente wordt hard gewerkt aan en project dat De Doorbraak is gedoopt en dat is ontworpen om het schone water van beeksysteem 1 direct in contact te brengen met eveneens schone beeksysteem 3, zonder het vervuilde water van beeksysteem 2 te hoeven raken. Over een traject van enige kilometers waar nooit een beek heeft gestroomd, laat staan een beekdal heeft gelegen, wordt iets wat doet denken aan een nieuw beeksysteem uitgegraven. U ziet op de luchtfoto rechtsonder de aanleiding voor deze inrichting: de oorspronkelijke rechte watergang die helemaal linksboven contact maakt met de natuurlijke beek. De inrichting van het nieuwe verbindings-stuk vertoont alle kenmerken van een ecologisch programma van eisen (snel en langzaam stromend en stilstaand water, kikkerpoelen, paaiplaatsen, meestromende nevengeulen en afwisselend voedselrijke en voedselarme delen) dat onbewerkt in de topografie is afgedrukt. Het fenomeen beekdal functioneert in het kader van dit ontwerp als een natuurontwikkelingstype dat uit zijn context kan worden gesneden en elders kan worden geïmplanteerd; net zoals we dat zagen bij Leliënhuyze. Het cultuurlandschap als catalogus van historische beelden die geheel naar de voorkeur van de opdrachtgever en de ontwerper kunnen worden toegepast.

Het vierde en laatste voorbeeld is het plan dat adviesbureau Vista maakte voor de natuurontwikkeling van de voormalige zanderij Craijlo bij Hilversum. Voortbouwend op de geschiedenis van het ontzanden bepaalden de landschapsarchitecten eerst een samengestelde matrixvormige legenda van vier ontwateringsdiepten x drie natuurbeheersregimes en componeerden daar vervolgens een plattegrond bij. De kwaliteit van dit ontwerp in cultuurhistorisch opzicht is gelegen in de beslissing om de motieven voor de inrichting op een hoger abstractieniveau te zoeken. Niet de historische vorm maar de historische werking van de plek bood meer dan voldoende aangrijpingspunten voor nieuwe natuur. Dat die een rechthoekige layout heeft gekregen is vooralsnog slechts bijzaak.

(10)

Ontwerpers hebben in hun bewerking van de geschiedenis niet één maar minstens een tweeledige opgave te klaren: ik vat ze samen met de uitdaging van de gebiedgeschiedenis en de uitdaging van de repertoiregeschiedenis, cultuurhistorie met een kleine c en met een grote C, zo u wilt. Ten eerste zal in en door elk ruimtelijk ontwerp de historische eigenschappen van de locatie of het gebied in kwestie worden geïnterpreteerd en beoordeeld en in verhevigde of afgezwakte vorm opnieuw in roulatie worden gebracht. Er zijn ontelbaar veel manieren waarop de kennis over de ontwikkelingsgang van een gebied kan worden bewerkt en geactiveerd. Ik noem u twee bijdragen vanuit de architectuurtheorie die expliciet op deze probleemstelling ingaan. Christian Norberg-Schulz lanceerde in 1980 zijn beroemde boek “Genius Loci, Towards a Phenomenology of Space” waarin hij pleitte voor een correctie op de Moderne Beweging in de architectuur en de stedebouw. Hij schreef geen architectonische recepten voor, maar reikte, op basis van uitgebreid veldonderzoek, een idioom aan waarmee het gesprek over contextuele architectuur kon worden gevoerd. Het interessante van Norberg-Schulz’ benadering is de herintroductie van de regionale geschiedenis als ontwerpfactor. Het kwetsbare in de redenering is het belang dat wordt toegekend aan de architectonische intuïtie. Architectuurhistorici Tzonis en Lefaivre beschrijven in een aantal boeken en artikelen hun fascinatie voor een architectuur waarin een expliciete relatie met de identiteit van de regio wordt nagestreefd. Zij noemen die architectuur Kritisch Regionalisme “…as a bottom-up approach to design, that recognizes the value of the identity of a physical, social and cultural situation, rather than mindlessly imposing narcissistic formulas from the top down.”15

Belvedere is niet noodzakelijkerwijs regionaal van schaal en evenmin existentieel kritisch. Maar de beoogde intensivering van de uitwisseling tussen historisch-geografen en ruimtelijk ontwerpers brengt het perspectief van regionalistische planvorming (al of niet kritisch) nadrukkelijk dichtbij. Als dat perspectief niet alleen ontwerpers maar ook cultuurhistorici en archeologen interesseert heeft dat belangrijke implicaties voor hun werk. Het belangrijkste gevolg voor de wijze waarop historici hun onderzoeksobject zouden moeten ontsluiten is de notie van geschiedenis als onvoltooid verleden tijd, een open geschiedschrijving die mogelijkheden en kansen blootlegt.

(11)

unconscious.”16 Als iets de hedendaagse ontwerppraktijk typeert dan is het wel pluriformiteit. De eerder

getoonde voorbeelden illustreren dat. Er lijkt geen enkele basis te bestaan voor gezamenlijkheid, voor architectonische spelregels, recepten, canoniek. Stilistische overwegingen en motieven zijn de laatste decennia sterk geïndividualiseerd. De verdieping en uitbreiding van het persoonlijke of bureau-oeuvre is koersbepalend en doorslaggevend. We leven in een waarlijk neo-eclecticistische tijd. De architectuur-geschiedenis wordt gebruikt als een stilistisch reservoir waaruit je vrij kunt kiezen, niet als een dialectisch proces van opeenvolgende formele overtuigingen. Taverne verzucht in Blauwe Kamer van juni dit jaar: “Architecten hebben een meerderwaardigheidscomplex tegenover de architectuur-geschiedenis. In Delft (en ik neem aan dat hij daarmee mijn faculteit Bouwkunde bedoelt) gaat het niet om architectuurgeschiedenis maar om architectengeschiedenis. De lange culturele lijnen en thema’s blijven onderbelicht en er ontstaat een fatale scheiding tussen geschiedenis en ontwerp.”17

(12)

disciplinaire standpunten en betrekkingen, voor de wijze van werken, voor de taal die gebezigd wordt, voor het auteurschap van het plan. Factoren die ik voornemens ben uit te werken omdat de Nota Belvedere dat u heeft beloofd.

Mijn laatste observaties en voornemen gaan over de feitelijke omgang met de historische eigen-schappen van het ruimtelijk object en de eerder gedane constatering dat er onhelder, intuïtief, veelal terloops en vooral pragmatisch (om niet te zeggen opportunistisch) gebruik wordt gemaakt van geschiedenis in het ontwerpproces. Dat geldt zowel voor de interpretatie van de historische ontwikkelingsgang van de plek of het gebied in kwestie als voor het adequaat citeren uit de eigen ambachtelijke tradities. Er is grote behoefte aan een stelsel van begrippen, omgangsvormen - een soort grammatica, in woord en in beeld - die het mogelijk maakt het gesprek over de bewerking van geschiedenis te voeren. Van zo’n grammatica, waarvoor ik de eerste inhoudelijke stappen heb gezet, zou in drieërlei opzicht een stimulerend effect moeten uitgaan. Allereerst wordt een scherper professioneel debat onder ontwerpers en historici mogelijk gemaakt en kan de legitimatie van ontwerper naar samenleving zorgvuldiger worden verwoord. Voorts krijgt de wereld van de ontwerpkritiek gereedschap aangereikt om plannen te beoordelen en zo nodig te veroordelen, en ten slotte zal het ontwerpproces zelf erdoor verdiept kunnen worden. Het aardige is dat ik op dit niveau niet bij nul hoef te beginnen. Zoals gezegd is er een fraaie collectie, buitengewoon goede gedocumenteerde experimenten beschikbaar: de 250 Belvedereplannen. Ik kan niet wachten daar mijn neus in te steken. Daarnaast zijn er de afgelopen jaren in verschillende ontwerp- en onderzoekscontexten aanzetten geleverd voor een operationeel vocabulaire, gericht op het bespreekbaar maken van de ruimtelijke bewerking van historische patronen. Ik citeer er drie: één die betrekking heeft op regionale ruimtelijke planvorming, één gericht op de mogelijkheden om een structuur van archeologische vindplaatsen ruimtelijk te benaderen en één gericht op de houding die ontwerpers innemen op de schaal van het gebouw.

Een gelegenheidscombinatie van drie adviesbureaus maakte in 2001 studie van de mogelijkheden om historisch verantwoord om te gaan met het gebied tussen Utrecht en Katwijk, door hen aangeduid als De Strook18. Tussen de onwenselijke uitersten van Overmoed en Weemoed plaatsten ze vier regionale

(13)

markeren, reconstrueren, actualiseren, etaleren, inpassen, omhullen en als laatste materialiseren. Deze reeks heeft duidelijk betrekking op het inrichtingsniveau, op het domein van de ontwerper. De aard van de termen is plastisch en fysiek. Als laatste noem ik de inventarisatie van Crimson Architectural Historians, opgenomen in het boek Re-Arch20. Zij onderscheiden, geïllustreerd met actuele voorbeelden

uit de architectuur, acht zogenaamde “retorische figuren” die model kunnen staan voor het standpunt van de ontwerper jegens het historische artefact: ondergronds, 1+1=1, 1+1=2, continuïteit, palimpsest, heremietkreeft, recapitulatie en face-lift. Ik noem deze reeks niet zozeer vanwege de tot de verbeelding sprekende terminologie (die overigens geconcipieerd lijkt bij een groot glas goede wijn) maar vanwege de ontdekking van Crimson dat het gaat om retorische figuren, om een uitdaging aan de taal. Als binnen het eigen kennisdomein de oplossing voor een probleem als het onze niet kan worden gevonden is het zinvol even uit te wijken naar een andere kennisveld om je inzichten te verbreden en op te frissen. Mijn vermoeden is dat de literatuurwetenschap en daarbinnen het fenomeen van de stijlfiguren ons kan helpen bij het opbouwen van een begrippenkader dat de goede eigenschappen van de hierboven genoemde reeksen combineert en dat zich in abstracto met tekeningen laat verbeelden. Ook daar zult u mij de komende jaren mee bezig zien.

Wat betekent een en ander op de werkvloer? Mijn opdracht is om les te geven in en onderzoek te doen naar de ontwerpopgave die voortkomt uit de ruimtelijke bewerking van de geschiedenis. Ik heb u verteld welke accenten ik daarin ga zetten. De Belvedereleerstoel is op twee manieren verankerd. Aan de ene kant weet ik mij onderdeel van de afdeling Urbanism van deze Bouwkundefaculteit. Aan de andere kant wordt van mij en mijn collega-hoogleraren in het Belvedere Onderwijsnetwerk verwacht dat we het Belvederevirus ook binnen andere instituten voor hoger onderwijs in Nederland verspreiden. Daarnaast worden we geacht de praktijk kritisch te volgen en wetenschappelijk onderzoek te entameren. Ik voorspel u: de agenda zal snel zijn overtekend.

(14)

sporen. Mijn boodschap aan u is: maakt u zichzelf bekend, dan zetten we een gemeenschappelijke lijn uit. Studenten roep ik op na te denken over de accenten die ze in hun opleiding willen zetten en wijs ik op de mogelijkheid bij het Bouwkundediploma een zogenaamde Belvedere-aantekening te bemachtigen. Het hoeft nu geen betoog meer dat het mijn stellige overtuiging is dat jullie daarmee in de praktijk van begin af aan een herkenbare meerwaarde zullen hebben.

Dames en heren aanwezigen, voordat ik afrond wil ik de gelegenheid gebruiken een aantal mensen dank te zeggen. Allereerst de Rector Magnificus, hooggeleerde Fokkema, die door zijn aanwezigheid bij de start van het Belvedere Onderwijsnetwerk vorig jaar in Amsterdam blijk gaf van zijn betrokkenheid bij de Belvedere-impuls bij Bouwkunde. Ik heb zijn aanwezigheid daar bijzonder gewaardeerd. Ook voormalig Bouwkundedecaan hooggeleerde Hans Beunderman ben ik dank verschuldigd voor zijn alertheid toen de mogelijkheid zich voordeed het Belvedere-aanbod te honoreren. Hij doorzag en benutte op tijd deze window of opportunity. Ik heb inmiddels moeilijk mis te verstane signalen opgevangen dat ook zijn opvolger, hooggeleerde Wytze Patijn, de Belvedere-opgave als kans voor het Delftse curriculum zeer serieus neemt. Ik dank de voorzitter van het team van hoogleraren bij Urbanism, hooggeleerde Han Meyer voor zijn allerhartelijkste ontvangst en introductie in de afdeling. In het bijzonder gaat dank uit naar hooggeleerde Clemens Steenbergen voor de slimme wijze waarop hij kwartier heeft gemaakt voor de leerstoel. Zijn voorbereidende werk heeft me veel moeite en tijd bespaard. Ik dank ook het Belvedereteam van de Muntstraat in Utrecht voor de samenwerking tot nu toe, in het bijzonder bureauhoofd Frank Strolenberg en onderwijsnetwerksecretaris Monique Eerden. Ik ben verheugd me met hoge frequentie kunnen bevinden in het erudiete, kritische en energieke gezelschap van Jan Kolen, André van der Zande en Roel During, leden van de kern van het onderwijsnetwerk. De samenwerking smaakt naar meer.

Ik dank in algemene zin mijn voormalige werkgevers, mijn opdrachtgevers en de collega-ontwerpers die de afgelopen jaren substantieel hebben bijgedragen aan mijn ontwerp- en advieservaringen in de wereld van de geactiveerde geschiedenis. Ik besef dat mijn benoeming op deze leerstoel een kado is dat ik met jullie allen deel.

(15)

kan heb ik deels verworven in professionele samenspraak met jullie. De benoeming op de Belvedere-leerstoel heb ik dan ook mede aan jullie te danken; ik draag de stoel op aan mijn vakgenoten.

Ik dank mijn ouders, beiden hier aanwezig, voor de stevige basis die ze me mee hebben gegeven, het grote vertrouwen, de expliciete belangstelling – nog steeds - voor mijn activiteiten en resultaten. Ten slotte een groot woord van dank aan mijn vrouw die ook mijn vriendin is: Sonsoles. We hebben de laatste twee jaar een intensieve reeks life events doorgemaakt. Oscar is geboren, Clara is geboren, we zijn getrouwd, zijn weer eens van stad verhuisd en beleven de laatste loodjes van een ingrijpende verbouwing. En nu dit. Het was altijd intensief, soms ontregelend en vaak buitengewoon vermoeiend. Dankjewel voor je steun en je nabijheid.

(16)

1 Een stelling die hij met het anti-innovatieve ontwerp van de T-Ford overigens weer logenstrafte. De auto was in feite een

paardenkoets met een motor.

2 Het bleef niet bij een documentaire. Hij richtte ook de Prince of Whales’s Institute of Architecture op, een school waaraan

onder anderen architect Léon Krier en historicus Dimitri Porphyrios hun naam verbonden.

3 Krier, L. (1984): “The Reconstruction of the European City” in Architectural Design 54.

4 Zie onder meer het initiatief “Nederland weer mooi” van de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap, opgericht in 2005. 5 In de brochure Cultuur in Uitvoering van de Provincie Noord-Brabant van juni 2006.

6 Op de nieuwjaarsbijeenkomst van de NVTL in januari 2006 in de vesting Naarden, gewijd aan het jaarthema

Linielandschappen.

7 Allen wetenschappelijk gevormd door of in de nabijheid van Ed Taverne van de Rijksuniversiteit van Groningen. 8 Interview met Auke van der Woud in Neuvel, K.: De uniformering voorbij; een nieuwe ramantiek voor stad en land.

Zoetermeer, 2002.

9 Bosma, K. (1999): “Vraagtekens bij de nota Belvedere” in ARCHIS 1999/10 blz 72-74.

10 Schuurman, A. (2003): “Vertel, Muze, vertel. Geschiedenis, ruimte en cultureel erfgoed” in: Gerding, M. (red.): Belvedere

en de geschiedenis van de groene ruimte. Historiae Agriculturae 33, NAHI 2003.

11 Heerema, P. en M. Woestenburg (2003): “Interviews Belvedere. Verslaglegging gesprekken met 12 ontwerpers”. NIROV,

Den Haag.

12 Wallagh, G. (2005): “Urgentie gezocht. Belvederebeleid t ever verwijderd van alledaagse realiteit” in: Ontwerpen aan

Geschiedenis. Een cultuur van ruimte maken. Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam.

13 Sijmons, D. (2005): “Goede bedoelingen. Ervaringen uit de praktijk” in: Ontwerpen aan Geschiedenis. Een cultuur van

ruimte maken. Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam.

14 Aldus raak getypeerd door architectuurjournalist Jaap Huisman op Archined

15 Lefaivre, L. and A. Tzonis (2003): Critical Regionalism. Architecture and Identity in a Globalized World” blz. 11

16 Jellicoe, G. en S. (1975): “The Landscape of Man, Shaping the Environment from prehistory to the Present Day”. Thames

and Hudson, London.

17 Steenhuis, M. (2006): “De Hollandse Waterlinie is het groene goud voor de Randstad. Ed Taverne, emeritus hoogleraar

architectuurgeschiedenis” in: Blauwe Kamer nr 3, Wageningen.

18 H+N+S Landschapsarchitecten, MUST, NIO Stedelijk Onderzoek (2001): “De Strook. Ruimtelijke Ordening in een Cultuur

van Pluralisme” Amsterdam.

19 Colenbrander, C. en MUST Stedebouw (2005): “Limes Atlas”, Rotterdam. blz 167 e.v.

Cytaty

Powiązane dokumenty

spectre de Rimbaud n’est-il pas aussi présent dans l’oeuvre d’Anne Hébert qu’il ne l’est dans celle de Céline ; il semble tout de même, dans ses jeunes années, avoir tenu le

Oczywiście, można modyfikować układ wyświetlania poszczególnych sekcji, ale jedynymi elementami, które mogą być charakterystyczne dla danego kanału są grafika i

W tablicy 10 podano liczbę dokumentów normalizacyj- nych w programie KT 222/PK 2, liczbę wszystkich aktual- nych, w wersji polskiej i w wersji angielskiej, polskich doku-

Drogi Księże Profesorze, na dalsze lata pracy naukowej oraz kapłańskiej posługi, w imieniu Członków Sekcji Patrystycznej życzę wytrwałości, zdrowia, zadowolenia z tego, co

Eschatologiczny, metafizyczny, religijny, m isteryj- ny, mistyczny, egzystencjalny i esencjalny w ym iar człowieczego bytu może znaleźć się jako m otyw (temat)

This paper presents an improved setup that significantly reduces the photon noise level down to 2×10 -19 W/√Hz and reports the measured electrical NEPs of

Sformuło- wanie sądów drugiego rzędu charakte- ryzuje człowieka i jego w pełni wolne działania, a samopoznanie określone przez Tomasza jako „wewnętrzna zasa- da

a który powinien być używany jak nale- ży. Wielkoduszność pożąda czci, lecz pożądanie to normowane jest nakazami rozumu. Tomasz pisze: „cześć jest szacunkiem