• Nie Znaleziono Wyników

De verhouding onderaannemer-hoofdaannemer-opdrachtgever (deel 1): Een jurisprudentie onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verhouding onderaannemer-hoofdaannemer-opdrachtgever (deel 1): Een jurisprudentie onderzoek"

Copied!
11
0
0

Pełen tekst

(1)

Er zijn derhalve interessante ontwiklcelingen ge-weest binnen liet administratieve onteigeningsrecht. M i j n verwachting is dat de komende periode nog de nodige koninklijke besluiten zullen verschijnen

waarin de toetsing door de ICi'oon verder uitgefais-talliseerd zal worden, met name voor wat betreft de eisen die worden gesteld aan het minnelijk overleg.

l i e ook:

De vitaliteit van liet schadeloosstellingsrecht in onteigeningszaken.

Een studie naar theorie en praktijk

A u t e u r : mr. J.A.iVI.A. S l u y s m a n s S e r i e : Bouwrecht IVIonografieën, deel 32 O m v a n g : 333 pagina's

I S B N : 978-90-78066-52-1 V e r k o o p p r i j s : € 65,00 (incl. btw)

Bestelinformatie: w w w . i b r . n l / p u b l i c a t i e s (onder Bouwrecht M o n o g r a f i e ë n )

nr. 5 - m e i 2013

De verhouding

onderaannemer-hoofdaannemer-opdrachtgever

(deel 1)

Een jurisprudentie onderzoek

Prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis'

1.

Inleiding

Het onderwerp van de jaarlijkse conferentie van de Europese Vereniging voor Bouwrecht in Luik- was onderaanneming. Tijdens die bijeenicomst werd een uitgebreid overzicht van de Belgische rechtspraak over onderaanneming verzorgd door L. Imbrechts. De opmerking van schrijver dezes, dat het Neder-landse onderaamiemingsrecht veel minder spannend is dan het Belgische werd met enig ongeloof ont-vangen. Dat vormde de prildcel om die rechtspraak uitgebreider aan een onderzoek te ondei-weipen. De uitkomst van dat onderzoek is geen aanleiding om heel anders naar het Nederlandse onderaan-nemingsrecht te kijken. Er is best veel rechtspraak, maar deze rechtspraak vertoont in het algemeen grote overeenstemming met de rechtspraak in-zake de 'gewone' overeenkomst van aamieming van werk.' Het feit dat de onderaaimemingsover-eenkomst feitelijk voorafgegaan wordt door een overeenkomst van de hoofdaaimemer met de 'uit-eindelijke' opdraclitgever speelt maar zelden een rol in deze rechtspraak. Overigens is daar natumlijk met de uitspraak van de Hoge Raad van 20 januari

2012, LJN: BT7496*' wel een behoorlijke potentiële verandering in gekomen\ maar de betekenis van die uitspraak voor de relatie hoofdaamiemer-onderaan-nemer zal beperkt zijn, want daar zag die uitspraak niet op.'^

Wat hiei-van zij: de rechtspraak laat toch veel zien, dat de moeite van het bespreken waard is. De keus voor de uitspraken is als volgt gemaakt: zowel op de website van de Raad van Ai'bitrage voor de Bouw'als op rechtspraak.nl is gezocht met o.a. de volgende termen: onderaannemer, onderaanneem-ster, art. 7:751 BW, par. 6 lid 26 (UAV), par. 6 lid 27 (UAV) en vrijwaring. Een beperking in de tijd is niet aangebracht. Uit de enorme hoeveelheid uit-spraken die tevoorschijn Icwam*, is 'scannend' een keus gemaakt, waarbij niet uitgesloten wordt dat uitspraken die de moeite waard zijn, over het hoofd zijn gezien. De lezer wordt uitgenodigd schrijver dezes daar op te wijzen, opdat in de toekomst een vei-volg geschreven kan worden. Voor nu is besloten met het oog op de beschikbare tijd en het feit dat het onderwerp van de onderaamieming sowieso weer eens expliciet aandacht verdient, op deze wijze pragmatisch te werk te gaan.

1 Monika Chao is directeur van het Instituut voor Bouwrecht en hoogleraar bouwrecht aan deTU Delft. De auteur zegt F van Cassel-Van Zeeland, H. Strang, D.E. v a n W e r v e n en M.A.IVI.C. van den Berg dank voor doorlezen van dit artikel en het mee-denken bij met name het deel rond pan 6 lid 27 UAV 2012 (1989).

2 Zie voor de uitkomsten van de enquête die met het oog op die bijeenkomst onder de leden van de EVBR werd gehouden, het februari nummer van 2013 van TBR.

3 Dit was ook de reden, dat ik besloten had de uitspraken over de waarschuwingsplicht van de onderaannemer die voorheen een aparte plaats in de Serie Hoofdstukken Bouwrecrit had (in deel 13) ter gelegenheid van de nieuwe druk in 2010 (onder de nieuwe naam Serie Bouw- en Aanbestedingsreclit) samen te voegen met die betreffende de aannemer in deel 14 in de nieuwe druk. De criteria aan de hand waarvan w o r d t bepaald of er wel of niet een waarschuwingsplicht is, zijn immers dezelfde. Dit onderwerp komt in dit artikel o m die reden niet aan de orde evenmin als het probleem van de vraag welke algemene voorwaarden van toepassing zijn op de relatie.

4 Waarover uitgebreid; R Memelink en R.D. Lubach, De wanpresterende onderaannemer: verplicht rekening houden met de belangen van de opdrachtgever?, TSR 2012, p. 681 e.v.

5 De HR sprak immers zeer expliciet uit dat de onderaannemer binnen bepaalde grenzen rekening heeft te houden met de belangen van de opdrachtgever en de opdrachtgever zal er in het algemeen op mogen vertrouwen dat hij doet.

6 Sinds het verschijnen van deze uitspraak is ten tijde van het schrijven van dit artikel al 8 keer in uitspraken, waar het feit dat er een 'voorafgaande' overeenkomst was, wel speelde, naar deze uitspraak verwezen. Ik k o m daar op terug verderop in dit artikel.

7 http://www.raadvanarbitrage.info/

8 Bij rechtspraak.nl op het w o o r d onderaannemer 1066 en bij de RvA 1363.

(2)

De onderwerpen die aan de orde Icomen, zijn ver-scliillend van aard en niet beperkt tot liet privaat-rechtelijk bouwrecht. Na de voor de hand liggende ondei-werpen als: is er sprake van onderaanneming, is er wel sprake van aanneming van werk, wat is de inhoud van de overeenlcomst mede gezien de overeenkomst van de hoofdaannemer met de opdrachtgever (back to back problematiek), is de onderaannemer voorgeschi'even of niet, hoe zit het met de aansprakelijkheid van de hoofdaannemer voor de onderaannemer etc., komen ook uitspraken aan bod waarin de pauliana, de Wet Arbeid Vreem-delingen en zelfs het strafrecht aan de orde komen en die naar ik veronderstel interessant zijn voor diegenen die onderaannemers bijstaan c.q. willen aanspreken.' B i j de selectie van de uitspraken heb ik mij vooral laten leiden door aspecten in de uit-spraken, waarin tot uiting Icwam dat het om meer ging dan alleen de overeenkomst hoofdaannemer-onderaannemer. Een in deze context voor de hand liggend ondemerp was het retentierecht, maar dat is buiten beschouwing gebleven. In het oktober-nummer van 2012 is het informatieve artikel van P. Vermeij, Het retentierecht bij aanneming van werk, de (on)mogelijkheden tot uitoefening van dit recht, verschenen en daarin wordt ook aandacht aan het uitoefenen van dat recht door de onderaannemer besteed.'" Ondei'weipen die ook voor de hand lagen als de problematiek van de vei-wijzing naar algeme-ne voorwaarden (battle of foniis), de ter hand stel-ling van algemene voorwaarden heb ik omwille van de lengte van dit artikel buiten beschouwing gelaten mede omdat deze onderweipen in het algemeen al aandacht krijgen in de literatuur.

Tot slot: alle uitspraken zijn openbaar en te vinden op de websites van de Raad van Ai-bitrage voor de Bouw en van rechtspraak.nl.

2.

Afbakening van de

onder-aannemingsovereenkomst

De overeenlcomst van onderaanneming is de over-eenlcomst, waarbij een aannemer, die met een op-drachtgever een overeenkomst van aanneming van werk heeft gesloten, op zijn beurt een overeenkomst aangaat met een ten opzichte van de opdrachtgever derde persoon, die een deel van de weiiczaamhe-den zal uitvoeren. De aannemer heet hoofdaan-nemer' ' en de derde heet onderaannemer. De hoofdaaimemer heeft een 'dubbekol, hij is tegelijk opdrachtnemer (voor wat betreft het totale werk)

én opdrachtgever (met betrelddng tot de uitbestede onderdelen)'.'- Zoals uit deze korte beschrijving volgt, moet het gaan om een overeenkomst tussen hoofdaannemer en onderaannemer'' en deze moet het karakter van aanneming van werk hebben. En de overeenlcomst van aanneming van werk moet ertoe leiden dat een stoffelijk werk tot stand komt, zie artikel 7:750 BW. Deze onderwerpen komen als eerste aan de orde.

Was er wel een overeenkomst met de onderaan-nemer?

In wezen is dit een vraag die volgens dezelfde criteria wordt beoordeeld als iedere andere overeen-komst, waarbij de totstandkoming betwist wordt. Maar de feiten in het geval, waarover het Hof Den

Haag op 20 januari 2009, LJN: BH0204,

oordeel-de, geven toch een bepaalde kleur aan het geheel, reden om het arrest mee te nemen.

Het hof beantwoordde de vraag of er wel een over-eenlcomst met de onderaannemer was ontkennend. Met een (beoogde) onderaannemer waren o.a. gespreklcen gevoerd over gevelbeplating, bedoeld voor een werk van de Rijksgebouwendienst (Rgd); er was ook sprake van acceptatie als onderaannemer en aanwezigheid bij een bouwvergadering. Toch be-telcent dit niet dat de overeenkomst met betrekicing tot de specifieice gevelbeplating tot stand was geko-men. De aanwezigheid betekende dat de weg voor de aannemer wordt vrijgemaakt om de onderaan-nemer desgewenst een opdracht te geven en paste in het leader van de inspanningen om de Rgd met een ander soort gevelbeplating te laten instemmen. Hoogstens is sprake geweest van een overeenkomst onder de opschortende voorwaarde dat de Rgd zou instemmen met bandgeanodiseerde beplating, welke voorwaarde wegens het afwijzen door de Rgd van een alternatief voor na-geanodiseerde beplating niet in vervulling is gegaan. Daarop is door de beoogde onderaannemer op verzoek van aannemer een of-ferte uitgebracht voor na-geanodiseerde beplating, welke offerte niet is aanvaard.

Karakter van de overeenkomst: aanneming van werk?

Tevergeefs betoogt aannemer dat er sprake is van een koopovereenlcomst tussen hem en de onderaan-nemer in RvA 24 februari 1999, m: 19.513. Arbiter overweegt: de kwalificatie als koopovereenlcomst is niet aan de orde, omdat in de door

onderaan-9 Er zijn ook fiscale uitspraken gepubliceerd, waarbij relevant werd geacht dat er sprake was van aanneming van werk door personen ingezet door opdrachtnemers (aannemers), zie o.a. CRvB 20 december 2004, LJN: AS2082, Hof 's-Hertogenbosch 15 april 2008, LJN: BD2949 en HR 19 juni 2009, LJN: BG5387G, maar die heb ik gelaten voor wat ze zijn.

10 rSR 2012/177.

11 In dit artikel ook aangeduid als aannemer. 12 /\sser-^an den Berg, p. 237/238.

13 Waaronder ook te begrijpen de relatie van een onderaannemer met een door hem ingeschakelde onderaannemen

nn 5 - m e i 2013

nemer te leveren prestatie te zeer het element van monteren en installeren van de liften aanwezig is. Onderaannemer kon niet volstaan met het afleveren van kant en klare liften maar heeft ter plaatse zes complete liftinstallaties vervaardigd.

De reden dat betoogd wordt, dat iemand geen on-deraannemer is of juist wel, heeft vrijwel altijd te maken met de consequenties betreffende enigerlei vorm van aanspralcelijlcheid van de onderaanne-mer. Zo was het ook in het geval leidende tot de uitspraak van de RvA van 23 juli 2002, nr 70.541, waar een onderaannemer stelde, dat hij 'slechts leverancier van een binnen de door hoofdaannemer gedicteerde randvoorwaarden door onderaannemer ontworpen bekisting was'. H i j had zelf geen werk verricht en kon dus ook niet aansprakelijk worden gehouden. Appelarbiters denken daar anders over: 'het fabriceren van een bekisting vah onder de de-finitie in artikel 7A: 1637b B W " van de aanneming van werk, zodat de overeenlcomst tussen hoofdaan-nemer en onderaanhoofdaan-nemer betiteld moet worden als een aannemingsovereenlcomst en wel, gezien de positie van partijen in het geheel van het project, als een onderaannemingsovereenkomst.'' ^

In de uitspraak van de RvA d.d. 19 augustus 2008,

m: 29.561, wordt de constructeur die op advies en

in opdracht van aannemer is ingeschakeld ten be-hoeve van de fundering en een vloer met vorstrand heeft geadviseerd, die uitgevoerd is door de aan-nemer, als onderaannemer beschouwd. Aannemer wordt dan ook conform artikel 7:751 BW"^ aanspra-kelijk gehouden voor deze. Waarom een construc-teur als onderaannemer kan worden beschouwd, wordt niet uitgelegd in het vonnis.

In het volgende geval, LJN: BV3642, Rechtbank

Rotterdam 8 februari 2012, was er geen sprake van

een overeenlcomst van aanneming van werk. Op grond van de omstandigheden in onderlinge samen-hang beschouwd, houdt de rechtbanlc het er voor, dat de samenwerking tussen partijen gericht was op het voorzien in de behoefte van gedaagde aan arbeidski'achten, en niet zozeer op het door Jaws (onderaannemer) tot stand brengen van een stoffe-lijk werk. Dat die uitzendla-achten vei-volgens door gedaagde werden ingeschakeld voor het tot stand brengen van een stoffelijk werk, staat daar los van. Het gaat erom dat de rechtsverhouding tussen Jaws

en gedaagde niet de Icemnerkende eigenschappen van een aannemingsovereenlcomst bevat.

Karakter van de overeenkomst: onderaanneming?

De aard van de onderaannemingsovereenlcomst kwam aan de orde in de zaak van het Hof

Arn-hem van 10 oktober 2006, LJN: ZAI996, waar

een hoofdaannemer (appellante) in een procedure tegen een verzekeraar betoogde dat hij volledige zeggenschap had over de personeelsleden van de onderaannemer A. Over de aard van de onderaan-nemingsovereenlcomst wordt overwogen: 'Een andere - contractuele - grondslag voor een derge-lijke aanwijzingsbevoegdheid is niet gesteld of gebleken. Dit strookt bovendien inet de aard van de overeenkomst van aanneming van werk, waarbij een (onder)aannemer terzake van specifieice werk-zaamheden wordt ingeschakeld om deze zelfstandig en met eigen materieel en personeel te verrichten. Zo ook hier: blijkens de tussen partijen gesloten overeenlcomst werden het door [A] te gebruiken materiaal (drains, oiittreldcingsputten en peilbuizen) door haarzelf geleverd en niet ter beschiklcing ge-steld door [appellante].' Ook de stelling dat in de overeenkomst de werken en daarmee de daarmee gepaard gaande werkzaamheden gedetailleerd wor-den beschreven, wordt door het hof van de hand gewezen. Dit is inherent aan een overeenkomst, waarbij de opdrachtgever, in dit geval de hoofdaan-nemer, uitvoering van een duidelijk en concreet werk voor ogen staat, daarmee laijgt hij niet zonder meer zeggenschap over de feitelijke uitvoering door de personeelsleden van de onderaannemer ter zake van het aan deze opgedragen werk. Het gaat bij de overeenlcomst van (onder)aanneming uitsluitend om de vraag o f de (onder)aannemer het betreffende, in de overeenlcomst omschreven, werk van stoffelijke aard daadwerkelijk tot stand brengt (vgl. art. 1639a B W (oud) en art. 7:750 BW), aldus het hof.''

Was de opdrachtgever eigenlijk de hoofdaannemer?

Deze vraag werd ontkennend beantwoord door de Rechtbank Arnhem 7 september 2011, LJN: B T l 515. Aannemers betoogden in deze zaak, dat eiser, door de rechtbanlc opdrachtgever genoemd, in feite een soort hoofdaannemer was, die gedaagden had ingeschakeld als onderaannemers. Door die regiefunctie zou opdrachtgever (in de opvatting van

14 Dit was oorspronkelijk artikel 1639 in het oude BW. Het artikel luidde als volgt: De arbeider is verplicht den bedongen arbeid naar zijn beste vermogen te verrichten. Voor zoover aard en omvang van den te verrichten arbeid niet bij overeenkomst of reglement zijn omschreven, beslist daaromtrent het gebruik.

15 Daarnaast was de onderaannemer ook de constructeur van de bekisting, aldus dezelfde uitspraak. 16 In artike! 7:751 BW w o r d t het de aannemer toegestaan van andere gebruik te maken zulks onverminderd zijn

aansprakelijkheid.

17 De hoofdaannemer had belang bij zijn betoog, dat er geen onderaanneming was, ten einde het schadegeval onder de verzekering te doen vallen.

(3)

aannemers: hoofdaannemer) eigen schuld hebben. De rechtbanlc oordeelt dat eiser een particulier is, die zelf de opdrachtgever was voor de verbouwing van zijn eigen huis. Hij kan daardoor geen hoofd-aannemer zijn van zichzelf.'*

3.

Inhoud van de overeenkomst/

back to back karakter

De inhoud van de overeenlcomst tussen aannemer en onderaannemer zal vaak mede bepaald wor-den door de inhoud van de overeenlcomst van de aannemer met de opdrachtgever of door een deel van die overeenlcomst bijvoorbeeld de technische omschrijvingen e.d. Maar dat is geen automatisme en moet overeengekomen worden. De volgende uitspraken zijn illustraties van problemen die bij dat 'doorgeven' o f 'back to back' karalcter van de beide overeenkomsten aan de orde komen.

Algemene voor-waarden niet ter hand gesteld

De onderaannemer heeft de algemene voorwaarden van de aannemer geki-egen in weUce voorwaarden naar de geschilbeslechtingsclausule in de overeen-komst van de laatste met de opdrachtgever wordt vei-wezen. De overeenkomst van de opdrachtgever en de hoofdaannemer, waarin 'de geschillem'egeling van de U.A.V. 1989' is overeengekomen, is evenwel niet ter hand gesteld aan de onderaannemer vóór o f bij het sluiten van de overeenkomst met deze. De onderaannemer deed daarom een terecht beroep op het feit dat hem geen redelijke mogelijkheid was geboden om van de volledige inhoud van die al-gemene vooiivaarden kennis te nemen, aldus oor-deelde de Rechtbank 's-Hertogenbosch op JO maart

2010, LJN: BL7905. Dat geschilbeslechting in de

regel door de RvA gebeurt in bouwgerelateerde ge-schillen sluit niet uit dat in een concreet geval daar van wordt afgeweken.

Back to back regeling: onvoldoende eenduidig

De aannemer beroept zich in het volgende geval tevergeefs op het back to back karakter van de overeenlcomst van hem met de opdrachtgever en van hem met de onderaannemer Het ging om een vordering van de onderaaimemer op de aannemer De aannemer verzet zich daartegen, omdat de on-deraannemer net als de aannemer gebonden zou zijn aan de goedkeuring van de opdrachtgever van afrekeningen.

Arbiters" oordelen dat de regeling, waarin deze afspraak besloten zou zijn volgens aannemer, niet zo eenduidig is dat er onvooi-waardelijke gebonden-heid van de onderaannemer is ontstaan.

Het ging met name over de volgende bepaling, opgenomen in de overeenlcomst aannemer-onder-aannemer: 'De voorwaarden waaronder de overeen-lcomst tussen de aannemer en diens opdrachtgever is aangegaan, maken deel uit van deze overeen-lcomst van onderaanneming voorzover van die voor-waarden niet is afgeweken in deze overeenlcomst van onderaanneming o f in de daarbij behorende voorwaarden van onderaaimeming. {Back to Back

agreement). Voorzover de voorwaarden waaronder

de overeenkomst tussen de aannemer en diens op-drachtgever is aangegaan zich niet verdragen met de aard van de rechtsverhouding tussen aannemer en onderaannemer, blijven deze voorwaarden buiten toepassing. Met inachtneming van het bovenstaande zijn op deze overeenlcomst van toepassing bijgaan-de Algemene Inicoop- en Onbijgaan-deraannemingsvoor- Onderaannemingsvoor-waarden van N . Nederland bv....'.

Arbiters komen tot het volgende: de Algemene Inkoop- en Onderaannemingsvooiwaarden van de aannemer en de Algemene Voorwaarden van de opdrachtgever, bepalen omtrent een back to back verplichting en-/of regeling niets; onderaannemer heeft weinig gelegenheid gehad deel te nemen aan overleg met de opdrachtgever; met de ver was weinig discussie mogelijk; de opdrachtge-ver was niet bereid veel water bij de wijn te doen, bepaalde rates waren niet onderhandelbaar etc.; onjuist is dat ter zake van de eerdere samenweiidiig met onderaannemer een zelfde regeling zou zijn getroffen, in die eerdere regeling is uitdrukkelijk wel verrekening van meer-/minderwerk via het 'back to back' principe vastgelegd, en dat is nu niet het geval; het vereiste en voorbehoud van 'goed-keuring Na (dat is de opdrachtgever, M C ) ' is in de regeling tussen onderaannemer en aannemer niet opgenomen. Arbiters stellen dan ook vast, dat in het genoemde artikel niet anders te lezen valt dan dat de onderaannemer zich verbindt aan de toepassing van de contracts- en algemene voorwaarden als i n de hoofdovereenkomst. Onderaaimemer heefl zich niet bij voorbaat verbonden aan door de opdrachtgever tijdens het werk eenzijdig vast te stellen of tussen aannemer en opdrachtgever nader overeen te komen veirekenpiijzen en/of verrekeningen, noch hoefde onderaaimemer zich 'ohne weiteres' neer te leggen bij de tussen aannemer en opdrachtgever tijdens of na het werk overeengekomen iiieeiweiicafspraken.

18 V\/at betreft de regiefunctie oordeelt de rechtbank, dat eiser inderdaad een soort regiefunctie had doordat hij aan gedaagde 2 opdracht gaf voor het uitvoeren van het schuren van de vloer, terwijl de aannemer gedaagde 1 de vloer zou leggen. Dit bracht een risico mee dat communicatiestoornissen zouden ontstaan tussen de drie betrokken partijen. Uiteraard was het mogelijk geweest om af te spreken dat gedaagde 2 door gedaagde 1 zou worden ingeschakeld voor het schuren van de vloer, maar dat is niet aan de orde geweest en zou waarschijnlijk kostprijsverhogend zijn geweest voor eisen Het geven van een aparte opdracht aan gedaagde 2 door eiser levert echter op zichzelf geen eigen schuld op aan de ontstane schade. 19 RvA 22 mei 2001, nn 20.864. In appel, 6 november 2002, nr. 70.594, w o r d t dit deel van de uitspraak bekrachtigd.

nn 5 - m e i 2013

Aannemer kon en kan de aanspraken van onderaan-nemer niet afdoen zonder instemming van onder-aannemer zelve, een afdoening tussen aaimemer en opdrachtgever laat aanspraken van onderaannemer op aannemer onverlet. Er is geen sprake van een back to back karalcter van de beide overeenlcomsten.

Back to back clausule verstopt

In artikel 3 van de algemene vooiwaarden van de overeenkomst met de onderaannemer (A en B) stelde aannemer D dat zij haar overeenkomst met opdrachtgever F 'back to back' met A en B is overeengekomen. In dit artikel is vemeld: 'de on-deraannemer wordt geacht bekend te zijn met alle wettelijke en andere voorsclniften, vooiwaarden en bepalingen, welke de hoofdaannemer la-aclitens de door hem gesloten aannemingsovereenlcomst bij de uitvoering van het werk waarvan het in deze over-eenkomst omschi-even werk een onderdeel voimt, deze behoott na te leven en in acht te nemen.' Ar-biters (RvA 14 juni 2012, nr 33.755): op grond van deze in de Algemene Vooiwaarden verstopte bepa-ling kan niet worden afgeleid dat D met A is over-eengekomen dat vóór eind 2011 de sanering van een bepaald aantal woningen diende te zijn voorbereid (en dat D daarnaast met B is overeengekomen dat de sanering van de elektra-aansluitingen van deze woningen vóór eind 2011 diende te zijn uitgevoerd), doch hooguit dat A (en B) geacht worden bekend te zijn met de inhoud van de overeenkomst tussen D en R Bovendien is de term 'back to back' in tegen-spraak met de zinsnede 'waarvan het in deze over-eenlcomst omschreven werk een onderdeel vormt'. Indien D haar overeenlcomst met F back to back met A (en B) had willen overeenkomen, dan wel anderszins een vaste opleverdatum had willen over-eenkomen, dan had zij dat duidelijk in de overeen-lcomst met A (en B) dienen op te nemen. Ook staat vast dat D A (en B) bij het aangaan van de overeen-komst nimmer op de hoogte heeft gebracht van de inhoud van haar overeenlcomst met F. D is de eerst aangewezen partij om haar onderaannemers op de hoogte te brengen van de inhoud van haar overeen-lcomst met haar opdrachtgever, zodat zij aldus haar onderaannemers in de gelegenheid stelt te voldoen aan artikel 3 van haar AV. Tot slot heeft D niet aan-gevoerd dat partijen een bepaald werkschema zijn overeengekomen, laat staan aangetoond dat A (en eveneens B) tekort zijn geschoten om volgens dit werkschema haar werkzaamlieden uit te voeren.

Bonus

Tevergeefs betoogt onderaannemer dat hij recht heeft op een deel van de bonus, nu in de overeen-lcomst staat dat de hoofdaannemer en de onderaan-nemer jegens elkaar - wat het door de

onderaanne-mer uit te voeren onderdeel betreft - dezelfde recht-en recht-en verplichtingrecht-en hebbrecht-en als de opdrachtgever en de hoofdaannemer jegens elkaar hebben. Arbiters

(RvA 14juli 2005, nr 27.050) oordelen dat er geen

contractuele basis is voor toekenning van een deel van de bonus aan onderaannemer De bonusregeling maakt deel uit van de tussen de Staat en R. geldende inschrijvingsbepalingen en de overeenlcomst tussen R. en K. heeft geen betrekking op de inschrijving, maar alleen op de uitvoering van het werk. Met andere woorden: de inschrijvingsbepalingen Icunnen geen deel uitmaken van de overeenkomst tussen R. enK.

Kortingsregeling

De enlcele veiwijzing in de opdrachtbevestiging d.d. 14 juni 2004 ('Stagnatielcosten, kortingen e.d. (zoals in bestek vernoemd), (...) zullen met de desbetreffende onderaannemer veiTelcend worden.') is onvoldoende om te bewerkstelligen dat een ken-nelijk - in het contract tussen aannemer en diens opdrachtgever opgenomen koitingsregeling (vlg. producties 5 en 18 van J.) back to back doorschuift naar M , aldus de RvA in het vonnis van 22 augustus

2006, nr 28.031. Andere opdracht?

De Rotterdamse rechtbank {28 april 2010, LJN: BN0986) kreeg te oordelen over een conflict waar-bij in de onderaannemingsovereenlcomst het volgen-de beding was opgenomen: 'Voor wat uw aanvolgen-deel in het werk betreft heeft u dezelfde vei-plichtingen die wij met betreldcing tot het gehele werk op ons heb-ben genomen.' De rechtbank heeft op grond hiervan voorshands aangenomen, dat de stelling van H V (aannemer) juist is en dat in het geval tussen HV en Max Bögl (onderaannemer) komt vast te staan dat H V aansprakelijk is jegens de Gemeente (opdracht-gever van HV), daamee tevens vast staat dat Max Bögl aansprakelijk is jegens HV.

Deze uitspraak Icrijgt een vervolg in het vonnis van

22 oktober 2011.^'^ De onderaannemer (Max Bögl)

betoogt, dat zij een volstrekt andere opdracht heeft gekregen van H V dan de opdracht die de Gemeente aan HV had verstrekt. De opdrachtsom van het H V opgedragen werk bedroeg raim € 54 miljoen en dit werk zag op de realisatie van een geheel nieuw 3-sporig metrostation. Van deze aanneemsom heeft H V 6,5% doorgecontracteerd aan onderaannemer, te weten alleen het onderdeel grondbevriezen. Dit is niet relevant, aldus de rechtbank. ' I n voomelde bepaling in de overeenkomst van onderaanneming staat vermeld 'wat uw aandeel in het werk betreft'. Tussen paitijen is niet in geschil dat dit aandeel het onderdeel grondbevriezen betrof. H V heeft vooits

20 LJN: BT8717 Er loopt inmiddels een appelprocedure in deze zaak.

(4)

onbetwist gesteld dat op de overeenkomst van on-deraanneming het onderdeel van het bestek van de Gemeente dat ziet op het onderdeel grondbevriezen van toepassing was. Dat het onderdeel grondbevrie-zen niet volledig aan onderaannemer is opgedragen, aangezien H V adviseurs heeft ingeschakeld, die met betrekking tot het grondbevriezen reken- en denkwerk hebben gedaan, en H V het werkplan dat bij de Gemeente is ingediend, heefl opgesteld, zou wellicht relevant lainnen zijn, maar de rechtbanlc oordeelt dat dit onvoldoende concreet is uitgewerkt. Daar komt nog bij dat niet in geschil is dat de keuze voor het gebmik van Dammer als grout gemaakt is door onderaannemer Gesteld noch gebleken is dat het niet tot de opdracht van onderaannemer hoorde om op dit punt een keuze te maken. Onderaannemer stelt vervolgens dat onverkorte toepassing van para-graaf 17 van de UAV 1989 in de onderaannemings-overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Maar daar is te wei-nig voor gesteld.-'

In de volgende zaak waren hoofdaannemingsover-eenlcomst en overhoofdaannemingsover-eenlcomst met de onderaannemer ook niet gelijkluidend (RvA van 10 mei 2012, m:

30.244): 'Hoofdaannemer heeft niet gesteld dat

onderaamiemer een dergelijke verplichting (als hij had jegens opdrachtgever, MC) jegens haar had en evenmin dat onderaannemer haar verplichting daartoe heeft verzaakt.' Van een toerekenbare te-kortkoming in de nakoming van onderaannemer is geen sprake.

UAV-GC 2005 en onderaannemer

Aannemer moge zelf met de Staat hebben gecon-tracteerd op basis van de UAV-GC 2005, met daarin dus, mogelijk, een wezenlijke ontwerpinbreng en -plicht, maar in de relatie met onderaannemer blijkt niet van een zelfde afspraak, aldus RvA 21 juli

2012, nr 32.490. De ver-wijzing naar de

documen-ten, van toepassing op de overeenlcomst, biedt on-voldoende inzicht. Ook de toepasselijke Algemene Inkoopvoorwaarden A.1.0. V. geven op dit punt niets aan. Een kort geding leent zich verder niet voor een diepgravend onderzoek naar de inhoud van die documenten. Aannemer verwijst in dit verband naar de eerdere inschrijvingsovereenlcomst van j u l i 2007 en naar de betroldcenheid van

onderaan-nemer in de tenderfase. Dat maalct deze bevinding echter niet anders, van een daarna bij de definitieve overeenlcomst ondubbelzinnig opgedragen ontweip-verantwoordelijlcheid is aan arbiter onvoldoende gebleken.

GIWgarantie en hack to back

Tevergeefs wordt door aannemer van een in op-dracht van een projectontwikkelaar gebouwd ap-partementencomplex dat beheerst wordt door de garantieregeling van het GIW, betoogd, dat deze voorwaarden ook van toepassing zijn in de relatie met de onderaaimemer RvA 2 oktober 2012, m:

32.953: anders dan aannemer stelt, is het enlcele feit

dat onderaannemer de aanbestedingsstukken leende en als onderaannemer van de eerste aannemer (op basis van een onderaaimemingsovereenkomst) bij het project was betroldcen, onvoldoende voor de toepasselijkheid van de in die stuldcen genoemde algemene voorwaarden op haar rechtsverhouding met aannemer Dat levert immers geen aanbod en aanvaarding op, als bedoeld, en zeker niet ten op-zichte van (de tweede) aannemer

De, in het bij de hoofdaannemingsovereenkomst behorende bestek vemelde, GlW-garantie is niet van toepassing op de contractuele relatie tussen hoofdaanneemster en onderaaimeemster Arbiters,

RvA 12 oktober 2012, nr 31.641, overwegen, dat

het niet ongebruikelijk is dat in een onderaanne-mingsovereenkomst (dan wel de daarbij behorende algemene voorwaarden) het algemene bestek (van het gehele werk) van toepassing wordt verklaard, doch het kan in redelijkheid niet de bedoeling zijn dat dit tot gevolg heeft dat een specifieice admi-nistratieve bepaling uit dat bestek (zoals de GIW-garantie) 'baclc-to-back' wordt door gecontracteerd aan onderaaimeemster Indien paitijen dit gewenst hadden, dan hadden zij zulks uitdruldcelijk moeten overeenlcomen, bijvoorbeeld in de onderaanne-mingsovereenlcomst zelf.

Niet dezelfde grond vrijwajingsprocedure

Wil men in een vrijwaringsprocedure een vordering als het ware doorgeven aan een ander, dan moet die vordering ook passen in de overeenlcomst die aan-gegaan is met de partij aan wie men de vordering w i l doorgeven. Dat was in de volgende zaak,

recht-bankRotterdaml9 september 2012, LJN: BX8536,

niet het geval en de vordering 'strandde' dan ook bij de aannemer nadat de onderaannemer de vordering bij deze had neergelegd.

Aannemer Saturn spreekt opdrachtgever, de ge-meente, aan voor vorderingen ingesteld jegens Sa-turn door onderaannemer A; er zou sprake zijn van naadloos - 'back to back' - doorgecontracteerd zijn aanA. Saturn heeft de claims van A steeds doorge-leid naar de gemeente. De gemeente, aldus Saturn, is gehouden Saturn te vrijwaren nu de vordering van A is gebaseerd op afwijkingen van het door de gemeente vervaardigde bestek en op anderszins in de risicosfeer van de gemeente gelegen

omstandig-21 Navraag leert dat van deze zaken appel is ingesteld.

gglil nr. 5 - m e i 2013

heden. De rechter- wijst de vordering af o.a. omdat verschillende gronden overgenomen door aannemer Satum van onderaannemer A 'evident niet tot toe-wijzing van enige vordering ten gunste van Satum leiden'. Zo heeft A een deel van haar vordering pri-mair gegrond op de stelling dat Satum wanprestatie jegens haar pleegde of om'echtmatig jegens haar handelde of naliet door haar niet te waarschuwen voor door Saturn voorziene ernstige problemen met betreldcing tot de voorgeschreven voegconstmctie. Deze grondslag leent zich - evenals enkele andere grondslagen - niet voor toepassing op de verhou-ding tussen de gemeente en Satum.

Overblijvende eventueel in aanmerking komende gronden betreffen een beroep van A op paragraaf 5 lid 2 UAV en een beroep op paragraaf 47 UAV. Deze beide gronden worden afgewezen door de rechter Weliswaar is de gemeente verantwoordelijk ex paragraaf 5 lid 2 UAV, maar dat ziet slechts op de invloed van de bodemgesteldheid op het ontwerp en niet op de invloed van de bodemgesteldheid op de uitvoering. De diepwanden zoals deze door de gemeente zijn voorgesclneven zijn uitvoerbaar gebleken. De complicaties waren door Saturn min of meer voorzien en zijn oplosbaar De rechtbank ziet in paragraaf 5 lid 2 UAV in een geval als het onderhavige geen zelfstandige basis voor een vor-dering van Saturn op de gemeente. De eventuele 'extra' tijd en inspanning die gemoeid waren met de verwijdering van de voegenplanken komen in de verhouding tussen de gemeente en Saturn voor relcening en risico van Saturn.

Het beroep op par 47 UAV faalt, omdat de eventu-ele extra kosten voor het verwijderen van de voe-genplanlcen de kosten van het werk niet aanzienlijk hebben verhoogd in de zin van paragraaf 47 UAV. Ook andere posten worden afgewezen op vergelijk-bare gronden. In de hoofdzaak (tussen de onderaan-nemer en de aanonderaan-nemer) is een post ten dele toege-wezen, omdat Saturn aan A een toezegging heeft gedaan. De gemeente heeft nooit een vergelijkbare toezegging aan A en/of aan Satum gedaan. Dus in de vrijwaring is deze vordering van Saturn op de gemeente niet op diezelfde grond toewijsbaar En andere gronden" die zouden leiden tot toewijzing van deze vordering zijn er niet.

Onderaannemer toch gebonden aan zelfde verplichting/norm hoofdaannemer

Als een verplichting niet is doorgegeven aan de on-deraannemer is het mogelijk dat hij toch veiplicht is materieel overeenkomstig die verplichting te pres-teren. De verplichting kan dan gegrond worden op

de verplichting om goed en deugdelijk werk dient te verrichten. Zie daarover de volgende zaken.

In RvA nr 32.455 van 7 februari 2012 wordt als

volgt beslist. Vast staat dat enige verwijzing naar NEN 6722 voorkomt in het door hoofdaannemer overgelegde bestek. Hel bestek is echter op de rechtsverhouding aannemer en onderaannemer niet van toepassing. In de aanneniingsovereenkomsl wordt niel veiwezen naar NEN-normen en evenmin wordt verwezen naar aan de afwerking van het beton gestelde eisen. Ook de door hoofdaannemer en haar adviseur gebezigde t e m 'schoon beton' komt niel in de aannemingsovereeiikomsl voor In de aannemingsovereenlcomst wordl uitsluitend ver-wezen naar conslructietelceningen (nummer 27399 M-2 lol en met M-4). Ook op die tekeningen wordt evenwel, zoals ter zitting door hoofdaannemer is geloond en toegelicht, geen normering gegeven voor wal betreft de afwerking van het beton. B i j die stand van zalcen resteert dal de werkzaamheden van onderaaimemer moesten voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Dal betekent niel dal, zoals hoofdaannemer betoogt, N E N 6722 dan bij wege van analogie van toepassing is.

En zie voor een vergelijkbare zaak: hel bestek is niel één op één op de rechtsverhouding lussen paitijen van toepassing, maar was wel bekend bij onderaannemer Paragraaf 91.6.8 van hel bestek be-paalt dal de aamiemer rekening dient le houden met de aanwezigheid van bebouwing nabij het werk en schade aan de bebouwing dient le voorkomen. Ap¬ pelarbiters, 17 augustus 2012, nr 71.691, zijn van oordeel dal deze verplichting, als opgenomen in hel bestek en tevens als behorend lol de eisen van goed en deugdelijk werk, ook geldt voor onderaannemer

Aannemer mag zich beroepen op bepalingen uit overeenkomst met opdrachtgever in relatie tot on-deraannemer

In de uitspraak van de Rechtbank Maastricht van

30 mei 2002, LJN: AE4056, is het doorgeven van

bepalingen goed gegaan. De overeenlcomst lussen de opdrachtgever (DSM) en de aannemer (DSD) en die tussen de aannemer en de onderaannemer (ADB) hebben een back lo back karakter De aan-nemer heeft dan ook het recht zich i n de relatie met de onderaannemer te beroepen op bepalingen in de overeenlcomst tussen hem en de opdrachtgever Zulks impliceert dal ook DSD hel recht toekomt zich op de in die bepalingen bedoelde controle te beroepen en dal hel aftekenen door DSD van de opdrachlbonnen niet zonder meer een betalings-verplichting doel ontslaan. DSD heeft derhalve

22 Rb. Rotterdam 19 september 2012, LJN: BX8536.

23 Aan de orde komen paragraaf 5 lid 2, paragraaf 29 lid 3 en paragraaf 47. Aan geen van deze paragrafen kan Saturn enig recht op betaling door de gemeente ontlenen.

(5)

het recht om reeds gefactureerde werkzaamheden/ diensten te corrigeren wanneer zij kan aantonen dat deze weiiczaamheden niet zijn uitgevoerd. DSD kan derhalve betaling van factoren van ADB weigeren onder verwijzing naar een door DSIVI in het kader van voornoemd controlerecht reeds uitgevoerd onderzoek (waarvan zij - DSD - uiteraard de con-clusies dient te onderschrijven) met betrekking tot de door ADB uitgevoerde steigerbouwwerkzaam-heden. Ten ovei-vloede wordt overwogen, dat dit niet betekent dat DSD zonder meer betaling kan weigeren met als argument dat DSM niet betaah. De weigering van DSD om te betalen dient te zijn gebaseerd op het haar in het kader van haar eigen contractuele controlerecht toekomende oordeel dat gefactureerde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, zij het dat ze ter onderbouwing van dat oordeel uiteraard gebruik kan maken van in dit kader reeds in opdracht van DSM uitgevoerd onderzoek naar de in geding zijnde werkzaamheden.

Coördinatieverplichting niet overgegaan op de onderaannemer

Naast een onderaannemer (Cegelec) waren in de volgende zaak ook nevenaannemers, aangesteld door de opdrachtgever die ook Cegelec had ge-contracteerd, betroldcen bij een project. Tevergeefs wordt geprobeerd de coördinatie van die nevenaan-nemers als verplichting rustend op de onderaanne-mer te zien. De aan de onderaanneonderaanne-mer opgedragen weiiczaamheden betroffen de levering, montage en inbedrijfstelling ter zake de Electrotechniek ('E-techniek') alsmede de Meet-Besturings- en Regehechniek ('MSR-techniek'), waarvan de pro-cescontroletechniek deel uitmaakte. De Rechtbank 's-Hertogenbosch oordeelde op 24 december 2008, L I N : BH0744, ten gunste van de onderaannemer Cruciaal in het geschil tussen de aannemer en de onderaannemer over de oorzaken van de opgetreden vertraging is de vraag wie nu de verantwoordelijk-heid droeg voor de coördinatie van de (documen-tenstroom van de) zogenaamde paldcetleveranciers, van wier input, zo staat vast, Cegelec (de onderaan-nemer) in belangrijke mate afhankelijk was. De rechtbank is met Cegelec van oordeel dat op Al-ge (de hoofdaannemer), als opdrachtgever van de pakketleveranciers (de nevenaannemers), de ver-plichting rastte om zorg te dragen voor respectieve-lijk toe te zien op de coördinatie van de documen-ten- en gegevensstroom van de paldcetieveranciers, voor zover Cegelec daarop was aangewezen bij het ontwiklcelen en programmeren van de hard- en software ten behoeve van de processhirings- en -controleteclmiek. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de navolgende omstandigheden, die ook in andere situaties interessant Icumien zijn en

24 TSfl2012, p. 153.

daarom hier uitgebreid worden vermeld: a. De tekst van art. 14 van de overeenlcomst, die eenduidig wijst in de richting van een coördine-rende rol van Ai-ge ten opzichte van haar onderaan-nemers.

b. Deze rol van coördinator sluit aan bij de aard van de rechtsverhouding tussen aamiemer en onderaan-nemer zoals hiervoor onder 7.4.2. omsclireven. c. De notulen van de bijeenicomst van 10 febi-uaii 2004 spreken, anders dan art. 14 van de Special Conditions Appendix, niet van 'Koördinierung' maar van 'Abstimmung', hetgeen niet hetzelfde is als 'Koördiniei-uiig'.

d. Door Cegelec is onweersproken gesteld dat zij wel zorg heeft gedragen voor de 'notwendige Ab-stimmungen' en deze veiplichting is beperkt tot de verzorging van de besturingsteclmiek met behulp van dezelfde systeemfamilie.

e. Arge is, als opdrachtgever van de pakketleveran-ciers als enige in staat om te beoordelen of en in hoeverre de door de pakketleveranciers opgestelde documenten en gegevens beantwoorden aan de contractuele verplichtingen. Gesteld noch gebleken is dat Arge Cegelec van zodanige infomatie en vol-machten heeft voorzien dat Cegelec zelfstandig in staat en bevoegd was dit voor Arge te beoordelen. f. Cegelec bevond zich feitelijk noch juridisch in een positie ten opzichte van de paldcetleveranciers om - mede gelet op het straldce tijdschema - van hen medewerking af te dwingen.

g. De omstandigheid dat Cegelec belang had bij de input door de paldcetleveranciers omdat zij zonder deze input niet aan haar verplichtingen ter zake het ontwildcelen en programmeren van de software zou kunnen voldoen, brengt evenmin mee dat zij geacht moet worden verantwoordelijlcheid te dragen voor de coördinatie van deze input.

h. Gegeven het feit dat Arge Cegelec enerzijds bij opdrachtverlening zou voorzien van actuele en v r i j -gegeven versies van de documenten behorende bij de offerte-aanvraag en het Cegelec anderzijds alleen was toegestaan om te werken op basis van 'zur Aus-fiimng freigegeben' documenten lag veeleer ook vanuit een oogpunt van doelmatigheid in de rede dat de documenten van de paldcetleveranciers door Arge werden verzameld, beoordeeld en - al dan niet nadat daarop wijzigingen waren aangebracht - aan Cegelec werden vrijgegeven ter uitvoering.

4.

Welke norm moet de

onder-aannemer in acht nemen?

In zijn artikel gewijd aan goed en deugdelijk werk^" concludeert Rutten dat de verplichting tot het leveren van goed en deugdelijk werk als ver-bintenis van de aannemer deel uit maalct van de aannemingsovereenlcomst. Dit is een minimum

nr. 5 - m e i 2013

(kwaliteits)norm aldus de schrijver, die door iedere aannemer - groot en klein - moet worden waarge-maakt, naast eventuele overeengekomen normen in de overeenlcomst, bestek, verwerlcingsvoorschriften en/of werlcwijzen. Deze norm is voorts relatief, zo vervolgt Rutten, omdat het antwoord op de vraag o f voldaan is aan de norm afhangt van tal van omstan-digheden, zoals gaat het om nieuwbouw, om reno-vatie, uitbreiding of herstel van een bestaand werk, welk resultaat is met een bepaalde bouwstof te bereiken en wie heeft de bouwstof gekozen, wat is de functie van het werk?" Ik neem aan dat Rutten op de onderaannemer geen andere norm van toepas-sing ziet. In zijn artikel komt de onderaannemer niet voor, maar in de rechtspraak zijn wel uitspraken verschenen, waarin de norm waaraan de onderaan-nemer gebonden is aan de orde kwam.

De nonn goed en deugdelijk werk waaraan het werk van de onderaannemer moet voldoen, kwam al aan de orde bij het onderdeel over het doorgeven van de inhoud van de overeenlcomst van de opdrachtgever met de aannemer aan de onderaannemer In de eer-der genoemde zalcen i?v^ m: 32.455 en nr 71.691 oordeelden arbiters dat onderaamiemers in ieder geval gebonden waren aan die norm. Ook de over-heidsrechter heeft zich over deze norm uitgelaten. In de eerst te noemen uitspraak, die van 16jimi

2010, LJN: BM9572, ging de Zwolse rechter

uit-gebreid in op artikel 7:750 lid 1 BW. Blijkens dat artikel, zo ovei-weegt de rechter, is de hoofdver-plichting van de aannemer een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren. De term 'tot stand brengen' wijst in de richting van een resultaatsverbintenis; maar die kwalificatie is wei-nigzeggend. De reilcwijdte van de prestatieplicht van de aannemer wordt namelijk sterk bepaald door de mate van gedetailleerdheid waannee de op-drachtgever de eisen formuleert waaraan het werk moet voldoen, alsmede door de mate waarin hij de aannemer keuzevrijheid laat bij het realiseren van het werk. Hoe gedetailleerder wordt aangegeven aan welke eisen het werk zal moeten voldoen, des te nauwkeuriger zal het te bereiken resultaat vaststaan. Evenzeer geldt dat naarmate de aaimemer meer wordt beperlct in de vrijheid om zelf de middelen te kiezen die tot de gestelde eisen moeten leiden, hij er ook dienovereenlcomstig minder volledig voor hoeft in te staan dat het beoogde resultaat ook werkelijk wordt bereikt. Nog grotere voorzichtigheid is gebo-den als de aannemer zich slechts heeft verbongebo-den tot uitvoering van een werksysteem dat aflcomstig is

van de opdrachtgever In die situatie is de aannemer niet zonder meer gehouden een goed en deugdelijk bouwwerk op te leveren, omdat hij het niet hele-maal in eigen hand heeft of het op te leveren werk van goede hoedanigheid zal zijn. Zulks zal namelijk mede afliangen van de kwaliteit van het werksys-teem en, als de uitvoering daarvan plaatsvindt onder directie van of namens de opdrachtgever of hoofd-aannemer, van de gegeven aanwijzingen. In deze situatie is zijn prestatieplicht beperkter van aard en is de aannemer niet gehouden tot het verwezenlij-ken van een goed en deugdelijk bouwwerk als zoda-nig, maar tot het zorgvuldig uitvoeren van het werk zoals dat door het werksysteem wordt aangegeven en (eventueel) door aanwijzingen van de directie nog nader wordt bepaald. I n deze context is de aan-nemer er niet voor verantwoordelijk dat het werk ten gevolge van een in dat werksysteem verscholen fout of verkeerde aanwijzing van de opdrachtgever uiteindelijk toch niet aan de verwachtingen beant-woordt. In de woorden van Rutten t.a.p.: de norm goed en deugdelijk werk is een relatieve norm. In de tweede uitspraak. Rechtbank 's-Gravenhage

11 juli 2012, LJN: BX6268, koppelt de rechter de

verplichting van de onderaannemer om goed en deugdelijk werk te leveren aan artikel 7:401 BW. Het ging hier om een (mondelinge) aannemings-overeenlcomst. Overwogen wordt vervolgens: 'Daarbij geldt dat R&B ingevolge artikel 7:401 Burgerlijk Wetboek (BW) als onderaannemer bij zijn werlczaamheden de zorg van een goed op-drachtnemer in acht dient te nemen. Het gaat erom of de opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan.' Deze vemijzing naar artikel 7:401 BW verbaast in deze context, want het ging om hek- en straatwerk. Ai-tilcel 7:401 BW gaat over de opdracht en dat is de overeenlcomst waarbij het nu juist moet gaan om iets anders dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, zoals in artikel 7:400 B W wordt bepaald. Anders dan in Titel 7 het geval is, bevat Titel 12 geen nonn waaraan het werk van de aannemer moet voldoen; voor zover de aannemer aan de norm van goed en deugdelijk werk moet voldoen, wordt dat bepaald door de overeenlcomst.

Onder het kopje weUce norm moet in acht genomen worden, hoort ook thuis de norm die de onderaan-nemer jegens de opdrachtgever van de aanonderaan-nemer in acht moet nemen. Daarover deed de HR op 20

janu-ari 2012, L I N : BT7496 een belangrijke uitspraak.

25 Rutten t.a.p. Hij noemt niet de desl<undigheid van de onderaannemer, maar zijn o p s o m m i n g is ook niet limitatief. Desl<un-digheid zou hier best bij genoemd kunnen w o r d e n , omdat in verschillende, uitspraken de deskunDesl<un-digheid van de onderaan-nemer een reden is o m de norm aan de hand waarvan de naleving van de verbintenis door de onderaanonderaan-nemer w o r d t beoordeeld een grote rol speelt. De uitspraken, waarin dit het geval is, zijn van wat oudere datum, maar lijken mij nog steeds relevant. Ik verwijs hier naar de rechtspraak genoemd in Sene Bouw- en Aanbestedingsrecht, deel 13, nn 718, p. 112 alsmede naar het preadvies van de VBR uit 1981 van R. Overeem, Aspecten van onderaanneming, p. 58/59.

(6)

die Icoit al aan de orde Icwam. De Hoge Raad besliste in die uitspraak dat wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contract-verhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waaiTnee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in al-lerlei vormen Icunnen worden verbonden, het hem niet onder alle omstandigheden vrij staat de belan-gen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben. Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschi'even recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen zulks meebrengen, zal de rechter de ter zake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betroldcen, zoals de hoedanigheid van alle betroldcen paitijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betroldcen, de vraag o f deze betroklcenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in lioeven-e het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daar-tegen had ingedekt {HR 24 september 2004, LJN: AO9069, NJ2008/587 (Vleesmeesters/AIog)). De onderaannemer zal in het algemeen binnen bepaalde grenzen rekening hebben te houden met de belan-gen van de opdrachtgever en de opdrachtgever zal in het algemeen erop mogen vertrouwen dat de onderaannemer dat doet. Een wanprestatie van de onderaannemer jegens de hoofdaannemer levert op zichzelf nog geen onrechtmatige daad jegens de opdrachtgever op.

Deze uitspraak, onderdeel uitmakend van de zoge-naamde schakeljurisprudentie, is niet onopgemerkt gebleven. In 2012 verschenen acht uitspraken waarin de uitspraak van de HR aan de orde komt. In v i j f gevallen zonder succes"' en in drie geval-l e t f ' wegeval-l met succes. Met het oog op de geval-lengte van dit artikel wordt volstaan met het noemen van deze uitspraken.

5.

Onderaannemer mag

be-roep doen op eigen scliuld

opdraclitgever

In de volgende zaak-* was er sprake van het ver-strekken door de onderaannemer van onjuiste informatie aan de adviseur van de opdrachtgever Ex artikel 6:76 B W is aannemer daarvoor jegens de opdrachtgever aansprakelijk nu het gaat om een toerekenbare tekortkoming van de onderaanne-mer Op zijn beurt is onderaanneonderaanne-mer aansprakelijk jegens aannemer Maar voor hoeveel?

Onderaan-nemer stelt dat haar schadevergoedingsplicht naar evem'edigheid moet worden verminderd wegens eigen schuld van de adviseur van de opdrachtgever en aannemer Hij vindt arbiters aan zijn zijde: de adviseur van de opdrachtgever is tevens de opsteller van het betreffende onderdeel van het bestek en was derhalve op de hoogte van de wijze van afpersen van de leidingen. Vooits blijkt uit het proces ver-baal dat ook de afpersrappoiten in het bezit waren van opdrachtgever Opdrachtgever is niettemin afgegaan op de juistheid van de mededelingen van de medewerker van onderaannemer De schade is aldus mede een gevolg van omstandigheden, welke aan de opdrachtgever Icunnen worden toegerekend. Arbiters verminderen de schadevergoedingspliclit van onderaannemer daarom met een derde.

6.

Onderzoeksverplichting

(?) door onderaannemer

geschonden: tekortkoming

jegens opdrachtgever?

In de volgende vrijwaringszaak betoogde de op-drachtgever dat de onderaannemer een onderzoeks-verplichting betreffende de deldcing van een CAR verzekering had geschonden en dat hij daardoor zowel jegens de aannemer als jegens de opdracht-gever tekort schoot. Appelarbiters gaan daar in hun uitspraak van 19 juli 2002, m: 70.504 niet in mee. Op opdrachtgever M mstte de verplichting een CAR-verzekering met een optimale delddiig af te sluiten. Daar is niet aan voldaan. Het gevolg is dat M in beginsel aansprakelijk is voor de daardoor door V (aannemer) geleden schade. M verzet zich daartegen: overeenkomstig de bestekseisen heeft M een afschrift van de door haar van haar verzekeraar ontvangen concept polis op de eerste

werkbespre-26 Hof Den Haag 28 februari 2012, LJN: BW0werkbespre-265, Hof Den Bosch 29 mei 2012, LJN: BW7216, Hof Den Bosch, 21 augustus 2012 en LJN: BX5308, Rechtbank A r n h e m 19 december 2012, LJN: BY8439, HR 21 december 2012, LJN: BY0485 (de uitspraak van de HR van februari 2012 komt aan de orde in de conclusie; het onderwerp van beide zaken is vergelijkbaar).

27 Rb. Amsterdam 15 februari 2012, LJN: BV9847, Rb. Dordrecht 4 juli 2012, LJN: BX1353 (deze zaak is overigens nog niet t o t een goed einde gekomen voor de opdrachtgeven maar dat staat los van de onderhavige kwestie) en Rb. Amsterdam (sector kanton), 24 juli 2012, LJN: BX5430.

28 RvA 24 juni 2011, nn 32.025.

n n 5 - m e i 2013

king verstrekt aan de aannemer, zodat hij deze kon bestuderen. De aannemer achtte in de tweede werkbespreking de deldcing voldoende. M mocht er daarom vanuit gaan, zo stelt de opdrachtgever, dat de aamiemer de onderaannemer (G) op de hoogte zou stellen van die inhoud. Voor zover aannemer onderaannemer daarvan niet expliciet op de hoogte heeft gesteld, dient dit als een ernstige tekortkoming van aannemer jegens onderaannemer te worden be-schouwd. Daar zijn appelarbiters het wel mee eens, doch dat laat onverlet dat ook de opdrachtgever jegens de aannemer is tekort geschoten in de ver-plichting om een C.A.R.-verzelcering overeenlcom-stig de door opdrachtgever in het bestek bedongen criteria af te sluiten. Voorts stelt opdrachtgever zich op het standpunt dat op de onderaannemer als 'hei-expert'jegens zowel de aamiemer als de opdracht-gever een eigen onderzoeksverplichting rustte om de polis op zijn merites te beoordelen.

Appelarbiters stellen vast dat de aannemer dat onderzoek heeft verricht en niet heeft onderkend, evenals de opdrachtgever, dat de polis niet voldeed aan de bestekseisen. Dit zijn beiden professionele partijen en daarom zien appèlarbiters niet in dat de gevolgen van dat niet onderkennen van de omissie voor rekening van de aannemer dient te komen, nu jegens hem de opdrachtgever voor een deugdelijke verzekering diende te zorgen.

En wat de onderaannemer betreft: is hem wel de mogelijlcheid geboden aan de onderzoeksveipUch-ting te voldoen? Maar vooral: het verzaken van de eventuele veiplichting is, aldus appelarbiters, niet van invloed op de rechtsverhouding tussen de op-drachtgever en de aannemer en kan derhalve aan het bovenstaande niets afdoen.

7.

Mededeling van een

onder-aannemer is niet zonder meer

mededeling hoofdaannemer

De Rechtbank Rotterdam oordeelde op 26 oktober

2011, LJN: BU4412, dat artikel 6:76 BW niet

ana-loog moet worden toegepast in die zin dat een me-dedeling van een hulppersoon dient te worden be-schouwd als een mededeling van de aannemer zelf. Artikel 6:80 BW geeft een limitatieve opsomming van de uitzonderingsgevallen waarin een schuldei-ser reeds voor de opeisbaarheid van de vordering het recht heeft bepaalde gevolgen van niet-nako-ming in te roepen. Een ruime uitleg van de in lid 1 sub b van dit artikel opgenomen zinsnede 'medede-ling van de schuldenaar', zoals eiser voorstaat, ligt daarom niet voor de hand. Vooits is van belang dat artikel 6:76 B W een uitwerking vormt van de in artikel 6:75 B W genoemde toerekenbaarheid van

een tekortkoming (krachtens de wet). Toepassing van artikel 6:76 B W is dan ook pas aan de orde als er reeds sprake is van een tekortkoming in de nako-ming van een verbintenis van de schuldenaar Hier gaat het echter om de vraag of de schuldeiser op een moment waarop coiTecte nakoming in beginsel nog mogelijk was, uit een (beweerdelijk gedane) me-dedeling heeft moeten afleiden dat de schuldenaar in de nakoming zou tekortschieten. Deze situatie is dan ook wezenlijk anders. Artikel 6:76 BW biedt bescherming aan de opdrachtgever die geconfron-teerd wordt met door de aannemer ingeschakelde onderaannemers, door te bepalen dat de aannemer voor de gedragingen van zijn hulppersonen aanspra-kelijk is als voor eigen gedragingen. Die bescher-ming gaat echter niet zo ver dat iedere mededeling van een onderaannemer als (eigen) mededeling van de aannemer zou moeten of mogen worden beschouwd. Noch de tekst, noch de ratio van artikel 6:76 BW biedt grond voor een dergelijke opvatting.

8.

Kostenverhogende

omstandigheden

Het leerstuk van de kostenverhogende omstandig-heden is de laatste jaren met enige regelmaat voor rechters en arbiters gekomen. Een paar keer ging het om de vraag of wat in de ene relatie als kosten-verhogend gold of niet ook in de andere relatie als zodanig gold.-''

Het moge zo zijn, dat in beide overeenlcomsten paragraaf 47 UAV 1989 is opgenomen, maar dat wil nog niet zeggen dat het in beide overeenkomsten tot een honorering van het beroep op die bepaling komt. Wat in de ene relatie immers wel aanzienlijk kostenverhogend is, is dat niet per se ook in de an-dere relatie. In die zin reeds de RvA in zijn uitspraak van 11 december 1985, nr 11.650, BR 1986, p. 251, m.nt. H . 0 . Thunnissen en in de uitspraak van 11

december 1985, nr 11.877, BR 1986 p. 251.

Een recenter voorbeeld van deze situatie is de zaak bekend onder nummers RvA 70.981, 70.990 dd

29 augustus 2006. Er was sprake van aanzienlijke

kostenverhogende omstandigheden in de relatie van de aannemer (S) en de onderaannemer (N). Onderaamiemer heeft derhalve recht op bijbetaling. Omgekeerd wordt dat recht in de vrijwaringsproce-dure van de aannemer tegen de opdrachtgever (R) aan de aannemer jegens de opdrachtgever ontzegd, omdat in die relatie niet voldaan is aan het aan-zienlijldieidsvereiste. Tegen deze uitkomst in eerste instantie komt aannemer in beroep. Hij betoogt o.a. dat de onderaannemer niet meer rechten jegens haar geldend kan maken dan S. jegens R. Er is namelijk

29 De kwestie van de kostenverhogende omstandigheden speelde in dit artikel al eerder een rol onder het kopje ' Niet dezelfde grond vrijwaringsprocedure', waar het ging o m de uitspraak van de Rb. Rotterdam 19 september 2012, LJN: BX8536.

(7)

back to back gecontracteerd met N : de voorwaar-den van de hoofdaamiemingsovereenlcomst gelvoorwaar-den onverkort voor de onderaannemingsovereenkomst. N kan niet meer o f andere rechten tegenover S geldend maken dan S jegens haar opdrachtgever R. Nu in de vrijwaringsprocedure de vordering van S is gestrand, omdat arbiters een prijsverhoging van

1,7% niet hebben aangemerkt als een aanzienlijke kostenverhoging dient hetzelfde te gelden rn de verhouding tussen S en N , aldus nog steeds S. Appelarbiters wijzen de stelling van de aannemer van de hand. Een bepaling die inhoudt dat de voor-waarden van de hoofdaannemingsovereenlcomst onverkort gelden voor de onderaarmemingsover-eenkomst brengt nog niet mee dat daardoor ook de omvang van de verplichtingen gelijk is zodat voor de vraag of de grens van paragraaf 47 UAV is be-reikt in de ene verhouding niet hetzelfde geldt als in de andere verhouding. De voorwaarden, in casu pa-ragraaf 47 UAV, zijn in de eerste aanleg in de beide verhoudingen gelijkelijk toegepast. Bij ieder is de vraag gesteld of, afliardcelijk van de omvang van de verplichtingen en de daarvoor overeengekomen aanneemsom, door de prijsstijgingen de kosten van het door ieder van hen verschillend aangenomen werk al dan niet aanzienlijk zijn verhoogd. Appelar-biters verwerpen deze grief dan ook.

9.

Inschakelen van een

(voor-geschreven) onderaannemer

door aannemer volgens de

UAV 2012 (1989)

a. Paragraaf 6 lid 26 UAV 2012 (1989) Paragraaf 6 lid 26 UAV 2012 (1989) bepaalt, dat aamiemer met onderaannemers raag werken, mits hij goedkeuring heeft van de directie (in de UAV 2012 is daaraan toegevoegd: deze goedkeuring zal niet raogen worden onthouden op onredelijke gron-den). Voor het werk van die onderaannemers is de aannemer verantwoordelijk aldus het vervolg van paragraaf 6 lid 26 UAV 2012 (1989). De wet laat de aannemer meer mimte om een onderaannemer i n te schakelen, zie daarvoor art. 7:751, dat later aan de orde komt in dit artikel. Over par 6 lid 26 als zoda-nig is niet veel rechtspraak voorhanden.

Goedkeuring

De vereiste goedkeuring aflcomstig van de duec-tie Icwam aan de orde in RvA 17 september 2012,

nr 32.983. Arbiters oordeelden dat de directie de

goedkeuring niet mag onthouden op onredelijke gronden.

Bevoegdheid een andere onderaannemer dan door aannemer voorgesteld te gebruiken

In het volgende, hiervoor ook al genoemde geval,

RvA 17 september 2012, nr 32.983, ging het niet

om de bevoegdheid een onderaannemer in te scha-kelen, maar om de bevoegdheid het werk niet door een door aannemer voorgestelde onderaannemer te laten uitvoeren. Arbiters oordelen dat er binnen de UAV 1989 geen expliciete veiplichting van de aannemer is om het werk door een door hem voor-gestelde onderaannemer uit te laten voeren. Slechts via par 6 lid 26 is de opdrachtgever in de gelegen-heid om aan door de aannemer voorgestelde onder-aannemers de benodigde goedkeuring op redelijke gronden te onthouden. Het staat aannemer dan ook vrij om het werk of het meerwerk uit te laten voeren door een andere onderaannemer of door zichzelf. Dat de werkzaamheden door iemand anders zijn uitgevoerd zien arbiters in beginsel ook niet als een probleem. De overeengekomen werlczaamheden zijn immers verricht.

Maar wat wel een probleem kan zijn, is de stelling van opdrachtgever dat bewust, willens en wetens, de hoogste offerte aan opdrachtgever is gepresen-teerd terwijl meer offertes zijn aangevraagd om - na een aldcoord - het werk zelf of door een andere aannemer uit te laten voeren. Arbiters ovewegen dat partijen jegens elkaar de eisen van redelijkheid en billijkheid in acht moeten nemen. Hierbij dienen partijen de gerechtvaardigde belangen van de we-derpartij in het oog te houden. Deze eisen gelden ook bij het aanbieden van meei-werk. Een opdracht-gever mag verwachten dat bij de aanbieding van de prijs van meerwerk, de betreffende aannemer ook de belangen van de opdrachtgever voor ogen houdt en niet bewust enkel de hoogste offerte neerlegt ter goedkeuring ora nadien voor een lagere prijs het werk uit te laten voeren. Daarbij is het ook zo dat als de offerte aan opdrachtgever wordt getoond, al dan niet verplicht, deze offerte in beginsel juist en correct dient te zijn. Dit betekent niet dat aanne-mer, na opdracht tot uitvoering van het betreffende meerwerk, niet vrij is om de werlczaamlieden zelf of door een andere onderaannemer uit te laten voeren. Partijen zijn dit immers blijkbaar overeengekomen. Het staat aamieemster dan ook vrij om het werk o f het meei-werk uit te laten voeren door een andere onderaannemer o f door zichzelf. Het enige dat thans i'elevant is, is dat aanneemster vooraf - bewust - aan opdrachtgeefster de hoogste offerte toont in de wetenschap dat een andere onderaamiemer o f zijzelf het werk goedkoper kan uitvoeren en dit ook voor-nemens is - aldus goedkoper - te doen. Het enkele feit dat een andere onderaannemer het werk heeft uitgevoerd is onvoldoende, het gaat ook om het vooraf bewust anders inlichten van opdrachtgeef-ster, aldus arbiters. De conclusie op dit onderdeel is dat er door aannemer bedrog lijkt te zijn gepleegd

nr. 5 - m e i 2013

en aanneraer laijgt gelegenheid daar nog op te rea-geren.

Intrekken toestemming

Het intreldcen van de toesteinraing door de op-drachtgever om gebmik te maken van een onder-aannemer rechtvaardigt niet de ontbinding door de aanneraer van de overeenlcorast met de onderaan-nemer aldus, RvA 23 februari 2012, nr 32.528. De ontbinding wordt dan ook beschouwd als opzeg-

ging-b. Voorgeschreven onderaannemer paragraaf 6 lid 27 UAV 1989

De UAV 1989 verbinden aan het voorscluijven van een onderaannemer'" een zekere bescherming van de hoofdaannemer en leggen een zekere aanspra-kelijldieid op de opdrachtgever in verband raet dit voorsclmjven. Hiermee wordt afgeweken van het B W ' ' dat aan het voorschrijven van een onderaan-nemer geen andere/mindere rechtsgevolgen ver-bindt dan aan het niet voorgeschreven zijn van de onderaannemer Voor de aannemer is het van groot belang dat hij zich op de regeling kan beroepen en dus is er hem veel aan gelegen in bepaalde gevallen om vastgesteld te hebben dat er sprake is van een voorgeschreven onderaannemer Naast de vraag of er sprake is van een voorgeschi-even onderaannemer rijst de vraag wat de betekenis is van de regeling van par 6 lid 27: ontslaat deze regeling de hoofd-aannemer van aansprakelijkheid voor de wei-lczaara-heden verricht door de voorgeschreven onderaanne-mer (nee, aldus de rechtspraak), maar wat houdt de bescheiming van deze bepaling dan wel in en hoe verhoudt het bepaalde in par 6 lid 27 zich tot een ex par 22 UAV 2012 (1989) afgegeven garantie? Deze en andere onderweipen komen thans aan de orde.

De strekking van par 6 lid 27 UAV 1989

De strekking van paragraaf 6 lid 27 UAV 1989 Icwam aan de orde in RvA 1 maart 1996, nr

16.716." In de nieuwe U.A.V. is als uitgangspunt

opgenomen dat wanprestatie van een voorgesclne-ven onderaamiemer uiteindelijk voor rekening en risico komt van de opdrachtgever, terwijl onder de oude U.A.V. wanprestatie van de voorgeschreven onderaannemer in principe voor relcening van de hoofdaannemer werd gelaten, tenzij de aanwijzing van de betreffende onderaamiemer zelf als een fout moest worden aangemerkt, waarvoor de opdracht-gever die deze fout maalde dan zelf verantwoorde-lijk raoest worden gehouden (culpa in eligendo).

dan wel sprake was van een tekortkoming in hetgeen tussen de opdrachtgever en de aannemer buiten de hoofdaannemer om reeds was vastgelegd uit hoofde waarvan de hoofdaannemer dan niet verantwooi-delijk kon worden gehouden voor de inbreng in het ontwerp van zijn latere onderaan-nemer In verband met de hiema nog separaat te behandelen vorderingen overwegen arbiters nader dat noch uit de oude, noch uit de nieuwe U.A.V. volgt dat de hoofdaannemer aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten van de voorgesclu'even onderaamiemer, gemaakt in het leader van zuivering van diens verzuim.

Onderaannemer: voorgeschreven ?

Met grote regelmaat wordt tevergeefs betoogd, dat een onderaannemer of leverancier is ven. De consequentie van het het niet voorgeschre-ven zijn van de onderaannemer is dat de aannemer aansprakelijk is voor de onderaannemer op de voet van par 6 Hd 26 UAV 1989. Een greep uit deze rechtspraak.

In de uitspraak van 9jimi 1999, nr 18.672, be-toogt aannemer tevergeefs dat er sprake is van een voorgeschi'even onderaannemer Er zou sprake zijn van een wens van de opdrachtgevers, die zo sterk was dat er sprake was van een voorgeschi'even onderaamiemer, zodat de regel geldt dat opdracht-gevers zelf moeten opkomen voor de door hen voorgeschreven onderaannemer, aldus aannemer De aannemer slaagt evenwel niet in het bewijs van die stelling.

Het op aam-aden van de opdrachtgever overnemen van onderaannemers die met een gefailleerde aan-nemer hebben gecontracteerd, maalct niet dat deze onderaannemers nu voorgeschreven zijn, aldus RvA

15 augustus 2000 nr 20.989.

RvA 24 januari 2001, nr 21.233: in dit geval

be-twist de opdrachtgever dat sprake zou zijn van voorgeschreven leveranciers. Ai-biter overweegt dat niet is komen vast te staan dat de door aannemer gestelde bouwbegeleiding bij het aanbrengen van de beplating door of vanwege opdrachtgever zou geschieden. Genoemde leveranciers zijn naar het oordeel van arbiter te beschouwen als onderaanne-mers van aannemer, waarvoor aamiemer volgens § 6 lid 26 UAV aansprakelijk is. Niet is gebleken dat zich in casu omstandigheden voordoen waardoor deze aansprakelijldieid geheel of gedeehelijk zou dienen te vei-vallen. Van een voorgescln-even onder-aannemer is dus geen sprake.

30 En in de 2012 versie w o r d t hetzelfde gevolg verbonden aan een voorgeschreven leverancien in de UAV 1989 was die figuur onderwerp van paragraaf 5 lid 5.

31 Zie artikel 7:751 BW en artikel 6:76 BW.

32 De zaak w o r d t beheerst door de UAV 1968, maar arbiters laten zich uit over de strekking van pan 6 lid 27 UAV 1989,

Cytaty

Powiązane dokumenty

i nie ma czasu, aby zastosować jakikolwiek inny tryb. Aby zamawiający mógł zastosować art. nie narażając się na zarzut naruszenia ustawy, sytuacja, w której się

Uczymy grać w koszykówkę: taktyka, technika, metodyka nauczania koszykówki w lekcjach wychowania fi zycznego.. 1, Indywidualny i zespołowy

Zdaniem Michalskiego i Śliwińskiego, błędne jest jednak mniemanie, że wobec powszechnej radiofonizacji należałoby ograniczyć do minimum rolę odczytów w popularyzacji nauki,

Jeszcze jedną kwestią wartą poruszenia jest kwestia tezy postawionej przez autorów we wstępie, ale na którą nie udało mi się zna- leźć odpowiedzi w tekście.. Teza owa zakłada

nych ówczesnej Europy, był właśnie S. Dotychczas brak jest najogólniejszych choćby opracowań dotyczących za- gadnienia stypendystów zagranicznych rządu Księstwa Warszawskiego

Mimo to wydaje się, że przynajmniej na jedno z postawionych tutaj pytań można już obecnie udzielić odpowiedzi. Okres w którym powstawały pierwsze polskie osady i parafie

W tym okresie, zwłaszcza w IX–XI w., skarby zyskały specyficzną formę — zazwyczaj tym terminem ozna- cza się gromadne znalezisko przede wszystkim srebrnych, rzadko