4:10004.34.61!,:ej
VE:44-.e.11.104.
FQ
Planerende vaartuigen
WAT IS PLANEREN?
1i
Krachtenddagram
Drukverdeling
2Ontwkkeling van de scheepsvorm
2De snelheidsgraad
3WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK AAN PLANERENDE
VAARTUIGEN
7Vlak Water
7Lengte breedte Verhouding
8DO vlaktilling
8AangrijPingspunt resulterende lift
8De langs8cheepse ligging van het gewiohtszwaartepunt
10De beladingsgraad
10De slankheidsgraad
10De.trim
.12
De langsscheepse
vorm
van de bOdeM
14De dWarsscheepse VOrm
Van
de bodem 15Sprayrails 17
GEDRAG IN ZEEGANG
19Vertj.cale versnelling a.g.v. de gOlven 19
Snelheidsver1i.es in zeegang 20
Stampen en doMpen in zeegang
20Stabiliteit en slingeren
71Koersstabiliteit
??Sturen
23..Roeren 25
Voortstuwing
28Neveneffecten a.g.v. voortstuwing
30Beschdkbaarheid voOrtstuWingsmotoren
31Invloed van het gebruiksdoel op het Ontwerp 31
Constructie 32.
Bepaling van het gewicht
van
het lege, bedrijtsklare schip
35Veiligheid 35
BIJLAGEN
The Medina project
37zonder wrijvina
PLANERENDE VAARTUIGEN,.
WILT. IS PLANEREN?
Als een schip stil in het water ligt is het verticale evenwicht
bepaald door het gewicht (massa) van het schip en de hydrostatische
kracht, als gevolg van het verplaatste water.
paat het schip varen, dan ontstaan er bovendien hydrodynamische
krachten op de romp. Bij kleine snelheden zijn deze krachten klein;
de hydrostatische krachten blijven het verticale evenwicht bepalen.
Dit is bij het overgrote deel van de koopvaardijschepen het geval.
We spreken dan van deplacementschepen.
Bij zeer grote snelheden zijn de hydrodynamische krachten
groot.
Als
de romp van het schip zo gevotmd is dat deze krachten eengrote component in verticale richting hebben, dan zal het schip door
deze krachten opgetild worden, zodanig dat het over het water glijdt.
In die toestand wordt het verticale evenwicht voornamelijk bepaald
door de hydrodynamische krachten; de waterverplaatsing is heel klein
geworden: het vaartuig planeert.
Bij tussenliggende snelheden, waarbij er al wel aanzienlijke
hydrodynamische krachten zijn, maar er ook nog een flink deel van
de opdrijvende kracht door de waterverplaatsing geleverd wordt spreken
we van een semi-planerende toestand.
Er zijn schepen, waarvan de maximum snelheid in dit gebied ligt. Dit
noemen
we semi-planerende vaartuigen.Dit is een type, dat vrij veel voorkomt in gevallen, waar een
deplacementsschip te langzaam vaart (of te groot en te duur zou worden
om deze snelheid te kunnen halen) en een planerend vaartuig
duurder uit zou vallen.
Ala globale grens tussen de typen kan worden aangenomen:
deplacementschepen V/IrE <2,43 (1,34)
semi-planerende schepen 2,43e(
vift
<5,43
(1,34 ; 3,0)planerende schepen V/Iff> 5,43 (3,0)
(V in kn., L in m.; tussen haakjes geplaatste getallen: V in kn. L in ft.)
Krachtendiagram.
14.fig.1 is
een
Schetatisch beeld gegeven van de optredendehy-drodynamische kracht bij planeren. Deze ontstaat als het anal
bewegen-de oppervlak aan waterbewegen-deeltjes een naar voren en 464r benebewegen-den gerichte
Snelheid geeft.
fig 1.
..eFf$4S OLADri-lE4
met wrijving
2
-De lift neemt toe met toenemende trimhoek meat ook de weerstand
neemt toe (Do= Lotglt).
Drukverdeling,.' _ _
. De hydrOaynamische kracht is het grootst, Oar waar het
snelheidt-verschil tussen de scheePsbodam en de waterdeeltjes het grootst
is.1
Tit
is min
de.intredendezijde:
immers,"verder nae.r aChteren hebben;dewaterdeeltjes reeds snelheid gekregen.
-De drukverdeling over de /engte zietc.er dus ongeveer uit als gegeven
in
fig.2.Hieruit volgt: van 2 boten met gelijke waterlijnoppervakte 0 beeft de breedste
het grootste draagvermogen.
SDPAvzoNz
De eerste raceboten waren daarom plat fig .2
(hydr.dyn.kr.zoveel mogelijk vertikaal)
en breed. Deze werden uitsluitend op vlak water gebruikt. In zeegang waren ze onderhevig aan onacceptabele versnellingskrachten, waartegen noch de opvarenden, noch de konstruktie bestand waren.
Ontwikkeling van de scheepsvorm.
De praktische toepassing van de planerende vaartuigen lag aanvah-kelijk vooral bij de marine. Dear had men behoefte aan kleine, snelle boten met een niet al te groot draagvermogen voor de kustverdediging. Zoals hierboven aangegeven, waren boten, ontwikkeld uit raceboten voor de binnenwateren totaal ongeschikt voor gebruik op zee.
Daarom bouwde men boten, die afgeleid waren van snelvarende rondspant-deplacementsvaartuigen. Ook deze schepen waren allerminst een succes. De voornaamste kwaal was, dat ze bij hoge snelheid sterk achterover
trimden. Dit betekende een grote weerstand, waardoor de maximum te be-reiken snelheid tegenviel. Door de grote trim kwam de boeg ver uit het water, wat bij zeegang tot grote klappen op de golven leidde. Het was praktisch niet mogelijk ze sterk genoeg te konstrueren.
Gedurende de Tweede Weke1door1og deed .Dr. Lindsay Lord eenvoudige model-proeven met planerende oppervlakken van verschillende lengte-breedte-, verhouding. Deze proeven leverden de bevestiging van het feit, dat opl
vlak water de breedste boot de-minste weerstand heeft.
Bij zeegang bleek dit niet het geval: daar vond hij een minimum
weer-stand bij B/L 0,4. (zie fig.3).
Daaruit konkludeerde hij, dat de
toen gebruikte boten te smal waren: Latere ontwikkelingen hebben dit
niet bevestigd. De voornaamste re-denen daarvoor zijn het feit,dat bij hoge snelheid de luchtweerstand van
een brede boot sterk toeneemt, ter-wig de zeegangseigenschappen van de brede boten toch nog veel te
wen-sen overlieten.
Lindsay Lord wees nog op een ander effekt: om goed te planeren moet het bodemoppervlak van de boot
over het deel,dat met het water in aanraking blijft, ongeveer dezelfde
invalshoek hebben. Dit nu was bij de fig .3
PL.v.
2
-3--van de dplacementsschepen afgeleide boten niet het geval: de kiellijn
boog near de spiegel omhoog. Hierdoor was over open gedeelte van de
bo-dam de invalshoek kleiner of zelfs negatief; Het water moest zich naar boven bewegen, waardoor vooral bij het achterschip zuigkrachten optra-den (zie fig.4). Dit had twee
ge-volgen: ten eerste was dit de oor-zaak van de grate trim; ten tweede moest de rest van de bodem eon
lift-kracht opbrengen gelijk aan het scheepsgewicht, vermeerderd met de genoemde zuigkracht. Deze schepen waren soms niet, of pas bij zeer
ho-ge snelheid,tot planeren te krijho-gen. crtral.
---
- WE(L Hij konkludeerde, dat voor goedpla-neren de vertikalen over het deel van het vlak, dat met het Water in aanraking blijft, recht en evenwijdig moeten zijn. Deze vorm noemt men
"monohedron" lein
hoeic)-Immers bij schepen met gelij,-ke V/Iri zijn de golfpatronen
gelijk. Fig.5 geeft een beeld van deze golfpatronen bij ver-schillende
Oppervlaktegolven hebben altijd eon Vast verhouding tussen hun Noortplantingssnelheid en hun
lengte. Als de snelheid wordt gemeten in kn. en de lengte in m, dan is deze verhouding 2,43.
vtAC..4.41 1.0
ol2ECTION5 OF FLOW U/40E0 wARPE0 PLANE
Oak doze gedachte wordt in de mo-dernste scheepsvormen niet meer
abso-luut aangehouden. Voor bepaalde ont- sEcTiew
werpen accepteert men eon geringe tor-sie van het vlak. Dat leidt wel tot grotere weerstand; daartegenover staat
dat eerl_grote vlbktilling midscheeps
-en v(56r de zeegangseig-enschapp-en
ver-beteren; bij de spiegel vermindert men de vlaktilling wanneer dit nodig is in verband met de stabiliteit of om meer
ruimte te hebben voor het onderbrengen van de schroef.
Tegenwoordig hebben zeegaande planerende boten een grote L/B-verhouding en eon grote vlaktilling. Ze hebben eon grotere weerstand dan bredere en plattere boten,die op vlak water varen. Daartegenover staat, dat het redelijke zeeschepen zijn, die ook bij betrekkelijk hoge golfslag een hoge snelheid kunnen volhouden.
De snelheidsgraad.
Bij deplacementsschepen veZ.1.71
r----i
zijn wij
gewend, de relatievein.
03snelheid uit te drukken in het
-4---L---L----
'_--72-:
dimensieloze
(ga
dit na) getal ..van Froude
v/vgm,
of de niet.... ....,.
[
dimensieloze verhouding
V/Ia.
LIFT SUCTTW
5T EIZ 1.1 LOOKING FOIZVVARD
fig .4
TI,1613011 I
Vsve Pancras vs.Spred-LeegthRatio.
fig .5
behalve op ondiep water. Als een deplacementvaartuig een snelheid heeft
waarbij = 2,43, dan wekt het een golfsysteem op, waarvan de
golf-lengte gelijk is aan de scheepsgolf-lengte. De waarde V/VL = 2,43 betekent de bovengrens van de normale deplacementsschepen; daarboven begint het gebied van semi-pIaneren (of"high speed displacement").'
Onder V/VE = 1,80 ontwikkelt het schip een golfsysteem, waarbij twee of
meer golven van het opgewekte systeem over de lengte van het ischip^
;mor-komen. De veranderingen van diepgang en trim zijn klein en het benodigde
vermogen is niet groot. Tot een V/VT, = 1,60 bestaat de weerstand
hoofd-zakelijk uit wrijvingsweerstand. De romp loopt taps toe naar de achter-steven en de bodem loopt op naar de waterlijn, om afbreken Van de stroom-lijnen te voorkomen; hierdoor zou de weerstand sterk toenemen.
Boven V/VL = 1,80 wordt de golfweerstand steeds belangrijker. Bij V/V1 =
ca. 2;20 begint deze zeer sterk toe te nemen. Dit komt, doordat de
toegenomen snelheid van de waterdeeltjes langs het ronde achterschip een negatieve druk veroorzaakt. Hoe harder het schip vaart, hoe verder het achterschip naar beneden wordt gezogen; het is alsof het schip zijn eigen boeggolf wil beklimmen. Al gauw is het stadium bereikt, dat een deplace-mentsschip geen grotere snelheid meer kan bereiken, hoeveel vermogen men
ook beschikbaar heeft;(zie fig.6).
Boven V/VE = 2,43 moet daarom een scheepsvorm gekozen worden met vlakkere
vertikalen, die eindigen op een brede spiegel. Hierdoor wordt de
onder-druk bij het achterschip zoveel mogelijk vermeden.
Bij nog grotere snelheden moeten de vertikalen nog rechter zijn; de
spie-gel wordt nog breder en steekt ook flink cinder water. (het kan nog steeds een rondspantboot zijn). De golfweerstand neemt in :dit gebied relatief
weinig toe, zodat met een groter vermogen hier
wel
een grotere snelheidkan worden bereikt.
Boven V/111 = 5,43 bevinden we ons in het gebied van het planeren. Hier
is de golfweerstand niet langer belangrijk. De wrijvingsweerstand vomit verreweg het grootste deel van detotale weerstand. Daarom is het van.
groot belang, dat bij deze snelheden het flat oppervlak zO klein mogelijk wordt gehouden.
am
Bij planerende vaartuigen is
de verhouding V/Vt minder goed bruikbaar. Bij toenemende snel-heid komt het schip steeds
ver-der uit het water; de
golfma-kende lengte wordt dus steeds kleiner: Bovendien hangen de opgewekte golven niet in de eerste pleats af van de lengte
van het schip.
Daarom gebruikt men in publica-ties vaak het dimensieloze ge-tal Fv = V/7073.("volume" of
"diplacement" Froude number).
Ook ziet men het niet dimen-sieloze getal V/Ftgals
snel-heidsgraad.
Lindsay Lord gebruikt de
snel-heid/breedte verhouding
vArgE
DItelfocart
Nem him owl)
Figures 7).pical Curves of Drag-Lift Ratio vs. Speed.
F50.. CO BD oeliomeprzoodrior5y1
.5,
IIMIN11111111111111
111=1=111111111
11111111111111111111111111111
1111111111111111111111
111111111111111111M11
11111111PMENIMI
oUMW
.11111/110111111111111111
1111110/111111111111111
11111=111M111111111
111/M111111111111111111
1111111111111111111111
.12 2 5 SDrag/Lift Contours for Efficient Planing Hulls as a Function of Volume Froude Number and Slenderness Ratio.
fig.7.fig.8.
. Speed Regimes.----Fig.8 geeft een beeld van de verhouding weerstand/lift als functie van Fv bij verschillende slankheidsgraden. De krommen geven niet het weerstands-verloop van edn romp, maar zijn,de omhullende van de beste modellen met de betreffende slankheidsgraad.
De krommen sniz'den elkaar alien bij een snelheidsgraad van ongeveer Fv = 3,3.
De slankheidsgraad en dus de lengte heeft dus weinig invloed op de speci-fieke weerstand bij dit getal van Froude.
Bij lagere snelheden hebben slanke schepen veel minder weerstand dan
kor-tere. Uit andere bronnen blijkt, dat semi-planerende in dit gebied nog
een lagere weerstand hebben, dan volledig planerende vaartuigen.
Bij snelheden groter dan Fv = 3,3 is de volledig planerende romp het
bes-te. Dit is ook te zien uit .fig.9, waar de lijn
4
= 3,3 de bovengrens vande deplacementsschepen aangeeft. Beneden deze grens kan een semi-planerende
romp, afhankelijk van de slaakheidsgraad, minder weerstand hebben dan een volledig planerend schip.
Hoe kortet het
scbip
bij constant gewicht, hoe kleiner de snelheid waarbijeen volledig planerende romp in aanmerking komt. De benedengrens voor
planerende vaartuigen is eveneens in fig.9 aangegeven. In fig.7 is dit op
een andere wijze voorgesteld.
Belangrijk voor goed planeren is, dat de stroming /angs de romp op vaste
punten (lijnen) wordt afgebroken , niet alleen bij de spiegel, maar ook
aan de zijden. Dit is nodig, om onderdruk langs de huid, als gevolg van een negatieve invalShoek te voorkomen. Daarom wordt meestal een knikspant-romp toegepast. Door goed geplaatste sprayrails kan men den goede afbre-king van de stroming bevorderen, 66k bij rondspantboten.
Zoals reeds gezegd moeten de vertikalen in het achterschip recht en
even-wijdig zijn; hiervan mag maar in geringe mate van worden afgeweken.
OD 010 Lo = a to a. KAWS
.6/3,
v2b2 liftcoeff. trimhoek in graden 1/b-verhouding, waarin: 6 111 a PO 111 IMfig .9
Ranges Application: Displacement-Planing.007 006
1 = gemiddelde "natte" lengte ft
b - breedte planerend opp.,ft
= snelheidsgraad =
cv
snelheid in ft/sec2
'g.
= versnelling v.d.zWaaiekracht in ft/sec hoek vlaktilling met hori-zontale Vlak in graden.
Figure !DLitt Coefficient of a Flat Planing Surface;
003 002 00l 0.3 02 '0 0 T'
r
co T10.13120 en .0.0055 km/C.2 ) 20 30 0665 a CL.0.40 01, 02 03- 04 OSC'
Figure 11 Lift Coefficient of a Deadrise Planing Surface.
80
R.V. 6
24 1r
3 335 M 12.59 4 545$I, i4ss
5 87 it 75.39 004 7.18 13 I ISSO 7 15014 123 11 85 15 4847 Cv.71 0 003 0. 002 00'MEM
4IMMIEr
EMMA
11,4111111
KAMM
- 002- 004 006 010 Ct.° 4.0 =Wetenschappelijk onderzoek aan planerende vaartuigen.
De kennis over planerende schepen is grotendeels gebaseerd op
modelproeven en ervating met gebouwde
boten;-SavitskY[61 deed proeven met prismatische planerende oppervlakken.
Clement en Blountt43 sleepten een modelfamilie, die bekend is
ge-worden als de "Series 62". Hoewel deze ptoeven dateren van otstreeks
1960, jade weerstand van die modellen ook voor hedendaagse begrippen
heel laag. Wel Iciest men tegenwoordig voor zeegaande boten een wat
gxotere vlaktilling en een wat scherper voorschiP. Daarom hebben
Keuning en Gerritsma de Serie 62 uitgebreid met modellen met een
gro-tere vlaktilling. De lijnen zijn gegeven in fig 12 Gestippeld zijn
de lijnen van de oorspronkelijke serie; getrokken die van Keuning en
Gerritsma.
-h..: - - - -
---!
'
.)
Body plans of the parent model of the Clement series and the present series.
-fig.12 Vlak water.
Al deze sleepproeven zijn uitgevoerd in vlak water. De uitkomsten zijA uitgebreid gepahliceerd en lenen zich goed voor de bepaling van
de weerstand van een ontwerp. Savitskyheeft aan de hand van de
resul-tater: can aantal benaderingsformules opgesteld. De formules voor de
lift-coefficient zijn grafisch voorgesteld in fig.10 en 11.
Uit de proeven blijkt, dat de voornaamste parameters, die het gedrag
van een planerende boot bepalen, zijn:
de lengte-breedte verhouding L /B waarin
L = de geprojekteerde lengte Bvef de kim
Bp = de maximum breedte over de kim
de vlaktillingshoek (.6
het langscheepse zwaartepunt van het planerende
opper-vlak A met lengte Len breedte B.
de langsscheepse ligging van het gewichtszwaartepunt.
de beladingsgraad A
/!6
P V
de slankheidsgraad L /
P
voor het gedrag in zeegang is de traagheidsstraal om een
dwarsscheepse as door het gewichtszwaartepunt van belang.
De eerste drie parameters hebben alleen te maken met de geometrie van het schip, de andere vier geven de invloed van het gewicht en de ge-wichtsverdeling.
De eerste zes parameters bepalen tezamen met de snelheid de trimhoek waaronder de boot zal varen. De trimhoek bepaalt hoofdzakelijk de weerstand van ieder afzonderlijk schip. Daarom is het belangrijk de
trimhoek te kunnen beinvloeden. De kleinste weerstand treedt op bij
een trimhoek van ongeveer
De lengte-breedte verhouding. In fig.13 is de specifieke
weerstand RAN uitgezet tegen L/B bij verschillende dnelheden en
verschillende beladingsgraad. In het snelheidsgebied waar de proeven werden uitgevoerd blijkt duidelijk, dat een hoge
L/B-ver-houding een lage weerstand
bete-kent.
Vooral in het lage snelheidsgebied
1 ,0< 2`,7 < 2,5 hebben de modellen
met een lage L/B-verhouding een uit-gesproken "hump" in de weerstands-kromme, grotendeels als gevolg van
een excessieve trimhoek. (fig.14).
Bij hogere F, heeft de
L/B-verhou-ding nauwelijks invloed op de weer-stand. Verwacht mag worden, dat bij
grotere snelheden, dan waarbij de proeven werden gedaan, modellen met
een lage L/B-verhouding de kleinste weerstand hebben.
De vlaktilling.
De Series 62 hebben een vlak-tilling van 12,5°; de mgdellen van Keuning en Gerritsma 25°. Duidelijk blijkt, dat op vlak water een grote-re vlaktilling grotegrote-re weerstand be=
tekent.
Dit effekt is het grootst bij eon kleine L/B-verhouding. Bij L/B = 2
is de toename ongeveer 20%; bij L/B = 7 is dit slechts 3 á 4%.
De toename van de weerstand
is
onaf-hankelijk van dI6ladingsgraad ApAi%
Als conclusie kan worden gezegd,,
dat voor zeegaande boten met
eengro-te L/B-verhouding, door toepassen van
een grote vlaktilling de zeegangsei-genschappen aanzienlijk kunnen ver-beteren, tegen een bescheiden toena-me van de weerstand op vlak water.
Aangrijpingspunt resulterende lift. De langsscheepse ligging van het "centre of pressure" is
belang-.rijk, omdat deze een grote invloed
heeft op de trim. Savitsky heeft de plaats van deresultante vastge-legd in eon semi-empirische verge-hiking (zie fig.15).
8
-V
Figure 13. Res stance/weight ratio at 5 different speed coef-ficients versus length to beam ratio and loading coefficient.
0.30
0.3
0.1
0
Model 186-I tirn 190-I Ap/sP"- 8.5
,o Model 186 - II t/m 190-11 Ap/Vm= = Model 186-111 t/m 190-Ill Ap/Vm= 5.5 x = Model 186- V t/rn 190-1V Ap/V".= 4.0
MIN=
MINrial.111N=NIIMININIONOMINIMINNIINN
3T1
Miii.411M1111111.
= NM= =MIN MIN NO MI=NiN EN mime
mal.ammonsimammissiligmailimmai
marquele
=I II NMON 301)=11LIIII IIIMNIMIIMMIMNINIIN NMI
monomossommomommmaimomm
..ruiwinamowiimmognorrigi...tusoassmazt_wia=rM
oat ummailia. :.--,-orisaul moui
m7onionousemesm
idfirmammar=INA NO MIN MN NNENINlifile:
M IMMO" INIIMMIS=1112
IIIMMINIMINN= UNLar-41ININIUMINNIIMILlh...""MMIn1=2111671" MINIMUM= NNMMISINNMMICMNIIIMNNIIII==''- AMIE INONENNMIIMMNEINNINIMINN========
MINNONINIZESMEIM=1171.111
o ---IIIIIMIIINEMMIM S1_EN=
=MIME=
MI I= EINEM 11011111111110MEM
;ME
M1111===
ININNINENIM NOM INMENENEMENNIN=MNNEM=
111=1111111111111=mina
=1111111INEMIIIMINEMEMIIIIMINIMill itaxamomonsimmalausammumemannisimEINIMINIMENEMONMINIMMININ NOLAN NENI/IINIINIONENNIMMINNMINEMEN MM. NM NININI NIIMMINIMMIMONINCIMMINNINC== NNW= IMMIIIMMEMEMIMENIINEIMMIIIIMPRIMPIREMINTIPM 3 4 F,Figure Drag/Lift Ratio and Angle of Attack Verna Froude Number for Five Models of Series 62.
AL ..v. 8
-.7
0 1EMI
4lirgligill
1 la lor boat 00, 000 Lbaaa
I Apl att of Standard 117.0;cod
LCZ of Tem CondltIod: III IP% Ap LOE 0.80 I. cbt
a
0.60a 040
020Center of Pressure of Planing Surfaces. ' -v
Hieruit blijkt, dat het "centre of pressure" (c.o.p.) zich verplaatst van
33% van de "natte lengte" v66r de spiegel bij lage snelheden, tot 75% bij
hoge snelheid. Voor snelheden beneden Cv = 1 lijkt deze formule niet
realis-tisch. Het is immers niet aannemelijk dat bij een sneheid V = 0 het c.o.p.
van een prismatisch planerend oppervlak op 33% van de nitte lengte v66r de
spiegel zou liggen. (door voorover trimmen).
De positie van het c.o.p. is natuurliA Van grote invloed op de trim', en
daarmede op de weerstand van de boot. De positie van het c.o.p. ( als.per-centage van Lm) blijkt onafhankelijk van de trimhoek.
In werkelijkheid is deze afhankelijkheid er wel degelijk. Bij toenemende
snelhe.Ld verandert de trimhoek en neamt de "natte lengte" af.
Daardoor treden er aanzienlijke verschuivingen in de ligging van het c.o.p.
op.
Bij bepaalde snelheden kunnen verschijnselen van instabiliteit optreden.
Bij die snelheid verschuift het c.o.p. bij een kleine trimvergroting zo
ver naar achteren, dat het ver achter het gewichtszwaartepunt komt te hg-gen. Net gevolg is een koplastig moment, waardoor de trimhoek vermindert. Hierdoor neemt de natte lengte toe, waardoor het c.o.p. weer v66r het ge-wichtszwaartepunt komt te liggen. De trimhoek neemt dan weer toe en de
klappende stampbeweging herhaalt zich. Dit verschijnsel staat bekend als
"Porpoising".
Porpoising is natuurlijk niet acceptabtl voor een zeegaande planerende boot.
Men:
ken
het tegengaan door verschuiving van het gewichtszwaartepunt; ditkan gebeuren door ballast te verplaatsen
in
langescheepse righting, ofbrandstof over te pompen. Ook brengt men wel trimvlakken-aan het achter-schip aan om de kritieke triMhoek te veranderen.
Voor de Series 62 heeft men het begin van het instabiele gebied bepaald
(zie fig.16).
PL.V S
C E0.75 - P I . 5.21 Cv2/
A9+2.39Pill
" .
Il
#0
0
°Illi I I I IIIII I I I I I 1I I I I I I I I I I I II°""'-000.°111.1°
0-147
4r. 2'111.1 LEVEL WATER A=Lm/b p-4
OF NORMAL N Nz RESULTANT BOTTOM PRESSURESJ11111111 111111111 111111111 111111111111111111111111.11.111
tilt
III
Ill
11111W
-De langsscheense ligging van het gewichtszwaartenunt.
De ligging van het gewichts-zwaartepunt heeft belangrijke invloed op de weerstand. Dit
is begrijpelijk, omdat het go- Loo
wichtszwaartepunt samen met 0 80
het c.o.p. de trim bepaalt. 0 60
Zoals reeds gezegd heeft de
trim een zeer direkte invloed 040
op de weerstand.
Omdat het c.o.p. in het
ont-werpstadium niet gemakkelijk
lwr
te bepalen is, wordt de plaats 010
van het gewichtszwaartepunt o.De
gewoonlijk gerelateerd aan het
0.06 zwaartepunt van het planerende
oppervlak A .(zie blz.7) 0.04
In het algemeen heeft een boot
de minste weerstand, als het go- 0.02
wichtszwaartepunt 4 - 8% L
ach-ter het zwaartepunt van A Pligt.
Bij zeer grote snelheden an G 0.011
nog lets verder naar achteren.
fig,16. liggen
- 10 .7_
020
2
Bij een kleine L/B-Arerhouding en een hoge beladingsgraad is de inVloed van een onjuiste ligging van G op de weerstand het grootst.
De beladingsgraad.
De specifieke weerstand neemt toe bij hogere belading, due bij kleinere
waarde van A /11i4. De invloedis het duidelijkst bij:lage sneiheden en
bij
boten mé een kleine L/B-verhouding. Te zwaar beladen boten moeten met een grote trim varen ot Voldoende lift op te wekken. Dit betekent eongrote weerstand. Ben beladingsgraod kleiner dan 4,0 is zeer ongunstig
voor de weerstand.
Streeft men
1.v.m
de weerstand naar een lage belading, due een grotewaarde van A Aq%, dan is daaraan'een di.ideijke beperking. Zeer lichte boten hebbenPbij hoge snelneid de neiging om nit het water te springen.
Ale de luchtweerstand de boot om 46n van de rotatieassen draait, komt As boo0n een verkeerde stand op het water terug. Bij raceboten zijn
hier-door in het verleden ernstige ongelukken voorgekomen. Op zee moet zo'n
luchtsprong helemaal worden voorkomen.
Lindsay Lord heeft kromten gegeven voor de aanbeirolen, de maximum en di
minimum belading voor planerende boten,zie fig.16a.
De slankheidsgraad.
De verhouding L/iiheift ongeveer dezelfde invloed ale de L/B-verhouding: bij een kleine L/v6treden bij lage snelheden grote trimhowken op,
die:gepaard
gaan met een grote
"hump"
in de weerStandSkrOmme; bij grote L/47$is de hump grotendeels verdwenen en is-de weerstand vooral in het lage
snelheidsgebied kleiner.
/0
&tries 62 - .. . . ... eptien of 1PerFe161ag . .-,.... . . Model Symbol o Wats.: 4666, e D6662166.12.66 ... 4662L 1 0'DueSymbols Indicate Inception Of gerpatineg 44161 0
0266symbols. Indicate alibis maddens 46691 0
. .. -_.CcP"i
.
-Qs b25MIEttglitialli
edte vl k t.r.iv.g erioRtng . pt.
- C A . lig notable Region
e
Stable Regionmil
..-... 1 . 4 Fv 5 6 8STANDARD LOADING
fOR t3OTTOA45 OF .95 ASPECT RATIO
ASPECT RATIO
WATER PLANE SI-IAPE AT REST
Loading of Planes
MAXIMUM LOADING
FOR esoTTOms OF .35 A9PeCT RATIO
MINIMUM LOADINO
FOR 130TTOM5 OF .35 ASPECT RATIO
uit Lindsay Lord:"Naval Architecture of Planing Hulls"
fig. 1 6a.
, 1 \,,)\
I II
II , II.. , 0.610 .. ,...cali
Ia... ...,
RI ti 11 41 MB ,.... 10 1.1 11 :0 16I
I
N
Ty 40 se /4 IIi
114.4k..
IT ii. riiiiinii
. A 1.__ III,,.
:
III IIII
t'.. a 7NI
e t I.t___A..
441/ 1 4 Ir si .vo 1--11 011 r1
I, It :Re. .gt 0 i 3'Ariz/
17,1 . 7 14. 3 111 160 Z- 411111
1.4
. AI, . . .-47 . t.11
401 01, --.5o:NV
No 44,s4.41' ill
I.liff a
WamillItiliiiii,A INS
Ili
11 tH ITO TO 114 1941 Me ilia P OOOOO 60. TOOT or 30 1110 }..1\1 II
O ' Op MwOTO 1 /Woo 1 1.4 1140 . ROI 10 is 7.. 4!. Ifi, I"'I
I
Li. _1,f0 , if. 14 ".1.rail
,./..
i
234, -..1.0?IF
..
1146 : . lope ..' .0 0111,
..'..!III
,. _...L.!\
sr.
.
ill 490 4 OsA
GI,
-__IT_ BSC :! 3 ...4- %. -aill
ir
4 At_ s _a____m2.4.
---lit
3 -.7. _a s 4 4:-_4..iii
411
.r4
.
- Z 4' -. e v....41
_...1.1.____41? ie !....4 ..° .1 ik .. 4r ....j. .t ...,..1,--....411
'....',!... -le 110 AIllealit'FA
A -**-q:iiiam 441.11 1111211.115 to . 110 .4. ... .64 P Sumo, 19181so. 'root of BOTTOM
It itto 1610
ar MIMI ON v.
Lk::
LA 111101131311ELI CO114
111/1
li
illio111
Igo pe 111go
CI=
11131 INLIEEL,LLZIPIC2211, IIIII1E1
11.:111111111/M110221.
61..iiroul
4 lq -WOO:al
ON J . ___I ._ 4 t____LL.
aal
, . 4 .te....le
D'InWU
A
4
I4 Lb ..* A v ,,,, "It.
.aillMIN
1111111ISM
1111111111!
11* 1100064vAillie
Nil
et.
4% qVA!'-
A....
...." .... .* "Ci. 13 4 V R l' I.MI
Ai
AIIII
PA
..
.
.....
..
... ligPOrm04 POI SC Puppy
12
-De trim.
Uit het voorgaande blijkt, dat de op
pag.7 genoamde parameters voornamelijk .20 door verandering van de trimhoek de
specifieke weerstand beInvloeden. In fig.17 is het verband tussen
trim-hoek en weerstand gegeven.
De hydrodynamische weerstand bestaat uit een drukweerstand, ale gevolg van de
loodrecht op het vlak uitgeoefende hy-drodynamische kracht (zie fig.1), en
wrijvingsweerstand gericht langs het vlak. Beide componenten zijn in fig.17 0
weergegeven.
Het is duidelijk, dat bij gelijke lift de drukweerstand zal toenemen bij gro-tere trimhoek (D = L1.tgt, zie pag.2). Bij kleine trimhoek - en daardoor groot
nat oppervlak - bestaat de weerstand
hoofdzakelijk uit wrijvingsweerstand.
Bij toenemende trimhoek neemt de wrij-vingsweerstand, en daarmee de totale
weerstand af; De totale weerstand is- a 2.0 4.0 64
het kleinst bij een trimhoek van ca: 40 Trip Angle. cls9
,Deze karakteristiek is voordelig voor Figure.17. Variation of Drag-Lift Ratio for Prismatic
boten, die met weinig trim varen: wor- Planing SOrfaam.
den zij te twaar beladen, dan zal au-tomatisch de- trimhoek groter worden;-
---hierdoor vermindert de (spegifieke!) Weerstand..
Bij trimhoeken groter dan 4 bestaat de weerstand hoofdZakelijk uit
drukweer-stand.
Duidelijk is, dat het voordelig is de trim niet groter te laten zijn dan ca. 40 Het heeft dus zin, door het langssceeps verschuiven van gewichten, de optima-le trimhoek zo dicht mogelijk te benaderen. Tegelijkertijd is het van belang
het nat oppervlak zo klein mogelijk te waken.
Bij zeegang betekent een trimhoek van 4 , dat de boeg te veel boven water
komt, waardoor de versnellingskrachten ale gevolg van het klappen op de
golven te groot worden. Men zal, door verschuiven van gewichten, of het verstellen van speciale trimvlakken,een kleinere trimhoek kiezen; op vlak water laat men de boot weer op een grotere trim varen.00k bij het varen in
meelopende golven is een grotere trimhoek gewenst.
In fig.17 is nogmaals de invloed van de vlaktilling gegeven: een grote
vlak-tilling betekent een grotere weerstand in vlak water.
Zeer snelle schepen hebben de neiging om met een geringe trim te varen: door
de grate hydrodynamische kracht wordt de boot ver uit het water getild; de
"natte lengte" wordt daardoor klein en het c.o.p. verschuift ver naar
achte-ren. Hierdoor ontstaat een koplastig moment, waardoor de boot een
evenwichts-toestand bereikt met een kleinere trim.
Behalve de genoemde parameters zal ook de richting van de stuwkracht invloed
hebben op de uiteindelijke trim. Een Z-drive ].evert een grater trimmend
mo-ment, dan eon normale schroefas onder 15 helling. Bij deze laatste uitvoering
levert de schroef oak nog een
component,
die helpt de boot uit het water teltillen. Een "surface-piercing propellertgeeft weer een ander effekt,, dan de
de genoemde uitvoeringen.
jairgt
Lift Area At t
Low Sp
highjiP
fig.18.
Chine Flat
Behalve door het verschuiven van gewichten of het aanbreagan van trim..
vlakken ken men de trim ook beInvloeden via de positie van het c.o.p.
Zoalareedegeze8d,rieefthetc.o.p.da neiging om zich bij toenemende snelheid naar achteren to verplaatben.
In fig. 18 is een rompvorm getekend, wearbij dit niet het geval is:
bij lage snelheid is de diepgang groot; het horizontale stuk van de bodem
komt bij het achterschip te water. Hierdoor ligt het c.o.p. vrij ver naar
achtereh.
Bij boge snelheid wordt de boot uit het water getild; het horizontale stuk van de bodem komt nu boven water en het c.o.p. zou daardoor naar voren verschuiven. Omdat tegelijkertijd de natte lengte afneemt is het resultaat
dat het c.o.p. zowel bij lage als bij hoge snelheid ongeveer op dezelfde plaats ligt. De trimhoek zal bij deze scheepsvorm dus over het gehele snelheidsgebied ongeveer gelijk zijn.
RIAALIEL
g RA-04NEL
Minieuel Chang
Wetted Aria Raduction
-
14-De langsscheeOge
Vorm'*an
de bodem:Er Zijn drie hodfdvormen te onderscheiten:
recht,(fstraightl fig..194).
*;Atiol, ("hook", fig.190.
bol, ("rocker" fig.190,
Bij de rechte vorm hebben 411e punten van het vlakIdeZelfte inValahoeki De drUkverdeling verandert niet sterk bij toename *an de snelheid. Deze Drm is-goed Over het hele snelheidsbereik (mOnohedron).
Bij de holle vorm is de drukverdeling meer gelijkmatig over de lengte verdeeld; het c.o.p. ligt in verhouding achterlijker, waardoor de trim kleiner wordt. Dit is gunstig voor het planeren bij kleine snelheden; er is een grote lift, bij een kleine geinduceerde weerstand.
Deze vorm is ongeschikt vvor het varen met grote snelheid: bij het uit het water komen wordt de natte lengte kleiner, waardoor de invloed van de grote invalshoeken bij het achterschip steeds groter wordt. Er ont-staat een moment, dat de boeg naar beneden duwt; de natte lengte, en daarmee het nat oppervlak en de wrijvingsweerstand nemen toe. Dit ge-heel kan gepaard gaan met laterale onbalans, waardoor het schip niet Meer koersstabiel is.
De bolle vorm heeft een piekvormige drukverdeling; de bijdrage van het achterschip aan de lift is gering. Bij vergroting van de snelheid (en de daarbij behorende kleinere trimhoek) kan de invalshoek bij het achter-schip negatief worden. Er treedt daar zuiging op. De totale lift is dear-door klein en de geinduceerde weerstand groot.
Deze vorm wordt wel toegepast op zeer snelle schepen, die de neiging heb-ben met een te kleine trimhoek te varen; door de zuiging aan het achter-schip wordt de trimhoek vergroot. Ook komt deze vorm voor bij zeer snelle
lichte schepen; door de zuiging aan het achterschip wordt de neiging om
gevaarlijke luchtsprongen te maken verminderd. De bolle vorm is erg gevoelig voor "porpoising".
fig. 19a..
De dwarsscheepse vOrm van de bodeM1
De keute van de spa4tYotO 1.0belangrijk. In fig:20a is de.
drukverdeling tip de bodet aangegeven bij eon rechtespahtvorth. Omdat de hoek tussen het,apanen de horizontaal konStant is, is de lift L,
als
vertikale ontbondene:tan de dilikkracht:F gelijktatig Over de breedte:van het.spant_Ve;ideeld., De-"nattewaterlijn (stagnatielijn) is reChten
deverdeling van de lift over de'lehgte'is oak gelijklatig. .
Bij de holle (004Caye),spantvOrm-is de sitUatie anders Oe verder naar
'buiten-, hoe kleiner de hoektUSSen het epenven'de horizontaal en hoe groter de lift. Bij tOename van de snelheid zal de boot uit het water
immen;
daarbij treedt een snelle Vermindering op van het opperVlak,dat de meest efficiente lift leVert. Dit
ken
aanleiding geven totpot-poising". De
staghatielijn
is conceal.; de liftVerdeling over de lengtefig.19b. fig. 19c 15 -Pressure istributi n Meaninciden V PL.)/ Ir
*STRAIGHT"
F Normal Force on Bottom
L
Dynamic Lift
A
Lateral Force
fig.20a.
fig.20b.
geeft een meer achterlijke ligging van het c.o.p. Dit resulteert in een kleinere trim, met een inefficiente umalle waterlijn en een groot
natop-pervlak. Bovendien is de concave vorm, door de kleine hoek van het spirit
bij de kim, gevoelig voor stampen in zeegang.
(fig
.20b)De bolle (convexe) spantvorm heeft de nadelen van de concave spantvorM
niet. Hier is het verlies aan liftotparvlak bij vergroting van de
snel-heid gering (zie fig.20c). Dit is tevens het minst effectieve opt.ervlak.
Het resultaat is, dat de boot goed uit het Water komt; het c.o.p. 1igt1 in verhouding vender naar voren; de boot vaart met een goede trim en een .klein nat oppervlak. Convexe'spanten gadragen zich soepel in zeegang.
vim
(V in kn, L in ft.) 43_vim
(V in kn, L in m.) 5,43 vlaktilling in ° 16 *CONVEX A r s uristribution
17
-fig.20c.De inVloed van de vlaktifling op de weerstand.in vlak water is
in
hetvoorgaande behandeld. Zoals reeds geZegd kiest men voot Zeegaande boteh
voor.een flinke vlaktilling, omdat
vootal
V-VOrmige spanteh in hetvoor-schip
minder gevoelig zijn vook dtampen.Dervershellingekrachten
zijnkleiner, het comfort Voor de opvarenden grOter. Door de geringere
stamp-bewegingen-zal de boot in Staat zijn ook bij enige-zeegang (bij echte
ruwe,zee is,planeren Onmogelijk) een hoge snelheid vol te
houden.-Hoe groter de snelheid, hoe ongemakkelijker de bewegingen van een
pla-nerende boot in zeegang; het is daarom te begrijpen, dat voor grotere
snelheden het voorschip steeds scherper gemaakt wordt en dat daarmede
ook de vlaktilling toeneemt.
Een richtlijn voor de vlaktilling als funktie van V/VI is gegeven in
de volgende tabel:
Blj het kiezen van de vlaktilling moet men ook op de stabiliteit letten.
Hoe groter de vlaktilling hoe kleiner de vormstabiliteit (kleinere KB
en smallere waterlijn bij gelijk deplacement). Net is voorgekomen, dat
boten met grote vlaktilling en geringe stabiliteit een helling kregen,
en op 66n van de vlakhelften gingen planeren. Dit is natuurlijk een
onplezierig en gevaarlijk gebeuren.
Stagnation
hisSprayrails:
De functie van sprayrails is:
- afbreken van de stroming en daarmee voorkomen van onderdruk (pag.5). - vergroten van de druk onder de bodem en daardoor verkleining
van het nat oppervlak.
PL.V.
3,5 4 4,5 15 6 7
-6,33.7,24 8,159,06 10,87 12,68:14,49
In fig.20 is to zien, dat de stroming onder V-vormige bodems diagonaal
verloopt . De sprayrails rechten deze stroming en geven tevens een
buiging naar beneden. De druk onder het vlak wordt groter en het nat,
oPpervlak kleiner.
In fig. 21 is het verschil in nat oppervlalc te zien bij een boot met en
den zonder sprityrails Merk op, dat het c .0.P. van de boot met
spray-rails achterlijker ligt ;
deze boot zal dus met een kleinere trimhoek,
va-ren! In fig.21 is ook de drukverdeling t .p.v. de sprayrails aangegevezi.
De druk is het grootst aan de binnenzijde van de sprayrails ,
en' lea& aan
de buit enzij de .
De sprayrails hebben ook invloed op de slinger- en gierbewegingen. De
druk op de onderkant van de sprayrail dempt de slingerbeweging; de di-uk
op de zijkanten gaan de gierbeweging tegen.
Le .a ding Edge
Figure 2.t. Deep V Section With Sprat? Strips.
+ - Ifjbc
fig.21 .
18
-,'Actual Wetted Bottom_
.Wetted Bottom Without Rail.
Figure 21 Reeds-mended Chine Shape. (Please note that in
the fortbod:, this is sirtuall a round boat).
tc.sCe. - 157c
I __...
Atjw...
:... _.4 4
414/.0141111111111MEMPY
gmlowardrad
k"k_1111111111/297A"
,iw
-Ftgureat4. Body Plan foe Modern Double-Chine Pinning
H
-
19,, fig.25. MiMiaLINE Lines of "Korner-. - - WATERLINE 2 - WATERUPE 1fig.22 geeft het spantenraam van een planerend vaartuig uit de vijftiger
Jaren (deep-V-monohedron). Dit
type
was het eerste, dat werkelijk snelheidkon behouden bij zeegang. De paralelle ontwikkeling van rondspantboten met een grotere snelheid en knikspantontwerpen met betere zee-eigenschappen leidde tot een eindvorm, die voor beide typen niet veel verschilden.
Bij veel knikspantboten verdwijnt de knik in het voorschip. Een voorbeeld
van zo.:n schip toont fig.23; hierbij zijn twee "sprayrails" integraal in de
rompvorm opgenomen. Dit ontwerp stamt nit de zestiger jaren.
fig.24 is een voorbeeld van een
dubbel-knikspantontwerp
van. omstreeks 1980.Bij hoge snelheden komt de onderste kniklijn grotendeels boven water. Er ontstaat dan een effektief planerend oppervlak met een grote L/B-verhouding en de bijbehorende geringe weerstand over een groot snelheidsbereik.
De grotere breedte boven water waarborgt een goede stabiliteit.
Volgens Savitsky is het een misverstand, dat knikspantboten beter zouden voldoen dan rondspantboten of omgekeerd. Dergelijke konklusies zijn het gevolg van de vergelijking van een uitstekende boot van het ene type, met
een slecht voorbeeld van het andere.
In werkelijkheid liggen de presiatiei'van-beide typen, beide
geoptimali-seerd voor dezelfde omstandigheden, zeer
dicht
bij elkaar.fig.25 toont het spantenraam van de "Koller" een reddingboot van.de K.N.Z.H.R.M. Deze rondspantboot behoort niet tot de echte planerende vaartuigen, maar valt in de categorie "high-speed-displacement"
Dit schip stond bekend als een goed zeeschip en is in staat een relatief
hoge snelheid in zeegang te behouden.
Gedrag in zeegang.
Vertikale versnelling-als gevolg van de golven.
Deze versnellingen zijn niet lineair afhankelijk van de golfhoogte. De
lineaire
superpositiemethode,die
ontwikkeld is voor deplacementschepengaat dus voor planerende schepen niet op. Daarom is men aangewezen op de resultaten van modelproeven in onregelmatige golven.
Savitsky Wheeft uit zulke modelproeven een benaderingsformule voor de ver-snelling van het gewichtszwaartepunt bepaald. Deze luidt:
RCG= 0,0104(HO + 0,084)r/4 (1,666
41/30)(V/VL)2(11/10)/S1
waarin:CG=
gemiddelde vertikale versnelling van het gewichtszwaartepunt.Hmo= significante golfhoogte.
r
= evenwichtstrimhoek in graden.= vlaktilling in graden.
V = snelheid in kn.
L = lengte geladen lastlijn in ft.
b = breedte in ft. =
A/20
fo
= dichtheid water inlbs/P0
deplacement in lt.
-
20-De gemiddelde 1/11 hoogste versnelling verhoudt zich tot de gemiddelde
versnelling
R1/N R (1 -elog N)
Hieruit volgt, dat de 1/5 hoogste en de 1/10 hoogste versnelling respek-tievelijk 2,1 en 3,3 maal de gemiddelde versnelling zijn.
Voor bet toepassingsgebied van deze formules, zie[7]. _
Uit deze formules kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Ala elle andere condities gelijk zijn geldt:
De versnellingen zijn recht evenredig met de trimhoek. Zij kunnen dus gemakkelijk verminderd worden door de trimhoek te verkleihen.
(bijv. door verplaatsen van ballast).
De versnellingen zijn omgekeerd evenredig met de vlaktilling:'een flinke vermeerdering van de vlaktilling betekent een grote reduktie
van de versnellingeh.
Aangezien C, omgekeerd evenredig is met b3 en in de formule ook L/b
voorkomt, blijkt, dat de versnellingen evenredig zijn met b2.
eon 10% reductie in breedte betekent dus ongeveer 20% reductie van de versnellingen: voor goed gedrag in zeegang moet een planerehde
boot smal zijnI
Dit is ook den van de redenen voor het toepassen van de dubbele knik
bij de boot uit fig.24.
Het is duidelijk, dat elle genoemde maatregelen om de versnellingen te verminderen leidtntot een romp met een grote hydrodynamische weerstand en geringe accommodatieruimte. Voor elke boot moet dus een gOed coMpromis
ge-zocht worden.
Snelheidsverlies in zeegang.:
Uit modelproeven blijkt, dat het procentuele snelheidsverlies in zeegeng maar weinig afhankelijk is van de snelheid.
Voor boten met een grote L/3-verhouding en een normale vlaktilling blijkt het snelheidsverlies vooral bepaald to worden door de significante golf-hoogte in relatie tot de scheepsgrootte, zoals uitgedrukt in de coefficient
H.4/7)1 Net snelheidsverlies neemt toe bij kleinere vlaktilling
en/of'klei-nere trimhoek - vooral als hierbij de boeg flink in het water komt. Een indruk van het snelheidsverlies geeft fig.27.
Stampen en dompen in zeegang:
De stamp- en dompbewegingen zijn ge-woonlijk maximaal in het snelheids-gebied van de deplacementsschepen, als de ontmoetingsperiode met de gol-ven gelijk is aan de eigen stamp- en/
of dompperiode.
Tij dens het planeren zijn de
bewegin-gen in wezen onafhankelijk van de snelheid, en ongeveer de helft van die In het lage snelheidsgebied. Voor
boten met een hoge L/H blijken de
be-wegingen acceptabel.
NoWn.a.4,
t.0 2., 31.5 h.co
_
Figuni7. Speed Lou la a Seaway for Typical High LB
Plaiting HullIIIConstant Prewar).
PL. IV. 20
.10 .GB
- 21
Stabiliteit en slingeren:
Bij
deplacementsnelheden
is destabiliteit_overeenkomstig
normalekoop-vaardijschepen. Omdat het lichte schepen betreft do-respon6 op golven
vrij groot en kunnen bij lage snelheden grote slingerhoeken optreden.
Met succes worden vin-stabilisers toegepast; hiermee kunnen de
slinger-hoeken tot ongeveer de helft teruggebracht worden. De vinnen betekenen extra weerstand; door de vinnen bij hoge snelheid in te treiken hebben
zij geen invloed op de weerstand bij hoge snelheden.
Lindsay Lord merkte op, dat de helling van een motortorpedoboot na het
afschieten van een van de twee torpedo's bij hoge snelheid, aanzienlijk
kleiner was, dan bij dezelfde beladingstoestand, stil liggend.
Door de hydrodynamische krachten neemt de dmarsstabiliteit dus toe!
Om de stabiliteit voor berekening toegankelijk te maken bepaalde hij langs
empirische weg een virtueel waterlijnoppervlak, als funktie van het aan-wezige waterlijnoppervlak en de vorm van de bodem (zie fig.28 en 29). Voor monohedrons bepaalt hij ook direkt de dynamische positie van het aanvangsmetacenter uit:
BMe -(I/V)x,
waarbij x volgt uit fig.30.
Let op! Bij de langsstabiliteit is de situatie juist andersom!
Door de kortere en scherpere waterlijn neemt de langsstabiliteit planeren af. Dit is gunstig voor de zeegangseigenschappen; immers hoe
kleiner GM hoe minder neiging het schip heeft zich in de golven te boren.
Duidelijk
Is
daaruit af te leiden,waarom boten met een of meer steps inde bodem (goed voor een klein nat oppervlak in vlak water) onbruikbaar zijn in zeegang: zij hebben een heel groot langstraagheidsmoment van de waterlijn. (go ook na, wat er gebeurt, als een step aan gen zijde door
een golf afgeblind wordt!).
To pope.. lopPli OP &&&&& Pou oyusolc loPOPpillpit .MULTIPT otaTja
OODIOTILS wrr Talla 100
2.
62 U I 60 au a. E0 W Z100 1 CL 00 Ii-60 00
20 7 V 96 I61 4
3 STAT IONS fig.28.FOR DYNAMIC MOMENTS
OULD ay &&&&& puselLmAliCL
WM OUIJA LOW I 9
6--
81 A
WATER PLANE SWOPE AT REST
wATER PLANE AREA OP DYNAMIC MOMENTs
(Monoheilron) fig.29.
EFFECTIVE _WATER-PLANE CHANGE
uit: Lindsay Lord,fiNaval Architecture of planing hulls': .
iiiii00141POW74111
MilrilIMIIIIIIIIMMI
tidlrAtill11111
ritirAMINIMO
_dz..,
IPA
MO
,
MIA
MN
UM
LIME
1,1
,
11.:\
,,
vL.
t..
. ...R.14 2/
IA
13S
LIS
-
22-RA
SPEED - OSSIA RSTIO
fig.30.
Koersstabiliteit;
Hoewel er wel proeven zijn ultgevoerd,is er nog gAen betrouwbate methode
om de koersstabiliteit en de manoevreereigenschappen van planerende boten
te voorspellen.
Het komt voor dat deze boten bij lage shelheden, als de boeg nog niet uit het water is getild, koersonstabiel zijn; bij planereh zijn ze over het algemeen koersstabiel, omdat dan het lateraaipUnt (aangrijpingspunt van
de resultante van de horizontale krachten) verder naar achteren ligt.
Is een boot bij planeren koersonstabiel,-dan is dit gemakkelijk te
verhel-pen door het vergroten van het schegoppervlak.
Bij zeer. hoge snelheden wordt de trimhoek kleiner en kan het
voorkomen, dat de boeg weer te water komt;
bij,uitgesproken convexe boegspanten kunnen grote onderdrukken ontstaan, die tot plotselinge helling of koersafwijking
aanleiding kunnen geven. Door het aanbrengen van langsscheepse sprayrails
is dit mogelijk te verhelpen.
Gewezen moet nog worden op een gevaarlijke vort van koersonstabiliteit, die voorkomt bij het varen in meelopende golven. In fig.32a is te zien, dat
bij het inhalen van een golfrug het lateraalpunt (c.l.r.) ver naar voren
verplaatst. De weerstand neemt toe; samen met de achterlijker aangrijpende
massakrachten vortt de weerstand een moment, dat een kleine afwijking van
de rechte koers groter maakt. De kans op dwarszee slaan of zelfs kapseiien
is reel aanwezig. Deze neiging kan warden
tegengegaan,
door het
lateraal-punt zover mogelijk near achteren te brengen. Niettemin blijft dWarszee's
slaan een limiterende factor voor de snelheid in zeegang.
-Gorrter
PODft
ato
i/3 It
Pl. Aria 15 Owl I Inteepl.ni an.
les Ohms
- Effect of Activated Roll-Fin
Stabilization. fig. 31.
Pi.V: 22
i 1 1 INCREA5E OF BMIllir
pp/
1l4 MOROREDEON-14ULL5 rAlic 11M, RAMP---
TOL POettS SHowla Mtr.tiatl..bil '
AI
V r.l' .7. Illirr. a , .. ,r 4., i. 1-Q 41riA421
Anill
A0,4010rDIRECTICeNALLY UNSTABLE ,e DIRECTIONALLY STABLE III Atue!._ 23 -C.LR fig.32a. Tarim Lever fig.32b. Ri Alin Lever
Rompen, waarbij sterke zuiging aan het achterschip optreedt, zijn vaak niet erg koersstabiel. Dit verschijnsel is nauwelijks te verhelpen.
Sturen:
Voor schepen, die met grote snelheden kunnen varen is een goede bestuur-baarheid van groot belang i.v.m. het voorkomen van aanvaringen.
Er is keuze uit twee mogelijkheden
door de stuwkracht zijdelings te richten (Z-drive, waterjet)
door de stuwkracht zijdelings af te buigen (roeren).
Beide systemen worden toegepast.
c4
Bij Oet veranderen van koers.zal den van de kimmen ils intredende zijde gaan fungeren ale gevolg van de dwarsscheepse snelheidskomponent. De druk aan die zijde wordt daardoor hoger. Hierdoor ontstaat een moment, de de boot een naar het middelpunt van de draaicirkel gerichte helling
wil geven.
-Ben dergelijk binnenwaarts gericht moment wordt geleverd door de roer-kracht, tezamen met de laterale weerstand die de boot tijdens het
draai--en ondervindt (zie fig.33).
Bij een juist ontwerp zullen deze twee momenten samen groter moeten zijn dan het centrifugale moment, gevormd door de massakracht in het
gewichts-zwaartepunt en de laterale weerstand.
In dat geval zal de boot een veilige binnenwaarts gerichte helling
aan-nemen.
In fig.34a is aangegeven, dat onder het achterschip ook negatieve druk-ken kunnen voorkomen, die de naar
binnen gerichte momenten vergroten.
Bij extreme ondtrdrukken kunnen deze momenten zo groot worden, dat grote binnenWaartse hellingen kun-nen optreden en zelfs gevaar voor
kapseizen kan bestaan.
Fig.34b laat een drukverdeling zien
DIRECTION OF FORCES_ IN TURNING
U=MLY UMULULT
- ;emu k or,
cwoculAFT
,NOrithi6 LEFT-- RIJODIM Ahip 714g ReSin.TANT
jjapiwts gfisE EFf acT or TD4f ITARDowap 04114 t
fig.33.
fig.34b.
die meer gelijkmatig over de breedte is verdeeld, waarbij deze effecten niet voorkomen. Een betrekkelijk breed achterschip is aante bevelen. Dit voorkomt het achterovertrimmen als gevolg van de centrifugaalkracht, die
de boot in de dwarsscheeps opgewekte"boeg"-golf wil drukken. Dit zou extra
weerstand en this snelheidsverlies veroorzaken.
Sons is het beter in het achterschip geen scherpe kim te maken. Deze
heeft de neiging zich"in te graven" in de dwarsscheepse
golf.(fig.34a.)
Door een afgeronde kim toe tepassen glijdt de boot gemakkelijker tegen
de opgewekte golf op.
Vertrimmen en daarmee onder water drukken.van het achterschip kan oak worden'veroorzaakt door een onjuiste stand van de roerkoning. Deze be-hoort loodrecht te staan op de "natte" waterlijn-bij voile snelheid. Staat hij loodrecht op de ontwerpwaterlijn, dan zal er bij vertrimmen .een vertikale komponent van de roerkracht ontstaan, die het achterschip
omlaag drukt.
25
I:1
AVERAGE EED REDUCTION . grj TURNS AFTE,R WeTuRW--fig.35. le 15LAM !ea_ P151 fig.37. I / I / t I 1 i 1 i 1 1ti-- FINAL DIAMETER : Os
1 0 I 1.Z. / > I o 0 4
/
lACTICAL DIAMETER fig.36.Fig.35 geeft een indruk van het snelheidsverlies dat volgens Lord optreedt
bij het Maken van een draaicirkel. Opmerkelijk is, dat bij een draaicirkel
met een diameter
van den
scheepslengte, de snelheid zou toeneMen.lo'n kortedraaici,rkel teeft echter geen ptaktische betekenis; een goede planerende
.boot heefteen kleintte draaicitkel met een diameter van Ca. 2/ scheepslengte
voor langzame, tot. lOscheepslengten bUheel snelle schepen. Roeren:.
Bii tOepasSing van roerenis het van belang eeh rOer toe te pasSen, dat een
grote stuutkracht geeft, bij een minimale weerstand: Yoe:a' een effektieve
roerwetking dienen ze daarOM altijd achter de schroef geplaatst te worden.
DubbelschroeVers worden due
meea-tal
Uitgevoerd met twee roeren.Een indruk van het benodigde
roer-oppervlak geeft fig.37.
De grafiek geldt voor het totaalop-pervlak van balansroeren, die direkt achter de schroef zijn geplaatst.
Voor roeren achter een scheg kan
het oppervlak 20% kleiner genomen
worden.
Bij het bepalen van de roerafmetin-gen is er voorkeur voor een hoge
as-pektverhouding: zo'n roer heeft wei-nig weerstand en geeft een groot
binnenwaarts hellend moment.
Balansroeren worden veel toegepast. Ze hebben een sioomlijnvormige door-ankle. Bij grote snelheden en gevaar
PL.V. 25
' 99"
43s 4. -L111 II
It JI
A%icrae.RUDDER AREA
sl.,,,
ft.! of WORKtkle SuRFACt r 1 -' ' ms,IN
II 11111 if MI
REINIMUMIN
INHAM
."NAIINIIIIHMIMI
,,1111/11IFIVAREWAYAI
7,
0'Mite.
,
e- .\
0 I %PERCIN1 OP STR.M614TAWAY SPUD
go S. PATH SWEPT BY LEADING CHINE
0 2 2 0
sik
waarin F.= roerkracht
in2 N A= roeroppervlak in m # = snelheid in kn
c = coefficient uit tabel
-
26
-F =
V2fig.39.
vocr cavitatie worden ook wigvormige doorsneden toegepast (fig.38): Het ba-lansgedeelte is bij een wigvormiglroer
HULKINS BALANCED RUDDER
groter dan bij stroomlijnvormigedoor-WEDGE-SPADE TYPE sneden, omdat het aangrijpingspunt van
de resulterende roerkracht verder naar
fig 3P achteren ligt. ( bij wigvormig roar ca.
22% van de roerlengte uit de voorkant
van het roer; bij een stroomlijnvormig roer is dit maar ca.10%). Ten opzichte van een roer met scheg hebben
ba-lansroeren drie nadelen:
er is een aparte steun voor de schroefas nodig; dit betekent
extra weerstand. Bij een roer met scheg kan de as in de scheg
gesteund worden.
bij grote roerhoeken is een balansroer geen ideale
stroomgelei-der; afbreken van de stroming treedt bij kleinere hoek op,dan
bij een roer met scheg.
hij achteruitvaren is het balansroer ook minder effektief.
Daar staat echter tegenover, dat een balansroer goedkoop is in vergelijking met een roer met scheg. Een zeer efficient roer is getekend in fig 39
Uiteraard is dit duur om te maken. Daarom worden deze foeren ook we].
half-/wog 'uitgevoerd: het deel onder de schroefas wordt weggelaten. Dan is de
vorm van de scheg eenvoudiger, maar om dezelfde roerkracht te krijgen,
most eon langer, minder efficient (kleinere aspektverhouding) roer worden
aangebracht.
De roerkracht kan worden berekend aan de and van de volgende empirische
formule:
tabel voor c
SECTION 'AA' RUDDER 5TRLIT FAIRED
for RIGHT HAND SCREW
N.V. 26
-aspekt - V-ih
lin
erhouding 20 30_ 40
1,0 51,8
48,9
46,5
1,5
64,760,9
58,5
2,0
75,3 71,9 68,6-
27-De maximum roerkracht treedt op bij eon roerhoek van 300tot 32°;
daarbo-ven treedt loslating van de stroming op. Tibor het bepalen van het
roar-moment moet men er
rekening
mee houdeR, dat de resultante van deroer-krachten zich bij eon roerhoek van 30 near achteren verplaatst., Deze
ligt den
op
35% van de roerlengte achter de voorzijde van het roer bijeon balansroer en op 40% van de roerlengte bij eon
wigvormig
roer.Om een goede
stuurwerking
to krijgen moet het roer zo ver mogelijk vanhet lateraalpunt worden aangebracht, due in het algemeen zo achterlijk
mogelijk. Roeren moeten good tegen de romp aansluiten om drukverlies
door een tipwervel te voorkomen. Achter de spiegel aangebrachte roeren
gijn am die reden minder effektief.
Bij het toepassen van twee roeren bij dubbelschroevers moet het
stuur-mechanisme zo zijn uitgevoerd, dat het- roer, dat de binnenbocht moet maken
de grootste roerhoek heeft; dit roer volgt immers de kleinste
draaicir-kel; dit is to bereiken, door de twee heimstokken niet evenwijdig te
plaatsen (zie fig 40) Ben eenvoudig systeem, waarbij de krachten of)
ie-der roer altijd gelijk zullen zijn geeft fig.41.
5ETTING OF TWiN RUDDERS fig.4°.
p:FFERewriAL_IIE no FOC. ETT:NO OF TM!: Z.i,PEZ5
Roerkoningen worden vaak uit pijp geMaakt, vanwege de gewichtsbesparing.
Afhankelijk van het roertype moot de roerkoning niet alleen op wringing,
maar ook op buiging en afschuiving worden bekekend.
-
2E3-Voortstuwing:
De ontwikkeling van planerende vaartuigen is in belangrijke mate
afhan-kelijk
van het beschikbaar komen van energiebronnen, die een steedsgro-ter vermogen per kg-massa konden leveren.
Tegenwoordig worden twee typen vermogensopwekkers gebruikt:
de suiger-verbrandingsmotor (met drakvulling)
de gasturbine.
De eerste soort wordt het meest toegepast, meestal in de vorm van een
turbo-dieselmotor, met een hoog maximaal toerental.
Deze hebben over het gehele toerenbereik een laag brandstofverbruik; de gebruikte dieselolie is goedkoop. Ze.zijn goed bestand tegen de zoute
maritieme atmosfeer.
Ale nadelen van de dieselmotor gelden het betrekkelijk grote gewicht en het regelmatig noodzakelijke onderhoud. Voor vermogens boven de 4000 KW
zijn geen sneilopende lichtgewicht-motoren te krijgen.
Gasturbines zijn veel lichter in gewicht en vergen minder onderhoud dan een vergelijkbare dieselmotor. Ze hebben echter een hoog brandstofverbruik. Hierdoor wordt vooral op de langere trajekten het voordeel van het kleine gewicht geheel te niet gedaan door de grote hoeveelheid brandstof, die moet worden meegenomen. Het brandstofverbruik is vooral hoog buiten de ontwerpcondities van de turbine, dus bij het vareh met lage snelheid.
Gasturbines produceren bovendien veel lawaai. Ze zijn tot grote vertho-gens beschikbaar.
De keuze tussen dieselmotor of gasturbine hangt geheel af van het beno-digde vermogen, de lengte van het te varen trajekt en de vraag of steeds
op voile snelheid zal worden gevaren.
Soms past men een kombinatie van beide soorten toe; op een patrouilleboot
met drie schroeven werd de middenschroef aangedreven door een gastu.fbine,
en de twee buitenschroeven door dieselmotoren. Een patrouilleboot vaart slechts een betrekkelijk klein deel van de tijd op topsnelheid. Voor de lage snelheden zijn de twee dieselmotoren voldoende. Alleen tijdens het varen op maximum snelheid wordt de gasturbine bijgeschakeld; in dat ge-val is een tijdelijk hoog brandstofverbruik niet zo'n bezwaar.
Ale voortstuwers komen in aanmerking:
de schhepsschroef
de waterjet
De waterjet bestaat uit een krachtige waterpomp, waarvan de rotor is,
aangebracht in een langsscheeps kanaal; het water wordt aan de voorzijde
van het kanaal, dat sChuin in de scheepsbodem uitmondt,aangezogen en
met kracht aan de achterzijde uitgestoten. Meestal heeft dit uitstoten juist boven de waterspiegel pleats. Aan de achterzijde van het kanaal bevindt zich een kleppenstelsel, waarmee de waterstraal zijwaarts
ge-richt of omgekeerdt.kan worden. Op deze wijze kan men -met de boot manCe-.
vreren. De toepassing van de waterjet is hoofdzakelijk beperkt tot sche-pen met geringe%diepgang, waarbij schroeven beschadigd zouden kunnen worden bij aan de grond lopen (readingboten)
Scheepsschroeven worden algemeen toegepast. Het gevaar voor cavitatie-erosie bepaalt het type schroef, dat wordt toegepast.
Tot een snelheid van ongeveer 35 kn kunnan over het algemeen
nele vaste schroeven worden toegepast. De shhroeven kunnen worden
ont-worpen met behulp van de schroefdiagrammen van standaardseries; in
Ame-rika gebruikt men voor planerende boten vaak de diagrammen van Gawn-Burrill.
Wschroeven van Gawn-Burill hebben elliptische bladen; de bladdoorsneden
hebben een vlakke drukzijde en cirkelboogvormige zuigzijde. Het rendement
van deze schroeven is goed, maar daalt aanzienlijk op het moment, dat
cavitatie optreedt. Boven een snelheid van 30 kn kan men cavitatie
ver-wachten.
Daarom past men tussen 30 en 40 kn vaak NewtonRader sehroeven DA toe.
Dit zijn geheel caviterende schroeven. Voor de bladdoorsneden zie fig.42.
In dit snelheidsgebied is het rendement groter dan van de Gawn-Burrill
schroeven. Over het algemeen kan met een hogere schroefbelasting en dus
met een kleinere diameter en een hoger toerental met de Newton-Rader schroef
een goed rendement worden bereikt. De rendementsvermindering door de
klei-nere diameter wordt goed gemaakt door de verminderde weerstand door
kor-tere asuithouders. Bovendien is er een gewichtsvermindering door de
kleine-re schroef, kortekleine-re uithouders en een kleinekleine-re overbrengingsverhouding in
de vertragingskast. De meeste Newton-Rader schroeven zijn vervaardigd van
hoogwaardig nikkel-aluminium-brons met een hoge weerstand tegen
cavitatie-erosie. Voor de ontwerpmethode om de juiste Newton-Rader schroef te kiezen
zie
adl.
Boven snelheden van 40 kn past men supercaviterende schroeven toe. Deze
hebben bladen met een gebogen wigvormige doorsnede; de intredende zijde
van het profiel is scherp. zie fig.43.
De schroeven zijn vaak gemon-teerd op een schroefas, die tot 150 ken hellen. Ook de inboard-outboard-drive met een horizon-tale as komt veel voor, evenals natuurlijk de
buitenboordmoto-ren op kleine schepen. De stand
van de as. heeft invloed op de
trim, maar ook op het rendement
van de schroef.(zie
Di
en ).De laatste tijd worden "opper-vlaktebropellers" toegepast. Dit zijn schroeven,.waarvan de naaf gelijk ligt met de onderzijde
van de spiegel; de schroeven zijn
due maar half ondergedompeld. Het blijkt, dat bij snelheden boven 30 kn met deze schroeven
een snelheidswinst van 10 a. 15%
kan worden behaald in vergelijking met eon normale schroef. Deze
snelheidswinst is hoofdzakelijk eon
gevolg van de vermindeting van de weerstand door het vervallen
van de uitwendige schroefas en de
schroefuithouders.
mat
L.E.
Figure 92. Blade Sections for Nen ton-Rader Full)
Cavitated Propeller.
ft
.50 E
Supercavitating Propeller.
In sommige gevallen worden "contra-rotating propellers aangebracht. Dit
zijn twee tegengesteld draaiende schroeven, die achter elkaar op den as
gemonteerd. Het ontwerp en de toerentallen van beide schroeven zijn
verschillend, om een optimaal rendement te kunnen bereiken. De twee
schroe-ven hebben altijd een verschillend aantal bladen.
- 30
Neveheffekten ale gevolg van de vportstuwing:
Net installeren van een groot vermogen in een relatief lichte boot been invloed op de gedragingen van schepen met een oneven aantal schroeven. Bekend is de voortdurende stuurkorrektie, die nodig is op een enkelschroer
ver, afhankelijk van de draairichting van de schroef.
Er treedt echter nog een ander effekt op.
Net motorkoppel van een enkelschoever zal in evenwicht gehouden worden door.een stabiliteitskoppel; een lichte boot zal een kleine helling aan-nemen. Door de bekende helling-gier-koppeling van de scheepsbewegingen
zal dit ook aanleiding geven tot een stuurkorrektie. Alternatief kan aan
66n zijde van de spiegel een klein trimvlak worden aangebracht.
Bdj zeer snelle, lichte schepen met snellopende motoren kunnen de
scheeps-bewegingen merkbaar beinvloed worden door het "gyroscoop-effekt". Uit de mechanics is bekend, dat als men de richting van de draaiingsas van een gyrotol wil veranderen, er krachten optreden, loodrecht op het vlak, waarin men de draaiingsas van stand wil veranderen.
Bekijken we een gyrotol, die gelagerd is in de punten A en B. De tol heeft
een massatraagheidsmoment I en draait met een hoeksnelheidul rechtsom.(fig.44
Veranderen we de stand van de draaiingsas met een hoeksnelheidS1, dan
oefe-nen de lagers op de as een kracht R uit, waarbij geldt: R = In/l.
Is de gyrotol een motor of gasturbine van een boot, die een stuurboord bocht maakt, dan oefenen de lagers op het schip een kracht uit, tegen-gesteld aan R. Er ontstaat dus een koplastig moment.
Bij een bocht naar bakboord zal de boot juist achterover trimmen. Bij een linksdraaiende motor is het effekt tegengesteld.
Omgekeerd treden er om dezelfda reden bij stampen in zeegang hinderlijke
stuureffekten op (fig.45).
Ga na, dat bij een dubbelschroefinstallatie met tegengesteld draaiende
motoren bovengenoemde verschijnselen niet optreden, omdat de optredende
momenten elkaar opheffen.
In de oorlog is een eerie motortorpedoboten in de V.S. uitgerust met trie rechtsdraaiende motoren; dit was gemakkeljk i.v.m. reparatie en vervanging. Deze schepen bleken in zeegang onbestuurbaar.
PZ.V 30
Beschikbaarheid voortstuwingsmotoren:
Het planerende vaartuig is heden ten dage een veel voorkomend type; vooral pleziervaartuigen worden in grote aantallen afgeleverd. Toch
zijn deze aantallen nog te kleih bm er speciale motoren voor te ont-wikkelen. Met uitzondering van de zeer kleine vermogens (denk aan de
buitenboordmotoren) is men daarom aangewezen op gemariniseerde versies van bestaande tractie- of stationaire motoren. De vermogens.van auto-motoren zijn voor scheepsgebruik bescheiden.
Hieruit volgt, dat de grotere jachten en gebruiksvaartuigen vaak wor-den ontworpen uitgaande van verkrijgbare motoren. De hoofdafmetingen
en/of de maximaal te behalen snelheid kunnen daardoor warden beinvloed.
Gasturbines zijn wel in grote vermogens te krijgen, doch voor de meeste commerciele toepassingeh zijn ze te duur, vooral door het hoge
brandstof-verbruik.
Invloed van het gebruiksdoel op het ontwerp:
In het voorgaande is de invloed van de hoofdafmetingen op de prestatieS
van planerende vaartuigen behandeld. Een schip is altijd een compromis tussen tegenstrijdige eisen. Deze eisen kunnen zodanig zijn, dat de op-timale verhoudingen niet kunnen warden toegepast.
Een goed voorbeeld zijn plezierjachten. Bij kleine open bootjes zou er
een groot gebrek aan stabiliteit zijn, als ze werden ontworpen met een
grate L/B-verhouding. Zij zijn daarom veel breder. In deze categorie
zijn zeer afwijkende scheepsvormen ontwikkeld am voldoende stabiliteit
te combineren met goede vaareigenschappen; voorbeelden zijn rompen met
een omgekeerde V-bodem en vaartuigen, die aan dek vrijwel rechthoekig
zijn en voorzien zijn van een lenge lepelboeg.
Omdat deze boten in beschut vaarwater Vaien, en dan nog vooral met mooi weer warden daarmee concessies gedaan aan het gedrag in golven.
Ook bij weekend-kruisers is de L/B-verhouding veel kleiner, dan
overeen-komt met optimale planeereigenschappen in golven. De breedte is groot om een redelijke accommodatie te kunnen realiseren; om stahoogte te
krij-gen zijn deze boten oak vrij hoog. Het daarmee gepaard gaande hoge
ge-wichtszwaartepunt noodzaakt op zich ook al een grote breedte te kiezen. Oak hier geldt, dat alleen bij betrekkelijk mooi weer gevaren wordt. Pas bij de grate jachten, met bescheiden bovenbouw, zal de stabiliteit niet mLatgevend zijn voor de hoofdafmetingen.
Zeegaande wedstrijdboten hebben meestal een diepe V-bodem met konstante vlaktilling. Voor deze schepen telt alleen de maximum snelheid. Zo'n boot is slank, om de snelheid bij zeegang te kunnen handhaven. Uit fig.8 blijkt, dat bij een geringere slankheid bij hoge snelheid een kleinere weerstand optreedt. Hier moet dus oak een compromis worden gevonden;
dit compromis ligt over het algemeen daar, waar het uithoudingsvermogen van de bemanning nog juist voldoende is bij de optredende grote
versnel-lingen. Uiteraard moeten ook boot en uitrusting zonder averij zo'n wed-strijd kunnen doorstaan. Een zorgvuldige konstruktie en elastische op-stelling van elle vitale apparatuur is hiervoor een voorwaarde.
De meeste planerende gebruiksvaartuigen, zoals bemanning-afhaalboten voor offshoreplatforms (Golf van Mexico!), snelle visboten, loodsboten ,en brandweerboten kunnen volgens optimale verhoudingen ontworpen
wor-den. Het zijn meestal knikspantboten met een ontwikkelbaar huidopper-vlak en een gemiddelde huidopper-vlaktilling. Deze huidopper-vlaktilling verloopt wat