• Nie Znaleziono Wyników

Met de muziek mee

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Met de muziek mee"

Copied!
31
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)

Met de muziek mee

Afscheidsrede

In verkorte vorm uitgesproken op 1 juni 2012

ter gelegenheid van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar,

en zijn vertrek als hoogleraar Architectuur bij de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft

door

(3)

Geachte Rector magnificus, geachte leden van het College van bestuur, waarde collega's decanen en hoogleraren, zeer gewaardeerde docenten, studenten en andere leden van de universitaire gemeenschap, geachte toehoorders, vandaag vier ik mijn afscheid van de Technische Universiteit Delft met een rede onder het motto "met de muziek mee"".

Na de Brand

Het was de dag na Pinksteren, 13 mei 2008, toen het oude Bouwkunde afbrandde. Het was het einde van een tijdperk. Er ging veel verloren, gelukkig zonder ongelukken. Er werd veel gered maar vele persoonlijke dingen kwamen om in de vlammen of tijdens de latere sloop. Het zou een ommekeer betekenen, één die velen van ons ook nieuwe energie zou geven.

Bk leeg boven de bomen

De brand bracht ons als vanzelfsprekend een nieuwe start voor Bouwkunde, waarbij we de faculteit opnieuw leken uit te vinden.

Er was in één keer een clubgevoel. Dat waren we in het oude gebouw ontwend: we groetten elkaar nauwelijks in de hal of in de lift. Iedereen ging naar zijn eigen groep of onderdeel. Op de universiteit gaat iedereen voor zichzelf. De race in de wetenschap om aanzien en erkenning leidt tot een rigoureuze vorm

(4)

van individualisme, dat zo kenmerkend is voor de cultuur van de universiteit. Bouwkunde was meer een eilandenrijk dan een bruisende gemeenschap. Hoe anders werd dat na de brand. Iedereen praatte plotseling met iedereen. Bouwkunde mensen begonnen elkaar te groeten, waar je elkaar ook tegen kwam, zelfs in de binnenstad van Delft.

We kregen veel steun van buitenaf. Zo gaf De Doelen in Rotterdam alle mensen van Bouwkunde een vrijkaart voor een concert met Louis Andriessen; de universiteit van Aken stuurde ons boeken en Ikea Delft gaf ons tafels en stoelen. We waren ons huis kwijt en we raakten verspreid over de hele campus en dat versterkte de saamhorigheid nog meer. We waren overal en de gehele TU was Bouwkunde geworden.

Bk bijeenkomst in de tenten

We kwamen allen in een soort verhoogd bewustzijn en alles kwam in een stroomversnelling. Het dwong ons Bouwkunde opnieuw te bedenken en overdenken. Gek genoeg gaf de urgente situatie ons vleugels. Iedereen was op doen en handelen gericht maar tegelijkertijd konden we ook fundamenteel nadenken over de toekomst. Die combinatie gaf ruimte aan creativiteit en intuïtie.

(5)

Tony Fretton en tenten

We maakten direct na de brand een tentenkamp, als noodhuisvesting voor de ateliers op de sportvelden. Er ontstond openlucht onderwijs. De picknicktafel bleek zeer geschikt te zijn voor onderlinge besprekingen en begeleiding van studenten. Het was stedenbouw in de meest elementaire vorm, zoals de toenmalige Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol bij de opening van de feestelijkheden naar voren bracht.

(6)

Het is let wel ons eigen vak om daar iets van te maken. Stedenbouw in de praktijk. Het werd een kleine stad.

Collage

Bkcity ontstond. Winnie Maas bedacht die naam voor onze tijdelijke huisvesting. Het drukte precies uit wat er zich afspeelde. Naast de grote witte tenten wilden we ruimte voor onderlinge communicatie. Dat misten we na de brand het meest: een ontmoetingsplek en ruimte voor sociale activiteiten, koffie, kletsen en soms een feest. Een openlucht café. Ik wilde naast die functionele lange witte tenten ook bijzondere vormen; tentarchitectuur zou je kunnen zeggen. Wederom ons eigen vak.

(7)

We belden met de organisatie van de Parade, het rondreizend gezelschap, dat elke zomer theatervoorstellingen in bijzondere tenten brengt. De artistieke baas van de Parade, Terts Brinkhoff wilde ons alleen tenten inclusief voorstellingen geven. Het kon niet mooier. Het klonk mij als muziek in de oren en het begon op een echte Bouwkunde Stad te lijken.

Terts achter de vleugel

Met de muziek mee

Terts Brinkhoff bracht ons niet alleen theater en vertier, maar ook muziek. Hij nam een vleugel op wielen mee, die op een bijzondere trailer - bedacht en gemaakt door Joep van Lieshout - achter zijn auto meereed. Ik mocht er ook op spelen.

(8)

Ik wilde graag rijdend door de stad, pianospelend op die almaar voortgaande vleugel. Het leek op die droom, die ik als jongen meerdere keren heb gedroomd: op een bed met wielen door de stad gaan. Op een vleugel is het nog mooier. Het mocht niet van Terts: de rijdende vleugel was niet goedgekeurd door de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Begrijpelijk maar wel jammer.

U moet weten dat ik met de muziek mee ben komen lopen. Mijn vader vertelde me dat ooit naar aanleiding van mijn dringende vraag als kind waar ik vandaan kwam. Ik vond dat toen al een mooie gedachte. Muziek is nog steeds mijn passie. Ik heb altijd muziek in mijn hoofd en speel elke dag met grote vreugde op de piano.

me in 1972

Als jongen was ik zo gedreven met pianospelen dat mijn vader voorstelde dat ik naar het conservatorium zou gaan. Hij vond dat ik van mijn hobby mijn werk zou moeten maken. Iets waar hij - net als velen van zijn generatie - zelf nooit de kans voor had gekregen. Als jonge jongen moest hij eenvoudig mee met mijn opa naar de zeilmakerij. Alle opleiding heeft hij daarna zelf naast zijn werk moeten doen. Maar ik had nog een tweede adviseur: mijn pianoleraar Frans Kuster, die ook een soort vader voor mij was. Ik droomde ervan om concertpianist te worden. Hij verloste mij van die droom en zei: wanneer jij lol in muziek wil blijven houden, dan moet je er niet je vak van maken. Dat zou voor mij hoogstens leiden tot een leven vol lesgeven aan onwillige kinderen, die vooral van hun ouders moesten. Hij was tactvol en liet het aan mij over. Ik was

(9)

ook niet eclit briljant. En er was nog iets: de muziekschool was toen in hetzelfde gebouw als het conservatorium, aan de Mathenesserlaan in Rotterdam. Ik zag daar docenten en studenten en ik vond hen indertijd ietwat wereldvreemd: alleen met muziek bezig. En dat kwam nogal geïsoleerd en naar binnen gericht over. Ik wilde een beroep dat meer in de reëel bestaande werkelijkheid zou staan. Een beroep dat meer concreet en zichtbaar zou zijn, maar ook met die artistieke gevoelige kant en ook met iets van het heroïsche van een concertpianist. U raadt het al: ik wilde architect worden. In die jaren, rond 1966 werd in Rotterdam de nieuwe muziekzaal gebouwd: De Doelen. Zoiets kwam dichterbij bij mijn dromen over mijn toekomstige beroep. En zo is het gekomen en ben ik in 1966 hier in Delft, Bouwkunde gaan studeren.

Maar daar werd heel andere muziek gemaakt.

Sociaal ingenieur

De fascinatie voor ontwerpen werd tijdens mijn studie in Delft na een paar jaar studie verdrongen door een klemmend gevoel om de wereld te willen verbeteren. Het waren de jaren zestig. De naoorlogse maatschappij was traditioneel, bekrompen, onvrij en verkokerd. Wij jonge studenten kwamen in opstand tegen de autoriteiten. Iedereen moest van het pluche af. De macht van hoogleraren was niet langer vanzelfsprekend. We schaften de aanspreektitel ''professor" af, evenals het privilege van hun eigen toiletten en doorbraken hun alleenheerschappij op de faculteit. Het paternalisme van de hoogleraar was voorbij. Vergaderingen moesten allemaal openbaar en we vestigden een nieuwe democratie, die van "one man-one vote", waarbij elke student en elke medewerker van hoog tot laag kon stemmen. U ziet mij hier op de foto op zo'n algemene vergadering in zaal A van het oude verbrande gebouw van Bouwkunde. Iedereen kon het woord voeren, alleen wij studenten waren altijd in de meerderheid. Dat wel. Van nu af aan zou alles beter worden, dachten wij. We waren niet mals. In onze jeugdige overmoed stelden wij alles ter discussie. Wij wisten alles beter en hadden geen ontzag voor reputaties. Integendeel: hoog aanzien was verdacht en kwam nog voort uit de oude maatschappij. Want inmiddels was de studentenbeweging politiek geworden. Het ging er niet langer alleen om autoritaire macht af te breken. De hele maatschappij moest open en democratisch worden: alle macht aan iedereen. We werden socialist, gingen de geschiedenis bestuderen en lazen vooral de marxistische geschriften over de rol van het kapitaal en proletariaat, althans de gestencilde uittreksels ervan. We zagen het heel duidelijk met nieuwe idealen: alles delen, geld, macht en invloed. Het was tijd voor grote veranderingen. We waren actief met

(10)

onderwijsvernieuwing bezig. We richtten ons eigen onderwijs in, dat niet zeiden zwaarder was dan de oude programma's. We bestudeerden maatschappelijl<e ontwil<l<elingen en begonnen met projectonderwijs, waarin we groepsgewijs onderwerpen bestudeerden als milieuvervuiling, industrialisatie van de woningbouw, stadsvernieuwing en bewonersparticipatie. Vaak aan de hand van concrete acties en situaties in "het veld", waar we als studenten direct bij betrokken waren. We richtten samen met docenten een nieuwe studierichting op: volkshuisvesting, omdat het traditionele onderwijsprogramma alleen het ontwerpen van een vrijstaand woonhuis kende. Sociale woningbouw bestond als opgave niet. De oude gedachte was dat wanneer je een villa kon ontwerpen je zeker ook eenvoudige sociale woningbouw kon bedenken. Dom natuurlijk. We wilden het anders. Wij wilden sociaal ingenieur worden.

1972 bij stylos

Terzijde: Wat is daar nu van gekomen? Een voor de hand liggende vraag. Er is veel van terecht gekomen. De maatschappij Is sterk veranderd. Vele schotten zijn doorbroken. De samenleving is veel opener geworden. Vele oude conventies zijn verdwenen, waardoor we nu directer en gemakkelijker met elkaar om gaan. Macht is niet meer automatisch aan posities gebonden, maar moet zich bewijzen. Nu worden fraude en wangedrag openlijk aan de kaak gesteld. Dat is ondenkbaar zonder de omwentelingen

(11)

van de jaren zestig. Bescfierming van natuur en milieu, duurzaamheid en vrouwenemancipatie zijn algemene doelen geworden en prijken op alle agenda's van politieke partijen. Deze culturele veranderingen hebben zich in de gehele samenleving voltrokken. Wij studenten waren spelers In dat spel. We hadden de illusie dat we de veroorzakers waren van grote veranderingen, maar we waren in dat tijdsgewricht slechts deel van een bredere algemene culturele verandering.

Politiek gesproken is het zeker niet beter geworden. De verschillen en tegenstellingen zijn groter. We zijn enorm rijk geworden maar tegelijk zijn we niet goed in staat voor onze kwetsbaren te zorgen. Het geld regeert. De idealen van de markt worden breed uitgemeten. Dat simpele geloof doet me zeer denken aan ons naïeve socialisme van de jaren 70. Alsof je het paradijs op recept kan verkrijgen.

De zelfbeheersing aan de top blijkt een illusie te zijn: oud links is goed gaan verdienen en een beetje directeur van een woningbouwcorporatie kijkt in de spiegel en denkt dat hij ondernemer is. Er is sprake van een opvallend gebrek aan leiderschap. Mijn moeder zei het al: het moeten sterke benen zijn die de weelde kunnen dragen. Te veel bestuurders hebben alleen als doel de zaak draaiende te houden en zelf overeind te blijven. Geen ander doel hebben dan jezelf is gewoon fout.

Kortom: er is nog steeds heel wat werk aan de winkel.

Tijdens onze studie zetten wij ons steeds meer af tegen onze ontwerpdocenten die alleen vakgericht onderwijs wilden geven en een maatschappelijke en politieke oriëntatie in het onderwijs niet van belang vonden. De lustrumuitgave uit maart 1970 van Stylos, de studievereniging van bouwkundestudenten, genaamd "De Elite, een analiese van de afdeling Bouwkunde" was daar een voorbeeld van. Het was een boek vol maatschappijkritiek, maar ook een pleidooi voor meer rationeel en wetenschappelijk architectuuronderwijs. Vooral de "kunstenaar-architect" moest het ontgelden als een enigszins wereldvreemde op de eigen artistieke ontwikkeling gerichte persoon, die zich niets aan wetenschap gelegen liet liggen en die zich er niet van bewust was dat hij, zoals dat in De Elite beschreven werd, slechts een "slippendrager van het kapitaal" was. Bekende architecten als Bakema, Van Eyck en Hertzberger, die juist door de invloed van studenten en jonge medewerkers naar Bouwkunde gehaald waren om het onderwijs te vernieuwen, voelden zich in de rug gelopen. Juist zij, met hun grote maatschappelijke en culturele betrokkenheid verdroegen deze platte en onjuiste kenschetsing van studentenzijde niet. Het heeft toen in toenemende mate geleid

(12)

tot animositeit tussen lien en ons als studenten. Het kind werd met het badwater weggegooid. In de jaren 80, toen architectuur weer in de belangstelling kwam veranderde dat weer Tot op de dag van vandaag is op Bouwkunde nog wel de tegenstelling voelbaar tussen de ontwerpers, (de architecten, stedenbouwers en landschappers) enerzijds en de wetenschappers anderzijds.

I d e e v a n c s n jwofeiaiPrt areKttcJyMf^ g « l » » l 4 t ^ e|» r « j l i C ê f e n ^ ln p 4 » » t , < bt^MSffff w i f 9cted v o o r 2 B ss - «*i 2 » h u n « t g * n • m ^ n e i p i l i * é&sn^ d e s l r o i t* d « * e

"Vanaf nu leef jij op nnijn manier '

artikel van nu af aan

de nieuwe

eentonigheid

Dn mndiit woningen alleen gebouwd werden

om de woningnood op ic hefren lijkl voorgoed voorbij te zijn. Jonge, veelbelovende ontwerpers dienen zich aan niet woningbouwplannen, die uit moeten munten in originaliteit en kwaliteit. Het recht loc. recht aan ontwerpen is niet langer troef, maar variatie, diflerentiatic, afwisseling, diversiteit of hoe liet ook genoemd wordu

Het kwaliteitsstrcven is kennelijk algemeen in de woningbouw. Niet alleen architecten en ste-dcbouwkundigeii maar ook de centrale over-heid, woningbouwcorporaties en gemeenten on-dersteunen dit streven. Het dalende aandeel wo-ningwetwoningen ten gunste van vrye sector- cn prcmiewoningbouw wijsl in die richting. De om-standigheden zijn cr dan ook naar; een inzak-kende bouwmarkt en een meer verzadigde

wo-I ningmarkt maken duurdere woningbouw

iiood-; zakelijk, vooral om de nieuwe woningen beter bereikbaar en aaiilrekkdijkcr te maken voor dc ; mecsl koopkrachtigen: dc jonge gezinnen met

inkomens die boven het modale inkomen liggen. • Het streven naar een leefbaar en vooral gediffe-rentieerd woonmilieu lijkt nu een vanzelfspre-kendheid te zijn. die geen nadere argumentatie

!

behoeft. Niemand zal het creëren van meer ver-scheidenheid en variatie in de woningbouw im-mers afwijzen.

Diversiteit op zich lijkt positief te zijn, on-geacht de functie en het doel ervan en onon-geacht de vorm waarin het gestalte krijgt. Alleen al die vanzelfsprekendheid vraagt om een kritische be-zinning. Het is gerechtvaardigd de waag te stel-len of een ongebreideld variatiestreven in de wo-ningbouw nuttig is, wat dc functie ervan is voor de toekomstige bewoners en of zij er ook op vooruit gaan.

Eenstemmigheid over het vraagstuk van diver-siteit in de woningbouw is er nimmer geweest. Diversiteit is in de wereld van de sociale woning-bouw geen nieuw discussie-onderwerp. Reeds in 1918 werd op een congres van de Nationale Wo-ningraad (het landelijk overkoepelend orgaan van woningbouwcorporaties) scherpe kritiek geuit van de zijde van architecten en van de zij-de van zij-de georganiseerzij-de arbeizij-dersbeweging op voorstellen van normalisering van de arbeiders-woningbouw. Deze voorstellen, die van Van Waerden afkomstig waren, behelsden de norma-lisatie van onderdelen van woningen (ramen,

I deuren) cn van woningsoorten, als waarbot?; voor de kwaliteit van de arbeiderswoning en voor een snelle leniging van de woningnood door massaproduklic. Dc architecten zien in deze voorstellen een aanslag op hun individuele vrijheid van schepping. Zij willen desnoods één-zelfde soort bouwartikel aanvaarden, maar geen vastgelegde woning als geheel. De kritiek van arbeiderszijde is gericht op 'eentonigheid van de eindeloze rüeit van dezelfde huizen', waardoor de arbeider 'een kuddedier, de slaqfsbehandelde. de onzelfstandige' wordt. Het lijkt een systeem van armenzorg, toegepast op de volkshuisves-ting. Beriage vindt deze kritiek onjuist en verde-digt Van Waerden in een rede op hetzelfde con gres. Hij toont aan dat gelijkvormigheid in de architectuurgeschiedenis een veel voorkomend verschijnsel is. Beriage ziet hel streven naar bij-zonderheid in het bouwen als cen uiting van

•burgerlijk individualisme'. De maatschappij heeft zich volgens Beriage zelf door haai" ont-wikkeling hel vraagstuk van de collectieve wo-ning gesteld.

Een vergelijkbare discussie vindi plaats in 1949 in het Katholiek Bouwblad tussen Van den

(13)

Als student ontwikkelde ik een afkeer van "architectenverhalen" waarin vanuit louter vormwil mensen hun gedrag moeten veranderen.

De architect die mensen beter wil maken, zonder zich af te vragen wat die mensen zelf willen. Al gauw projecteer je je eigen persoonlijke opvattingen op andere mensen. Als sociaal ingenieur kun je ook te ver gaan. Ik wilde daarom meer begrijpen van gedrag van mensen en de culturele en maatschappelijke bepaaldheid daarvan. Ik raakte geïnteresseerd in sociologie en heb in Groningen, samen met een vriend, die daar studeerde, colleges sociologie van bouwen en wonen gevolgd. Het belangrijkste wat ik daar leerde was, dat je als individu altijd deel uitmaakt van een groep, van een categorie met min of meer dezelfde normen en waarden, die bovendien redelijk voorspelbaar zijn. Niet alleen van gebruikers maar ook van de architecten zelf. Zelfanalyse is wezenlijk op dat punt. Te veel architecten zijn pleitbezorgers van het collectieve, terwijl ze zelf het hoogst individuele nastreven. Zo zijn ze voorstander van gemeenschappelijke tuinen maar wonen zelf graag ommuurd. Ongetwijfeld herinnert u zich nog Wim de Bie als gedreven en enthousiaste architect, die langs een dijk een schuin dakje op een schakelkast van het polderwezen heeft weten te realiseren, alsof hij zojuist de hele polder gered heeft. Zelfoverschatting dus.

Mijn afstuderen ging over de variatiebouw uit de jaren 70 (we noemen dat nu bloemkoolwijken vanwege de het organische patroon van kronkelende straten en woonerven, waar je nooit meer uitkomt). Het werd als artikel gepubliceerd in het blad Wonen/TABK met de titel "de nieuwe monotonie". Het speelt nog steeds. Bij veel nieuwe woningen worden de gevels sterk gevarieerd, (het wilde wonen) maar de indeling achter die gevels is huiveringwekkend gelijkvormig: keuken voor, woonkamer aan de achterzijde en boven drie slaapkamers. Marktconform noemen de ontwikkelaars dat. Terwijl met name uit woon- en leefstijl onderzoek een grote variatie blijkt in wensen en verlangens over het eigen wonen. De planning- en ontwerppraktijk zou daar meer op gericht moeten zijn. Sociaal-cultureel inzicht is daarom voor architecten van groot belang. Je kan geen school ontwerpen wanneer je niet weet hoe het onderwijs ingericht is. Als architect geef je eerder antwoord, dan datje een vraag stelt. Maar je moet de vraag wel kunnen achterhalen en weten waar je als architect met je ontwerp antwoord op geeft. Gek genoeg ben ik met die houding veel dichter bij die van Van Eyck en Hertzberger gekomen, dan ik als student gedacht had. De vraag is immers belangrijker dan het antwoord. Er zijn bovendien teveel antwoorden, waar niemand de vraag meer van weet, zoals mijn rector Jacob Fokkema ooit betoogde!

(14)

Architectuur terug in de aandacht

Als jonge afgestudeerde ging ik in 1976 aan de slag ik bij de Gemeente Rotterdam, bij de Dienst Volkshuisvesting. Tegelijk met zovele andere afgestudeerden uit die periode. De stadsvernieuwing was net begonnen en daar konden we met onze maatschappelijke motivatie meteen aan de slag. Het was een broedplaats voor de sociaal ingenieur die ik wilde zijn. We waren sterk gemotiveerd en daarom was het werken bij de overheid een bewuste keuze voor velen. Het was handen uit de mouwen en op vele terreinen moesten nieuwe maatregelen, procedures en dus beleid ontwikkeld worden. Er heerste een aanstekelijke slagvaardigheid in het "ambtenarenapparaat". We discussieerden veel en je kon het onderling goed oneens zijn. Consensus kan kwalitatief gezien dodelijk zijn.

stadsvernieuwing

We waren naar het beste op zoek en verschillende gezichtspunten maken de besluitvorming beter Als er maar besloten werd, dat wel. Die wijze van werken binnen een grote bureaucratie heeft mij in organisatorisch opzicht gevormd. Als onderzoeker bij de beleidsafdeling van de Dienst Volkshuisvesting ontwikkelde ik samen met anderen woningbouwprogramma's voor stadsvernieuwingswijken, uitleggebieden en andere stedelijke gebieden. Ook was ik betrokken bij evaluatieonderzoek onder bewoners van de eerste renovatieprojecten.

(15)

We waren binnen die beleidsafdeling met z'n vijven: twee sociologen, twee ingenieurs en een econoom. De bende van 5 noemden we ons. We waren vogels van verschillende pluimage en bespraken de hele wereld. Dat doen we overigens nog steeds in een klein verband dat we "Herenleed" gedoopt hebben. We probeerden om bij al die mooie linkse idealen praktisch te blijven en naar effect en resultaat te kijken. De wereld zat toch anders in elkaar, dan ik op de universiteit geleerd had.

Ik wilde na mijn studie bewust niet aan de slag als architect. Architectuur was not done in die tijd. Het artistieke telde toen sowieso niet. Het ging om de processen, daar werd uiteindelijk alles bepaald, en had je meer invloed. Woonkwaliteit moest voorop staan, functionaliteit was dominant en werd haast als vanzelfsprekend onverenigbaar met vormgeving gezien. Architectuur was hooguit een interne zaak van de architect. Het sociaal calvinisme vierde hoogtij. Schoonheid was gevaarlijk en er was angst om "het oog te behagen". Het leek een beetje op de vooroorlogse tegenstelling tussen architecten van de Rotterdamse School (De 8 en Opbouw) die modernisme en functionalisme nastreefden tegenover de Amsterdamse School die vooral ook mooie arbeiderspaleizen wilde maken met een eigen expressie. De kentering kwam begin jaren tachtig. Ik was inmiddels architect bij de Dienst Volkshuisvesting geworden. Ik hield mij bezig met studies over woonwensen en ontwikkelde ideeën over veranderbare woningen. In dat kader maakte ik met Jan Mulder een experimenteel project met flexibele woningen aan de Honingerdijk, voor uiteenlopende woonwensen en verschillende woonpatronen. Ik kon de draad van mijn afstuderen weer oppakken. Het project sloot nauw aan bij mijn wens om vooral specifieke woonwensen in de woningontwerpen te vertalen.

(16)

Dezelfde problematiek speelde bij de prijsvraag Jongeren Huisvesting in het Oude Westen in Rotterdam in 1981, waar ik juryvoorzitter van mocht zijn. De studentengroep Mecanoo won die prijsvraag en dat project was het begin van het succesvolle bureau Mecanoo en van andere (o.a. Erick van Egeraat en Roelf Steenhuis) en het bracht voorzichtig architectuur weer op de agenda in Rotterdam. De aandacht voor stedelijk schoon, om het maar eens ouderwets te zeggen, groeide en dat had gevolgen voor met name de renovatie van 19^ eeuwse panden, die tot dan toe met weinig respect verbouwd waren. Het markeerde een begin van een veel bredere omslag, waarin architectuur sterker in de publieke aandacht kwam te staan en een veel algemener onderwerp van discussie en belangstelling werd dan voorheen.

Filtergebouwen

Traditie

Mijn eerste project als architect was een monumentale verbouwing van de filtergebouwen op het voormalige DWL terrein in Rotterdam. Het leegstaande gebouw kwam in 1979 in aanmerking voor een verbouwregeling met extra middelen voor bijzondere leegstaande gebouwen. Dit project bracht een verandering in mijn denken over architectuur Het eerste filtergebouw was een vroeg ontwerp van Ad van der Steur, gemeentearchitect in Rotterdam in die jaren. Velen kennen hem als de architect van Museum Boijmans. Hij was een uitgesproken traditioneel architect, nauw verwant aan de Delftse School. Diezelfde Delftse School, die ik in mijn studie had leren kennen als behoudend en aanhanger van de conservatieve corporatistische maatschappijopvatting. Als

(17)

studenten stonden daar we zeer kritisch tegenover. De leider van de Delfste School was architect Granpré Molière. Hij heeft het onderwijs op de Afdeling Bouwkunde (zoals de faculteit toen heette) lange tijd bepaald. Van 1924 tot 1953, bijna 30 jaar dus, is hij verbonden geweest aan Bouwkunde. Pas na zijn vertrek in 1953 werden er ook hoogleraren van modernistische signatuur benoemd en nam de invloed van de Delftse School af. Daar kwam een veel meer analytisch modernistische onderwijsmethode voor in de plaats. Wij waren in Delft als tegenhanger van de Delftse School vrij strikt modernistisch opgeleid. Niettemin kreeg ik ontzag voor Van der Steurs ontwerpkunde. De filtergebouwen (het eerste uit 1929) zou je een jeugdzonde van hem kunnen noemen. Het is witte strakke architectuur, maar met klassieke trekken, o.a. de gewelfde dak- en voetlijsten. Ik kreeg door dat gebouw meer oog voor zijn andere werk, zoals het Oogziekenhuis en het ventilatiegebouw Maastunnel.

Maastunnel

Ik leerde de traditionele architectuur meer waarderen. Naast Van der Steur hebben architecten als Dudok, Van Ravesteyn, Granpré Molière, Roosenburg en Friedhoff prachtige bouwwerken tot stand gebracht, die een lust voor het oog en een omweg waard zijn. Mijn generatie is anti- traditionele architectuur opgevoed. Dudok was al niet modernistisch genoeg. Dat gold nog sterker voor

(18)

de 19 eeuw. Cuypers en de gehele periode van de neostijlen werd verguisd. Het paste ook niet in het naoorlogse tijdsbeeld van de wederopbouw. Alles moest nieuw en het oude was stoffig. Daar kwam natuurlijk bij dat de ideologische achtergrond van de traditionele architectuur nauw verbonden was met een behoudend maatschappijbeeld. Losgemaakt van dat ideologische fundament - zoals Tjeerd Dijkstra betoogt - kunnen we nu meer onbevangen naar die architectuur kijken en zien de rijkdom aan ruimten, aan materialen, aan ornamenten, aan details en kunnen we de grote vakkundigheid van die architecten waarderen. In onze huidige tijd is de appreciatie voor het oude en bestaande bovendien groter geworden en wordt het verleden meer gekoesterd dan in de wederopbouwperiode van vlak na de oorlog.

De verbouwing van de filtergebouwen was omvangrijk en ingrijpend. Ik leerde dat een oud gebouw een volslagen nieuw bestaan kan krijgen, waarin de bestaande ruimtelijke en architectonische kwaliteiten een nieuwe rol gaan spelen. Het was mijn eerste gebouwde project en het werd begin jaren 80 een voorbeeld voor hergebruik van bestaande gebouwen. Een van mijn laatste projecten is de verbouwing van het stadhuis in Vlissingen van Dirk Roosenburg. Net als de Filtergebouwen gaat het om grote ingrepen, waarbij veel gesloopt en veranderd werd, juist met de bedoeling de soms ook impliciete ruimtelijke kwaliteiten expliciet te maken. Maar je moet er dan niet al te voorzichtig mee omgaan en ook durven te slopen.

(19)

Zo is de gehele gemetselde voorgevel van het stadhuis vervangen door een glazen vliesgevel, waardoor je nu ook het interieur ervaart. Niemand heeft die ingrepen betreurd, op een paar bouwhistorici na. Ik heb voor verschillende belangrijke monumenten herbouwplannen gemaakt. Ze zijn afgebroken en wederom opgebouwd. Gereconstrueerd dus. Ik noem de Kiefhoek van Oud in Rotterdam, de noordwand van het Mercatorplein van Beriage in Amsterdam en een project in Vreewijk van Granpré Molière.

Kiefhoek, /Mercatorplein en Vreewijk

In alle gevallen is dat vanwege bouwtechnische redenen gedaan. Het bestaande was zo slecht en kwetsbaar dat herstel ondenkbaar was. We noemden de reconstructiebenadering de "Warschau aanpak" denkend aan de reconstructie van het verwoeste historische centrum van de Poolse hoofdstad. Die is algemeen aanvaard als zinnig en goed. Het behoudend deel van de monumentenparochie heeft daar moeite mee. Ze koesteren alleen de "Bausubstanz" het oorspronkelijk bouwmateriaal, zo kenmerkend voor de 19^ eeuwse vorm van monumentenzorg. Het zijn droogzwemmers en ze zijn vaak teveel doctorandus gebleven. Ook het beschermen van stedelijke structuren en identiteit is voor hen te abstract, het is geen Substanz en past niet in hun gedateerde benadering. Ik denk dat wij vrijer met ons verleden om moeten gaan, willen wij dat levend en levensvatbaar houden.

(20)

U ziet liier de bronzen l<op van Granpré l^lolière. Hij is geblal<erd en beschadigd. Dat l<omt door de brand op 13 mei 2008. Hij heeft het overleefd. Hij bevond zich tijdens de brand op de 12^ verdieping en is met de sloop van de ruïne naar beneden gevallen. Daar vond de sloper hem tussen het puin, toen hij dat met zijn grijper in de container wilde gooien. Hij zag het op tijd. We hebben hem bewust niet schoongemaakt, maar alleen van een stalen sokkel voorzien. Het was de bedoeling dat hij in de espressobar in Bkcity aan de muur gehecht zou worden. Dat is nog niet gebeurd. Zou hij nog steeds omstreden zijn? Ik denk eerder dat het de bekende stroperigheid is, de besluitvorming op een universiteit. Daar kan ik u veel over vertellen.

Terugploegbureaucratie

Hans Wamelink was het, die mij op een keer vroeg: "jij, die vroeger als student voor het one-man-one vote systeem was, hoe kijkje nu tegen je eigen positie aan, nu je als decaan in feite een soort alleenheerser bent?" Eerder maakte ik daarover de grap, dat met "one man-one vote" uiteindelijk op de decaan gedoeld werd, omdat deze uiteindelijk alle beslissingen neemt.

Ik heb hem geantwoord dat ik van mening ben dat de democratische bestuursvorm verworden was tot een overlegcultus, waarin de zeggenschap van het middenkader veel te groot was geworden. Begin jaren 90 was ik als deeltijdhoogleraar al een keer eerder terug op Bouwkunde. Ik zag toen een veel grotere faculteit dan in mijn studietijd. Het aantal studenten was meer dan verdubbeld. De organisatie was echter nog die van eind jaren 70. Niet passend meer bij de inmiddels veel grotere schaal van de faculteit. Er werd veel gepraat en weinig besloten. Door gebrek aan richting en leiding lag de feitelijke uitvoeringsmacht bij het middenkader. Met alle gevolgen vandien, met behoudzucht en middelmatigheid als resultaat. De bureaucratische cultuur van de universiteit is een heel speciale en wijkt wezenlijk af van andere grote bureaucratieën, als die van grote bedrijven, ministeries of gemeentelijke

(21)

overheden. Met alle heb in mijn loopbaan te maken gehad. Kenmerkend voor de universitaire bureaucratie is het professioneel individualisme. Iedereen gaat voor zichzelf, of voor zijn eigen team. Er is geen gemeenschappelijk gevoel op niveau van de faculteit, en al helemaal niet op dat van de universiteit zelf. Iedereen knokt voor zijn eigen hachje en het is eten of gegeten worden. Besluiten worden zelden in één keer genomen. Er is een zekere afkeer voor leiding geven, soms ook bij de leiding zelf. Door overwegende dominantie van professionals is besturen meer een kwestie van stroomlijnen, bijsturen en vooral nathouden. Altijd kunnen eerder genomen besluiten uitgesteld, aangepast of weer teruggedraaid worden. Het is een echte terugploegbureaucratie.

Zo wordt er sinds 2008, dat is al 4 jaar geleden, gesproken over bezuinigingen, onder de titel herijking. Er wordt sindsdien gepraat, geschoven, besloten, teruggeschoven, overlegd, teruggedraaid, gedaan en niet gedaan en uitgesteld. Steeds meer P&O medewerkers worden ingevlogen om de processen te begeleiden. Men kiest liever voor lange onzekerheid en kans op overleven dan voor korte duur en duidelijkheid. De uitkomst is ongewis en afhankelijk van het positiespel, weinig van de inhoud. Het kost veel energie die vooral naar binnen gericht wordt. Niemand kan zich er echt aan onttrekken. U begrijpt hoe verlammend dat op een organisatie kan werken.

(22)

Bruisend en pluriform

Toen ik in 2006 decaan van Bouwkunde werd, lag er voor mij een duidelijke opdracht. Er moest vernieuwd en verjongd worden. De faculteit was vergrijsd en teveel naar binnen gericht. De ramen moesten open gezet, nieuwe mensen aangetrokken om weer meer in nationale en internationale aandacht zien te geraken. De faculteit moest meer bij de tijd komen, door meer interactie met de buitenwereld en meer aandacht voor actuele maatschappelijke thema's.

Bk onderwijssituatie

Ik heb dat met veel plezier en overtuiging gedaan. Ik heb graag initiatieven voor onderwijsprojecten gesteund en gestimuleerd die gericht waren op de actualiteit, het veld dus. Zo ontstonden er op diverse plaatsen "veldacademies" o.a. in Rotterdam-Zuid maar ook in Afrika en Haïti. Bouwkunde moest weer bruisend worden, met name bij de ontwerpafdelingen. Er was in de eerste jaren veel ruimte voor nieuwe mensen. Er kwamen nieuwe hoogleraren op Bouwkunde. Mensen die in de praktijk hun sporen verdiend hadden en ambitieus waren om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Ik noem: Wouter van Stiphout met het project Politiek en Ontwerp, Dirk Sijmons voor Duurzaamheid en met name Landschap, Thijs Asselbergs met Architectural Engineering, Kees Kaan en Michiel Riedijk bij Architectuur Tony Fretton met de groep Interior Design was er al, evenals Cas Oosterhuis met Hyperbody en Jo Coenen met Rmitt (Restauratie en Transformatie). Winnie Maas van MVRDV kwam met de

(23)

?Factory. Veel nieuw bloed dus. Het riep wel eens weerstand op, al die nieuwe mensen, vooral bij de zittende kaders. Maar de faculteit kreeg nieuwe impulsen en daar ging het mij om. Docenten met volstrekt tegengestelde opvattingen zijn belangrijk. Het scherpt je denken en maakt het mogelijk je opinies te vormen en je eigen weg te vinden. Mijn credo is daarom pluriformiteit. Niet vanuit een gedachte aan veelkleurigheid, maar vanwege het educatieve, om verschillen te kunnen zien, om er over te spreken en debatteren. Pluriformiteit zonder een bruisende discussie is vrijblijvend. Het is voor een wetenschappelijke instelling als de faculteit Bouwkunde van levensbelang om verschillen van mening en opvatting in huis te hebben.

De faculteit was in 2006 meer een verzameling van min of meer geïsoleerde werkverbanden, dan dat ze een samenhangende organisatie was. Iedereen deed allemaal zijn eigen ding in onderwijs en onderzoek, zonder veel onderlinge interactie en discussie. Er was geen communis opinio over wat de opleiding moest zijn. In feite waren er vier kleine faculteiten bij Bouwkunde : Architectuur, Stedenbouw, Bouwtechniek en Real Estate & Housing. Ze hadden als aparte bloedgroepen elk hun eigen onderwijs, eigen onderzoek en ondersteunende organisatie met vrijwel geen gemeenschappelijke projecten, laat staan een gezamenlijk basisprogramma. Dit alles verankerd en dichtgetimmerd in eigen onderwijs onderwijscurricula, dat zo ingewikkeld was dat een enigszins coherente keuze voor studenten onmogelijk was. Zelfs de semesterindeling week onderling af. Het was de verkokering in optima forma.

Van een afstand gezien zag het er niettemin rijk en veelzijdig uit. Maar van een consistente basis was geen sprake. Het was een grote verzameling grotere en vooral kleinere vakjes die in de loop der jaren door de verschillende werkverbanden en leerstoelen was uitgegroeid tot een ondoorgrondelijk aanbod van onderwijssoorten. Studenten konden door het grote aantal bomen het bos niet meer zien. Zolang je binnen een werkverband of leerstoel bleef was het voor de student nog te doen. Éénzijdige programma's met name in de masterfase (de laatste 2 jaar van de opleiding) waren daar het gevolg van. Het levert sterk gespecialiseerde afstudeerders op, waarbij de één veel over computerontwerpen weet, de ander veel over ontwerpen met glas en de volgende alles over ketenverantwoordelijkheid in de bouwkolom weet. Ik raakte gaandeweg ervan overtuigd dat teveel specialisatie in de opleiding niet goed is. Afgestudeerden hebben baat bij een brede opleiding met een duidelijke rode draad. In de praktijk ontstaat specialisatie immers vanzelf. Ik ben de laatste jaren van mijn decanaat actief geweest om - overigens met veel steun van de onderwijsorganisatie - de programma's eenvoudiger en doeltreffender te maken, de versnippering tegen te gaan, en overbodige ballast te schrappen. Aldoende

(24)

is er begin gemaal<t om meer lijn in het curriculum en de onderwijsstructuur te krijgen. Ik ben er van overtuigd dat het de kwaliteit van de opleiding(en) ten goede kan komen. Maar het werk is nog zeker niet af en ik heb goede hoop dat het proces van "de rode draad" voortgaat.

Campus

Bk en de campus

Zoals ik in het begin zei: de brand heeft in feite veel goeds gebracht. Hij zette meer op zijn kop dan alleen de huisvesting van Bouwkunde zelf. Het gold ook voor de visie van de TU op de eigen campus. De gedachte aan een compacte campus met alle gebouwen bij elkaar was in één keer een onmogelijke geworden. Er moest opnieuw nagedacht worden. Het grootste faculteitsgebouw qua aantallen mensen aan het eind van de TU wijk was weggevallen en een nieuw bruisend gebouw was ontstaan, dichterbij de stad, nota bene in een gebied dat de TU in de jaren daarvoor had afgestoten. Een nieuwe ruimtelijke visie over de gehele TU Campus was nodig. Er gebeurde iets unieks: hoogleraren van Bouwkunde werden voor het eerst gevraagd mee te denken over de toekomst van de Campus. Dat was nog niet eerder gebeurd. De Vastgoedafdeling van de TU, zoals de bouwkundige dienst zich inmiddels was gaan noemen, deed het liever altijd zonder deskundigheid uit eigen huis. Dat veranderde. De Bouwkunde hoogleraren Hans de Jonge en Maurits de Hoog presenteerden

(25)

een nieuwe, veel bredere en meer gemengde visie op de TU Campus, waarbij mix en verwevenheid met de stad Delft voorop stond. Deze werd in 2009 door College van Bestuur en de Raad van Toezicht aanvaard en als leidraad voor de toekomst gezien. Kernpunt was vooral investeren in bestaande gebouwen en een onderscheid in drie verschillende campusgebieden qua intensiteit en gemengdheid. Het nieuwe Technopolis gebied in de polder zou getemporiseerd worden om de toch al niet geringe leegstand in de TU gebouwen niet verder te vergroten.

Dat deze visie twee jaar later weer in de prullenmand verdween kon toen niemand voorzien. De reeds lang latente nieuwbouwwensen van Technische Natuur Wetenschappen (TNW) kregen weer ruimte, zodat er met succes teruggeploegd kon worden. Het ontwikkelde, bestekklare hergebruikplan voor het bestaande TNW gebouw ging vorig jaar weer van tafel en nieuwbouw voor TNW in Technopolis werd wederom op de agenda gezet. Het zal de leegstand in de bestaande gebouwen doen toenemen. Ik ben bang dat er plannen komen om bestaande gebouwen te slopen, om dat géén gebouw nu eenmaal goedkoper is als een leeg gebouw. Er zullen nog meer lege plekken in de TU wijk en in de Technopolispolder komen.

(26)

Het bestaande TNW gebouw naast de aula staat op een prominente plek in de Campus. Misschien is het een goed idee om de Faculteit Lucht- en Ruimtevaart (L&R) daar te huisvesten en TNW in het bij Technopolis gelegen gebouw van L&R. Een soort woningruil. Je gebruikt het bestaande veel beter, het zal goedkoper zijn en voor meer levendigheid op de Campus zorgen. Bovendien is Lucht- en Ruimtevaart één van onze meest internationaal aansprekende faculteiten, die zeker een centrale plek zeker verdient. Een extra kans om de TU duurzaam te maken.

Het zou uniek zijn: na Bkcity ook TNWcity en L&Rcity, drie prachtige voorbeelden van hergebruik en duurzaamheid. Moge Bkcity een inspiratie voor die andere gebouwen zijn.

Het geheim van Bkcity

Het blijft een raadsel hoe we in 2008 na de brand, in een tijdsbestek van slechts enkele maanden, een plan voor (toen nog) tijdelijke huisvesting hebben ontwikkeld, dat zo raak en inspirerend was dat iedereen het meteen als een definitief huis beschouwde. Wat is het geheim? Bkcity is geen gebouw maar een stad. Dat is het. Een stad als een huis en een huis als een stad. Een stad geeft meer vrijheid en ontspanning. Je kunt er meer anoniem door bewegen en er toch deel van uit maken. Met veel mensen wordt het juist prettiger en geeft het energie. Als architect deed ik het al eerder In Groningen en Almere.

(27)

Een ziekenhuis is één van de grootste gebouwen die we kennen. Je verzuipt er als bezoeker gemakkelijk in. Het UMCG in Groningen is misschien wel het grootste van ons land. Door het als een stad met alle variatie en kleurrijkheid van dien te beschouwen, kon het steriele, functionele gebouw toch uitnodigend en toegankelijk worden. Geen eenduidige vormgeving door het gehele gebouw. Met veel verschillende ontwerpstijlen en ontwerpers maak je het meer ontspannen, net als in een echte stad met veel vertier en variatie.

Toonladder

Of de Toonladder in Almere, woningen voor ouderen in alle soorten in een woonwijk. Geen instituut, geen complex voor oudjes, geen gebouw als bastion, maar weerom als een open stad, verweven met de omgeving. Opvallend en bijzonder genoeg om er te willen wonen.

(28)

Het ontstaan van Bkcity en de weg ernaartoe is minstens zo bijzonder.

Met een samenwerkende groep van mensen, die normaal gesproken te

eigenwijs zijn om samen bramen te plukken en nu een van de meest uitdagende onderwijsgebouwen tot stand brachten. Natuurlijk er was een grote urgentie. Nu eens geen problemen maken maar oplossen. Meepraten, wat zo'n beetje de basishouding van de gemiddelde TU medewerker is, kon niet. Meedoén was het credo. De brand gaf nieuwe impulsen. De euforie was echter niet eeuwig en na een paar jaar werden de oude posities vaak weer ingenomen en vertrouwde stellingen betrokken. Maar niet altijd en niet door iedereen. Er was teveel gebeurd en ondertussen waren dingen blijvend veranderd. We hebben toch nieuwe vleugels gekregen. Het gebouw is bruisend. Iedereen die op bezoek komt zou er willen studeren. Het gebouw geeft energie. Velen zeggen het. Voor mij is dat verwarrend. Ik was toch die architect die moeite heeft met overspannen architectenverhalen, over gebouwen waar je een ander mens door wordt. Een vreemde contradictie. Gedrag kon toch niet opgeroepen worden door een gebouw? Het lijkt van wel. Het gebouw geeft je energie, misschien wel troost. Ik heb het zelf ervaren. Dus toch die sociaal ingenieur?

De nieuwe uitdaging ligt nu bij hergebruik en duurzaamheid. Niet langer sloopwoede en nieuwbouwhonger: we zullen onze creativiteit voor het bestaande moeten aanwenden. Bkcity kan ook daar een voorbeeld voor worden.

Ik kom tot een einde.

(29)

Tenslotte

Als fletser kom je nog eens ergens. U ziet me hier voor het Guggenheim Museum in Bilbao. Het bekende gebouw van architect Frank Gehry met de titanium gevelbekleding. Mijn ligfiets is overigens ook van titanium. Een grappige overeenkomst.

In het begin heb ik U verteld van mijn jongensdromen om op een bed met wielen door de stad te gaan. Iets van die droom heb ik kunnen realiseren: een ligfiets, weliswaar geen bed, maar je ligt toch. Je maakt meer deel uit van de omgeving en van het landschap. Maar tegelijkertijd kijkje om je heen: ben je ook toeschouwer Zo ben ik in mijn element: deelnemer en toeschouwer tegelijk zijn. Dat zal ik van nu af aan ook wat de TU betreft gaan doen: toeschouwer zijn.

Delft

Maar niet louter als pensionada. Integendeel zou ik haast willen zeggen. Als stadsbouwmeester van de Gemeente Delft ga ik door Dat is spannend en uitdagend. Het is weer meer met mijn vak doen en minder besturen. Ik wens mijn opvolger Karin Laglas daarin heel veel moed en sterkte.

Delft als stad trekt me en ze heeft zovele facetten en is gelukkig groot genoeg om alles persoonlijk te kunnen houden. Er is nog veel te doen in de stad. Alleen al die grote ingreep bij de binnenstad met het spoor onder de grond, waar een volstrekt nieuw stadskwartier zal ontstaan. Een grote uitdaging.

(30)

Een woord van dank

Voor hen die mij vertrouwen gaven om deze rol bij de TU te vervullen. Speciaal mijn oude rector Jacob Fokkema, voor zijn wijsheid en geduld en niet te vergeten zijn onnavolgbare humor Ook voor hen die mij door dik en dun gesteund hebben. Dat zijn er veel, teveel om te noemen. Ik noem twee leden van onze Stichting (zo noemden we het secretariaat van de decaan): Laura Bovelander en Shaida Freese, die mij altijd bijstonden en mij terstond op de been hielpen wanneer ik weer eens over een bureaucraat gestruikeld was.

Ook Dennis Cruyen, de baas van het gebouw. Zonder zijn tomeloze inzet zou Bkcity niet zijn wat het nu is.

Ziekenhuis

Ook voor mijn broers en zus en de vrienden en familie die mij bij dat tweede ongeluk in 2008 zo gesteund hebben en ons zo veel hartverwarmende liefde hebben getoond. Om nooit te vergeten.

Niet op de laatste plaats: je moetje eigen vrouw - om Aldo van Eyck nog maar eens te parafraseren - nooit meer loven dan strikt noodzakelijk is, maar wat Els,

(31)

Els

altijd al, maar zeker in deze laatste jaren, voor mij heeft betekend, valt niet te beschrijven. Het lijkt een cliché maar het is gewoon waar: zonder haar had ik het niet gered. Oneindig veel dank!

Ik heb gezegd.

Delft, 1 juni 2012 Wytze Patijn

Cytaty

Powiązane dokumenty

N ajistotniejsza wydaje się regulacja przew idująca konieczność zapew nienia w arunków takiego wychowania w ro­ dzinie, które przyczyni się do „właściwego

Centrum śmierci we wspomnieniach świadków sytuuje się w miejscu pracy członków Sonderkommanda, stamtąd rozchodzi się ona we wszystkich kierun‑ kach i dociera w końcu

In order to investigate the benefits of aeroelastic tailoring and morphing, this dissertation presents a dynamic aeroelastic analysis and optimisation framework suitable for the

es posible gracias al montaje espacial y temporal que también es montaje sintáctico y semántico 1. En primer lugar,.. 1) como relación contrastante de escenas, la segunda de las

  3RZDĪQH ]DNáyFHQLH UyZQRZDJL RUJDQyZ ZáDG]\ Z JPLQLH QD U]HF] HJ]HNXW\Z\ L QLHPDO FDáNRZLWD PDUJLQDOL]DFMD RUJDQX NROHJLDOQHJR :yMW

W WYPADKU NIEUZASADNIONEGO PRZEBYWANIA ADWOKATÓW ZA

Rossi presents the order of her analysis in a very lucid way: starting with the phenomenological description of intercession, referring to biblical texts, she will then verify the

In the present study, the three-dimensional flow organization of the boundary layer undergoing transition induced by isolated roughness elements (cylinder, square, hemisphere