• Nie Znaleziono Wyników

De Linnaeusstraat e.o.: Gebouwd in 1947, gesloopt in 1977

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Linnaeusstraat e.o.: Gebouwd in 1947, gesloopt in 1977"

Copied!
80
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

n LIJ .... -JO ..00 NCD 0..0 TH-VRIJE-BELEIDSRUIMTEONDERZOEK

(DREIGENDE) SLOOP VAN NAOORLOGSE WONINGEN: OORZAKEN, LESSEN, PREVENTIE

deel 3

DE LlNNAEUSSTRAAT E.O. gebouwd in 1947,

gesloopt in 1977 N.L. Prak

Delftse Universitaire Pers

15403 BIBLIOTHEEK TU Delft P 2169 1387

1111

~

1111111

c

893792 - - - - _ /

(4)

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 R T Delft tel (015) 783254 \. : : .~ 1 . . ' ~ : ~ • ~ .. , f

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BII3:tIOTHEEK, DEN HAAG ~ ~ : ' . , ' " I.. • • "

Prak, N.L. \'

..

/

De Linnaeusstraat e.o.: gebouwd in 1947, gesloopt in 1977. / N.L. Prak. - Delft: Delftse Universitaire Pers. - lIl.

-(Dreigende sloop van naoorlogse woningen; working paper no. 3) TH-Vrije-Beleidsruimteonderzoek. - Met lito opg.

ISBN 90-6275-180-6 SISO 719.12 UDC 711.164 trefw.: sloophuizen.

Copyright 1985 N.L. Prak

no part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any ot her means without written permission from the Delft University Press, The Netherlands.

(5)

INHOUD PAG. 1. ONBEDOELD ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 1 2. BOUW

..•...•.•...•.••..•...

7 3. BEWONING ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 13 4. EXPLOITATIE ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 23 ,. SLexJP ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 29 6. NAKAARTEN ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 39 7. SLOTW exJRD •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• .57 8. LITERATUUR ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 59 9. NOTEN ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 63

(6)
(7)

1. ONBEDOELD

In 1947 werd begonnen met de bouw van 286 gemeentewoningen in Leeu-warden. In 1977 werden ze weer afgebroken, twintig jaar voordat de wet-telijke voorgeschreven afschrijvingstermijn was verstreken. De wijk was in korte tijd zo achteruitgegaan, dat de gemeente en de rijksoverheid (en een aanzienlijk deel van de bewoners) geen andere oplossing meer zagen dan af-braak. Technisch waren de woningen nog in redelijk goede staat; ze hadden na renovatie nog enkele decennia meegekund.

De afbraak van de Linnaeusstraat e.o. is in Nederland een unicum. Welis-waar zijn voor en na de Tweede Wereldoorlog soms woningwetwoningen ge-sloopt, maar dan steeds vanwege technische gebreken (meestal in de funde-ringen), gifgrond of planologische ingrepen. Er staan in Rotterdam nog semi-permanente woningen uit 1923, het 'Witte Dorp'

0).

De gang van de Linnaeusstraat e.o. van nieuwbouw tot krot was veel te snel; een woning hoort geen wegwerpartikel te zijn.

Het uitzonderlijke van het Leeuwarder drama is de voornaamste reden tot het schrijven van dit working paper. Uit wat hier is gebeurd valt mis-schien nog iets te leren. Het was het enige komplex dat op zo'n manier aan zijn einde kwam, maar het was zeker niet het enige komplex met dergelijke moeilijkheden. In Deventer, Den Helder, Middelburg en Amsterdam komen woningwetwoningen voor die in dezelfde soort moeilijkheden verkeerden of verkeren als de Linnaeusstraat destijds (2). Ook in het buitenland komt een dergelijk snel verlopend verval herhaaldelijk voor, en het leidt daar, vaker dan in ons land, tot afbraak (3). Uit vergelijking en analyse van deze kom-plexen is het misschien mogelijk om de strategieën te destilleren die een dergelijke teleurstelling in de toekomst zouden kunnen voorkomen.

Speculanten in onroerend goed laten soms hun eigendommen vervallen, b.v. om ongewenste huurders tot verhuizen aan te zetten. Bij de Linnaeus-straat e.o. was het verval onbedoeld, zelfs onverwacht. De bewoners én het gemeentelijk woningbedrijf raakten in een proces betrokken dat ze niet hadden voorzien en dat ze hadden vermeden als ze hadden geweten hoe dat te doen.

De betekenis van het 'geval' Linnaeusstraat voor het beleid inzake de volkshuisvesting is in Leeuwarden direct beseft. Al in 1979 verscheen een rapport "Afbraak breekt op" (4) waarin het verloop van de gebeurtenissen werd geanalyseerd, en een aantal voormalige bewoners werd geënquêteerd. Het initiatief voor dit rapport was uitgegaan van het voormalige huurders-comité "in de gevarenzone" uit de Linnaeusbuurt. Het werd uitgevoerd door studenten van de Agogische Akademie Friesland, o.l.v. docent Harry Broek-man en Liesbeth Bolier, de opbouwwerkster die tot het einde toe in de buurt had gewerkt. De laatste behoorde tot de staf van het Centraal Or-gaan Leeuwarden (C.O.L.), een instelling voor opbouwwerk. Hoewel dit

(8)

on-der zoek heel wat boven tafel had gebracht, was men op het C.O.L. hiermee nog niet tevreden. Er werd nogmaals geënquêteerd, het theoretisch kader werd ruimer gesteld, en in 1981 verscheen een nieuw, veel uitvoeriger rap-port: "Afbraak van nieuwbouw" (5).

Veel is in het hierna volgende aan dit voortreffelijke werkstuk ontleend. Dit working paper vindt zijn rechtvaardiging in de andere invalshoek van waaruit het geschreven is en het daarmee samenhangende kader. Door de functie van het C.O.L. stond in "Afbraak van nieuwbouw" het perspectief van de bewoners centraal. In dit working paper zal getracht worden het perspectief van de verhuurder en de gemeente daarnaast te plaatsen. Het paper moet passen in een reeks van case-studies voor vergelijkbare 'pro-bleemgevallen', in het kader van een groter onderzoek uitgevoerd door de onderzoeksgroep "exploitatieproblemen van naoorlogse woningen aan de af-deling Bouwkunde van de T.H. te Delft. Tenslotte zal het perspectief ook verschillen doordat de schrijver een bouwkundige is.

DE LlNNAEUSSTRAAT E.O. IN DE TIJD 1947 1949 1950 1952 1954 1955 1961 . 1967 1968 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1979 1982

Begin van de bouw van 286 gemeentewoningen.

Oplevering gemeentewoningen; begin bouw van 104 woningen door woningbouwvereniging St. Joseph.

Bouw 24 gemeentewoningen aan de dwarsstraten. Begin van instroom bewoners uit saneringswijken. Instroom uit het IJsbaankwartier •

Oplevering laatste woningen St, Joseph.

Onderzoek naar "onmaatschappelijke bewoners".

Beerputten grotendeels door riolering vervangen; buurthuis "de Oost-hoek" gebouwd.

Opbouwwerker aangesteld; buurthuis geopend.

Protestbrief tegen huurverhoging door 87,5% van de bewoners onder-tekend; huurderscomité opgericht.

Bouwkundig onderzoek door staf en studenten van de H. T .S.; bewoners stemmen voor afbraak.

Eerste gemeentelijke projektgroep "Linnaeusstraat e.o." ingesteld; deze adviseert afbraak.

B. & W. besluiten tot afbraak.

Gemeenteraad besluit tot afbraak; Rijk stemt er mee in.

Afbraak van 310 (286 + 24) gemeentewoningen en 44 woningen St. Joseph.

Begin afbraak 60 woningen St. Joseph in de omgeving van de Archi-pelweg.

(9)

,

linnaeusstraat • plangebied :;:]

-~

~

~

Am

R'I:

:

::

k:

~

~

!~~~~~

~

~~~I

-:~:~1~1 . : : .

-,

""

I I I 0 250 500 750 1000

(10)

L

Siru.ti~

~

.. \ ,

=

r;;:'Plex woningen Li \ \

x _

_ 2 4 !,ooingen d aeusstraat 156- nnaeusstraat

116~,

verzakt deeenl Marathonstraat

worung • ee wt ak van

Y

=

44 woni en Spoon;traatl m end van com ";'" blok

Z = 60 won" ngen van St. J P ex 20 (60 Bh = b uurthui mgen van St. oseph aan d s de Oosthoek" n Jose h p ,omgeving Araav.estraat e Boerh chipelweg

(11)

~ ~

©

©

@Slk sik

®

~ -

~

6-sik I - - sik _

R-1 111 I' I L I 1 I ' I ol I , _

-'

r

( ' J I

,

I I L! I I I I -- - I - I I

sik Ë sik sik sik

E ~ zld zld I-zolderverdieping

©

©

®

wk wk wk wk verdieping 22 2.20 22 2.20 22 3.61 3.61

sik sik sik sik

®

®

sik. sik

wk wk

begane grond

3. Plattegronden van een deel van

één

van de woningblokken met de typen A, B, C, D en E.

(12)
(13)

2. BOUW

Evenals elders in Nederland was ook in Leeuwarden in 1945 een groot wo-ningtekort ontstaan ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog. De eerste po-gingen om hieraan iets te doen waren van bescheiden omvang. Eén van deze pogingen was het blok van 35 woningwetwoningen aan het Cambuurplein, ontworpen door J. Zuiderna, architect bij gemeentewerken, t.b.v. het ge-meentelijk woningbedrijf. Het ontwerp kwam in 1946 tot stand, de bouw-vergunning werd op 13 januari 1947 verleend.

Begin mei 1947 vernam het college van burgemeester en wethouders dat Leeuwarden nóg een contingent woningwetwoningen kreeg toegewezen voor 1947. Dat liet maar weinig tijd voor de voorbereiding en het aanvankelijk toch langdurig overleg met het ministerie over prijs, grootte en kwaliteit; reden waarom de dienst gemeentewerken eenvoudig het ontwerp voor het Cambuurplein uit de la haalde, dit 'enkele centimeters' vergrootte zodat meer van de woningen douches konden krijgen, en het indiende voor dit tweede contingent (1). Dit zouden de 102 woningen aan de Marathonstraat worden.

In juni kreeg het gemeentebestuur te horen dat er nog meer woningwet-woningen konden worden gebouwd; hiervoor werd nogmaals hetzelfde ont-werp gebruikt. Het gevolg hiervan was dat al op 26 juli 1947 de 102 wonin-gen aan de Marathonstraat konden worden gegund aan J. Lusthoff voor f 863.000,- en op 9 september 1947 nog eens 184 woningen aan de (latere) Linnaeusstraat in 3 percelen: 50 aan P. Hettema voor f 437.900,-, 60 aan H.J. Visser voor f 533.300,- en 73 aan H.C. Geveke voor f 638.800,-. De totale kosten met meer- en minderwerk en risicoverrekening bedroegen

f 2.735.719,59; de bouw werd in 1948 en 1949 opgeleverd (2). Het complex bestond uit een aantal verschillende typen:

A. geheel op de begane grond gelegen, met drie slaapkamers, 60 stuks. B. geheel op de begane grond gelegen met 1 slaapkamer, 53 stuks.

C. bovenwoning, maisonnette-type, met drie slaapkamers, waarvan één op de eerste verdieping en twee in de kap, 113 stuks.

D. bovenwoning, maisonnette-type, met twee slaapkamers in de kap, 53 stuks.

E. woning met drie slaapkamers over drie etages; één slaapkamer op de be-gane grond en twee in de kap, en de woonkamer en keuken daar tussen in op de eerste verdieping, 7 stuks.

Dit onpraktische laatste type lijkt te zijn ingevoerd om het terrein maxi-maal te kunnen benutten en daarmee de grondkosten te beperken. Het komt alleen op de koppen van 7 blokken voor.

Het waren in hoofdzaak z.g. "drie-op-twee" woningen, een variant op het gebruikelijke "twee-op-één"-type.

I

(14)
(15)

4. De Linnaeusstraat in 1949, net opgeleverd.

Beide typen zijn op het eind van de 1ge eeuw bedacht, volgens de over-levering het eerst in Den Haag, waar al lang in 3 lagen werd gebouwd. Beide typen zijn ontwikkeld uit de sinds het midden van de 1ge eeuw zo populaire onder- en bovenwoning. Deze laatste kampte altijd met een verhoudingsgewijs zeer ongelijke verdeling van de ruimte tussen de twee woningen. De bovenwoningen hadden altijd ruimte genoeg, in de tweede verdieping of op zolder, de begane-grondwoning had ruimte tekort. Met sousterrain, achteruitbouwen, e.d. werd getracht om dit verschil te verkleinen; drie-op-twee en twee-op-één zijn daar ook voor bedoeld.

Van Tijen en Maaskant, en Brinkman en van den Broek wijdden een paar kritische opmerkingen aan het twee-op-één type in hun boek Woonmogelijk-heden in het nieuwe Rotterdam (1941):

"Een woonvorm voor de middenstand. Eigenlijk een flatwoning met twee ééngezinshuizen er boven op. Dit type is weinig principieel, maar vol van bij het publiek gewilde voordelen van direct praktische aard. Een type dat vooral door de Haagse bouwondernemers tot ontwikkeling is ge-bracht •••• De plattegrond van de begane grond is altijd lelijk, omdat deze zich moet voegen óm de opgangen van de woningen heen" (3).

(16)

De twee-op-één typen zijn vlak na de oorlog nog vaak gebouwd, o.a. in Den Haag, Utrecht, Hengelo, Velzen en Venlo als woningwetwoning en in Goes als middenstandswoning (4). Architecten als Berlage, Roosenburg, Rietveld en van den Broek en Bakerna hebben twee-op-één blokken gebouwd. Het Leeuwarder gemeentelijk woningbedrijf had in 1939 een blok van 75 pre-miewoningen van dit type aan de Insulindestraat gebouwd (5).

De plattegronden laten zien waarom de drie-op-twee nog minder gebrui-kelijk is dan de twee-op-één. De puzzel om de muren boven elkaar te krij-gen en de begane grond rondom de 'opgankrij-gen' heen te plooien is bij de drie-op-twee nog een stuk moeilijker dan bij de twee-op-één.

Behalve de indelingsproblemen hebben beide typen ook een akoestisch probleem. Het is onvermijdelijk dat een slaapkamer van de begane grond onder een woonkamer van de verdieping terecht komt; dit veroorzaakt in vele gevallen overlast. Met holle baksteenvloeren, zoals hier in Leeuwarden waren toegepast, is dit minder bezwaarlijk dan met de vooroorlogse houten vloeren, maar nog altijd veel gehoriger dan met een (zwaardere) beton-vloer.

In de achtertuinen van de woningen werden schuren gebouwd van 2,50 m x 1,75 m inwendig. Een dergelijke schuur biedt net genoeg ruimte voor 3, hooguit 4 fietsen (van de normale lengte van 2 m) en dan voor maar weinig meer (een deel werd nog ingenomen door een kolenberging). Vooral voor de bovenwoningen is een dergelijke ruimte naar huidige begrippen veel te klein. Maar de huidige begrippen zijn sterk gevormd door de welvaartsgolf van de jaren zestig, die vlak na de Tweede Wereldoorlog allerminst werd verwacht. Het gevolg was natuurlijk dat de bewoners zelf allerlei hokjes in de tuin gingen timmeren om wat extra bergruimte te scheppen.

Om de bescheiden binnenruimte van de schuren maximaal te kunnen be-nutten, draaiden de schuurdeuren naar buiten, in de 1,20 m brede brandgang en tegen elkaar. Beschadiging was gegarandeerd, vooral als de deuren en een voorbijsuizende brommer onzacht op elkaar stootten.

De grond waarop de woningen gebouwd zouden worden,· bestond uit een circa 7 m dikke veenlaag. Daarom zouden de blokken gefundeerd worden op korte (5,80 m) betonpalen en betonnen funderingskespen (6). De vloeren van de eerste verdieping en van de zolder in hun geheel, en van de begane grond grotendeels, waren in het bestek omschreven als 'Perfora' holle baksteen vloeren. Voor de balkons op de eerste verdieping aan de achtergevel was de Perfora-vloer door de gevel heen gevoerd en uitgekraagd en afgewerkt met een eenvoudige cementlaag. Vreemd genoeg waren de vloeren van de woon-en slaapkamers op de begane grond in het bestek als houtwoon-en vloerwoon-en om-schreven; dit kan uit zuinigheid zijn geweest, óf omdat een houten vloer boven een onverwarmde kruipruimte wat 'voetwarmer' is. Het bestek voor-zag niet in een bodemafsluiting van zand of (ongewapend) beton; dit is onder de volledige gas- en vochtdichte Perfora-vloeren geen bezwaar, maar onder houten vloeren is het een onverantwoord gemis. Het heeft later veel aanleiding tot klachten gegeven.

Bij de uitvoering werd van het bestek afgeweken (7). De betonpalen en kespen werden vervangen door houten palen en spaarbogen; de gegalvani-seerde stalen hekken op de balkons werden gewijzigd in gemetselde half-steens borstweringen. Beide wijzigingen waren bedoeld als bezuinigingen.

(17)

,. Een bewoonster voor haar nieuwe woning in de Limaeusstraat (1949).

Geasfalteerde gietijzeren rioleringsbuizen, in het bestek omschreven en in de Leeuwarder bouwverordening vereist, waren niet te krijgen in 194-7. Bur-gemeester en wethouders verleenden ontheffing en de riolering werd uitge-voerd in geasfalteerd asbestcement. De leidingen sloten aan op beerputten. Achteraf is gebleken dat sommige van de oorspronkelijke bestekomschrij-vingen het gelijk aan hun kant hadden. De rioleringen en de beerputten zak-ten na in de slappe veengrond; het gevolg was regelmatige breuk van de brosse asbestcementbuizen i.h.b. in de bochten. Tussen 1953 en 1959 werd f

91.261,66 uitgegeven om de gebroken asbestcementbuizen weer door geas-falteerd gegoten ijzeren buizen te vervangen. In 1967 werden vrijwel alle beerputten verwijderd na de aanleg van een hoofdriool (7). Halfsteensborstweringen op balkons worden in de regen aan twee kanten nat. In vorstperioden vriezen de voegen op en schilferen de stenen af; het zijn heel kwetsbare constructies. Dit is in Leeuwarden ook gebleken. In 1970 werd door het woningbedrijf een vervanging van de halfsteensmuurtjes door ••• stalen balkonhekken voorgesteld (kosten f 110.000,-). Eén derde van dit bedrag is tot 1974- er aan besteed, toen is de vervanging gestaakt wegens de onzekere toekomst van het complex (7).

De cementafwerking van de uitgekraagde Perfora-vloeren was niet wa-terdicht. Water dat in de winter door deze laag heendrong en bevroor, druk-te de sdruk-tenen uit elkaar en deed de balkons afschilferen. Het woningbedrijf

(18)

vroeg offerte voor een echt waterdichte afwerking, maar deze is niet meer uitgevoerd, omdat toen het complex al opgegeven was (7).

De sobere uitvoering van de woningen was deels het gevolg van de ar-moede direct na de oorlog, deels van het toenmalige gebrek aan beschik-bare bouwmaterialen, en deels van de status vàn woningwetwoningen. In deze opzichten week het complex echter niet af van tientallen andere groe-pen woningen die elders in Nederland direct na de oorlog werden gebouwd, en die nog steeds redelijk functioneren. Bescheiden als de bouwkwaliteit geweest mag zijn, zij was niet de hoofdoorzaak van het voortijdig verval; wèl droeg zij daartoe bij.

Langs de dwarsstraten, F.C. Dondersstraat, Schroeder van der Kolkstraat en Mathijsenstraat, werden in 1950 door het gemeentelijk woningbedrijf drie blokken van elk 8 woningen gebouwd. Dit waren gewone onder- en bo-venwoningen (8).

De R.K. woningstichting 'St. Joseph' bouwde in 1949-1950 twee blokken met in totaal 44 onder- en bovenwoningen langs de Boerhaavestraat. Langs de uiteinden van de Boerhaavestraat en de Marathonstraat en langs de Ar-chipelweg bouwde St. Joseph tussen 1949-1955 in totaal 76 woningen, 60 als normale drie hoog portiek-etageflats langs de Archipelweg en 16 als onder-en bovonder-enwoningonder-en langs de twee stratonder-en. Alle woningonder-en waronder-en ontworponder-en door het architectenbureau Arjen Witteveen (8).

(19)

.

',

.'

. ' . .

....

.

.' '

.

.

'. , ,

J.

'~EWONING/ . ' . ' ... "'

.

.

Door het bijzondere verloop van de bewoning van de Linnaeusstraat e.o. zijn er op verschillende momenten gegevens over de bewoners verzameld. De opstellers van het rapport "Afbraak van nieuwbouw" hebben van 62 wo-ningen - 20% van het totale bestand - de leeftijden, beroepen, burgerlijke staat e.d. van de bewoners in 1950, 1955, 1960, 1965 en 1970 nagetrokken en vergeleken met de demografische gegevens van de stad Leeuwarden.

Tabel 1: Leeftijdsverdeling Linnaeusbuurt t.o.v. Leeuwarden als totaal (afwijking in %) peiljaar 1950 1955 1960 1965 0- 5 jr. +8.3 -2.1 -.6 -5.9 5-15 jr. +9.2 +15.4 +9.9 +11.8 15-25 jr. -7.9 -3.2 +3.9 +2.1 25-40 jr. +3.3 +8.7 +.6 +6.0 40-65 jr. -14.7 -13-3 -3.2 -6.5 65 + -9.3 -9.7 -10.6 -7.9

Voor 1970 waren deze gegevens onvergelijkbaar door verschil in cate-gorisering (I).

Tabel 2: Leeftijdsopbouw van de Linnaeusbuurt in 1960, in vergelijking met de gemeente Leeuwarden als geheel

Histogram leeftijdsgroep abs. % Gemeente

Leeuwarden 0-14 jr. 702 40 29 15-24 jr. 299 17 14 25-34 jr. 166 10 12 35-44 jr. 304 17 13 45-54 jr. 171 13 12 55-64 jr. '75 4 10 65+ 33 2 10 - - Linnaeusstr.

(20)

'

.

i

.,.

,

;

~ • f "

.

''', .J,,"-;?".;~ • • 'f. ".' ~

...

,

.-

. ,;

.

~ !.:" J :.' . . ,r 'ti:~' " • t ~ ... " .. t.

Door het relatief kleine aantal personen in zo'n steekp~e.f' .is de , betröuw-baarheid van deze gegevens beperkt. Enige controle kan' ~Gr.l:!~ti ·· tiitgeoe-fend door vergelijking met de demografische gegevens, verzameld in 1960 over de gehele bevolking van de wijk (2) (Tabel 2). De verschillen voor de vergelijkbare groepen (0-l5, 15-25 jaar, 65+) belopen respectievelijk 1.7%, 0.9% en 2.6%. De data uit tabel 1 geven dus niet meer dan een indicatie. Uit de tabellen blijkt dat de Linnaeusbuurt in 1960 jonger was dan de rest van Leeuwarden (en waarschijnlijk ook in de andere jaren) en dientenge-volge ook een groter aantal (vrij) jonge kinderen had.

Tabel 3 heeft betrekking op de steekproef uit Afbraak van nieuwbouw (3), tabel 4 betreft de volledige telling van de beroepen van alle gezinshoofden uit 1960 (4).

Tabel 3: Verdeling naar beroep per peiljaar (in procenten)

beroep ongeschoold arbeider enigszins geschoold arbeider geschoold arbeider administr. personeel midden-stander middelbaar personeel hoger personeel totaal peiljaar 1950 1955 23 39 21 20 26 22 16 2 7 5 100 n=43 8 4 4 2 99 n=49 1960 56 13 10 5 8 5 2 99 n=39 1965 60 11 20 6 3 100 n=35 1970 75 11 14 100 n=28 gemiddeld 50 15 18 7 4 4 2 100 N=194

Zoals te zien is, zijn de afwijkingen tussen de tabellen 3 en 4 voor het jaar 1960 nog veel groter dan tussen de tabellen 1 en 2. Bij een steekproef

(21)

groot-te van 39, als in de kolom 1960 van tabel 3 kan het percentage ongeschool-de arbeiongeschool-ders (56% in ongeschool-de tabel) liggen tussen 40% en 72% bij een betrouw-baarheid van 95%. Beide tabellen tezamen laten zien dat de Linnaeusstraat e.o. in 1960 vooral bewoond werd door ongeschoolde arbeiders, dat het aan-tal geschoolden en kleine middenstanders waarschijnlijk groter was in het begin, en dat het aantal ongeschoolden in de latere jaren zou kunnen zijn toegenomen. Een toename van het aantal ongeschoolden is in overeenstem-ming met andere gegevens; hierop zal in het volgende hoofdstuk worden teruggekomen.

Voor 'Afbraak van nieuwbouw' zijn 31 oud-bewoners geïnterviewd, die

niet de laatste bewoners van hun huis in deze buurt waren geweest. Van deze bewoners waren er 7 ingetrokken vóór 1960, 9 tussen 1960 en 1970 en 15 na 1970. (Door de zeer kleine aantallen geven de reacties niet meer dan een indruk). 'Uit de vragenlijst blijkt dat de 'vroege vertrekkers' wat po sitiever over hun buurtcontacten oordeelden dan de later.e.

Tabel 4: Hoofdbewoners van de Linnaeusbuurt in 1960, naar beroep

beroep abs. % ongeschoold arbeider 154 44 geschoold arbeider 92 27 employé 67 19 zelfstandige 15 4 geen of onbekend 20 6 Totaal 348 100

Het buurtleven in de aanvang was bescheiden: er bestond een speeltuin-vereniging (vanaf de oplevering in 1949) en een wandel speeltuin-vereniging; er werd jaarlijks een buurtfeest georganiseerd (5). Dit is niets bijzonders: er zijn tientallen buurten in Nederland met een vergelijkbare lage organisatiegraad die toch uitstekend functioneren.

Direct na de oorlog werd in Leeuwarden begonnen met het amoveren van krottenwijken. Vanaf 1952 werden voormalige bewoners van deze wijken (ook) in de Linnaeusbuurt ondergebracht, in het oostelijk deel van de Linnaeusstraat. Woningcorporaties hebben het recht om aspirant-bewoners te weigeren; de gemeente heeft de plicht om alle inwoners van huisvesting te voorzien.

(22)

6. De balkon plaat brokkelde af t.g.v. vorst (1973).

Het gevolg is dat het gemeentelijk woningbedrijf - zowel in Leeuwarden als elders - voor de lastige opgave gesteld wordt om de 'moeilijkst plaatsbaren' onder dak te brengen.

In 1954 werd het Ijsbaankwartier gesaneerd. Van de weggesaneerde ge-zinnen kwamen er 42 in de Linnaeusbuurt te wonen, de meeste weer in de Linnaeusstraat. Wat later kwamen daar bewoners van nog enkele sanerings-buurten bij: uit het centrum, de Keetbuurt en de Landbuurt. In 1960 waren 92 gezinnen, d.i. 24% van het totale aantal, afkomstig uit saneringsbuurten (6). De instroom van voormalige krotbewoners is waarschijnlijk de achter-grond van de daling van het aantal geschoolden in tabel 3.

Bij een enquête in 1973 (onder een aselecte steekproef van 73 huishou-den, d.i. circa 18%) bleek dat iets meer dan de helft van de ondervraagden (53%) naar de Linnaeusbuurt was verhuisd "omdat ze absoluut niet konden kiezen", m.a.w. gedwongen (7).

De bewoners afkomstig uit de gesaneerde wijken zetten hun leven voort op dezelfde voet als voorheen. Wat in een "achterbuurt" als vanzelfspre-kend wordt beschouwd, is dat niet altijd in een "nette buurt". Verschi11ende levensstijlen kwamen met elkaar in botsing. Ook de oorspronkelijke bewo-ners hadden hier en daar een duiven- of hondehok in de tuin getimmerd, maar dat nam nu veel groter en zichtbaarder vormen aan.

(23)

7. De houten ondersteuning van de afschilferende balkonplaat zou onmid-dellijk afknappen als het balkon werkelijk doorbrak (1973).

De zeer bescheiden schuurtjes van 1.75 x 2.50m. waren bij lange na niet voldoende voor de berging van het brommerpark; daar werd dus druk voor bijgebouwd. Ook huisdieren (konijnen, kippen, duiven, honden) werden - op grotere schaal dan voorheen - van hokken voorzien. Op enkele hoekhuizen werden complete garages van sloophout in elkaar gezet. In juni 1965 schreef het Woningbedrijf de huurders aan om alle clandestiene bouwsels vóór 1 augustus te slopen. Deze datum passeerde - zonder dat er iets

ge-beurde (8). De levende have van de hokken bracht ook ander ongerief mee.

Eén bewoner somde in 1967 de volgende grieven op:

"punt een op 15 Februarie de jeugt gaat zoo maar Lucifeurs in een doosje met wat kruit bij een ander in de brievenbus gooien dat bij een ander het geheele huis vol rook zit wat een geluk de menschen waren thuis anders ja brand was dan niet uitgesloten. punt 2 de verlopen smeerolie van de de autos worden hier achter de woningen in de kolken gegooid een lucifeurs de roosters van de kolken gaan de lucht in een ander gaat voor met ko-nijenafval wordt in de kolken geveegt zelf worden de kolken wordt alles in geveegt en een ander heeft het last van punt 3 de Trottoirs worden ge-bruik voor autoslopen vele rommel en zoo en een ander krijgt het op zijn lopers of zoo voort en dan is het voor rijwiel pand of voor Brommers en zoo kan ik wel doorgaan vindt u zelf niet dat het verschrikkelijk is •••• " (9)

(24)

Speciaal een autosloopbedrijf in de Linnaeusstraat wekte veel weerstand op. Dit bedrijf was gevestigd in een woning op de hoek van twee straten; de tuin naast en achter het woonhuis werd als opslagterrein gebruikt, en de sloopauto's stonden in de beide straten geparkeerd. "Het geheel maakt een zeer haveloze indruk" schreef de directeur van bouw- en. woningtoezicht in 1970 aan B & W van Leeuwarden; hij adviseerde om het bedrijf te laten sluiten (l0). Het advies werd opgevolgd; de brieven van B & W hadden echter weinig resultaat. Begin 1973 werd wederom door de omwonenden ge-klaagd, en bevestigde het woningbedrijf de redelijkheid van de klachten. Op 31 oktober 1973 blijkt het erf opgeruimd en is de mogelijkheid om in te grijpen niet meer aanwezig. In 1969 schreef de plaatsvervangend commis-saris van politie aan de burgemeester over de klachten en de overlast. Deze brief bevestigde het negatieve beeld:

" •••• De woningen aan de Linnaeusstraat en die in de onmiddellijke nabij-heid daarvan gelegen straten worden over het algemeen bewoond door asociale gezinnen. In die buurt worden veel honden, pluimvee en konijnen gehouden, hetgeen nogal eens overlast ten gevolge heeft."

" •••• Tevens wonen in die buurt verschillende personen die menen dat er gedurende het weekend voor hen maar één soort van vertier is en wel het zich te buiten gaan aan het overmatig gebruik van alcoholhoudende drank. Dikwijls wordt er dan in die huizen veel lawaai gemaakt en zodra dit ten burele wordt gemeld, wordt dezerzijds getracht hieraan een einde te maken."

" •••• In het verleden werd enkele malen proces-verbaal tegen bewoners van die buurt opgemaakt terzake van het zich op de openbare weg bevin-den met een luchtbuks. Van het aanwezig zijn van vuurwapens is echter nimmer iets gebleken."

" •••• Alhoewel onzerzijds voor het nodige politietoezicht zal worden ge-zorgd, zullen in de toekomst zeer zeker de nodige moeilijkheden aldaar blijven bestaan, aangezien het in deze dikwijls bewoners betreft, die nauwelijks voor rede vatbaar zijn." (11).

De hier geciteerde stukken dateren van 1967 of later. Maar de moeilijkhe-den waren al veel eerder begonnen. Leegstand en mutatiegraad waren vanaf 1954 begonnen op te lopen (12).

Al in 1961 waren er zoveel alarmsignalen uit de wijk gekomen dat de ge-meente het noodzakelijk vond er iets aan te gaan doen. De Stichting Fries-land voor Maatschappelijk Werk kreeg de opdracht om een verkennend onderzoek in te stellen. Dit onderzoek moest leiden tot een:

" •••• beschrijving van de ge zins- en buurtsituatie in de Linnaeusstraat en omliggende straten, onder het gezichtspunt van zwak- en onmaatschap-pelijkheid en vormen van afwijkend en onaangepast gedrag, zulks tenein-de een antwoord mogelijk te maken op tenein-de vraag welke maatschappelijke werksoort in deze omgeving ware te introduceren. (13)

De onderzoekers definiëren onaangepast gedrag als:

" •••• gedragingen van gezinnen en van afzonderlijke leden van gezinnen, die een goede functionering van het gezinsleven in de weg staan en daar-mee schade aan gedaar-meenschap of aan de individuele leden toebrengt." (13)

(25)

In dit onderzoek worden de leeftijden, kerkgenootschappen, beroepen, tijdstippen van vestiging en plaatsen of wijken van herkomst van alle buurtbewoners geregistreerd. Onze tabellen 2 en 4 zijn aan dit onderzoek ontleend.

I Het 'onaangepast gedrag' werd onderzocht met behulp van symptomen:

criminaliteit, kinderverwaarlozing, huur- en andere schulden, en onvol-doende verzorging van huishouding en woning. Het onderzoek beperkte zich tot die gezinnen die bij de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken, de Vereniging Humanitas, het Nederlands Hervormd Kerkelijk Sociaal Bureau, de Stichting Katholiek Caritatief Centrum of de Gereformeerde Diaconie om hulp hadden gevraagd en/of met de Raad voor de Kinderbescherming in aanraking waren gekomen. Di~ gezinnen waren door een maatschappelijk werkster bezocht en daarvan waren gegevens op de dossier kaarten beschik-baar. De genoemde instanties waren bereid gevonden om vertrouwelijke in-formatie te verstrekken over dit materiaal. Van deze 111 gezinnen (29% van alle 377 huishoudingen die in dit onderzoek in totaal werden betrokken) hadden 32 alleen financiële moeilijkheden; deze worden verder buiten beschouwing gelaten. In 36 van de overige 79 gezinnen werd door de maat-schappelijk werkster de verzorging van het huishouden onvoldoende geacht. Op de dossierkaarten van 43 gezinnen stonden delicten vermeld, waarvan een aantal tot een veroordeling had geleid (14):

economische delicten in: 25 gezinnen - zedendelicten en ongeoorloofde

sexuele relaties in:

dronkenschap of drankmisbruik in:

- agressie in: _

(onder zedendelicten vált de prostitutie)

17 gezinnen 17 gezinnen 3 gezinnen

Tenslotte waren 39 van de 79 gezinnen met de Raad voor de Kinderbescher-ming in aanraking gekomen.

De symptomen kwamen in veel gevallen in combinatie voor: 1 symptoom 24 gezinnen

=

31% 2 symptomen 31 gezinnen

=

39% 3 symptomen 16 gezinnen

=

20% 4 symptomen 8 gezinnen

=

10%

79 100%

Van de 24 gezinnen met 1 symptoom waren er 10 die alleen met de Raad voor de Kinderbescherming in aanraking waren gekomen. Bewoners van de Linnaeusbuurt die geen beroep hadden gedaan op Sociale Zaken of op een kerkelijke ondersteuningsinstelling, maar die wél waren veroordeeld wegens diefstal en die leefden in verregaand verwaarloosde huizen (2 symptomen), vielen buiten dit onderzoek door de gevolgde methode. De beoordeling van voldoende of onvoldoende verzorging van huis en huishouden was afhan-kelijk van het oordeel van de maatschappelijk werksters.

Alleen de geregistreerde delicten lijken een symptoom dat direct met overlast voor de buren samenhangt. Maar dat zou weer tot een onderschat-ting van de problemen leiden.

(26)

8. De achterterreinen in 1973. Een schuur is al afgebroken.

In sommige wijken ligt men van dronkenschap, schelden en slaan bij de buren niet wakker; dat is immers 'gewoon'. In een 'nette buurt' wordt daarentegen het slaan van de deuren, het gegil en gelal beangstigend ge-vonden. Rotjes in de brievenbus zijn voor sommige mensen slechts 'kat-tekwaad', maar de anonieme klager van blz.lO vond het 'verschrikkelijk'. Iedereen moet een zekere mate van inschikkelijkheid betrachten in een woon buurt, maar de tolerantie voor afwijkend gedrag is maar beperkt, zoals Turken en Marokkanen (elders) hebben ervaren. Verderop in dit rapport zal betoogd worden dat er waarschijnlijk een fundamenteel verschil in levens-stijl bestaat tussen z.g. 'krotbewoners' en 'nette arbeidersgezinnen', en dat de eerste op de laatste als bedreigend overkomen.

Van de 79 'onaangepaste' gezinnen woonden 74 ook voor dat ze in de Lin-naeusbuurt terecht kwamen al in Leeuwarden. Van deze 74 kwam de helft

uit saneringsgebieden, m.a.w. 'waren voormalige krotbewoners. 82% van de

onaangepaste gezinnen woonde in de Linnaeusstraat, de straat waaraan 50% van de woningen stonden.

Het rapport was tot stand gekomen mede n.a.v. de vraag van het ge-meentebestuur aan de Stichting Friesland voor Maatschappelijk Werk om de 'maatschappelijke werksoort' te bepalen. De stichting noemde in een nota: A) buurtwerk, B) bijzonder gezins- en jeugdwerk en C) bijzonder jeugd- en volksontwikkelingswerk. Zeer terecht stelde de stichting:

(27)

"Op grond van het voorgaande kunnen wij niet concluderen dat het opzet-ten van buurtwerk in de huidige omstandigheden het eerst noodzakelijk is om in de buurt te introduceren. Hieraan voegen wij nog toe dat tijdens het onderzoek geen aanwijzingen zijn gebleken, dat de behoefte aan buurtwerk aanwezig is." (15)

en zij bevalen maatschappelijk gezinswerk, eventueel in combinatie met bijzonder jeugd- en volksontwikkelingswerk aan.

Het gemeentebestuur dacht hier wat anders over. In 1962 werd een ver-zoek gericht tot de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid om twee woningwetwoningen uit de buurt te mogen onttrekken aan de woning-voorraad en ze in te richten als wijkcentrum. Het gemeentebestuur leidde haar verzoek als volgt in:

"Uit een ingesteld onderzoek naar de sociale toestanden in verschillende stadsdelen is onder meer gebleken, dat het noodzakelijk is een intensief buurtwerk, gecombineerd met een vorm van maatschappelijk gezins- en/-of jeugdwerk te beginnen in de omgeving van de Marathon- en de Lin-naeusstraat, waar verschillende sociaal en maatschappelijk zwakke ge-zinnen zijn gehuisvest." (16)

De brief van B. en W. van Leeuwarden was zoals gebruikelijk verstuurd via de H.I.D. (hoofdingenieur-directeur) van de volkshuisvesting en de bouwnij-verheid in de provincie Friesland. Deze steunde de argumentatie:

"De behoefte aan maatschappelijk werk als gesignaleerd is zeer. zeker aanwezig. In de betreffende woningen zijn verschillende zwak-maat-schappelijke gezinnen gehuisvest welke een stempel op de straten druk-ken. Het valt te betreuren dat deze omstandigheid geconstateerd moet worden daar de nieuwe wijk snel in woon waarde terugloopt. Of een ander toewijzingsbeleid (b.v. naar oudere woningwetwoningen) mogelijk ware geweest kan buiten beschouwing blijven." (17)

De kritiek in de laatste zin verwoord zou later worden herhaald en door anderen worden overgenomen.

De H.I.D. vond de woningen voor het beoogde doel ongeschikt en beval aan om een apart wijkcentrum te bouwen. De minister nam dit advies over.

Het (nog bestaande) wijkcentrum 'De Oosthoek' werd in 1967 gebouwd, maar pas op 14 september 1968 geopend, omdat de sinds 1 juni 1967 vakan-te functie van buurtwerkleider pas in 1968 door Henk Wubbolts werd ver-vuld. De nieuwe leider zette zich geheel in voor zijn buurt. Er werd een voetbalvereniging "de Oosthoek" opgericht (68 leden in 1968), een kaartclub "Harten Aas" (30 leden), bingo-avonden, een instuif, een ruilbeurs, een damesgroep en een buurtkrantje (18). Het is een indrukwekkende lijst, vooral in vergelijking met het bescheiden verenigingsleven van de eerste jaren. Uiteraard is het onbekend welk deel van de bewoners door Wubbolts werd bereikt. De klachten bleven echter doorgaan, het verloop nam niet af en de gemeente bleef ook doorgaan met het aanvoeren van nieuwe bewo-ners, waaronder een flink aantal 'saneringsnomaden'. De twijfels geuit in het rapport van de Stichting Friesland werden bewaarheid: buurtwerk was niet de remedie tegen deze problemen.

(28)

Maar dat betekende niet dat de bewoners de buurt in alle opzichten nega-tief beoordeelden. Van de 172 ex-bewoners die achteraf over hun ervarin-gen werden ondervraagd, vond 87% dat de buurt beviel en de mensen pret-tig waren om mee te wonen, en 77% dat de bewoners kontakt zochten met elkaar en dat je wel iemand kon vinden als je echt hulp nodig had (19). De ondervraagden die positief over de buren en de buurtkontakten oordeelden kunnen, maar behoeven niet dezelfden te zijn die klaagden of wegtrokken. Maar de buurt had wel een slechte naam: 23% van de bewoners zeiden dat zij in winkels gediscrimineerd werden (20). Het huurderskomité omschreef de discriminatie in 1974 heel beeldend: .

"Talloos zijn de verhalen van (ex)buurtbewoners over personeelschefs die bij sollicitatiegesprekken de vulpen neerlegden, wanneer de sollicitant na zijn naam ook zijn adres opgaf. Slimme buurtbewoners zijn er wel toe overgegaan om het adres van een familielid te gebruiken. Het door het winkelpersoneel aangeprezen gemak van gespreide betaling bij de aan-schaf van dure produkten bleek heel vaak administratief onmogelijk te worden bij het opgeven van het adres." (21)

(29)

4. EXPLOITATIE

De tabellen 5, 6 en 7 geven een overzicht van de financiële geschiedenis van de Linnaeusstraat e.o. over de periode 1957-1975. Ze zijn samengesteld

uit gegevens afkomstig uit de jaarverslagen van het gemeentelijk

woningbe-drijf (1). In 1971 werden de complexen 18 (286 woningen Marathonstraat en

Linnaeusstraat), 16 (35 woningen Cambuurplein) en 20 (60 woningen Spoor-straat) boekhoudkundig samengevoegd tot één complex 16 van 381 wonin-gen. Tot de 60 woningen Spoorstraat behoorden de 24 woningen in de F.C. Dondersstraat, Schroeder van der Kolkstraat en Mathijsenstraat, die teza-men met de Linnaeusstraat zijn gesloopt. Nu, in 1985, zijn van complèx 16 nog over: 35 woningen aan het Cambuurplein en 36 woningen aan de Spoor-straat. Deze laatste 71 woningen waren steeds normaal bewoond en beinvloeden daarom de resultaten van het gehele nieuwe complex 16 in gunstige zin.

Uit tabel 6 blijkt dat de Linnaeusstraat e.o. een heel normale financiële ontwikkeling doormaakte tot 1971. Toen stegen de onttrekkingen aan de ri-sicoreserve plotseling tot f 54.762,55 en in 1974 zelfs tot f 125.415,03; met

enig faseverschil daalde het exploitatieresultaat tot minus f 113.988,04 in

1975. In deze cijfers wordt de ondergang van het complex weerspiegeld. Minder normaal zijn de hoge kosten voor achterstallige huur en voor huurderving uit tabel 5. In de jaren 1973-1975 is de huurderving vooral het gevolg van leegstand. In de jaren daarvoor is dit vaak huurderving wegens oninbaarheid (b.v. als een bewoner verhuisde naar een andere gemeente zonder zijn huurschulden te voldoen). De hoge bedragen voor achterstallige huur na 1959 zijn het gevolg van de andere woonstijl en gedragingen van de bewoners uit saneringswijken. De achterstallige huren werden uiteindelijk toch grotendeels geïnd, omdat ze werden ingehouden op de uitkeringen van de gemeentelijke sociale dienst.

De weekhuren waren in 1949 vastgesteld op: type A: f 5,50; typen B en

C: f 5,25; type D f 4,50 en type E: f 4,75. Voor een na-oorlogs complex

waren de huren steeds aan de lage kant, omdat ze weliswaar met elke huur-verhoging mee omhoog gingen, maar waren begonnen met een zeer beschei-den aanvangsbedrag. De lage huren maakten het voor de hand liggend om de woningen aan gezinnen uit saneringsgebieden (w.o. veel langdurige werk-lozen) toe te wijzen (2).

(30)

Tabel 5: Huurverhoging, achterstallige huur, huurderving 1957-1975 (6)

% huur- gemiddelde achterstallige

jaar verhoging huur/woning! huur huurderving

jaar 1957 405,13 1.895,10 1958 15 415,95 978,24 57,15 1959 414,83 652,17 378,56 1960 15 480,21 4.905,05 1.882,46 1961 5 498,90 7.740,85 1.541,49 1962 3,5 517,22 10.197,61 .336,96 1963 10 572,76 11.460,05 606,98 1964 4 596,88 12.967,60 1.316,80 1965 5,5 632,90 12.147,24 2.340,45 1966 10 696,97 10.841,19 2.455,00 1967 5 732,09 10.724,34 848,50 1968 4 801,84 10.977,18 846,70 1969 6 840,66 10.020,35 49,80 1970 6 886,36 11.979,37 1.585,65 1971 7 978,16 4.011,90 1972 7 1047,78 6.622,30 1973 6,6 1112,43 . 29.019,78 1974 4,5 1170,43 112.901,10 1975 1192,00 173.035,45

Na 1971: cijfers betrokken op het nieuwe complex 16 van 381 woningen. Cijfers over achterstallige huur na 1970 niet meer beschikbaar.

Tabel 6: Mutaties in de risicoreserve, 1961-1975 (in guldens)

jaar saldo op l.I. verplichte rente primaire exploitatie onttrek- saldo

storting saldo resultaat kingen 31.12

(A) (B) (C) (D=A+B+C) E F (D+E-F)

1961 .5.69.5,19 10.01.5,.53 227,81 15.938,53 659,98 16.598,51 1962 16 • .598,51 11.142,54 663,94 28.404,99 785,24 29.190,23 1963 29.190,43 11.266,28 1.167,61 41.624,32 796,81 42.420,93 1964 42.420,93 12.696,53 1.696,84 56.814,30 -1.140,85 55.673,45 1965 55.673,45 12.731,31 1.716,05 70.120,81 -116,33 20.345,19 49.659,29 1966 49.6.59,29 10.580,44 2.294,96 62.534,69 668,08 1.270,85 61.931,92 1967 61.931,92 12.696,53 3,202,40 77.830,85 5.405,37 83.236,22 1968 83.236,22 12.696,53 5.705,77 101.638,52 5.661,91 539,23 106.761,20 1969 106.761,20 12.696,.53 6.40.5,67 125.863,40 4.330,18 130.193,58 1970 130.193,.58 12.696,53 7.449,51 150.339,62 6.595,-- 15.049,04 141.885,58 1971 141.885,.58 12.696,53 8.347,01 162.929,12 (c.16:) 206.045,84 17.152,08 12.357,02 235 • .554,94 10.102,77 10.000,-- 235.657,71 1972 23.5.637,71 17.1.52,08 13.648,76 266.438,55 23.807,55 54.762,55 235.503,55 1973 235.503,55 17.152,08 13.409,87 266.065,50 11.736,52 40.959,51 236.842,51 1974 236.842,.51 17.1.52,08 13.232,43 267.227,02 -62.506,74 125.415,03 79.305,25 1975 79.305,2.5 17.152,08 5.652,47 102.109,80 -113.988,04 14.686,48 -26.564.72

Na 1971: cijfers betrokken op het nieuwe complex 16 van 381 woningen.

(31)

24-De lage huren waren het gevolg van de relatief bescheiden bouwkosten van

f 9.565,- per woning (met inbegrip van meer- en minderwerk en risico-verrekening) en de lage rente op het geleende kapitaal van 4%. Met deze investeringen en rentepercentages en de reeks van huurverhogingen bleef het complex uit de rode cijfers, zelfs toen het al begon te spannen, in 1970. De huurverhoging van 1972 is na een massaal protest van de bewoners teruggebracht 7% naar 6% (3).

Tabel 7: Onderhoud per woning 1957 - 1975 in guldens

jaar norm onderhouds- onttrekkingen stand op 31-12 reden onttrekking

onderhoud uitgaven aId reserves vlh onderhoudsfonds aId reserves

1957 64,09 1958 74,89 1959 105,-- 32,55 300,54 1960 111,26 147,31 349,85 1961 110,-- 366,33 96,04 1962 113,33 85,47 125,65 1963 120.-- 57,87 189,61 1964 132,50 103,-- 3,98 228,92 1965 145,-- 137,29 71,14 249,82 schoorstenen 1966 160,- 184,37 4,44 229,21 bw.onderh.1.perceeJ 1967 160,-- 127,90 286,74 1968 180,- 163,93 5,03 281,-- meter putdeksels 1969 202,50 251,85 245,86 1970 215,- 219,99 52,62 253,50 aanrechten 1971 235,-- 565,59 496,10 70,06 aanrechten 1972 253,69 320,29 143,73 6,62 aanrechten 1973 273,06 717,86 107,50 -437,67 balkons, voordeuren 1974 298,62 374,79 329,17 -.513,84 voordeuren, aanrechten 1975 337,38 290,08 25,87 -466,54 slopen hokken

Na 1971: cijfers betrokken op het nieuwe complex 16 van 381 woningen. Uit tabel 7 blijkt dat het onderhoud tot 1970 vrij normaal verliep; het week slechts een enkele maal (1960-1961) sterk van de norm af. De hogere uitgaven van 1961 zijn waarschijnlijk het gevolg van de massale vervanging van de grès grondleidingen door gietijzer. Hieraan werd in totaal voor de jaren 1953-1961 f 111.461,66 uitgegeven.

De controleurs van de N. V. Intercommunale waterleiding klaagden in 1967 over het gewicht van de betonnen meterputdeksels, daarom zijn deze in 1968 door houten deksels vervangen. Vanaf 1971 stijgen de onderhouds-uitgaven sterk. Een deel daarvan werd veroorzaakt door het dichtspijkeren van leeggekomen woningen (vanaf 1.1.1973), waaraan in totaal tussen 1973 en 1976 bijna een ton is uitgegeven. De cijfers geven geen indicatie waar de problemen zitten. De exploitatie was bevredigend tot en met 1972; daarna is het plotseling, in 3 jaar, in financieel opzicht gebeurd.

Vanaf 1972 waren door het huurderscomité 'In de gevarenzone' klachten verzameld; deze werden in een 'klachtenbank' (d.i. een overzichtslijst) bijeengebracht. Het rapport van de eerste gemeentelijke projectgroep zei hier het volgende over:

(32)

"Klachtenbank:

De door de bewoners geuite klachten zijn in een z.g. "klachtenbank" verwerkt. Hierin zitten, door elkaar, klachten tengevolge van bouw-kundige gebreken en klachten tengevolge van onjuiste bewoning. Deze klachtenbank ligt bij het woningbedrijf ter inzage.

Verslag Woningbedrijf:

Hoewel een groot deel van de klachten, door de bewoners in een "klach-tenbank" bijeen gebracht, zijn terug te voeren tot de wijze van bewonen (b.v. daken, schuurtjes, gescheurde en eigenmachtig ingekorte aanrech-ten, verstoppingen), is bekend dat er gebreken zijn die verholpen moeten worden." (4)

De 'klachtenbank' was een verwijt aan het woningbedrijf, dat niet vol-doende onderhoudswerkzaamheden zou verrichten. In de gemeentelijke pro-jectgroep zat een opzichter van het woningbedrijf, en het is dus begrijpelijk

dat de groep zo'n verwijt met gemengde gevoelens ontving; de tekst drukt dat duidelijk uit. De klachten van de bewoners kwamen echter niet zo maar uit de lucht vallen. Het onderhoudsfonds en de risicoreserve worden opge-bouwd ten laste van de exploitatie. Indien huren en rijksbijdeagen de uit-gaven (o.m. voor onderhoud) overtreffen, ontstaat een expoloitatieover-schot. Er is dus een duidelijk verband tussen huren en onderhoudsuitgaven. Het woningbedrijf verrichtte normaal onderhoud bij huurders die normaal betaalden. Maar bij bewoners met huurschulden of waarvan de wijze van bewonen veel te wensen overliet, werd alleen het allernoodzakelijkste gedaan. Het is duidelijk dat het complex onder deze werkwijze te lijden had en dat het aantal klachten toenam. De cijfers voor onderhoudsuitgaven zijn door deze werkwijze geflatteerd.

In Nederland is het gebruikelijk dat klein onderhoud, zoals de reparatie van hang- en sluitwerk of het witten van plafonds, door de huurder wordt verricht, of ten minste betaald. De gemeenteraad van Leeuwarden nam op 17 december 1952 een VERORDENING omtrent het verhuren van woningen,

in beheer bij het gemeentelijk woningbedrijf aan. De verplichtingen van

huurders i.z. onderhoud waren hierin nauwkeurig vastgelegd:

1. Partijen zijn wederkerig verplicht tot zodanig onderhoud van en zoda-nige reparaties aan het gehuurde als waartoe ieder volgens de wet is gehouden, voorzover in deze verordening niet anders is bepaald.

2. In elk geval blijven ten laste van de huurder de kosten van: a. het witten of sausen;

b. het behangen; het hiertoe benodigde behangselpapier wordt gratis van gemeentewege beschikbaar gesteld;

c. het vervangen van gebroken ruiten;

d. reparaties aan hang- en sluitwerk van deuren en ramen en aan luiken en blinden;

e. het onderhoud van kranen van de gasleiding, van tap- en afsluitkranen der waterleiding, alsmede van maatregelen in verband met het bevriezen van waterleidingen;

f. het schoonmaken en ontstoppen van putten, regenbakken, goten, gootstenen, wasbakken, closets en privaten;

g. het treffen van kleine voorzieningen aan electrische installaties, waaronder begrepen schakelaars en stopcontacten;

(33)

h. het maken van raamhorren en van de werkzaamheden tot afweer en tempering van het zonlicht;

i. de aanleg en het onderhoud van de bij de woningen behorende tuinen, waaronder begrepen het knippen van de afscheidingshagen;

j. het tenminste eenmaal per jaar doen vegen der schoorstenen door de personen, door of namens burgemeester en wethouders daartoe aangewezen. De huurder is verplicht die personen in en op het gehuurde toe te laten.

3. De werkzaamheden onder a tot en met g zullen bij voorkeur door of vanwege de gemeente worden uitgevoerd voor rekening van de huurder. 4. De kosten van herstellingen, waartoe de huurder was verplicht, maar

welke wegens diens nalatigheid door de gemeente zijn verricht, blijven voor rekening van de huurder.

De bewoordingen van lid 3 ("bij voorkeur") geven al aan dat er rekening mee werd gehouden dat vele huurders zélf putten en goten zouden schoon-maken en plafonds zouden witten. Een deel van de klachten in de 'klachten-bank' hebben betrekking op onderhoud dat zowel volgens gebruik als volgens de verordening' door de bewoners had moeten worden verricht of betaald. Een bescheiden teken dat dit door een deel van de bewoners wel werd be-seft kwam naar voren bij de enquête onder 172 v.m. bewoners. Van hen ga-ven 8 de gemeente de schuld van het achterstallig onderhoud" tegenover 19 de bewoners (5). Natuurlijk zal dit slaan op de buurman, of op de 'asocialen', en niet op de antwoordgever zelf, maar het laat zien dat het besef aanwe-zig was.

(34)
(35)

.5. SLOOP

In 1971 bereidde het ministerie de zogenaamde 'huurharmonisatie' voor, waarmee de huren van oudere woningen werden 'aangepast' aan de huren van woningen die in de laatste vijf jaar tot stand waren gekomen. De maat-regel leidde landelijk tot veel onrust, zoals protesten en huurstakingen. Vanwege deze onrust stelden de drie progressieve partijen in hun gezamen-lijk verkiezingsprogramma KEERPUNT '72 dat deze harmonisatie moest worden afgeschaft.

Ook in de Linnaeusstraat gaf deze huurverhoging aanleiding tot onrust. Het was niet de eerste of de grootste verhoging: er waren er al van 1596 geweest in 1958 en 1960 en van 1096 in 1963 en 1966 (zie tabel 5, p.5). Dit keer zou de verhoging 796 bedragen, 196 meer dan het jaar daarvoor.

Een aantal inwoners vroeg Henk Wubbolts, de buurtwerker, om hulp bij een handtekeningenaktie tegen deze huurstijging. Wubbolts ging meteen aan de slag. Hij stelde een protestbrief op waarin werd gewezen op het ontbre-ken van douches in type-D-woningen, het afbrokkelen van balkons, de stank uit de overgebleven beerputten, de gebrekkige winddichtheid, enz., en waarin een onderzoek naar de kwaliteit van de woningen werd geeist. In de brief werd een huurverhoging van 6% als het maximum aanvaardbare ge-noemd; 87,5% van de bewoners ondertekende deze brief (1). Wubbolts be-zocht ook de wethouder van volkshuisvesting, K.J. de Jong, en kwam terug met het bericht dat deze bereid was tot een gesprek over het onderhoud van de woningen met een huurderscomité (2). Voor een dergelijk comité be-raamde Wubbolts een uitvoerig plan van aktie, met een enquête, gespreks-avonden, een onderhoudsplan, hulp inroepen van buiten, berichtgeving naar de buurt en procesbewaking (2).

Op 10 april 1972 werd het comité "Huurders met mekaar" opgericht (1). Eind april werd de enquête gehouden. Aanvankelijk ging het nog maar moei-zaam; na de protestbrief tegen de huurverhoging was de belangstelling ver-slapt. Wubbolts beklaagde zich dat het comité vrijwel geen hulp had gebo-den bij de (door hem bedachte) enquête, en dat het in de zomer van 1972 min of meer uiteengevallen was (3).

Eind 1972 herleefde het comité in een nieuwe samenstelling en onder een nieuwe naam: "In de gevarenz8ne". Dit comité beantwoordde wèl aan de ho-ge verwachtinho-gen van de buurtwerker en ontwikkelde een reeks van aktivi-teiten. Na 30 januari 1973 vergaderde het wekelijks; het bleef tot na de sloop bestaan, ondanks de steeds ongunstiger wordende omstandigheden.

Op 19 maart 1973 belegde het comité een gesprek met wethouder De Jong en de directeur van het Gemeentelijk woningbedrijf, Van der Veen. Klachten over het onderhoud en wensen werden voorgelegd en door de wet-houder meegenomen (4).

(36)

9. Zelfgetimmerde hokken in de achtertuin in 1973. Twee bovenwoningen zijn al dichtgetimmerd.

Het huurderscomité had een fototentoonstelling ingericht, waarop de ach-teruitgang in technisch en sociaal opzicht zichtbaar was (afb. 6 t/m 13). Er werd een klachtenboek aangelegd. De wethouder zegde een extra opknap-beurt toe (nieuwe balkons, voordeuren en keukens). Voor het

huurders-comité was dit echter niet g~noeg. Eind september 1973 hield het

huur-derscomité een opiniepeiling onder een steekproef van de bewoners (73 respondenten) waarbij bleek dat 63% wilde verhuizen (5).

Op 23 oktober 1973 werd een openbare vergadering van het huurders-comité belegd in het buurtgebouw. Circa tachtig bewoners kwamen opda-gen. De stemming was grimmig:

"Arbeiders hebben toch ook recht op een goede woning. De gemeente dondert het geld toch weg. Waarom kunnen onze huizen dan niet worden opgeknapt ? We luisteren al te lang naar de praatjes en smoesjes van de gemeente. Het moet maar es hard tegen hard, om hier een leefbare buurt te krijgen." (6)

In een stemming koos een ruime meerderheid van de aanwezigen (61) voor afbraak en latere wederopbouw van de Linnaeusstraat, en vernieuwing van de woningen aan de Boerhaave en Marathonstraat. Dit was de eerste keer -voor zover dit uit de stukken te zien valt - dat het woord 'afbraak' was gevallen, en al direct met een dramatisch effekt.

(37)

10. Autosloopdelen in een voortuin, 1973.

In deze vergadering was een docent van de HTS aanwezig, Rob Busser, die benaderd was om voor het huurderscomité een vaktechnisch verant woord onderzoek in te (doen) stellen naar de bouwkundige toestand. De opdracht van het huurderscomité was als volgt geformuleerd:

"Er moet een klein onderzoek worden gedaan naar de konstruktiegebre-ken. Dit kan steekproefgewijs. Het onderzoek dat vooral bouwtechnisch zal zijn, moet aan het licht brengen, dat in de betrokken complexen niet alleen achterstallig onderhoud moet worden ingehaald. Door het huur-derscomité wordt overwogen om voor de buurt en de woningen een prin-cipe-besluit te krijgen, dat renovatie en mogelijk zelfs afbraak voor-bereid moet worden." (7)

Staf en studenten onderzochten 110 woningen, of bijna een derde van het totale aantal. Hoewel er veel kritiek in hun rapport kwam over de slechte onderhoudstoestand, vonden zij geen aanleiding tot drastische maatregelen. De keukeninrichting en het hang- en sluitwerk zouden moeten worden ver-vangen, het sanitair, de buitenramen (wegens nagelaten schilderwerk deels verrot) en de riolering zouden in veel gevallen moeten worden vernieuwd, maar de casco's waren nog goed. Muren, trappen, pleisterwerk, balklagen en daken verkeerden nog in redelijk goede staat. Ondanks de paalfundering

(38)

waren er toch op enkele plaatsen verzakkingen opgetreden.

Er was sprake van optrekkend vocht, wat niet verwonderlijk is als we denken aan de weggelaten bodernafsluitingen. De halfsteensborstweringen op de balkons moesten door iets anders worden vervangen. "De problemen moeten overigens wel snel worden aangepakt, want de onbewoonde wonin-gen vooral hollen in technisch opzicht achteruit" (8). Dat waren er tijdens het onderzoek, op 7 december 1973, al circa 60. In september 1972 stonden slechts 11 woningen leeg; in 1975 zou het aantal oplopen tot 120.

De ruiten van de leegstaande woningen waren (hier, zo goed als overal elders) een aantrekkelijk doelwit voor de jeugd. Als eenmaal het glas eruit was, waren er weinig belemmeringen meer om binnen in de woning eens te gaan rondkijken of er nog wat te halen viel. De vandalisering van de leeg-staande woningen bracht het woningbedrijf er toe om vanaf 1 januari 1973, de ramen dicht te laten spijkeren, wat weer niet bevorderlijk was voor het aanzien en het zelfbewustzijn van de wijk. Nu komt dit vaker voor; toen was het een novum.

Ondanks de kritiek zat er voor de HTS-onderzoekers geen algehele ver-oordeling in: "De buurt maakt op ons niet een hopeloze indruk" (8), m.a.w. er werd geen uitspraak gedaan ten gunste van algehele renovatie of af-braak; een grote opknapbeurt zou ook kunnen. Dat lijkt minder te zijn dan de buurtwerker en het huurderscomité hadden verwacht (gehoopt ?).

Op 29 april 1974 werd een gemeentelijke "projectgroep Linnaeusstraat e.o." opgericht, met het doel te rapporteren:

" ••• over de vraag of het bouwtechnisch verantwoord is, de woningen in de Linnaeusstraat en omgeving te renoveren, wat de kosten zullen zijn van renovatie of van sanering en nieuwbouw, welke huurprijz~n uit de realise-ring der plannen zullen voortvloeien." (9)

. Deze groep maakte dankbaar gebruik van het HTS-onderzoek, en vulde dit met eigen onderzoek aan. Eén blok in de Linnaeusstraat dat ernstig ver-zakt was, zou in elk geval moeten worden afgebroken, omdat de zandlaag onder de paalfundering niet voldoende draagkrachtig was. De meeste kon-klusies van de HTS-groep werden verder onderschreven: vervanging van rio-leringen, keukeninrichtingen en balkonborstweringen was hoogst nood-zakelijk. De gemeentelijke. projectgroep maakte uitvoerige begrotingen voor die mogelijkheden:

" Ie Het opknappen van de woningen zonder de structuur van de woning ingrijpend te veranderen (beperkte renovatie).

2e Het ingrijpend veranderen van de woningen, waarbij woningen wor-den samengevoegd e.d. (volledige renovatie).

3e Het saneren van alle woningen en het op de vrijkomende terreinen bouwen van nieuwe woningen (sanering en nieuwbouw)" (l0)

De eerste mogelijkheid werd afgewezen, omdat de 'woonwaarde' niet zou verbeteren, en er een exploitatieverlies van f 452.000.- per jaar zou ontstaan.

(39)

11. Sloopdelen van fietsen in een voortuin, 1973.

Aantrekkelijker leek de 'volledige renovatie'. Daarbij zou de drie-op-twee indeling worden veranderd door het aanbrengen van trappen, scheidings-muren, enz., zodat uit 310 woningen' 185 volwaardige eengezinswoningen' zouden worden verkregen. Evenals de HTS-onderzoekers vond de gemeente-lijke projectgroep:

"Het casco van de bestaande woningen is van een dusdanige kwaliteit, dat het aantrekkelijk is deze te behouden. Door het aantal te verminderen komen er ruimere woningen, geschikt voor grote gezinnen. Voorts wordt het onvrije van woonkamer boven slaapkamer van verschillende bewo-ners, weggenomen en hebben alle bewoners de woonruimte beneden. Dit plan is technisch gezien alleszins aantrekkelijk maar wanneer het minis-terie blijft bij de gedragslijn dat in gevallen als het onderhavige geen rijkssubsidie kan worden verleend zal uitvoering niet mogelijk zijn." Dit laatste had betrekking op het geraamde jaarlijkse exploitatietekort van f 612.400.-. Er bestond een regeling voor geldelijke steunverlening uit 's rijkskas voor het verbeteren van woningwetwoningen (MG 73-24). Volgens deze regeling kon geld geleend worden voor woningverbetering en kon het exploitatietekort van vooroorlogse woningen ook worden gesubsidieerd; voor na-oorlogse woningen als in de Linnaeusstraat e.o. waren geen sub-sidies mogelijk.

(40)

12. Verveloze ramen, vuil op straat in 1973.

Er waren wel subsidieregelingen voor krotopruiming en sanering. Mede daarom konkludeerde de projectgroep:

"Op basis van de huidige bestaande subsidieregelingen is het volledig afbreken van de 310 bestaande woningen en het weer bouwen van 185 nieuwe eengezinswoningen de financieel meest verantwoorde maatregel."

(1l)

Bij afbraak en nieuwbouw zou de bestaande schuld op de woningen ad

f 2.312.772,70 nog moeten worden afbetaald; daar kwamen nog de

aankoop-kosten bij van 44 woningen van de R.K. Woningbouwvereniging St. Joseph, aan de Boerhaavestraat die in het plangebied lagen en die volgens deze

woningbouwvereniging en de gemeente ook aangetast waren. Het totale .

be-drag ad f 2.774.773.- werd als verwervingskosten opgevoerd.

De 3e oplossing leidde volgens de (2e) gemeentelijke projectgroep tot een

totaal tekort van f 1.179.205,- wat bij dezelfde rentepercentages als de

voorgaande alternatieven neerkwam op een jaarlijks tekort van f

106.000.-(12).

Daarbij was gerekend op een Rijksbijdrage van 80% voor krotopruiming; zou deze achterwege blijven dan nam het exploitatietekort met nog eens

(41)

twee ton toe.

Begrijpelijkerwijs werd er op het ministerie in Den Haag niets voor zulke bijdragen gevoeld. Waar bleef je, als woningen van nog geen dertig jaar oud al als 'krotten' konden worden betiteld? Op 9 oktober 1974 berichtte de Di-recteur-Generaal van de Volkshuisvesting:

" ••• dat geen exploitatiebijdragen van rijkswege in eventuele nadelige saldi als gevolg van renovatieplannen voor na-oorlogse woningen ver-strekt kunnen worden." (13)

Even begrijpelijk is het dat het gemeentebestuur van Leeuwarde'1 bleef proberen een deel van het verlies op het Rijk te verhalen. Allereerst werd in 1975 gevraagd om geldelijke steun voor verhuizing van de toen nog

over-gebleven 150 bewoners, ad

f

3.000.- per gezin (14). Dit werd toegekend.

Vervolgens werd het over de boeg van de zogenaamde 'lokatiesubsidie' ge-gooid, d.i. de bijdrage in 'onevenredig' hoge grondkosten. Zulke excessieve grondkosten zouden ontstaan als de verwervingskosten van de bestaande woningen gerekend werden op de percelen grond te drukken. Deze subsidie is vooral bedoeld voor saneringsgebieden; maar de Linnaeusbuurt kon alleen als saneringsgebied gelden indien de woningen als krot konden worden

aan-gemerkt. Deze subsidie werd niet toegekend. Het ministerie. vond dat de

achterui tgang van de buurt het gevolg was van het door de gemeente ge-voerde (toewijzings-)beleid, en wilde daarom niet meer dan een bijdrage ad

f 4.000.- per woning verstrekken voor de kosten van afbraak.

De terughoudendheid waarmee het ministerie op de sloopplannen van het Leeuwarder gemeentebestuur had gereageerd was gerechtvaardigd; dat bleek bijvoorbeeld uit de reacties van de (R.K.) Woningstichting "St. Joseph". Al in 1975 stelde de directeur van het gemeentelijk woningbedrijf: "Teneinde een goede oplossing te bereiken zullen n.l. ook 38 woningen van St. Joseph moeten worden gerenoveerd." Op 1 maart 1976 vroeg St. Joseph officieel aan het Leeuwarder gemeentebestuur om 44 woningen uit hun be-zit voor sloop in aanmerking te laten komen:

"Voor bewoners en woningen dienen naar onze mening dezelfde voorwaar-den van toepassing te zijn, als die welke gelvoorwaar-den voor woningen van het gemeentelijk woningbedrijf, welke woningen reeds voor renovatie zijn aangemeld. Wij denken hierbij o.a. aan krotopruimingspremie, geen huur-verhoging van deze woningen per 1 april 1976, lokatiesubsidie, enz. " (16) In augustus 1976 was men op het ministerie langzamerhand overtuigd van de onvermijdelijkheid van de sloop, en werd hiervoor mondeling toestem-ming gegeven. De enige subsidies die in het vooruitzicht werden gesteld

waren een krotontruimingspremie ad f 3.000.- per (overgebleven) gezin en

een krotopruimingspremie van f 4.000.-. Pas in 1978 besloot

Staatssecre-taris Schaefer om toch de 80% saneringsbijdrage in de verwervingskosten toe te kennen. De 44 woningen van St. Joseph werden daarbij stilzwijgend meegenomen (17).

Op 21 september 1978 vroeg het gemeentebestuur aan de minister om nog een uitbreiding van het plan Linnaeusstraat, n.l. met de 60 flatwonin-gen van St. Joseph aan de Archipelweg.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Zagęszczanie ceramiki ferroelektrycznej można prowa- dzić także metodą jednoosiowego prasowania na gorąco – zalepione tygle obraca się do góry dnem i obsypuje tlen-..

As far as the date of Thomas is concerned, both the Named Testimonia, where Thomas is mostly mentioned in the apocryphal context and the fact that the Coptic GThom was

This may suggest legacies with our analytical solution of the Saint-Venant-Hirano model in the multiple-fraction case in Figure 9, where pulsa- tions in total bed load are

Działalność na rzecz zjednoczenia traktował ponadto jako dowód możliwości wspólnego uzgadniania przez państwa członkowskie Wspólnot Europejskich, a później

Uczymy grać w koszykówkę: taktyka, technika, metodyka nauczania koszykówki w lekcjach wychowania fi zycznego.. 1, Indywidualny i zespołowy

Patrystycznego "Chrześcijaństwo II-V wieku wobec antycznych tradycji. ezoterycznych", Warszawa

Wiel­ ka szkoda, że często pomija się nazwę pracowni, bo właśnie tam efekt końcowy jest współtworzony w stopniu równym do samego etapu jego graficznego kom­ ponowania.. Obecnie

20. Niekiedy bywa i tak, że choć dana w definicji konotacja odpo ­ w iada danej denotacji, to ze względu n a pew ien cel poszukuje się innej wiązki własności wspólnych