• Nie Znaleziono Wyników

TRACÉ VAN DE DAM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "TRACÉ VAN DE DAM "

Copied!
47
0
0

Pełen tekst

(1)

9 . 5 >\)

m

V&/Z*A

AFSLUITING GREVELINGEN II

TRACÉ VAN DE DAM

VOORLOPIG RAPPORT MODELONDERZOEK

0.

;

,

:

,

:;:;t:j::$iLiör.t.H.|

]

..'ÊKv. :/••

Wenst Weg- eri Watërboüwkuncfe ./pofèm, 5044*$6QQG^ DELFT

261

W A T E R L O D E L F T

O P K U N B I G L A B O R A T O R ï U M

M 563

(2)

Bijvoegsel 'bij/^ap^porfr: '.^s^iting^^reTelittgen*

'.•'•• ïra^é van de! dam. '•..•"•'•.

, •' ïn: dit

i

rapport'; .wordt', een over zicht •• gegeven • van! >

;

dé' • • proeven, die verricht zijn in M 563, gedurende 1959 £©£

behoeve van het ontwerp van de Grevelingen^afsluiting<

Bij deze proeven is uitgegaan Van een, rèedè door andere dan hydraulische eisen, vastgelegd tracé. Tevens is nog een variant beschouwd (fig. 1)«

De resultaten van deze proeven hebben hoofdzakelljk gediend als basis voor de keuze van de volgorde van de

sluitgaten. '/ •

:

''";,;:

Oriënterende proeven zijn verricht naar de plaats van de damköppënpp de plaat van Oude Töhge en naar een zandwinplaats bij St.Philipsland.

De op figr4 gegeven lijn voor de snelheden, berekend uit de vervallen gemeten in M 600, ligt iets te hoog, blij- kens recentere proeven in dat,model. De over eens téiaming

tussen M 600 en M 563 is derhalve groter dan uit déze figuur zou volgen.

In het rapport dat èen beschrijvend karakter li#eft zijn geen conclusies opgenomen.

/

(3)

a.S - ^

vV

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

AFSLUITING GREVELINGEN

II

Tracé van de dam

Voorlopig rapport modelonderzoek

B I B U C T K E E X

Blwist Weg- en Waterbouwkunde Code nr 30„31 PostouS 5044, 2600 GA DELFT

- 3 SEP. 19S1

M 563 o k t o b e r 1 959

(4)

IKHOTJD

"blz

1. Inleiding... 1

2. Gegevens... ... ... 3

3. Westelijk tracé... 6

4. Oostelijk tracé... 8

5. Plaats van de dijkkoppen op de Plaat van Oude Tonge... 10

a. Zuidelijke dijkkop... 11

b. Woordelijke dijkkop bij het westelijk tracé... 10

c. Noordelijke dijkkop bij het oostelijk tracé'... 12

6. Zandwinplaats... 12

(5)

FIGUREN

1, Situatie met oostelijk en westelijk tracé.

2. Stroomsnelheden in het noordelijk sluitgat M 565 en M 600, 5. Debiet in het Zijpe M 565 en M 600.

4. Maximale stroomsnelheden bij verschillende sluitgaten in de noordelijke geul in M 563 en M 600.

5. Stroombeeld in het zuidelijk sluitgat. T37 eb.

6. Stroombeeld in het zuidelijk sluitgat. T37 vloed.

7. Uoordelijk sluitgat, westelijk tracé. T44

e

"k°

8. Noordelijk sluitgat, westelijk tracé*. T44 vloed.

9. Noordelijk sluitgat, westelijk tracé'. T43 eb, 10. Noordelijk sluitgat, westelijk tracé. T43 vloed.

11. Noordelijk sluitgat, westelijk tracé. T54 eb.

12. Noordelijk sluitgat, oostelijk tracé. T51 eb.

13. Noordelijk sluitgat, oostelijk tracé. T51 vloed.

14. Noordelijk sluitgat, oostelijk tracé. T52 eb.

15» Noordelijk sluitgat, oostelijk tracé. T52 vloed.

16. Stroombeeld bij de zuidelijke dijkkop, westelijk tracé.

T60 eb,

17. Stroombeeld bij de zuidelijke dijkkop, westelijk tracé'.

T61 eb.

18. Stroombeeld bij de zuidelijke dijkkop, westelijk tracé.

T62 eb.

19. Stroombeeld bij de noordelijke dijkkop, westelijk tracé.

T57 eb.

20. Stroombeeld bij de noordelijke dijkkop, westelijk tracé.

T58 eb.

21. Stroombeeld bij de noordelijke dijkkop, westelijk tracé.

T59 eb.

(6)

22„ Stroombeeld bij de noordelijke dijkkop, oostelijk tracé.

T63 eb.

23, Stroombeeld bij de noordelijke dijkkop, oostelijk tracé»

T64 eb,

24„ Stroombeeld bij de noordelijke dijkkop, oostelijk tracé.

T65 eb„

25. Stroombeeld bij de noordelijke dijkkop, oostelijke tracé, T66 eb.

26. Stroomsnelheden. T70 en TO eb.

27. Stroomsnelheden. T70 en TO vloed.

(7)

AFSLUITING GEEVELINGEN Tracé van de dam

1. Inleiding.

Dit onderzoek omvat een aantal problemen die met de keuze van het tracé van het dijkvak op de Plaat van Oude Tonge samen- hangen. Door de beperkte tijd, die voor het onderzoek beschikbaar was bleek het niet mogelijk een uitgebreid onderzoek van de af-

sluitingen met de bijkomende werken aan de keuze van het tracé te laten voorafgaan. Voor enkele problemen is een oriënterend onder- zoek ingesteld om na te gaan in hoeverre deze de keuze van het tracé kunnen beïnvloeden.

Het tracé van de dam wordt mede bepaald door een aantal buiten het kader van het hier beschreven onderzoek vallende factoren, zodat het niet mogelijk is uit de resultaten van dit onderzoek het juiste tracé te bepalen. In het model zijn een aantal, op grond van andere overwegingen, gekozen tracé's ver- geleken.

Uit het oriënterende normalisatieonderzoek is gebleken dat niet behoeft te worden gevreesd dat, na afsluiting van de Gre- velingen, een belangrijke aantasting van de Plaat van Oude Tonge

zal optreden. Verder is gebleken dat de instroming in het Zijpe bij eb niet kan worden verbeterd door het Noorder Slaak in

noordelijke richting te verplaatsen. Wat de normalisatie betreft behoeven dus aan de keuze van het dijkvak op de Plaat van Oude Tonge geen beperkingen v/orden opgelegd.

De afmetingen van de sluitgaten worden bepaald door de op-

tredende vervallen.

(8)

2 -

Deze vervallen zijn slechts voor een tracé bepaald, zodat het niet mogelijk is na te gaan in welke mate het tracé invloed heeft op de stroomsnelheden in de sluitgaten. Bij het onderzoek is daarom in hoofdzaak gelet op de stroombeelden. De gemeten stroomsnelheden hebben slechts relatieve waarde.

In het model zijn de stroombeelden bepaald bij een aantal verschillende sluitgaten voor een tweetal door de Deltadienst gekozen damtracé's (zie figuur 1 ) .

Uit het onderzoek blijkt dat wanneer het noordelijk sluitgat het eerst wordt afgesloten er een sterke ebstroom uit het Noorder Slaak langs de oever bij Bruinisse door het zuidelijk sluitgat naar de Grevelingen trekt. Hierdoor bestaat het gevaar dat de

oever hier wordt aangetast wanneer deze toestand lange tijd blijft bestaan.

Bij het westelijk tracé snijdt het tracé twee samenkomende geulen. Wanneer een van beide geulen wordt afgesloten ontstaat een sterke dwarsstroming langs de dijk in het afgesloten gedeelte van de geul.

Bij het oostelijk tracé zijn beide geulen gescheiden door

een hoge rug. Deze rug beperkt de dwarsstroming tussen beide

geulen. De stroomsnelheden over de rug worden echter zo groot

dat er kans bestaat dat dit obstakel door de stroom wordt opge-

ruimd, waardoor ongeveer eenzelfde situatie als bij het westelijk

tracé ontstaat. Verder bestaat het gevaar dat door de komlediging

van het gebied ten noorden van het Hoorder Slaak en de Krammer,

na het sluiten van het noordelijk sluitgat, een geultje langs de

voltooide dam zal ontstaan.

(9)

- 3 -

In het model zijn verder de stroomsnelheden en de stroom- beelden voor de dijkkoppen op de Plaat van Oude Tonge bepaald.

Tenslotte is in het model onderzocht of het mogelijk is in de bestaande toestand (TO) het zand voor de te bouwen dijk op een zodanige plaats te winnen dat hiervan bij de latere normalisatie profijt kan worden getrokken» Het blijkt dat door het maken van een geultje door de plaat ten westen van de Slikken van Rumoirt de snelheid hier zodanig toeneemt dat verwacht mag worden dat dit geultje niet of slechts zeer langzaam weer zal gaan ver- zanden in de bestaande toestand»

Na afloop van het onderzoek zijn de plannen omtrent de af- sluiting opnieuw gewijzigd. Het onderzoek zal daarom moeten worden aangevuld. Dit voorlopig rapport moet dus worden opgevat als een samenvatting van het tot op dit ogenblik verrichte onder- zoek.

Dit onderzoek is uitgevoerd en het rapport is samengesteld door ir A„ Nijdam, ingenieur bij het Waterloopkundig Laboratorium

"De Voorst".

2. Gegevens.

Voor de gegevens betreffende de inrichting van het model en de instelling van de TO wordt verwezen naar het rapport M 563 deel I.

De randvoorwaarden voor het onderzoek van de verschillende

problemen zijn ontleend aan het onderzoek in het model van de

(10)

- 4 -

Benedenrivieren (M 600). In het model zijn bij de modelranden de verticale getijkrommen ingesteld zoals deze in M 600 zijn gemeten. Ter controle zijn in dit model op enkele plaatsen snel- heid sme tingen verricht waar deze ook in M 600 zijn gemeten.

Voor de toestand met het zuidelijk sluitgat dicht en in het noorden twee openingen van respectievelijk 850 en 1650 m 2

(M 600 - Tz 1107, M 563 - T49) zijn in laatstgenoemde sluitgaten de stroomsnelheden gemeten. Figuur 2 geeft de snelheidskrommen van M 600 en M 563» I" heide sluitgaten is in M 563 de vloedstroom groter en de ebstroom iets kleiner dan in M 600.

Verder is in bovengenoemde toestand het debiet in het Zijpe gemeten. Figuur 3 geeft de debietkrommen in beide modellen.

Tengevolge van de onnauwkeurige meting van de kleine snelheden vertonen beide krommen bij de kleine debieten een vrij groot verschil.

Over het geheel genomen blijkt dat in grote lijn de metingen in beide modellen redelijk goed met elkaar in overeen- stemming zijn.

Voor het onderzoek van de diverse sluitgaten in het noordelijk gedeelte van de dam zijn steeds de randvoorwaarden ingesteld zoals deze zijn gemeten in M 600 (Tz 1107). Deze randvoorwaarden zijn alleen gemeten in een toestand waarbij de gehele geul open of de gehele geul afgesloten is en verder bij een sluitgat van

2500 m . Omdat de laatste het beste overeenkomt met de hier onder-

zochte sluitgaten zijn steeds de randvoorwaarden van deze toe-

stand ingesteld. Er is dus geen rekening gehouden met de ver-

andering van de randvoorwaarden tengevolge van het wijzigen van

het tracé in het veranderen van de sluitgat-grootte. Daar deze

(11)

invloed in enkele gevallen zeker niet mag worden-verwaarloosd,kunnen de gemeten snelheden niet als absolute waarden worden opgevat»

Het stroombeeld daarentegen wordt weinig beïnvloed door de rand- voorwaarden,, zodat de gemeten snelheden wel relatieve waarde hebbeno

In figuur 4 zijn bij verschillende sluitgat-grootten de gemeten en uit de vervallen berekende snelheden in M 600 en de gemeten snelheden in M 563 weergegeven.

Het blijkt dat bij een sluitgatgrootte van 2500 m (totaal voor 2

beide openingen) de snelheden in M 5^3 vrij goed overeenkomen met de snelheden in M 600„ De situatie is hierbij geheel dezelfde als waarbij de randvoorwaarden in i-ï 600 zijn gemeten.

Voor het onderzoek naar het stroombeeld in de omgeving van het zuidelijk sluitgat is het getij ingesteld zoals dat in M 600 is gemeten met het noordelijk sluitgat afgesloten en in het zuiden

2

een opening van 2200 m (Tz 1105).

Tenslotte is voor het onderzoek van de zandwinplaats en de

plaats van de dijkkoppen het getij ingesteld zoals dat in de TO

is gemeten in M 600. Hierbij is aangenomen dat zowel de dijk op

de Plaat van Oude Tonge als een kleine verruiming van de geul

de gehele getijbeweging niet beïnvloeden»

(12)

- 6 -

5. Westelijk tracé.

Het tracé van de dam ligt zover van het Hoorder Slaak ver- wijderd dat niet behoeft te worden gevreesd dat hinderlijke stromen langs de dam zullen optreden. Verder heeft het dijkvak op de Plaat van Oude Tonge, mits de dijkkoppen niet te ver in de geulen worden uitgebouwd, vrijwel geen invloed op het gehele stroombeeld (zie hoofdstuk 6 ) . Ook in de toestand waarbij beide sluitgaten met de drempels gereed zijn wijkt het stroombeeld in de geulen

s

behalve boven de drempel nog weinig af van het stroom- beeld in de TO. De stroombeelden in de sluitgaten zijn daarom alleen bepaald met het andere sluitgat geheel afgesloten.

De stroombanen en de snelheden zijn vastgelegd door de drijverbanen te fotograferen. Om voldoende contrast tussen de drijver en de omgeving te krijgen zijn de foto's in het donker gemaakt waarbij de drijvers waren verlicht,

In de figuren 5

e n

6 zijn de stroombeelden op het moment van de maximum eb- en vloedstroom in het zuidelijk sluitgat weergegeven. Op het moment van de maximale ebstroom (oost-west)

kentert de stroom in het Zijpe vrijwel waardoor de stroom uit

het Volkerak sterk geconcentreerd langs de oever bij Bruinisse

naar het zuidelijk sluitgat trekt. Daar deze stroom in de TO

vrijwel niet optreedt

s

bestaat het gevaar dat de oever hier

wordt aangetast. Het stroombeeld bij vloed (west-oost) verschilt

betrekkelijk weinig van dat in de TO.

(13)

- 7 -

Het noordelijk sluitgat bestaat uit twee samenkomende geulen.

In het model zijn de stroombeelden bepaald wanneer één van beide geulen is afgesloten (noordelijke geul afgesloten = T44s

zuidelijke geul afgesloten = T43). De stroombeelden bij 'eb en vloed zijn weergegeven in de figuren 7 "tot en met 10. De drempel in het gehele sluitgat lag hierbij op 3M.A.P. - 3,5 nu

Uit de stroombeelden blijkt dat tengevolge van het afsluiten van één van beide geulen een sterke stroom langs de dijkkop in de afgesloten geul ontstaat met dientengevolge een sterke con- tractie benedenstrooms van het sluitgat. De snelheden langs de dijkkop zijn het grootst in T44 (noordelijke geul afgesloten).

Deze zijn zodanig dat hier voorzieningen tegen uitschuring nood- zakelijk zijn.

De in de figuren aangegeven stroomsnelheden zijn waarschijn- lijk iets te klein doordat de randvoorwaarden niet zijn afge- stemd op deze sluitgatgrootte (zie hoofdstuk 2 ) .

De dwarsstromen kunnen worden beperkt door beide geulen simultaan te sluiten. Ter oriëntatie is in het model het stroom- beeld bepaald in een toestand waarbij de twee sluitgaten zodanig

zijn gesitueerd dat de stroom zich zo goed mogelijk over beide sluitgaten verdeelt en de aanstroming zoveel mogelijk symmetrisch is. Daar de snelheden bij eb aanzienlijk groter zijn dan bij

vloed is de ebstroom hier maatgevend. Het stroombeeld is daarom alleen bij eb vastgelegd (zie figuur 11 ) , De openingen in de

noordelijke en de zuidelijke geul waren beide 160 m breed terwijl de drempelhoogten respectievelijk N.A.P. - 6 m en N.A.P. - 3 ? 5 m waren. De oppervlakten van de beide sluitgaten waren dus respec-

tievelijk 9^0 en 56O m beneden N.A.P. 2

(14)

_ 8 -

4. Oostelijk tracé.

Het tracé van de dijk ligt ook nu nog zo ver van het Hoorder Slaak verwijderd, dat geen gevaar bestaat dat grote stroomsnel- heden langs het dijkvak op de Plaat van Oude Tonge optreden.

Wel is in het model gebleken dat door de komlediging van het ge- bied ten noorden van het Hoorder Slaak en de Krammer in de toe-

stand met afgesloten geulen vrij grote snelheden langs de dijk ontstaan. Bij een waterdiepte van 2 a 3 m treden hier snelheden van ongeveer 0,7 ni/sec op. Het gevaar dat zich langs de dijk een geuitje gaat vormen moet niet uitgesloten worden geacht.

Het stroombeeld in het zuidelijk sluitgat is bij dit tracé niet vastgelegd. De kleine wijziging in het tracé' in het noorden heeft vrijwel geen invloed op het stroombeeld in dit sluitgat.

In het noorden snijdt het tracé nu twee door een hoge rug gescheiden geulen» Wanneer beide geulen geheel open zijn, wordt het stroombeeld nog vrijwel niet gewijzigd.

wanneer een van beide geulen wordt afgesloten wordt het

water van die geul sterk belemmerd naar de andere geul te stromen.

Daardoor zullen de twee sluitgaten elkaar minder sterk beïnvloeden

dan bij het westelijk tracé. Dit betekent echter tevens dat hier-

door de randvoorwaarden niet geheel dezelfde zullen zijn als bij

het westelijk tracé. In het model is hier geen rekening mee ge-

houden, zodat de gemeten snelheden in absolute waarden niet geheel

juist zullen zijn.

(15)

- 9 -

In de figuren 12 en 13 is het stroombeeld in het noordelijkste sluitgat weergegeven van de maximum eb- en vloedstroom. Hierbij is de zuidelijke geul afgesloten, evenals het sluitgat ten zuiden van de Plaat van Oude Tonge (T51)• Zowel bij eb als bij vloed treedt bovenstrooms van het sluitgat een vrij sterke dwarsstroom langs de zuidelijke dijkkop op. Bij eb is deze snelheid op de ondiepe rug maximaal ongeveer 1,2 a/sec, zodat hier gevaar voor uitschuring bestaat (zie figuur 12). Bij vloed zijn de snelheden kleiner en is dit gevaar minder groot»

In de figuren 14 en 15 zijn de stroombeelden in het middelste sluitgat weergegeven bij maximum eb- en vloedstroom. Hierbij zijn zowel het noordelijk als het zuidelijk sluitgat afgesloten (T52).

Nu treedt bovenstrooms van het sluitgat langs de noordelijke dijk- kop een grote snelheid op» Naast de dijk tussen beide sluitgaten in ontstaat nu bij eb een snelheid van ongeveer 1,2 m/sec, waar- door ook hier gevaar voor aantasting van de hoge rug bestaat.

Bij het oostelijk tracé bestaat dus in de eerste plaats het gevaar dat zowel in de eindtoestand als tijdens de uitvoering een geultje langs de dijk ontstaat.. De situatie gaat dan sterke overeenkomst vertonen met het westelijk tracé". De hoge rug tussen beide geulen kan tot gevolg hebben dat beide sluitgaten elkaar minder sterk beïnvloeden» doch het gevaar bestaat dat zo gauw de rug een groot verval geeft, deze wordt opgeruimd»

Door beide geulen simultaan te sluiten kunnen hier» evenals

bij het westelijk tracé, de dwarsstromen langs de dijk worden be-

perkt ,

(16)

- 10 _

5. Plaats van de dijkkoppen op de Plaat van Oude Tonge.

De beé'indigingen van het dijkvak op de Plaat van Oude Tonge moeten tevens dienst doen als begrenzingen van de sluitgaten.

Deze moeten daarom worden uitgebouwd tot de drempel in het sluit- gat. Om geen baggerwerk te hoeven verrichten zijn de beëindigingen zodanig gemaakt dat de teen van het talud van de kop samenvalt met de dieptelijn van N.A.P. - 5

m

° In het model zijn de stroom- beelden rond de dijkkoppen vastgelegd zowel bij het westelijk als het oostelijk tracé. De stroombanen zijn met behulp van papier-

snippers fotografisch vastgelegd. De stroomsnelheden voor de koppen zijn met slingerstroommeters gemeten.

a. Zuidelijke dijkkop.

De stroomsnelheid is hier het grootst bij eb (stroom uit de Bocht van St. Jacob naar het Zijpe). De stroomsnelheid bij deze dijkkop is bij vloed aanzienlijk kleiner en is daarom niet maat- gevend v«n de plaats van de kop.

In figuur 16 is het stroombeeld weergegeven bij een tot de N.A.P. - 5 m-lijn uitgebouwde dijkkop (T60). De stroom wordt hier door de geul langs de dijkkop geleid, waardoor deze vrijwel geen invloed op het stroombeeld heeft.

In T61 (zie figuur 17) is de kop 30 m verder in de geul uit- gebouwd. De stroom langs de dijkkop is nu iets sterker geworden.

Ook in T62 (60 m uitgebouwd, zie figuur 18) wordt het gehele

stroombeeld in de geul nog vrijwel niet beïnvloed. Wel is de

stroomsnelheid voor de dijkkop nu iets toegenomen (van 0,8 tot

0,9 m/sec) ten opzichte van T60.

(17)

- 11 -

Het blijkt dus dat de dijkkop wel iets verder dan de

JÏ.A.P. - 5 m-lijn kon worden uitgebouwd zonder het stroombeeld in de geul sterk te beïnvloeden.

bo Woordelijke dijkkop bij het westelijk tracé.

Daar de geul hier een flauw talud heeft is in eerste in- stantie de dijk niet geheel tot de N.A.P. - 5 m-lijn uitgebouwd, In T57 (zie figuur 19) ligt de teenlijn van de kop tussen de 2

S

5 en de 5 a-lijn.

Daar de vloedstroom in dit gebied voornamelijk door het noordelijk gedeelte van de geul trekt, zijn de ebsnelheden hier het grootst. In het model is daarom alleen het stroombeeld bij eb bepaald.

Uit figuur 19 blijkt dat de stroom uit het Krammer nog niet wordt uitgeworpen door de dijkkop.

Door de dijkkop 50 m te verlengen (158, zie figuur 20) wordt de stroom uit de geul reeds enigszins omgebogen.

In 159 (dijk 60 m uitgebouwd, zie figuur 21) wordt de stroom duidelijk uitgeworpen.

Bij deze dijkkop heeft het uitbouwen dus al direct enige

invloed op het stroombeeld. De snelheden voor de kop blijven echter nog beperkt tot ongeveer 0,5 m/sec, zodat hier geen grote uit-

schuringen behoeven te worden gevreesd.

(18)

- 12 -

c, Noordelijke dijkkop bij het oosteli.jk tracé.

De ebstroom is ook hier aanzienlijk groter dan de vloedstroom, In het model zijn daarom weer alleen de stroombeelden bij eb

vastgelegd,

In de eerste toestand(T63, zie figuur 22) is de dijk uitge- bouwd tot de dieptelijn van N.A.P. - 5

m

° Doordat het geultalud hier tamelijk steil is, komt de dijkkop vrijwel niet boven het geultalud o De stroom in de geul wordt in het geheel niet be'invloed door de dijk.

Ook een 30 m verder uitgebouwde dijk (T64, zie figuur 23) beïnvloedt het stroombeeld in de geul nog vrijwel niet,

In T65 (dijk 60 m uitgebouwd, zie figuur 24) stroomt alleen het water dat over de plaat wordt aangevoerd langs de kop„

Wordt de dijk 90 m uitgebouwd (T66), dan wordt de stroom in de geul duidelijk omgebogen (zie figuur 25),

Bij dit tracé kan de dijk dus ongeveer 60 m worden uitgebouwd zonder het stroombeeld in de geul te verstoren,

6, Zandwinplaats.

Ten behoeve van het maken van het dijkvak op de Plaat van Oude Tonge met de bijkomende werken moet elders een hoeveelheid zand van ongeveer 1 millioen m zand worden gewonnen. In het 3

model is onderzocht of het mogelijk is dit zand op een zodanige plaats te winnen dat de latere normalisatie van het Hoorder Slaak hiermee kan worden vereenvoudigd.

Uit het oriënterend normalisatie onderzoek is gebleken dat

de instroming in het Zijpe bij eb na afsluiting van de Grevelingen

(19)

- 13 -

kan worden verbeterd door de binnenbocht van de geul Zijpe-Noorder Slaak te verdiepen.

Een plaatselijke kunstmatige wijziging in de bodemligging zonder dat de stroom zich wijzigt herstelt zich in de meeste ge- vallen in betrekkelijk korte tijd. Daar in dit geval de ingreep enkele jaren voor de verandering van de stromingstoestand (af- sluiting van de Grevelingen), wordt gedaan, bestaat hier het ge- vaar dat de profielverandering te niet gedaan is voor de af-

sluiting van de Grevelingen is voltooid.

Uit enkele peilingen blijkt echter dat de bodemligging de laatste jaren enigszins is gewijzigd. De tendens bestaat dat de plaat in de binnenbocht naar het westen opschuift en "achter,, loops" dreigt te worden. Wanneer deze vermoedelijke ontwikkeling kan worden gestimuleert bestaat de mogelijkheid dat de verdieping in stand blijft of zelfs in diepte toe gaat nemen. Hiermee zou tevens een globale indruk kunnen worden verkregen of een later eventueel te maken diepjse binnenbocht ievens-vatbaarheid heeft.

Aan de hand van de stroombeelden bij eb en vloed in de TO en de resultaten van het normalisatieonderzoek is een geultje ontworpen langs de achterkant van de plaat (zie figuur 2 6 ) , In het model zijn ter plaats van deze geul op enkele plaatsen de

stroomsnelheden gemeten vaor en na het maken van de in de figuur aangegeven geul (zie figuur 26 en 27). Bij vloed nemen alleen in het noordoostelijke gedeelte van het geultje de snelheden toe.

Bij eb nemen de snelheden in benedenstroomse richting steeds meer toe.

*

(20)

- 14 -

De toename van de snelheden is zodanig dat de kans vrij

groot is dat de geul in stand blijft of zelfs gaat toenemen

(in de toestand zonder Grevelingendam)„ Het is echter op dit

moment niet mogelijk een enigszins betrouwbare voorspelling

te geven omtrent de ontwikkeling van de geul„ Hiervoor is een

uitgebreide studie van het zandtransport in deze omgeving nodig.

(21)
(22)

•> Kn

2.00.

1,50.

eb.

2.00.

1,50.

//

> X

2.00.

1,50.

V

V . IN M/SEC. ^

0,50.

. 0.

0.50.

f i nn

\

\

N

V . IN M/SEC. ^

0,50.

. 0.

0.50.

f i nn

\

/ \ \

V . IN M/SEC. ^

0,50.

. 0.

0.50.

f i nn

0.

i.

2 7 ]

/ /

3. 4. S 6. 7 8

\

10.

n.

12. IS. h.

V . IN M/SEC. ^

0,50.

. 0.

0.50.

f i nn

\ \

/ / \ \

>^Z~

\

1,50.

2.00.

2,50.

\ \ /

\

\ 1,50. \

2.00.

2,50.

-» /

1

- \

1,50.

2.00.

2,50. vlo ed. -

9 50

NOORDELIJKE GEUL.

2,00.

1,50.

eb.

2,00.

1,50. / /

2,00.

1,50.

/ /

ff / / \

_ V . IN M/SEC . ^

0,50

O

0,Ï0.

/ /

1 1

\ \

\

_ V . IN M/SEC . ^

0,50

O

0,Ï0.

/ /

1

\

\

\

_ V . IN M/SEC . ^

0,50

O

0,Ï0.

0. i.

1

3 . 4. 5. 6.

7 1 \ \

9. 10.

u.

12.

13. h.

_ V . IN M/SEC . ^

0,50

O

0,Ï0.

\ . 1

" V

_^x^_

f,50

2,00

2.50.

\ ^ - / \ <.

f,50

2,00

2.50.

f,50

2,00

2.50.

vloi td.

f,50

2,00

2.50.

ZUIDELIJKE GEUL.

STROOMSNELHEDEN IN HET NOORDELIJK SLUITGAT. M. 6 0 0 (Tz.1107).

M. 5 63. (T. 4 9 J . STROOMSNELHEDEN IN HET NOORDELIJK SLUITGAT. M. 6 0 0 (Tz.1107).

M. 5 63. (T. 4 9 J .

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 6 3 . FIG. 2 .

(23)

//

//

1

\ \

\

eb.

j

i

|

|

'

\ ! !

\

\ \

j /

\ \

J / !

\ i

\ n 1

•5/1Ö0

\ j f f

<

V \ r i / '•'

/ /

i i \ \

1

/ '

l

\ \

1

/ '

l

u

UJ

V /

Ü)

\ /

IN,M ,

0

\ \ /

IN,M ,

0 t.

2. 7. «•\\ R & 7. 8. 9. / (0. l l / |I2 13 b.

O \ \ /

]

/ ;

\ \

/

i

1 ' \\ / ^

1

/ !

\ \ \ / I

\

X

/ / ! |

i

\

\

// 1

1

\ \ // 1

\ \ //

; 1

|

\ \ ff

I !

N>

* S ^ / '

/

i

]

1

vloed.

19.000.

DEBIET IN HET ZIJPE.

M 6 0 0 (Tz I I 0 7 ) M.5 6 3 . ( T . 49.).

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 5 63. FIG. 3.

(24)

5000- 4000. 3 0 0 0 2 000.

1000

_». oppervlakte sluitgat in m 2 onder NAP.

MAXIMALE STROOMSNELHEDEN BU VERSCHILLENDE SLUITGATEN IN DE NOORDELIJKE GEUL IN M5 63 EN MÓOO.

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.563. HG. 4.

(25)
(26)

t*fmimmmmmmtm^ti^-emg^i

^

"•^*m*mjjimm&jiji/*xitl i nT"i

» ^LV

\

Vi ^t

T " ^ •?•#««

i »

- 'i AT I

; . )

JL

1

l <C j , l f *

} , . , * .-* \ *..

Jl< £ ~ J *

\ I ,

n * • ' - • | i

M

k .,

l

' c ' ;1 h- f

\

f Mr * I »f

\ - . . .

V- \ \ v -- : ', X .' ' \

\

v

' ' .

A'l

V' \ \- - », '^

\

x

-"

\ •-'!'

\

f

- :.

f

'

%

' \ A < .

'-%. ;~fe^

\

\ /

NOORDELUK SLUITGAT-WESTELIJK TRACÉ SNELHEDEN IN m/&.

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

ML

XAA. e b . SCHAAL I . 5 0 0 0

M

563. FIG 7.

A

:

%

\

-o 1

(27)

NOORDELIJK SLUITGAT^WESTELUK TRACÉ.

SNELHEDEN IN m/s.

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

(28)
(29)

-.r^.-^e-g^-g^-asK-*- -^--r-?

(30)
(31)

-4±Jj2s-

(32)
(33)
(34)
(35)
(36)

«9

T ^

«v o,- o/.

//'

/ " \

* t

! . I

• ^

!

-

O.

-Su ^

S T R O O M B E E L D B U DE ZUIDELIJKE D U K K O P - W E S T E L I J K TRACÉ.

T . 6 0 . eb.

SCHAAL 1:5 O O O .

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM. M.56 3. FIG.16.

(37)

o/ o.

«v f/

/ " \ my ,<>•'

I I

• ^ y -

/'• /

/ //

/

~ir

o.

S T R O O M B E E L D BIJ DE ZUIDELIJKE DUKKOP_WESTELIJK T R A C é .

T. 6 1 . eb.

SCHAAL I: 5 OOO

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM. M.563. FIG.17.

(38)

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

(39)

j P T

•PLAAT VAAT

CUD£ TQMGB,

l \

i >

.\-

\

4?

. \

X

/ / /

/

/

^ /

«&

STROOMBEELD BIJ DE NOORDELIJKE D I J K K O P - W E S T E L I J K TRACÉ.

T, 5 7 f b.

SCHAAL ..I:5O0O'

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.563. FIG; f 9.

— i -

(40)

. , ' 0 ••• • • " - O / \ % •

* .- • J r ' . .' • -.io, v k ••• • • ' • • ; • ;- ' ' . ï ' ' ' ^ ' • • ' • ' •.• . ;

- . ' ' - , . ' " - . ' .,"." ;' ' ' " • " '

^ •.."• ' ' ' ^ f '•

v<%> . ï-Jm ' \ '\

o , ^ j C » '."•/' - "' ' ' ' '

N . ^ ' • ^ S1' J * Af

\ . ^ n*^V

X. ^ _ / ^ \ 1 "

^ \ • ' • • • ' , J H '•

' ; , ' ' ' ' ' ^ S V v : ^ : . J Ö ^ ' '•

\ \ , : ' Mm

• • ' \ ' ' ' •

' • \ \ • w ,

o\' . ' . ; ' .

' " < V \ . ' - ' . • ƒ •

* — \ •''

/ • '; \

'\'\ ' .

• ; y ^ •.;;. •_.. \ . .

; • ' . • • . " . v . • " ^ \ •;

• j p ' •••• • •• • ' Y ' / - ' ' ' . ' ' • ' '• \ . '

<> \ . /

!- ', ' '•• \ • •

«!* \ \

:

- ! .. \ -

% . ' • W

*j • \ ƒ • ; " ; " ' ' ' ' •'•'. \

' ' ' ' " • • . ' . ' "'• \ V '

I - /

i • •.. \ *

< ! ' : ' • • • : - • . " • ' ' \

/ / " V - • V '.\

^ ^ ^ T * ^ - » ^ / , ; 1 \ f / / /

: : . " ' • %

^•ï^^ -L'-r—_.! 1 I I f

V

^ ï:: > : =^^~^r~~^^ 4 Z J 7 M \ w.r / / / ' • ^ * ^ ^ < ! > - - ^ r ~ * * ^ J E J E ^ / / /

^ ^ ^ ^ ^ ^ " " T - ^ - ^ ^ ^ - j I t f" ~—f— -—jt__, / | i X—~ -*"~>iï~"~~~ "^S-

7j^>0^ / 7 /

} t

C^/vi

":* r •

' ' \ \ -m > / w ' ,

,:

' V " \ ^ .

:

: l / • * ' ' • • ' • ' /

' • ! ,!

- 'PLAAT' ' ' \ / .. ']f

:

' '' '• / . ' . ' ' . ' - ' -

•'. VAM '

;

" ) / • 1 " - / ,.

Qtlti£ TQ#m/ • . • / • - . . "'.-:.'/• - »

; : . - f - •••• y •• • . / • - '•:• • / .

/ / ' 7 - / • •

' - " >

/ y /' - ' 7

/ \

' • / / ' " • . ' • .

' ' ' / / • f •• /

••. // ' j . , _ /.

: / ' / , - ƒ ••

s ^ ^

L / '•• ' ^ ~ A 7 •

- /# ... ^ K f/

STROÖMBEELD BIJ DE NOOJRDELIJKE DUKKOP WESTELIJK TRACÉ.

T . 5 8 . eb.

STROÖMBEELD BIJ DE NOOJRDELIJKE DUKKOP WESTELIJK TRACÉ.

STROÖMBEELD BIJ DE NOOJRDELIJKE DUKKOP WESTELIJK TRACÉ.

SCHAAL J : 5 0 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.563 FIG. 2 0 .

(41)
(42)

S T R O O M B E E L D B U DE N O O R D E L I J K E

DIJKKOP— O O S T E L I J K T R A C É . T. 6 3 . e b .

SCHAAL P.5 0 0 0 .

WATERLOOPKUNDIG L A B O R A T O R I U M . M.5 63. FJG. 2 2 .

(43)
(44)

STROOMBEELD BIJ DE NOORDELIJKE

D I J K K O P - O O S T E L I J K TRAGE T 65. eb.

SCHAAL 1:5 OOO.

WATERLOOPKUNDIG L A B O R A T O R I U M . M.5 63. F I G . 2 4 -

(45)
(46)
(47)

Cytaty

Powiązane dokumenty

However, we notice that all essential features for these samples, such as small magnitude of the effect, sinusoidal phase depen- dence, positive sign, and the long high

with habilitation, Doctor of Philology, a professor at Lesya Ukrainka Eastern European National University (Lutsk, Ukraine).. Mar’âna Bogdanivna Lanovik [Mar'âna

Tymczasem i w tej książce o poezji i tylko o poezji Mickie­ wicza pojawia się inspiracja Saint-M artina — jako odniesienie porów­ nawcze, ale także jako

Zwierzę jako takie nie  jest więc istotne, liczy się wyłącznie jako negatywny punkt odniesienia dla orzekania o ludzkich zdolnościach.. Jeśli decydujemy się,

In order to investigate the benefits of aeroelastic tailoring and morphing, this dissertation presents a dynamic aeroelastic analysis and optimisation framework suitable for the

A nawet gdy telefon wydaje się „głuchy”, jak w Śpieszmy się Twardowskiego, Pustych miej‑. scach Kamieńskiej, Telefonie Jastruna, to zawczasu uczy dbania

Gdy jednak mówi się o różnych kategoriach szlachty, czy mieszczan (posesjonatów, nieposesjonatów, owej dość mitycznej inte­ ligencji mieszczańskiej), chciało by

Nieustępli­ we trzymanie się określonego przed wielu laty i bardzo sztywnego modelu politycz­ nego, stawianie znaku równości pomiędzy upaństwowieniem a