• Nie Znaleziono Wyników

Evaluatie aanbodmodel Amsterdam: Woningzoekenden en hun zoekstrategieën, slaagkansen, begrip en waardering voor het nieuwe model

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Evaluatie aanbodmodel Amsterdam: Woningzoekenden en hun zoekstrategieën, slaagkansen, begrip en waardering voor het nieuwe model"

Copied!
119
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)

EVALUATIE AANBODMODEL AMSTERDAM

Woningzoekenden en hun zoekstrategieën,

slaag-kansen, begrip en waardering voor het nieuwe model

81bl1cth •• k TU Delft

"

I1 "111111

C 23421139

8512

461G

L

_

_ _

_ _

__

___

~

_ _ _

_

(3)

OTBOUWSTENEN

Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Thijsseweg 11, 2629 JA Delft Tel. (015) 278 30 05

Fax (015) 278 44 22

E-mail mailbox@otb.tudelft.nl http://www.otb.tudelft.nl

(4)

EV ALUATIE AANBODMODEL AMSTERDAM

Woningzoekenden en hun zoekstrategieën,

slaag-kansen, begrip en waardering voor het nieuwe model

B. van Rosmalen J. Kullberg

(5)

De serie OTBouwstenen wordt uitgegeven door:

Delft University Press Mekelweg 4

2628 CD Delft Tel. (015) 278 32 54 Fax (015) 278 16 61

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BmLIOTHEEK, DEN HAAG Rosmalen, B. van

Evaluatie aanbodmodel Amsterdam. Woningzoekenden en hun zoekstrategieën, slaagkansen, begrip en waardering voor het nieuwe model / B. van Rosmalen en J. Kullberg - Delft: Delft University Press. - (OTBouwstenen / Onderzoeksinstituut OTB, ISSN 1384-1173 : 19) Met lit. opg.

ISBN 90-407-1613-7 NUGI 655

Trefw. : huurwoningen , woningtoewijzing , Amsterdam Copyright ~ 1997 by Onderzoeksinstituut OTB

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permis sion from the publisher: Delft University Press, Mekelweg 4, 2628 CD Delft, The Netherlands.

(6)

INHOUD

1 INLEIDING . . . . . ... . . .

1.1 Aanleiding, doel en onderzoeksgroepen . . . . . . . . . . . . 1

1.2 Onderzoeksvragen en opbouw rapport . . . .. .. . 2

1. 3 Schets Amsterdamse model . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 3

1. 3 .1 Start en clusters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4

1.3.2 Procedure, urgentiebewijshouders en voorrangskandidaten . . . 6

1. 3 . 3 Voorrangsregels, definities en passendheidscriteria . . . . . . . . . . . . . . . 7

1.3.4 Toewijzing buiten het model om en verantwoording .. . . . 10

1.4 Conclusie. .. .. .. . . 11

2 ONDERZOEK: AANPAK EN ENQuêTES . . . . . . . . . . .. 13

2. 1 Onderzoeksaanpak .. . . .. . . 13

2.2 Respons op de enquêtes onder woningzoekenden .. . . . . . .. 15

2.3 Representativiteit van de respons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 18

2.4 Conclusie... . . . 20

3 KENMERKEN WONINGZOEKENDEN. . . . . . . . . . . .. 21

3.1 Inleiding . . . .. ... .. .. . . 21

3.2 De ingeschreven starters zonder een abonnement op de woonkrant . . . .. .. . . .. . 21

3.3 De woonboninstuurders .. .. . . .. . . 25

3.4 Conclusies... .. .. ... . . .... .. 28

4 BELEVING VAN HET AANBODMODEL DOOR WONING-ZOEKENDEN . . . ... . . .. . . .. . . 29

4.1 Inleiding.. . . ... ... . .. . . 29

4.2 Oriëntatie woonboninstuurders ... .. . ... .. . . ... . . 30

4.3 Waardering aanbodmodel . . . ... . . 33

4.4 Toegankelijkheid aanbodmodel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 36

4.4.1 Basisgegevens voor het invullen van een woonbon .. . . . . .. 36

4.4.2 Passendheidscriteria: selecteren woningaanbod . . . . . . . . . . . .. 38

4.4.3 Verantwoordingstabel . . . .. . . .. . . 43

(7)

4.6 Conclusies .. .. . . . ... . . .. .. . . . ... .. . . ... .. . . 45

5 ZOEKGEDRAG. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 47

5.1 Inleiding... . . . 47

5.2 Zoekgedrag volgens de woonboninstuurders zelf . . . .. . . 47

5.3 Afhakers. .. .. . . ... . . .. .. 48

5.4 Zoekgedrag volgens de woonbonnenbestanden . . . . . . . . . . . . . .. 50

5.4. 1 Achtergrondinformatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 50

5.4.2 Groepen woonboninstuurders en hun huishoudenskenmerken . . . . . . .. 53

5.4.3 Breed versus eng zoeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 59

5.5 Conclusies.. .. .. .. . . .. . . .. .. . . .. .. . .. 70

6 SLAAG KANSEN WONINGZOEKENDEN . . . .. . . . .. . . 73

6. 1 Inleiding.. . . .. . . .. . . .. . . .. . 73

6.2 Informatie uit de aantallen reacties. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 73

6.3 Resultaten volgens het woonbonnenbestand . . . . . . . . . . . . . . .. 75

6.4 Toewijzingsresultaten distributiemodel versus aanbodmodel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 82

6.5 Conclusies. . . .. .. . . _. . . . . . . . . . . . . . . .. 83

7 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN . . . 85

7.1 Typering aanbodmodel Amsterdam . . . .. . .. ... . 85

7.2 Waardering aanbodmodel . . . 86

7.3 Toegankelijkheid aanbodmodel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 87

7.4 Slaagkansen . . . 90

7.5 Aanbevelingen . . . .. . . .. . .. . . 91

LITERATUURLIJST . . . 99

BIJLAGE 1 BRUTO RESPONS . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 101

BIJLAGE 2 RELATIE POSTCODEGEBIEDEN - STADSDELEN. . . . . 107

1/ I

(8)

1

INLEIDING

1.1 Aanleiding, doel en onderzoeksgroepen Aanleiding

Per januari 1996 is Amsterdam in de sociale-huursector overgegaan op het aanbod-stelsel van woonruimteverdeling. De vrijkomende sociale-huurwoningen worden geadverteerd in drie woonkranten van drie bijbehorende clusters van woningcorpora-ties: Archipel, Woonwerk en Spectrum.

In het Convenant Woonruimteverdeling 1996 zijn tussen gemeente, de clusters en de woningcorporaties afspraken gemaakt over de woonruimteverdeling. Ook over periodieke rapportages en evaluatie van de woonruimteverdeling zijn afspraken vastgelegd. De clusters, de Federatie van corporaties, het Amsterdams Steunpunt Wonen, de Stedelijke Woningdienst en een vertegenwoordiging van de stadsdelen zijn verenigd in de Werkgroep Woonruimteverdeling.

De gemeenten en clusters hebben in maart 1997 een rapportage uitgebracht over de resultaten van het aanbodmodel in het jaar 1996. Daarin worden de afspraken getoetst die in het convenant zijn opgenomen. Ook wordt informatie uit de inschrij-vings-, abonnee- en woonbonnenbestanden van de clusters gepresenteerd. Hiermee is een aantal effecten van het aanbodmodel in beeld gebracht (Jaarrapportage 1996).

De Werkgroep Woonruimteverdeling wilde, een jaar na invoering van het aanbod-model, een meer omvattende evaluatie laten uitvoeren. Een deel van de evaluatieacti-viteiten is uitbesteed aan het OTB. Het betreft een deelonderzoek waarin de woning-zoekenden centraal staan. De evaluatie moet inzicht bieden in de toegankelijkheid van het aanbodmodel voor verschillende groepen, ondermeer uitgedrukt als slaagkan-sen. Ook krijgt men graag een beeld van de waardering van woningzoekenden voor

het aanbodmodel.

Doelstelling

Doel van de OTB-evaluatie is om na te gaan of verschillende groepen woningzoe-kenden hun weg vinden met het aanbodmodel: of ze het voldoende begrijpen om effectief een woning te kunnen zoeken en hoe hun slaagkansen liggen. Voor de

(9)

slaagkansen wordt ook gevraagd naar een vergelijking met 1995, een jaar waarover de Woningdienst informatie heeft in de vorm van een nulmeting.

Onderzoeksgroepen

Met behulp van de woonbonnenbestanden van de drie Amsterdamse clusters is het mogelijk om groepen te omschrijven die ogenschijnlijk moeite hebben met het aanbodmodel en groepen die geen problemen lijken te ondervinden. We hebben in overleg met de opdrachtgever gekozen voor vijf groepen woningzoekenden. Dit zijn:

'Geslaagden' :

, Afhakers' :

'Foute boninstuurders ':

'Kanslozen' :

'Regulieren' :

Dit zijn de huishoudens die via een woonbon een wo-ning kregen toegewezen.

Deze huishoudens zijn niet geslaagd en hebben geen woonbonnen meer ingestuurd sinds september 1996, ofwel sinds krant 9619 (het editienummer van de drie Amsterdamse woonkranten correspondeert).

Dit zijn huishoudens die niet geslaagd zijn, ook niet afgehaakt, minimaal vier bonnen hebben ingestuurd, terwijl minstens de helft van de bonnen onjuist was ingevuld (Dit wil zeggen: onvolledig of niet voldoend aan de gestelde voorwaarden).

Deze huishoudens zijn niet geslaagd, niet afgehaakt, hebben minimaal vier bonnen ingestuurd en zijn nog nooit in de top-20 van de eindrangschikking geëindigd.

Deze zijn niet geslaagd, niet afgehaakt, hebben mini-maal vier bonnen ingestuurd en zijn wel eens geëindigd in de top-20 van woningzoekenden.

Problemen verwachten we het meest aan te treffen onder de afhakers, foutieve boninstuurders en de kanslozen. De geslaagden kunnen we tot de succesvollere groepen rekenen, terwijl de regulieren enigermate kansrijk lijken.

1.2 Onderzoeksvragen en opbouw rapport Onderzoeksvragen

De door de opdrachtgever geformuleerde onderzoeksvragen luiden als volgt: 1. Hoe beleven de woningzoekenden het aanbodstelsel ?

2. Hoe staat het met de toegankelijkheid van verschillende groepen tot het aanbodstelsel? Wie zijn de ingeschrevenen, de geabonneerden, de 'eng' en breed zoekenden, geslaagden, de onsuccesvol zoekenden en de woningzoeken-den die veel foute bonnen insturen?

(10)

3. Wat zijn de slaagkansen van diverse groepen woningzoekenden?

Bij het derde onderdeel zou ook de invloed van de in Amsterdam gehanteerde definities van doorstromers en starters aan bod moeten komen. Zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, hanteren de Amsterdamse clusters twee verschillende definities van doorstromers. Beide definities wijken af van de gangbare volkshuisves-telijke of 'echte' definitie van een doorstromer: een huishouden dat bij verhuizing een woning vrijmaakt. In Amsterdam hanteert men de termen 'echte doorstromers' en 'echte starters' om de in Nederland gangbare definities uit te drukken. Met de informatie uit de woonbonnenbestanden zijn doorstromers of starters alleen conform de cluster-definities te traceren en te analyseren. Zodoende kunnen we niet nagaan in hoeverre de verschillende clusterdefinities als zodanig effect hebben gehad op de toewijzingskansen van huishoudens die tot de 'echte' doorstromers respectievelijk 'echte' starters behoren, en niet tot doorstromers respectievelijk starters volgens de definitie van het desbetreffende cluster. Analyse van de groepen starters respec-tievelijk doorstromers is weinig betekenisvol, omdat onder deze begrippen een zeer gevarieerde groep huishoudens schuilt.

Opbouw rapport

Deze paragraaf vervolgen we met een schets van het Amsterdamse aanbodmodel. De karakteristieke elementen komen naar voren. Met behulp van deze schets kunnen de resultaten uit dit rapport in de juiste context geplaatst worden.

In hoofdstuk 2 zetten we de onderzoeksaanpak uiteen. Een enquête onder woonbon-instuurders maakte deel uit van de onderzoeksopzet. De responsanalyse van deze enquête is ook in dit hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 3 behandelt de huishoudenskenmerken van de ingeschreven woningzoe-kenden en de woonboninstuurders. Met de resultaten is het eerste deel van onder-zoeksvraag 2 beantwoord.

In hoofdstuk 4 staat de eerste onderzoeksvraag centraal: de beleving van woning-zoekenden. Sterke en zwakke punten van het model komen in dit hoofdstuk naar voren.

In hoofdstuk 5 beantwoorden we het tweede deel van de tweede onderzoeksvraag. We zoomen in op het zoekgedrag van huishoudens en kijken welke groepen proble-men ondervinden.

Hoofdstuk 6 behandelt de derde onderzoeksvraag: de slaagkansen van de diverse soorten huishoudens.

In hoofdstuk 7 volgen conclusies en aanbevelingen.

1.3 Schets Amsterdamse model

In deze paragraaf schetsen we de karakteristieke elementen van het Amsterdamse aanbodmodel. Dit model omvat de verdeling van de sociale-huurwoningen in Amsterdam. Ook de woningen boven de grens van de vergunningplichtige voorraad zijn voor een deel in het model opgenomen. De particuliere huurwoningen en het

(11)

bezit van woningcorporatie Nieuw-Amsterdam worden niet via het aanbodmodel verdeeld, en vallen dus ook buiten het bereik van dit rapport. Waar mogelijk zetten we de kenmerken van het Amsterdamse model af tegen de kenmerken van aanbod -modellen elders in Nederland. De inhoud van deze paragraaf is voor een groot deel afkomstig uit de Rapportage woonruimteverdeling Amsterdam (1996, opgesteld door de drie Amsterdamse clusters, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Stedelijke Woningdienst Amsterdam) en het Draaiboek Woonruimteverdeling 1996. De vergelijking met de aanbodmodellen elders in Nederland is gebaseerd op het OTB-rapport Aanbodmodellen geïnventariseerd (Kullberg, 1996).

1.3.1 Start en clusters De start

Op 1 januari 1996 werd in Amsterdam een nieuw woonruimteverdelingsmodel voor sociale-huurwoningen ingevoerd. De belangrijkste verandering betrof de overgang van een distributiemodel naar een zogenaamd aanbodmodel. Hiermee sloot Amster-dam aan bij de ontwikkelingen elders in Nederland. Eind 1996 hanteerden 213 van de 625 gemeenten het aanbodmodel (Kullberg, 1996).

De inschrijving van de woningzoekenden en bemiddeling werd overgedragen aan de corporaties. De gemeente schrijft uitsluitend nog woningzoekenden in die met voorrang aan woonruimte geholpen moeten worden, beoordeelt bij voorrangs-kandidaten de aanbiedingen en weigeringen van woningen en bemiddelt alleen waar nodig. Zolang dit nodig is bemiddelt zij ook de urgenten die al voor de invoering van het aanbodmodel ingeschreven waren. Eenderde deel van deze kandidaten wordt in de particuliere huursector ondergebracht, tweederde deel in de sociale-huursector. Verder stelt zij - in overleg met de verhuurders - de passendheidscriteria op, verleent de huisvestingsvergunningen en houdt toezicht op het model. De corporaties voeren het model uit en dragen zorg voor toetsing van de gegevens van de woning-zoekenden. Het bevolkingsregister dient daarbij als achtervang.

Indeling in clusters

Amsterdam is de enige gemeente in Nederland (en dus ook de enige van de vier grote steden) waar de woonruimteverdeling opgedeeld is in clusters. De drie clusters - Archipel, Spectrum en Woonwerk - zijn samenwerkingsverbanden van woningcor-poraties. Woningzoekenden die op het totale aanbod in de sociale-huursector in Amsterdam willen reageren, dienen zich tot alle drie de clusters te wenden. In hoofdlijnen hanteren de drie clusters dezelfde spelregels, op detailpunten zijn er afwijkingen. Niettemin kunnen deze detailafwijkingen invloed hebben op de slaag-kansen van - individuele en groepen - woningzoekenden. Hierop komen we verderop in deze paragraaf terug. In de loop van dit rapport zullen ook de complicaties die de clusterindeling met zich meebrengt, de revue passeren.

De indeling in clusters is begrijpelijk gezien het grote aantal woningcorporaties in Amsterdam dat tot een vergelijk moest komen ten aanzien van de

(12)

ling. Bij een deel van de corporaties was de angst groot dat er een te bureaucrati-sche, centrale toewijzingsregistratie zou blijven bestaan op het moment dat deze taak van de gemeente naar de corporaties overgeheveld zou worden. Tevens waren er verschillen van mening over het mogelijke verdwijnen van lidmaatschapsrechten. Als compromis is de vorming van clusters ter tafel gekomen. Randvoorwaarde was, dat woningzoekenden die zich bij één cluster inschreven, toegang moesten hebben tot woningen die een goede dwarsdoorsnede zouden vormen van het omvangrijke Amsterdamse aanbod. Dit betekent dat binnen een cluster alle typen woningen en buurten vertegenwoordigd moeten zijn. Uiteindelijk zijn drie clusters ontstaan die inderdaad aan deze voorwaarde voldoen (Atlas Sociale Woningbouw Amsterdam). Inschrijfsysteem

Elk cluster hanteert een identiek systeem van inschrijven en abonneren. Dit systeem zien we bij veel grotere steden in Nederland (Kullberg, 1996). Starters kunnen zich inschrijven om inschrijftijd op te bouwen. Dit is van belang bij de volgordebepaling. Doorstromers hoeven zich niet om deze reden in te schrijven. Bij hen is de woon-duur van belang. Starters en doorstromers die kans denken te maken op de vrijko-mende woningen kunnen een abonnement nemen op een woonkrant. Ook kan men zich op twee of drie woningkranten abonneren. Ieder cluster heeft een eigen bestand ingeschreven starters en een bestand met abonnees (zowel doorstromers als starters) op de woonkrant. Klanten en abonnees hebben binnen Amsterdam géén unieke nummers. Daardoor is niet bekend op hoeveel clusters men zich richt en hoeveel woningzoekenden Amsterdam telt.

Kosten

Het inschrijven kost eenmalig

f

25,- bij Archipel en

f

50,- bij de overige twee clusters. Met de kosten voor het inschrijven wijkt Amsterdam niet af van wat gangbaar in Nederland is. In 56% van de systemen waar woningzoekenden zich moeten inschrijven betaalt men tussen de

f

15,- tot

f

50,-. De inschrijvingskosten zijn in Amsterdam eenmalig. Dit geldt voor de helft van de gemeenten die met een aanbodmodel met inschrijving werken. Het abonnementsgeld voor een woonkrant bedraagt jaarlijks

f

35,-. Dit bedrag is bij alle clusters gelijk. Hiermee wijkt Amsterdam wel af van wat gangbaar in Nederland is. In 94% van de gemeenten met een aanbodmodel is de woonkrant gratis (Kullberg, 1996). Om zich te kunnen abonneren moeten woningzoekenden zich eerst ingeschreven hebben. Wil men op het aanbod van drie clusters kunnen reageren, dan moet bij elk van de clusters inschrijf-geld en abonnementsinschrijf-geld voldaan worden.

Cluster Archipel

Cluster Archipel is het samenwerkingsverband van de Algemene Woningbouw Vereniging, de beheerinstelling Stichting Holendrecht, Woonstichting De Key, Wo-ningstichting Patrimonium en WoWo-ningstichting Zomers Buiten. Per 1 januari 1997 telde Archipel 9.440 ingeschreven starters en 32.661 abonnementhouders. De totale woningvoorraad bedraagt 67.600 woningen (Amsterdamse Federatie van woningcor-poraties en Stedelijke Woningdienst, 1996).

(13)

Cluster Spectrum

In Spectrum werken de volgende corporaties samen: woningbouwverenigingen ACOB, Ons Huis en Eigen Haard, Woningstichting Ons Belang en Bouwvereniging Rochdale. Dit cluster telde op 1 januari 1997 7.496 ingeschreven starters en 20.098 abonnementhouders. Spectrum is het kleinste cluster. De deelnemende corporaties beheren gezamenlijk 46.100 woningen.

Cluster Woonwerk

Cluster Woonwerk tenslotte bestaat uit de Woningbouwvereniging de Dageraad, de Protestantse Woningbouw Vereniging, Woningbouwvereniging het Oosten en het Woningbedrijf Amsterdam. Op 1 januari 1997 stonden hier 23.519 starters inge-schreven. 23.650 woningzoekenden hadden een abonnement op de woonkrant van Woonwerk. Woonwerk is met 74.100 woningen het grootste van de drie clusters. Het Woningbedrijf met circa 40.000 woningen neemt binnen Woonwerk een belangrijke plaats in.

1.3.2 Procedure, urgentiebewijshouders en voorrangskandidaten Procedure

Elke cluster heeft een woonkrant die om de twee weken verschijnt. Abonnementhou-ders hebben drie volle dagen de tijd om op het aanbod te reageren. Er kunnen maximaal drie woonbonnen per woonkrant ingestuurd worden. Zo'n bovengrens wordt gehanteerd in 58 % van de Nederlandse gemeenten met een aanbodmodel (Kullberg, 1996). Abonnees van Archipel kunnen ook telefonisch reageren. Nadat alle reacties verwerkt zijn selecteren de clusters de kandidaten. Hiervoor zijn voorrangsregels opgesteld. Woonwerk en Spectrum toetsen automatisch de passend-heidscriteria van alle reacties, Archipel doet dit alleen bij de geselecteerden.

Per woning krijgen de tien hoogstgenoteerde kandidaten een uitnodiging om de woning te bezichtigen. Deze kandidaten geven vervolgens aan de desbetreffende corporatie door of ze de woning wel of niet willen betrekken. Geïnteresseerden die na een maand niets van de corporatie horen, kunnen ervan uitgaan dat een hoger genoteerde woningzoekende de woning geaccepteerd heeft.

De hoogst genoteerde geïnteresseerde krijgt van de corporatie het verzoek om op kantoor te komen. Nadat de gegevens van de kandidaat zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden, krijgt hij/zij de woning aangeboden.

In Amsterdam bestaan bij de reguliere woningzoekenden geen sancties op het meermaals weigeren van woningen. Dit geldt voor verreweg de meeste aanbodmo-dellen in Nederland.

Houders van urgentieverklaringen en voorrangskandidaten

Vanaf 1 januari 1996 is de gemeente Amsterdam gestopt met het verstrekken van urgentiebewijzen. Woningzoekenden die voor 1 januari 1996 als urgent woningzoe-kende bij de Stedelijke Woningdienst Amsterdam (SWD) geregistreerd stonden (45.000 personen), blijven hun urgentiestatus houden zolang ze aan de voorwaarden van het urgentiebewijs voldoen. De SWD bemiddelt bij een cluster (of particuliere

(14)

verhuurders) op het moment dat een urgent woningzoekende aan de beurt is. Met de drie clusters zijn afspraken gemaakt over het aantal urgenten dat geholpen moet worden. Het streven is dat het aantal urgenten dat op 31 december 1995 stond ingeschreven na drie jaar is gereduceerd tot nul. Zij worden gedoseerd overgedragen aan de clusters (en de particuliere verhuurders) en kunnen met een voorrangsstatus binnen een zoekprofiel naar een woning zoeken. Per jaar dienen er dan 13.840 urgenten geholpen te worden waarvan 2/3 deel in de sociale-huursector. De taakstel-ling omtrent de jaarlijkse afname (33 %) werd in het afgelopen jaar net niet gehaald: er werden 11.880 urgenten (29%) van de lijst afgevoerd, ofwel omdat ze aan een woning geholpen werden of omdat ze niet op een aanbieding reageerden.

Urgenten die nog niet aan de beurt zijn om overgedragen te worden, kunnen zich abonneren op een woonkrant en regulier woonbonnen insturen. Zij blijven deel uitmaken van het urgentenbestand, maar kunnen geen aanspraak meer maken op actieve bemiddeling. Urgenten kunnen voor deze strategie kiezen als zij zich richten op die delen van de markt waar de vraag gering is en de slaagkans dus groot is. Deze urgenten heten 'zelfmelders' . Eind 1996 waren er 3.216 zelfmelders. Het lijkt erop dat het aantal zich stabiliseert. In 1996 hebben 771 zelfmelders via de woon-krant een woning gevonden.

Vanaf 1 januari 1996 komen er zogenaamde voorrangskandidaten bij. Onder het oude model werden deze kandidaten termijn-urgenten genoemd. Het betreft woning-zoekenden die door calamiteiten, ernstige medische of sociale problemen, of in het kader van de stadsvernieuwing dringend een (andere) woning nodig hebben. In 1996 werd uitgegaan van maximaal 3.000 voorrangskandidaten en 100 stadsvernieuwings-kandidaten, waarvan eenderde deel via de particuliere markt wordt gehuisvest. Het werden er uiteindelijk respectievelijk 2.940 en 34. Mocht het de voorrangskan-didaten niet lukken om binnen drie maanden op eigen kracht een woning te vinden, dan worden zij buiten het model om actief bemiddeld. Bij het op eigen kracht vinden van een woning geldt een zoekprofiel. In geval van calamiteiten vindt direct actieve bemiddeling plaats.

In de meeste gemeenten en regio's in Nederland kunnen voorrangskandidaten niet binnen het aanbodmodel naar een woning zoeken. In de gemeenten waar dit wel gebeurt, wordt net als in Amsterdam bijna altijd een zoekprofiel gehanteerd. De termijn van drie maanden zoeken alvorens actief bemiddeld wordt treffen we bij 30% van de gemeenten aan. Meestal wordt een termijn van zes maanden gehanteerd.

1.3.3 Voorrangsregels, definities en passendheidscriteria Voorrangsregels

De reguliere voorrangsregels zijn eenvoudig in Amsterdam. Voorrangskandidaten hebben altijd voorrang op doorstromers of starters, voor zover de woning voldoet aan het zoekprofiel.

Doorstromers gaan altijd voor starters. Reageren er alleen maar starters, dan heeft degene met de langste inschrijfduur voorrang. Is ook deze gelijk, dan gaat de oudste

(15)

kandidaat voor. Reageren er verschillende doorstromers, dan gaat degene met de langste woonduur voor. Ook hier geldt dat bij een identieke woonduur de oudste kandidaat voor gaat.

Bij 70% van de aanbodmodellen in Nederland werd per eind 1996 onderscheid gemaakt tussen starters en doorstromers. Een deel van het aanbod is bestemd voor doorstromers, een ander deel voor starters. Van de grote steden is Den Haag (regio Haaglanden) hiervan een voorbeeld. Omdat segmentering de keuzemogelijkheden beperkt, kiest een aantal gemeenten (30%) ervoor dit schot tussen starters en doorstromers achterwege te laten. Behalve in Amsterdam is hiervoor ook in Rotter-dam gekozen en meer recentelijk in de regio Utrecht. Meestal wordt voor starters en doorstromers hetzelfde criterium (namelijk inschrijfduur) gehanteerd indien het aanbod niet voor deze groepen gesegmenteerd is, of inschrijfduur na het achttiende jaar wordt gelijkgesteld aan woonduur (onder meer in Rotterdam en Utrecht).

De absolute voorrang zoals die in Amsterdam geldt voor doorstromers, is vrij uitzonderlijk. Men heeft hier onder meer voor gekozen omdat de grote particuliere huurmarkt in Amsterdam (eenderde van de voorraad huurwoningen) een belangrijke bijdrage levert in het huisvesten van starters. Ook in het bezit van Nieuw-Amster-dam kunnen starters terecht.

Vanwege schaarste aan geschikte ouderenwoningen hebben 60-plussers en huishou-dens met een medische indicatie voorrang bij woningen op de begane grond, één-hoog en met lift bereikbaar met een huur tot

f

600,- (prijspeil 1-1-1996), en hetzelfde type woningen met minder dan vier kamers en een huur tussen f 600,- en

f

810,-. Overigens hebben voorrangskandidaten voorrang op 60-plussers die een woonbon voor genoemde woningen insturen. Bij een deel van de flatwoningen met lift hebben ouderen geen voorrang. Eengezinswoningen en maisonnettewoningen op de begane grond en eerste etage worden niet met voorrang toegewezen aan ouderen.

Definities van doorstromers en staners

In het woonruimteverdelingsmodel gaan doorstromers voor op starters. De clusters in Amsterdam hanteren geen identieke definities voor doorstromers. We spreken van een beperkte definitie en een uitgebreide definitie.

De beperkte definitie van een doorstromer luidt dat een huishouden bij verhuizing een zelfstandige woning achterlaat in het bezit van een van de corporaties die deel uitmaken van het cluster. Laat de woningzoekende bijvoorbeeld een sociale- huurwo-ning van een ander cluster achter, of een particuliere huurwoning of een koopwoning in Amsterdam, of een woning buiten Amsterdam, dan rekent men deze huishoudens tot de starters. In Amsterdam worden deze huishoudens wel pseudo-starters ge-noemd.

De uitgebreide definitie luidt dat een huishouden een zelfstandige woning leeg moet achterlaten in de regio Amsterdam. Spectrum en Woonwerk hanteren de beperkte definitie, Archipel de uitgebreide. De uitgebreide definitie is nog niet conform de nieuwe Huisvestingswet. Volgens de geest van de nieuwe wet is het om het even of de woning in de regio Amsterdam of elders in Nederland wordt achtergelaten. In 8

(16)

[.

1996 bleek slechts 35% van de aanbodmodellen in Nederland aan dit principe te voldoen. Haaglanden is met een volledig open markt de belangrijkste uitzondering. In het kader van een overgangsregeling worden alle leden van een corporatie als een doorstromer behandeld. Het lidmaatschap moet dan wel uiterlijk 27 maart 1995 (Woonwerk) of oktober 1995 (Archipel/Spectrum) verkregen zijn. Dit betekent dat ook pseudo-starters, huishoudens van buiten de regio Amsterdam en 'echte' starters tot de doorstromers kunnen behoren. Deze overgangsregel is persoonsgebonden en kan eenmalig benut worden. De overgangsregel is onbeperkt geldig.

Urgenten uit het distributiemodel die niet actief bemiddeld willen worden, kunnen als zogenaamde 'zelfmelders' ook op de geadverteerde woningen reageren. Deze huishoudens worden tot de doorstromers gerekend.

Ook bewoners van onzelfstandige HAT-woningen, van zogenaamde O&W-kamers (studentenkamers) en bewoners van groepswoningen die over een individueel huurcontract met een corporatie beschikken, worden als doorstromers beschouwd.

Huurders van een woning van Nieuw Amsterdam kunnen de eerste twee jaar dat ze huurder zijn geen gebruik maken van de mogelijkheid om als doorstromer mee te doen bij de clusters. Na twee jaar kan dat wel. De reden hiervoor is dat de Bijlmer niet te gemakkelijk als springplank gebruikt moet kunnen worden om de status als doorstromer te verwerven.

De verschillende regelingen maken de de begrippen minder doorzichtig. Zoals eerder gezegd, kunnen geen effecten voor starters en doorstromers in de meer gebruikelijke zin worden geanalyseerd. Dit komt doordat de databestanden niet de daarvoor benodigde informatie over de actuele woonsituatie van de woningzoekenden bieden.

Passendheidscriteria

Ten aanzien van de relatie huur-inkomen worden gangbare passendheidseisen gesteld. Huurwoning met een kale huur van maximaal

f

600,- (prijspeil 1-1-1996) worden zoveel mogelijk met voorrang aan de primaire doelgroep van het volkshuis-vestingsbeleid toegewezen. In de prijsklasse

f

600,- tot

f

810,- geldt een bovengrens van maximaal

f

85.000,- (belastbaar). In het segment met een kale huur van meer dan

f

810,- wordt geen bovengrens gehanteerd. In de duurdere segmenten worden wel minimumgrenzen voor het inkomen gehanteerd. Andere passendheidseisen betreffen de minimale en maximale woningbezetting. Voor woningen boven de

f

810,- gelden geen bezettingsnormen. Afwijkingen om segregatie te voorkomen

Afwijkingen zijn mogelijk. Van de woningen met een huur tot

f

600,- (prijspeil 1-1-1996) mag in de gehele stad niet meer dan 20% scheef worden toegewezen, namelijk tot een maximum-inkomen van

f

60.000,-. In de Binnenstad en de stadsdelen Zuid, Rivierenbuurt en Buitenveldert mag het percentage scheve toewijzingen niet meer dan 10% bedragen. Men hanteert voor deze woningen ruimere inkomenseisen, maar stelt wel een maximum. Het doel is het voorkomen van een te eenzijdige bevolkings-opbouw in delen met een zeer eenzijdige woningvoorraad. Om te voorkomen dat het

(17)

scheef toewijzen zich concentreert bij de vierkamerwoningen, geldt deze afspraak ook apart voor de vierkamerwoningen. In 1996 werd 22 % van alle woningen scheef toegewezen, en 14% van de vierkamerwoningen.

1.3.4 Toewijzing buiten het model om en verantwoording Aanbieden van woningen buiten het aanbodsysteem om

Bijzondere woningtypen, zoals atelierwoningen, aanleunwoningen en woningen voor minder-validen worden buiten het aanbodsysteem toegewezen. Als overgangsregeling geldt dat 50% van de vijfkamerwoningen en 75 % van de zes- of meerkamerwonin-gen met een huur tot

f

810,- buiten het aanbodmodel zou worden toegewezen aan urgenten. Op 1 juli 1996 is deze grens verhoogd tot

f

845,-.

Verder mag ieder cluster 1 % van de woningen buiten het aanbodmodel houden. Op deze wijze krijgen corporaties ruimte om buiten het aanbodmodel acute problemen op te lossen. Zo'n oplossing kan nodig zijn bij ernstige overlast, uitplaatsing van kinderen als een woning leeggemaakt moet worden en huisvesting van eigen personeel.

Aan verblijfsgerechtigden wordt éénmaal, buiten het aanbodmodel om, woonruimte aangeboden. Dit gebeurt in de meest gemeenten die met een aanbodmodel werken. Verantwoording van toewijzingen

De clusters verantwoorden de toewijzing van woningen in een zogenaamde verant-woordingstabel. Deze staat in elke editie van de woonkranten. De informatie die in de tabel is opgenomen verschilt per cluster. Spectrum hanteert een 'minimumvari-ant' . Herleid kan worden welke woning het betrof, in welke krant deze stond, hoeveel reacties er binnenkwamen, tot welke groep woningzoekenden de nieuwe huurder hoort (bijvoorbeeld: doorstromer) en wat de woonduur/inschrijvingsduur was. Met behulp van deze informatie kunnen woningzoekenden controleren of de woning terecht aan een ander werd toegewezen.

Hulpmiddelen om slaagkansen te bepalen

Woningzoekenden kunnen de resultatentabel ook gebruiken om slaagkansen te schatten, bijvoorbeeld door naar het aantal reacties te kijken. Door extra woningken-merken op te nemen, worden de mogelijkheden vergroot om de slaagkans voor wijken, woningtypen, -grootten en prijsklassen te bepalen. Spectrum verstrekt alleen informatie over het aantal reacties op een woning. Men kan niet in de tabel zien wat voor soort woningen het betrof. Woonwerk noemt in de resultatentabel het aantal kamers. Per woningadvertentie geeft Woonwerk bovendien een indicatie van de benodigde woonduur of inschrijfduur, als hulpmiddel om de kansen op een woning te schatten. Archipel memoreert in de resultatentabel het aantal kamers, de verdie-ping, het woningtype en de kale huur.

(18)

1.4 Conclusie

Het aanbodmodel van Amsterdam is in drie clusters opgedeeld. Dit is uniek in

Nederland. Het gehanteerde inschrijfsysteem is gebruikelijk in veel grote en middelgrote gemeenten, maar de kosten voor de woningzoekenden kunnen hoog oplopen als men bij meer clusters wil zoeken. De gevolgde procedure van het aanbieden en toewijzen van woningen is gangbaar in Nederland. Dat de voorrangs-kandidaten in eerste instantie zelf moeten zoeken, gebeurt in een minderheid van de Nederlandse gemeenten. Als het zelf zoeken niet lukt, wordt in Amsterdam zeer snel de bemiddeling gestart.

De voorrangsregels zijn vrij uitzonderlijk: doorstromers gaan voor op starters. Hierbij anticipeert men op het grote belang van de particuliere sector voor de starters. Verder worden er geen uniforme definities van doorstromers en starters gehanteerd. Er geldt afhankelijk van het cluster een brede of een enge definitie. Mede als gevolg van de overgangsregeling zijn de definities van starters en doorstro-mers niet doorzichtig. De gehanteerde passendheidscriteria zijn gangbaar in Neder-land. Dit geldt ook voor de afwijkingen van deze regels die als doel hebben om segregatie te voorkomen. Zoals in veel andere gemeenten worden specifieke woningen buiten het model om aangeboden. De verantwoording van de toegewezen woningen gebeurt op de gebruikelijke wijze via tabellen. De mogelijkheden voor woningzoekenden om hun slaagkansen te bepalen verschillen per cluster. Spectrum biedt geen extra informatie, Archipel doet dit in de verantwoordingstabel en Woonwerk geeft indicaties bij de woningadvertenties.

(19)

r---~~~-~~~.-"~.--~~~

(20)

2

ONDERZOEK: AANPAK EN ENQUÊTES

2.1 Onderzoeksaanpak

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen over de woonruimteverdeling in Amsterdam, hebben we drie bronnen gebruikt. Deze behandelen we in paragraaf 2.l. Paragraaf 2.2 gaat in op de respons op de enquête die we hielden, paragraaf 2.3 op de representativiteit van de respons. Tenslotte volgen de conclusies.

Secundaire analyse van aanwezige bronnen

De eerste bron bestaat uit een secundaire analyse van beschikbare documenten. Die documenten zijn voor een belangrijk deel afkomstig van de gemeente en betreffen afspraken tussen corporaties en gemeente, gedetailleerde werkprocedures en verleende huisvestingsvergunningen, die een beeld geven van de toewijzingsre-sultaten naar een aantal kenmerken van de woningzoekenden (starter of doorstromer, leeftijd, huishoudensgrootte, etnische achtergrond). Daarnaast beschikten we over voorlichtingsmateriaal van de verschillende clusters en de drie woonkranten die de clusters uitgeven.

Woningzoekenden- en bonnenadministraties

Om na te gaan hoe de slaagkansen zijn voor specifieke groepen woningzoekenden, is het nodig om te beschikken over het woningzoekendenbestand. Zodoende kan het aantal verleende huisvestingsvergunningen worden gerelateerd aan het aantal zoekenden binnen een bepaalde categorie (bijvoorbeeld ouderen). Daarmee krijgen we inzicht in de slaagkansen van verschillende groepen woningzoekenden.

In het geval van Amsterdam zijn er drie afzonderlijke woningzoekendenbestanden, die door elk van de clusters ter beschikking zijn gesteld. Het staat woningzoekenden vrij om zich bij meerdere clusters in te schrijven, maar dit wordt niet gepropageerd in de voorlichting van de afzonderlijke clusters. Ook dient men bij elk van de clusters inschrijfgeld en abonnementskosten op de woonkrant te betalen.

De clusters functioneren zelfstandig. Bij de opzet van de verschillende databases is geen rekening gehouden met het koppelen van de drie bestanden. Het ontbreken van unieke klantnumrners, verschillende veldbeschrijvingen per cluster en het risico van

(21)

kleine manco's in de namen (spelling), voorletters en huisnummertoevoegingen maakten het koppelen van de bestanden helaas ondoenlijk. We hebben de analyses van de bonnenbestanden daarom voor elk van de clusters afzonderlijk uitgevoerd, alsof het drie verschillende woonruimteverdelingssystemen betreft.

Elk van de clusters hanteert voor de bedrijfsvoering verschillende deelbestanden: een klantenbestand (ingeschreven woningzoekenden), een abonneebestand (ingeschreven

woningzoekenden die bovendien geabonneerd zijn op de Woonkrant), een

woonbon-nenbestand (alle ingestuurde woonbonnen of alleen de goed ingevulde bonnen) en

een advertentiebestand (waarin de kenmerken van de geadverteerde woningen staan).

Door unieke klantnummers en woningnummers kunnen de bestanden van één cluster worden gekoppeld op het niveau van de woonbon. Per cluster verkregen we één database op woonbonniveau, die een tweede, zeer belangrijke bron voor het onderzoek vormt. Hiermee was het per cluster mogelijk om het zoekgedrag van woningzoekenden te analyseren: hoeveel bonnen stuurde men in, op welke woningen en met welke mate van succes?

Het op orde krijgen van de databestanden vergde overigens veel tijd en inspanning van zowel de clusters als de onderzoekers, omdat de bestanden nog niet eerder voor beleidsevaluatie gebruikt waren. Ze zijn vooral ingericht om het verdelingsproces in goede banen te leiden. Kinderziekten kwamen aan het licht en moesten worden opgelost. Het bewerken van de bestanden heeft al met al een looptijd van ruim vier maanden gevergd.

Enquête onder woningzoekenden

Het woonbonnenbestand biedt een schat aan informatie over de woningzoekenden en

hun zoekpatronen. Daarnaast bestond de behoefte om meer inzicht te krijgen in

eventuele moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij het zoeken naar een woning. Uit de databestanden kunnen zoekpatronen worden gedestilleerd. Door aanvullend de woningzoekenden te vragen naar hun overwegingen bij het invullen van de bonnen, ontstaat inzicht in zoekstrategieën die men hanteert Die kunnen meer of minder effectief zijn. Door naar de motivatie te informeren weten we of bepaalde gedragin-gen met opzet gebeuren of uit onwetendheid of onbegrip. In tweede instantie wordt dan beschreven wie de minder effectief zoekenden zijn (leeftijden, starters of doorstromers, huishoudenstypen, culturele achtergrond, inkomensgroepen of mensen zonder opvallende groepskenmerken) . De enquête biedt daarnaast informatie over de waardering van de woningzoekenden voor elementen van het nieuwe model.

Een enquête onder woningzoekenden laat enkele risico' s van selectieve uitval onverlet. Zo is er geen inzicht in groepen mensen die zich niet laten inschrijven als woningzoekende. Het risico van een latente, onbekende vraag is naar onze mening echter niet veel groter dan onder het distributiemodel het geval was. Studie hiernaar zou het karakter van een stadspanel krijgen. Een tweede risico schuilt in selectieve uitval bij het benaderen van woningzoekenden voor een enquête. Dit probleem hebben we getracht het hoofd te bieden. In paragraaf 2.2 gaan we nader in op de respons op de enquête en mogelijke selectieve uitval.

(22)

Bij het benaderen van woningzoekenden konden we de adressenbestanden van de clusters benutten. Een gerichte benadering werd daardoor mogelijk. De keus deed zich voor tussen een mondelinge enquête, een schriftelijke of een telefonische. Het eerste alternatief stuitte op begrotelijke bezwaren, mede omdat de woningzoekenden over de hele stad verspreid wonen. De schriftelijke enquête heeft als nadeel dat de doorlooptijd vrij lang is en dat de netto respons in het algemeen minder hoog is dan bij een telefonische enquête. In het geval van Amsterdam vreesden alle betrokkenen een extra hoge uitval. De keuze is gevallen op een telefonische enquête, waarbij het risico van selectieve uitval van mensen zonder telefoonaansluiting geaccepteerd is. Er is telefonisch geënquêteerd onder een gestratificeerde steekproef van woningzoe-kenden met telefoon (volgens de administratie van de clusters). Daarbij hebben we op grond van het zoekpatroon onderscheid gemaakt tussen 'geslaagden', 'afhakers', 'inzenders van foute bonnen', 'kanslozen' en 'regulieren'.

De enquête is in Amsterdam in het Nederlands, Turks en Marokkaans aangeboden. De aankondigingsbrieven zijn in deze drie talen gesteld en er zijn tweetalige enquêteurs ingezet om de woningzoekenden desgewenst in de eigen taal te kunnen bedienen. De gestructureerde vragenlijst is daartoe vertaald in het Turks en in de Marokkaanse spreektaal. Met name van de Turkse vertaling is erg weinig gebruik gemaakt. Slechts drie keer werd in Amsterdam een enquête in het Turks afgenomen, terwijl gedurende de hele looptijd van de enquête Turkstalige enquêteurs beschikbaar waren. In vergelijking: in Zaanstad zijn vijf enquêtes in het Turks afgenomen. De meeste Turkse Amsterdammers prefereerden een Nederlandstalig telefoongesprek. Bij de Marokkanen was dit minder het geval. In Amsterdam zijn 26 enquêtes in het

Marokkaans afgenomen.

2.2 Respons op de enquêtes onder woningzoekenden

Stratificeren woningzoekenden

Het stratificeren van de woningzoekenden in 'geslaagden', 'afhakers', 'inzenders van foute bonnen', 'kanslozen' en 'regulieren' had tot doel om binnen de steekproef die geënquêteerd wordt, voldoende woningzoekenden te vinden die, althans op het oog, minder succesvol opereren. Het gaat om de 'afhakers' die het zoeken vrij snel gestaakt hebben zonder dat ze binnen hetzelfde cluster een woning kregen toegewe-zen, om de 'inzenders van foute bonnen', die veelvuldig een bon fout en daarmee ongeldig invullen, en om de 'kanslozen', die de bonnen weliswaar correct invullen, maar telkens reageren op woningen waarvoor ze weinig kans maken.

De twee andere groepen, de min of meer succesvolle zoekers, zijn toegevoegd omwille van de vergelijking. In welke opzichten wijken zij af van de minder fortuinlijke zoekers?

De twee groepen zijn de 'geslaagden', die een woning toegewezen kregen binnen hetzelfde cluster als waarbinnen we ze gedefinieerd hebben, en de 'regulieren', degenen die zoeken zonder veel fouten te maken en die zich al goede kansen op een toewijzing gecreëerd hebben. We analyseren deze 'regulieren' apart van de '

(23)

den' omdat de eersten zich mogelijk helemaal niet bewust zijn van hun kansrijke optreden, terwijl de geslaagden weten dat hun zoeken tot succes leidde.

Door de stratificatie moet voor uitspraken over alle Amsterdamse woningzoekenden een weging worden toegepast. Binnen de strata hebben we representativiteit nage-streefd. Voor ieder cluster is een gestratificeerde steekproef getrokken, met het doel om de vijf strata uiteindelijk evenredig vertegenwoordigd te laten zijn.

Tabel 2.1 laat zien in welke verhouding de strata met vergelijkbaar zoekgedrag voorkomen. Hoe de verschillende groepen begrensd zijn is onder de tabel weergege-ven. Bij de begrenzing is een 'afpelstrategie' gehanteerd. In de volgorde waarin de categorieën in de tabel staan, zijn ze benoemd en uit het bestand gehaald, te beginnen met de geslaagden. Binnen de resterende groep woningzoekenden is vervolgens de groep 'afhakers' afgebakend, etcetera. Dit betekent dat bijvoorbeeld onder de 'geslaagden' huishoudens kunnen vallen die ook veelvuldig foute bonnen hebben ingestuurd.

De laatste groep, de restgroep, is niet in het veldwerk betrokken omdat de betrok-kenen nog erg weinig ervaring met het aanbodmodel hebben opgedaan. Het gaat om kandidaten die minder dan drie bonnen hebben ingestuurd. Overigens zijn woning-zoekenden die met drie of minder bonnen erin slaagden een woning te bemachtigen, wel in het onderzoek betrokken. Zij vallen immers onder de geslaagden.

Voor alle duidelijkheid wijzen we erop dat men bij meerdere clusters kan zoeken. Zodoende kan een 'afhaker' in cluster Woonwerk, bijvoorbeeld in cluster Archipel geslaagd zijn. In de volgende hoofdstukken zal blijken dat dubbele inschrijvingen op grote schaal voorkomen. Bij het enquêteren deed zich één geval voor waarbij iemand werd benaderd die al geënquêteerd was, omdat de persoon ook binnen de steekproef van een ander cluster was gevallen. Op de onderzoeksmatige complicaties door de dubbele inschrijvingen komen we terug.

Bij het responsoverzicht presenteren we ook de resultaten van een vergelijkbare enquête in Zaanstad en Amstel-Meerlanden om een indruk te krijgen van de mate waarin Amsterdam afwijkt van andere gemeenten in de regio.

Omvang steekproef

Voor elk stratum in tabel 2.1 is een gelijk aantal afgenomen enquêtes nagestreefd: 20 voor elk van de Amsterdamse clusters, 40 voor Zaanstad en 40 voor Amstel & Meerianden. Wanneer bij de analyse uitspraken gedaan worden over een cluster of een gemeente, is met behulp van weegfactoren de oorspronkelijke verhouding tussen de groepen woningzoekenden weer hersteld. Zo ontstaat een representatief beeld. Bij het cluster Archipel ontbreken de inzenders van foute bonnen, omdat deze groep niet kon worden gedefinieerd. In het databestand wordt niet aangetekend of een bon aan de voorwaarden voldoet. Dit wordt pas getoetst als een kandidaat in aanmerking komt voor een woning. De steekproeven weerspiegelen niet de getalsverhoudingen volgens tabel 2.1. In Zaanstad komt het weinig voor dat woningzoekenden nog nooit in de top-20 belandden bij de rangordening van kandidaten. Voor deze rubriek was 16

(24)

Tabel 2.1 Omvang van de verschillende groepen woningzoekenden binnen de drie Amsterdamse clusters, Zaanstad en de regio Amstel en Meer-landen, absoluut en in %

Archipel Spectrum Woonwerk Zaanstad Meerlanden

abs. % abs. % abs. % abs. % abs. %

Geslaagden 4.343 (16) 1.520 (12) 4.640 (21) 2.387 (31) 1.558 (29)

Afhakers 8.563 (32) 4.175 (33) 6.904 (31) 2.157 (28) 1.612 (30)

Foute bonnen onbekend 802 (6) 1.490 (7) 220 (3) 235 (4)

Kanslozen 3.488 (13) 922 (7) 1.253 (6) 68 (I) 310 (6)

Regulieren 7.717 (29) 3.891 (31) 5.904 (27) 1.409 (19) 1.015 (19)

Rest 2.516 (9) 1.425 (11) 1.834 (8) 1.381 (18) 708 (13)

Totaal 26.627 (100) 12.743 (100) 22.025 (100) 7.622 (100) 5.438 (100)

Definities van de groepen:

Geslaagden: Zij die via een woonbon een woning kregen toegewezen.

Afhakers: Niet geslaagd en geen woonbonnen meer ingestuurd sinds september 1996, ofwel sinds krant 9619 (het editienummer van de drie Amsterdamse woonkranten corres-pondeert). In Amstel & Meerlanden ligt de begrenzing ook bij september 1996 en in Zaanstad bij januari 1997, omdat het aanbodmodel daar later van start ging. Foute bonnen: Niet geslaagd, niet afgehaakt en minimaal vier bonnen ingestuurd, terwijl minstens

de helft van de bonnen onjuist was ingevuld (Dit wil zeggen: onvolledig of niet voldoend aan de gestelde voorwaarden).

Kanslozen: Niet geslaagd, niet afgehaakt, minimaal vier bonnen ingestuurd en nog nooit in de top-20 van woningzoekenden geëindigd.

Regulieren: Niet geslaagd, niet afgehaakt, minimaal vier bonnen ingestuurd en wel eens geëin-digd in de top-20 van woningzoekenden.

Rest: Niet behorend tot een van de andere groepen. Maximaal drie bonnen ingestuurd dus recent gestart met actief zoeken en / of zoekend met zeer geringe intensiteit.

Bron: Woonbonnenbestanden Amsterdamse clusters.

het aantal woningzoekenden zo gering dat geen steekproef hoefde te worden getrokken. We hebben aan de begrenzing vastgehouden omwille van de vergelijk-baarheid met de andere onderzoekslokaties.

Tabel 2.2 geeft weer hoeveel enquêtes zijn afgenomen binnen de clusters, Amster-dam, Zaanstad en de regio Amstel-Meerlanden. In bijlage 1 is uitgebreidere informa-tie te vinden over de bruto respons, de invloed van de woonboninstuurders die geen

telefoon hebben op de respons en de problemen die zich voordeden bij het

telefo-nisch enquêteren.

Het aantal enquêtes bij cluster Archipel is lager dan bij de andere clusters omdat de rubriek 'foute bonnen' ontbreekt. De nagestreefde aantallen geënquêteerden zijn niet voor alle strata gehaald. Er is voor gekozen om de steekproeven niet al te groot te maken, maar om een kleinere steekproef intensiever te benaderen. Dit om het risico van selectieve uitval te verkleinen. Zonodig zijn de adressen minimaal negen keer 17

(25)

benaderd (drie maal daags, drie dagen achtereen). Voor sommige strata bleek dit uiteindelijk toch niet toereikend. In strata met meer dan 20 resp. 40 enquêtes zijn de extra enquêtes het gevolg van gemaakte afspraken voor tijdstippen, na het halen van de vereiste aantallen. De afspraken zijn niet afgebeld.

De tabel vermeldt ook de netto respons. Dit is het aantal afgenomen enquêtes, gerelateerd aan het aantal bereikte woningzoekenden: woordvoerders die de en-quêteur te woord stonden, die inderdaad zelf woonbonnen hadden ingestuurd en al of niet bereid waren tot een interview. Het percentage drukt uit in welke mate men bereid was om mee te doen aan de enquête. In Amsterdam was dit 57 % van de bereikte huishoudens, in Zaanstad 67% en in AmsteI & Meerlanden 65%. Voor de hogere weigeringsgraad in Amsterdam hebben we geen concrete verklaring, anders dan mogelijke onverschilligheid onder de betrokkenen. Er is geen sprake van systematisch verschillende deelnamepercentages voor de verschillende deelgroepen van (ex-) woningzoekenden. Ook de deelnamepercentages van de verschillende Amsterdamse clusters ontlopen elkaar niet veel.

2.3 Representativiteit van de respons

De enquête is telefonisch afgenomen bij degene die binnen het huishouden woonbon-nen heeft ingestuurd. Doordat woonboninstuurders zonder een telefoonaansluiting niet benaderd kunnen worden, kan selectieve non-respons ontstaan. Ook de hoge weigeringsgraad in Amsterdam kan hier aan bijdragen. In tabel 2.3 is de Amster-damse respons en populatie weergegeven voor de kenmerken leeftijd, bruto-gezinsin-komen, huishoudensgrootte en postcodegebied. De respons is gewogen naar cluster en groep woningzoekenden (geslaagden, afhakers enzovoorts). De respons wijkt beperkt van de populatie af.

Tabel 2.2 Totaal aantal geslaagde enquêtes en netto respons (%)

Arch. Spec. Woonwerk Amsterdam Zaanstad Meerlanden totaal Geslaagden 18 17 17 52 (57) 42 (64) 48 (63) Afhakers 20 22 25 67 (64) 48 (60) 45 (54) Foute bonnen x 20 20 40 (53) 39 (77) 35 (67) Kanslozen 26 23 21 70 (65) 29 (67) 40 (64) Regulieren 21 20 25 66 (49) 43 (71) 48 (81) Totaal 85 102 108 295 (57) 201 (67) 216 (65) Bron: OTB-enquête Amsterdam, Zaanstad en Amstel-Meerlanden, juni 1997.

(26)

Tabel 2.3 Respons en populatie enquête onder instuurders van woonbonnen; Amsterdam, juni 1996 (in %)

Kenmerk Respons Populatie

Leeftijd < 24 jaar 13 18 25-34 jaar 45 43 35-44 jaar 19 22 45-54 jaar 10 8 55-64 jaar 5 5 65+ 8 5 Bruto-gezinsinkomen (j) < 1.500 22 17 1.500 - 2.500 25 33 2.500 - 3.500 27 25 3.500 - 4.500 15 14 > 4.500 10 12 Huishoudensgrootte 1 persoon 48 51 2 personen 32 25 3 personen 10 12 4 personen 10 11 Postcodegebied* 1010-1019 12 12 1020-1039 11 10 1050-1059 16 19 1060-1069 13 13 1070-1079 12 11 1080-1089 2 1090-1099 16 12 1100-1109 12 13 Buiten Amsterdam 5 9 Totaal (abs. = 100%) 296 ca. 61.000

*

voor relatietabel postcodegebied-stadsdeel: zie bijlage 2.

Bron: Woonbonnenbestanden clusters Amsterdam, OTB-enquête onder instuurders van woonbon-nen, Amsterdam, juni 1997.

Licht ondervertegenwoordigd zijn de jongeren tot 24 jaar, de eenpersoonshuishou-dens, postcodegebied 1050-1059 (Bos en Lommer, De Baarsjes, Oud-West en Westerpark) en woonboninstuurders van buiten Amsterdam. Licht oververtegenwoor-digd zijn huishoudens met een bruto maandinkomen van maximaal

f

1.500,-,

tweepersoonshuishoudens en postcodegebied 1090-1099 (Oost en Watergraafsmeer). We kunnen concluderen dat de selectieve respons gering is. De mate van representa-tiviteit geeft geen aanleiding om extra weegfactoren aan te brengen.

(27)

De etniciteit van de woonboninstuurders wordt niet geregistreerd. In de enquête is geïnfonneerd tot welke culturele groep men zich rekende. Circa 76% rekende zich tot de Nederlanders, 5% tot de Surinamers of Antillianen, 2% tot de Turken, 8% tot de Marokkanen en 8% tot een andere groep. De laatste categorie is zeer divers, maar bestaat hoofdzakelijk uit mensen die niet afkomstig zijn uit Noordwest-Europa en Noord-Amerika. Vooral de Aziaten en Afrikanen zijn in deze groep sterk vertegenwoordigd.

In 1996 hebben de clusters circa 33% tot 37% van de woningen aan migranten toegewezen (Rapportage Woonruimteverdeling Amsterdam, 1996). Tot de groep migranten rekent men Surinaamse Nederlanders, Antilliaanse Nederlanders, Euro-pees-Mediterranen, Turken, Noord-Afrikanen en de overige nationaliteiten uit de niet-geïndustrialiseerde landen. Sinds 1994 wordt naast het geboorteland van de betrokkenen het geboorteland van de vader of de moeder in de definitie van etnische minderheden betrokken. Hierdoor worden ook personen die tot de tweede generatie behoren en in Nederland geboren zijn aan een etnische groep toegerekend. Gezien de percentages vennoeden we dat de etnische minderheden in onze enquête onderver-tegenwoordigd zijn.

De geënquêteerde etnische minderheden betreffen veel jongeren: 68

%

is jonger dan

35 jaar. Een kwart van de huishoudens telt vier of meer personen, 54

%

heeft een bruto-inkomen van minder dan

f

2.500,-. Waar in dit rapport significante verschillen geconstateerd worden tussen etnische minderheden en de Nederlanders, heeft dit invloed op de mening van de totale groep woonboninstuurders. Deze mening zal wat verschuiven in de richting van de mening van de etnische minderheden.

2.4 Conclusie

Het onderzoek bestaat uit een secundaire analyse van documenten, een analyse van de bestanden van ingeschreven woningzoekenden en de ingestuurde woonbonnen, en een enquête onder instuurders van woonbonnen. Op voorhand zijn geen probleem-groepen gedefinieerd. Aan de hand van de kenmerken van de ingestuurde woonbon-nen en de eindrangschikkingen van de woonbonwoonbon-nen zijn vijf groepen woningzoeken-den gedefinieerd. Dit zijn de geslaagwoningzoeken-den, de afhakers, de personen die veel foutieve bonnen insturen, de kanslozen en de regulier zoekenden. Een restgroep blijft over: niet-geslaagden die slechts op maximaal drie woningen hebben gereageerd. De analyse van de ingeschrevenbestanden en de woonbonnenbestanden heeft voor de totale populatie plaatsgevonden, de enquête is uitgezet onder een steekproef van woonboninstuurders. Hier doet het gevaar van een selectieve respons zich voor. Uit de responsanalyse blijkt dat de representativiteit voor de meeste kenmerken groot is. We vennoeden wel een selectieve respons naar etniciteit. Waar in dit rapport significante verschillen worden geconstateerd tussen de autochtonen en allochtonen, is in de resultaten van de totale groep woonboninstuurders de mening van de allochtonen vennoedelijk ondervertegenwoordigd. De enquête is in het Nederlands, Turks en Marokkaans aangekondigd en aangeboden.

(28)

3

KENMERKEN WONINGZOEKENDEN

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk behandelen we de kenmerken van de woningzoekenden die partici-peren in het aanbodmodel. We zoomen in op twee groepen. Ten eerste de starters die zich ingeschreven hebben om inschrijfduur op te bouwen. Deze behandelen we in paragraaf 3.2. Daarna volgen in pargaraaf 3.3 de instuurders van woonbonnen.

Dit zijn veelal doorstromers. Ontvangers van de woonkranten die geen woonbonnen insturen komen niet aan bod. In pargraaf 3.4 staan de belangrijkste conclusies.

3.2 De ingeschreven starters zonder een abonnement op de woonkrant

Starters kunnen zich bij de clusters inschrijven. Hiermee bouwen zij inschrijfduur op. Omdat inschrijfduur als selectiecriterium wordt gehanteerd als verschillende starters voor een woning opteren, is het van belang dat starters zich zo vroeg mogelijk inschrijven. Wanneer men kans begint te maken op een woning, kan men een abonnement op de woonkrant van het desbetreffende cluster nemen. Veel inge-schreven starters hebben dit - begrijpelijk - nog niet gedaan.

Onder het distributiemodel zijn vele starters lid geworden van een woningcorporatie.

Deze starters treffen we niet meer aan in het ingeschrevenbestand. Als gevolg van de Amsterdamse definities worden deze starters in het aanbodmodel als doorstromers behandeld (zie paragraaf 1.3). De starters die bij de drie clusters ingeschreven staan, kunnen we typeren als woningzoekenden die voor 1 januari 1996 geen lid waren van een Amsterdamse woningcorporatie en volgens de Amsterdamse definities niet tot de doorstromers gerekend worden. Hierbij is het van belang op te merken dat de definitie van doorstromers niet bij alle clusters gelijk is. Archipel hanteert de brede definitie, Spectrum en Woonwerk de enge.

Archipel en Woonwerk houden maar zeer beperkt gegevens van de ingeschreven starters bij. Men heeft geen inzicht in de huishoudensgrootte, het inkomen, het geboorteland en dergelijke. Dit is in dit stadium ook niet zo van belang. Deze starters mogen pas woonbonnen invullen als ze een abonnement op de woonkrant

(29)

nemen. Spectrum houdt op een wat uitgebreidere manier kenmerken bij. Geen enkel cluster registreert de etniciteit. Uit de aangeleverde databestanden blijkt dat er bij Woonwerk ruim 14.000 starters staan ingeschreven die geen abonnement hebben op de woonkrant. Daarnaast zijn er ruim 9.000 starters met een abonnement. Zij staan ingeschreven om inschrijfduur op te bouwen. maar hebben nog geen woonbon ingestuurd.

Bij Spectrum staan circa 7.600 starters ingeschreven zonder een abonnement op de woonkrant. Daarnaast zijn er ruim 4.200 starters die wel een abonnement op de woonkrant hebben, maar nog geen woonbon hebben ingestuurd.

Bij Archipel staan ruim 15.000 starters ingeschreven, waarvan er vermoedelijk circa 9.400 geen abonnement op de woonkrant hebbenl

. Het databestand van Archipel bevat zowel starters die staan ingeschreven om inschrijvingsduur op te bouwen, als starters die ook een abonnement hebben op de woonkrant maar nog geen woonbon hebben ingestuurd. In deze zin wijkt het af van de databestanden van Woonwerk en Spectrum die alleen de starters zonder abonnement bevatten.

Clustervoorkeuren

Alle clusters nemen het geboortejaar en het adres in het ingeschrevenbestand op. Op deze wijze kunnen we traceren hoe oud de ingeschrevenen zonder een abonnement op de woonkrant zijn en waar ze wonen. Tabel 3.1 laat dit zien. We kunnen concluderen dat de ingeschreven starters bij Woonwerk voor een bijzonder groot deel uit jongeren bestaan. 55-plussers treffen we er nauwelijks aan. Dit in tegenstel-ling tot Spectrum. Dit cluster kent veel starters van middelbare en oudere leeftijd. Hierop komen we zo dadelijk terug. Archipel zit tussen Spectrum en Woonwerk in. Ons inziens komt dit hoofdzakelijk door de brede definitie van doorstromer van Archipel. Starters bij Archipel zullen vaker echte starters zijn. Huurders of eigenaar-bewoners die bij Spectrum als starter bestempeld worden, zijn bij Archipel een doorstromer en komen dus niet in dit bestand voor. Naar verwachting gaat het hier vooral om mensen van middelbare en oudere leeftijd.

Het lijkt erop dat jongere starters zich relatief veel op Woonwerk oriënteren, en dat Archipel en met name Spectrum relatief veel starters van middelbare en oudere leeftijd trekken. Dit heeft vermoedelijk te maken met het feit dat het woningbedrijf geen leden heeft (en dus geen pseudo-starters!), de vele goedkope woningen die dit cluster beheert en de ingestuurde woonbonnen. Uit de tabellen 6.2 tlm 6.4 van dit rapport valt op te maken dat de slaagkans van een starter in het goedkope huurseg-ment bij Woonwerk het grootst is. Daar komen (gemiddeld gezien) fors minder woonbonnen van doorstromers binnen dan bij Archipel of Spectrum.

Als gevolg van het verschil in definitie van een doorstromer is bij Archipel (Archi-pel hanteert de brede definitie) vermoedelijk de kans groter dat middelbare en oudere huishoudens tot de doorstromers behoren. De leeftijdsopbouw van de starters krijgt dan wat jongere trekken en trekt wat in de richting van Woonwerk.

Gebaseerd op vergelijking met de cijfers uit de Jaarrapportage 1996.

(30)

Tabel 3.1 Kenmerken ingeschreven starters zonder een abonnement op de woonkrant, onderscheiden naar cluster; Amsterdam, 1996

Archipel

*

Spectrum Woonwerk

abs. % abs. % abs. % Leeftijd ~ 19 700 5 18 0 1.821 13 20 - 23 2.229 15 340 5 3.394 24 24 - 27 3.032 20 936 12 2.662 19 28 -35 3.910 26 1.912 25 2.818 20 36 - 54 3.548 23 2.585 34 2.633 19 55 - 64 856 6 744 10 441 3 65+ 1.013 7 1.047 14 140 Onbekend 3 0 19 0 49 0 Postcodegebied 1010 - 1019 1.987 13 807 11 1.604 11 1020 - 1039 1.549 10 780 10 1.019 7 1040 - 1049 3 0 6 0 9 0 1050 - 1059 2.633 17 1.290 17 2.173 16 1060 - 1069 2.227 15 1.142 15 1.077 8 1070 -1079 1.240 8 863 11 1.932 14 1080 - 1089 181 1 127 2 127 1090 - 1099 1.385 9 713 9 1.503 11 1100 -1109 1.670 11 874 12 1.578 11 Buiten Amsterdam 2.413 16 996 13 3.036 22 Onbekend 3 0 3 0 0 0 Totaal 15.291 100 7.601 100 14.058 100

*

Inclusief woningzoekenden met een abonnement die nog nooit een woonbon hebben ingestuurd.

Bron: Woonbonnenbestanden clusters Amsterdam, 1996.

De verdeling over de postcodegebieden van de ingeschreven starters is bij de drie clusters slechts marginaal verschillend. Het is dus niet zo dat de huidige woonlocatie van de starter van grote invloed is op het cluster waar hij of zij zich inschrijft. Dit sluit aan bij het verdeling van het bezit van de drie clusters over de diverse stadsde-len.

Uit tabel 3.1 blijkt ook dat ruim eenvijfde deel van de ingeschreven starters bij Woonwerk buiten de gemeente Amsterdam woont. Bij Archipel en Spectrum treffen we minder potentiële vestigers aan.

'Pseudo-starters'

Zoals al is vermeld houdt Spectrum uitgebreider de kenmerken van de ingeschreven starters bij dan de overige twee clusters. Uit de informatie (tabel 3.2) blijkt dat 54% tot de doelgroep behoort. Circa tweederde deel is in Nederland geboren. Het gaat voornamelijk om kleine huishoudens: 54% van de huishoudens bestaat uit één

(31)

Tabel 3.2 Overige kenmerken ingeschreven starters zonder een abonnement op de woonkrant; Spectrum, Amsterdam, 1996

abs. % Geboorteland Nederland 5.211 68 Suriname 653 9 Marokko 197 3 Turkije 132 2 Indonesië 140 2 Antillen 75 Overige landen 539 7 Onbekend 654 9 Huishoudensgrootte 1 persoon 4.036 53 2 personen 2.188 29 3 personen 711 9 ~ 4 personen 649 9 Onbekend 17 0 Bruto inkomen < 1500 963 13 1500 - 2500 1.871 25 2500 - 3500 1.788 24 3500 - 4500 1.287 17 > 4500 1.526 20 Onbekend 166 2 Doelgroep 4.122 54 Huishoudenstype Alleen> 54 3.215 42 Alleen ~ 55 803 11 Twee> 54 940 12 Twee ~ 55 808 11 Gezin 1-2 kind. 893 12 Gezin ~ 3 kind. 187 3 Eenoudergezin 732 10 Onbekend 23 0 Totaal 7.601 100

Bron: Woonbonnenbestanden Spectrum, Amsterdam, 1996.

soon.

Een kwart van de starters betreft gezinnen met minimaal één kind. Circa 11 %

betreft tweepersoonshuishoudens met een hoofdbewoner van minimaal 55 jaar. Nog eens 11 % zijn alleenstaanden van minimaal 55 jaar. Gezien de leeftijden en de huishoudenssamenstelling vermoeden we dat dit voor het overgrote deel 'echte'

24

Cytaty

Powiązane dokumenty

[r]

This paper presents an improved setup that significantly reduces the photon noise level down to 2×10 -19 W/√Hz and reports the measured electrical NEPs of

Since bending gages were installed on the POLAR SEA up to cant frame 17, which was forward of the anticipated maximum load location, the bending moment and shear force curves could

This discrepancy is small compared to typical phase-velocity heterogeneities (10 per cent peak-to-peak or more) observed in this period range.We nevertheless conduct a suite

Głównym celem artykułu jest przedstawienie zmian w powszechnym dostępie do usług telekomunikacyjnych, jakie zaszły w krajach Unii Europejskiej w ostat- nich 15 latach (w

Ważnym dokumentem regulującym rynek pracy na poziomie regionalnym jest Dolnośląski Regionalny Plan Działań na rzecz Zatrudnienia. Przygotowy- wany jest przez Samorząd Województwa

Postawiona w artykule hipoteza, że w okresie transformacji w krajach postso- cjalistycznych miała miejsce konwergencja instytucjonalna do wysokorozwiniętych, demokratycznych

Zanim więc jeszcze cokolwiek zdecydujemy, zanim cokolwiek w związku z tą decyzją zaczniemy rozważać, najpierw musimy ująć intelektualnie przedmiot naszej decyzji, po prostu go