• Nie Znaleziono Wyników

Leergang Jachtbouw Deel III, Hydrodynamica

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leergang Jachtbouw Deel III, Hydrodynamica"

Copied!
56
0
0

Pełen tekst

(1)

NOORDELIJKE HOGESCHOOL LEEUWARDEN. September 1989. TECHNISCHE UNP/ENSITET Laboratorium voor Scheepshydromechanica Archief Mekelweg 2,2628 CD Delft TeL: 015-755573 Fa= 015-751538

LERGANG JACHTBOUW

DEEL

III

HYDRODYNAMICA

vcsFkzAz-r

82-P

-P

(2)

INHOUD.

WEERSTAND. 1.0 Inleiding.

1.1 Stroomlijnen, stroombanen en stroombuizen. 1.2 Continuiteitsvergelijking.

1.3 de Wet van Bernouilli.

1.4 De grootte van de weerstandskracht. 1.5 Weerstand van oppervlakteschepen.

1.6 Het bepalen van de weerstand met behulp van modelproeven. 1.6.1 Modelwet van Reynolds.

1.6.2 Modelwet van Froude.

1.6.3 Exploitatie methode van Froude.

1.7 Het bepalen van de weerstand met behulp van berekeningen. 1.7.1 Methode van Van Oortmerssen.

1.7.2 Methode van Marwood en Bailey. 1.7.3 Methode Gerritsma - Keuning. 1.7.4 Methode Gerritsma.

VOORTSTUWING. 2.0 Inleiding. 2.1 Schroeven.

(3)

stroomlijnen

Stroombanen zijn de banen die vloeistofdeeltjes volgen bij de passage van het lichaam.

Bij een stromingsbeeld dat voortdurend in de tijd verandert,

wordt de stroombaan gevonden uit de in de tijd opeenvolgende

beelden, vastgelegd door de stroomlijnen: deze bepalen immers op elk moment de richting van de stroomvector in eenwillekeurig punt.

In de meeste gevallen vereenvoudigen we het stromingsprobleem dusdanig dat na enige insteltijd het beeld van de stroming niet

meer met de tijd verandert. Dat wil zeggen dat in een bepaald punt in de ruimte de snelheid niet meer met de tijd verandert

en dus constant is. In dat geval spreken wij van een stationaire stroming.

Bij stationaire stromingen nu veranderen de stroomlijnen dus

niet met de tijd en zijn derhalve de stroomlijnen en de

stroom-banen aan elkaar gelijk: een deeltje verwijdert zich nooit

van de stroomlijn waarop het zich eenmaal bevindt want dit

zou strijdig zijn met de definitie van een stroomlijn.

vloeistof in rust

stroomlijn

stroombaan

stroomlijn =

stroombaan

vloeistof beweegt

stroombanen

-of

(4)

1. WEERSTAND.

Inleiding.

In dit gedeelte zal de weerstand behandeld worden welk een

lichaam ondervindt als het zich met een relatieve snelheid ten

opzichte van een zich omgevend medium

(water, gas o.i.d.)

beweegt.

Om een goed inzicht in de weerstand te kunnen geven, zullen we eerst enkele algemene begrippen uit de vloeistofmechanica kort de revue laten passeren.

We zullen in dit hoofdstuk veelal over vloeistoffen (water)

spreken, hoewel veel toepasbaar is voor zowel vloeistoffen als gassen.

Om de beschouwingen aangaande de beweging van stromingen en de

daaruit resulterende krachten hanteerbaar te maken, beschouwt

men meestal twee verschillende benaderingen van de vloeistof: een geidealiseerd en een reéel. Zo beschouwt men:

de beweging van een ideale vloeistof en

de beweging van een redle of visceuse vloeistof

Bij de eerste groep wordt verondersteld dat de vloeistof

on-samendrukbaar en wrijvingsloos is. Dat wil zeggen dat er geen

volume verandering optreedt tengevolge van druk verhoging en

dat bovendien de vloeistof geen viscositeit kent.

Dit is

duidelijk een geldealiseerd beeld van de werkelijke vloeistof. Bij het tweede type vloeistof verondersteld men uitsluitend dat de vloeistof onsamendrukbaar is.

In de natuur komen geen ideale vloeistoffenvoor, maar de

bestu-dering van de eigenschappen van deze vloeistoffen is uiterst

zinvol aangezien de hierop gebaseerde berekeningen in de aero

en hydromechanica het maken van gevolgtrekkingenmogelijkmaken die betrekking hebben op verschijnselen in werkelijke

vloei-stoffen voor zover die relatief weinig wrijving vertonen. Bij water is dat bijvoorbeeld het geval in een groot aantal situa-ties.

1.1 Stroomlijnen, stroombanen en stroombuizen.

Om iets te kunnen zeggen over de krachten die een bewegende vloeistof uitoefent op een lichaam is het allereerst nood-zakelijk het gedrag van de stroming rond het lichaam vast te leggen en wel meer in het bijzonder de baan en de snelheid van de waterdeeltjes tijdens de passage van het lichaam (de

obstructie). Om de toestand van de stroming in dat opzicht te kunnen beschrij ven maken we gebruik van een aantal hulpmiddelen. De toestand van een stromingsveld op een bepaald ogenblik kunnen

we beschrijven met stroomlijnen. Dit zijn denkbeeldige lijnen

getrokken in een ruimtelijk stromingsveld, waarvan de raaklijnen

aan de stroomlijn in een willekeurig punt de richting van de stroomvector daar ter plaatse geeft. Dit beeld geschetst door

een aantal stroomlijnen kan op elk tijdstip verschillend zijn.

Let wel alleen de richting van de snelheidsvector

van een

(5)

Stroombuizen worden gevormd door de omhulling met stroomlijnen

van een willekeurig gesloten kromme in het stromingsveld. De

vloeibare inhoud van een stroombuis noemt men een stroomdraad.

Bij

stationaire stromingen hebben de stroombuizen een

on-veranderlijke gestalte. In het platte vlak wordt een stroombuis gevormd door de ruimte tussen twee opeenvolgende stroomlijnen. Deze vereenvoudiging van het stromingsprobleem van eenvloeistof

rond een lichaam wordt veelal gebruikt omdat het ons instaat

stelt op relatief eenvoudige wijze een verband te leggen tussen het optredende stromingsbeeld, de stroomrichting en snelheid, de druk en de daaruit resulterende kracht op het lichaam. Om van het patroon van stroomlijnen ook jets te kunnen afleiden over de grootte van de stroomvector zullen we gebruik maken van de stroombuizen in een stationaire stroming. Hulpmiddel daarbij is de: continuiteitsvergelijking.

1.2 Continuiteitsvergelijking.

Veronderstellen we nu dat het oppervlak van een normaal

door-snede van een stroombuis in een willekeurig punt A gelijk is aan Al en de gemiddelde snelheid daar ter plaatse V1 en dat

voor die zelfde grootheden in het punt B gelden de waarden A2 en V2.

Als de beweging van de vloeistof stationair is en de vloeistof bovendien onsamendrukbaar, dan geldt dat de hoeveelheid vloei-stof in de stroombuis constant blijft, immers via de zijkanten van de buis treedt volgens de definitie geen vloeistof deeltje naar buiten. Dit betekent:

Massa die de buis binnen komt = Massa die de buis uitgaat

Al = A2 * V2

Deze formulering staat bekend als de continuiteitsvergelijking

en is

een belangrijk gereedschap bij

het analyseren van

stationairestromingsproblemen. Zij geeft immers de mogelij kheid

am als het stromingsbeeld bekend is, en zijn stroomlijnen en

de snelheid op een bepaald punt is eveneens bekend, de snelheid in een willekeurig ander punt te berekenen.

(6)

Een andere belangrijke wet uit de hydromechanica welke ons instaat stelt om nu met de gevonden snelheid in een bepaald punt van het vloeistof deeltje de druk daar ter plaatse uit

te rekenen is:

1.3 De wet van Bernouilli.

Deze wet geeft het verband aan tussen de snelheid V van de

vloeistof de druk p en de hoogte h boyen een horizontaal gekozen

vlak voor een bepaald punt van een stroomdraad bij een

sta-tionaire stroming.

In haar meest algemene gedaante luidt deze wet: 1/2pv2 + p + pgh = constant

In de meeste gevallen wordt een vlakke horizontale stroming

ver-ondersteld waardoor de term (pp) kan vervallen,

er geldt

dan:

kpv2

+ p = constant

Hieruit blijkt dat de som van de stuwdruk (1/2iv2) en de statische

druk (p) constant is voor elk punt van de Stroomdraad bij een

vlakke stroming.

Een bekende toepassing van de wet van Bernouilli vinden we

bijvoorbeeld in de Venturi-buis: 'go _L__

--ir

po I he n 2 h

r0 "

1/ 2n V

In principe bestaat een Venturi-buis uit een vernauwing van een stromingskanaal.

Volgens de continuiteitsvergelijking is: vo * Ao = vl * Al

Uit de wet van Bernouilli volgt voor de doorsnede AO en Al het verband:

½1v2

p-

=r1i2 + n

O

0

(7)

Uit de combinatie van beide vergelijkingen volgt: Po - P1

= 1/21q

(A/2q

1)

zodat:

Hieruit is Vo te bepalen bij overigens bekende grootheden en

bijvoorbeeld meting van Po en pi.

Dit instrument wordt dan ook gebruikt am snelheden en/of volume stromen te bepalen in buizen.

We hebben nu gezien dat lichamen geplaatst in een homogene, on-samendrukbare en stationaire stroming een verandering te weeg

brengen in de banen van de aankomende vloeistofdeeltjes welke weer gegeven kunnen worden door de stroomlijnen. Mede uit

be-schouwingen gebaseerd op de in deze vloeistof geldende

continui-teitsvergelijking, ontstaan hierdoor te berekenen

snelheids-veranderingen, welke met behulp van de wet van Bernouilli

vertaald kunnen worden in drukveranderingen. Zoals bekend, levert de integratie van een druk over een oppervlak ( van het lichaam) een kracht op. Dit is derhalve de kracht door de vloeistof op het lichaam uitgeoefend. Lichamen in stromende,

ideale vloeistoffen ondervinden klaarblijkelijk krachten. De stroomlijnen en stroomsnelheden zijn in ideale vloeistoffen te berekenen voor een groot aantal specifieke gevallen met behulp van wat wordt genoemd de potentiaal-theorie. Hierop

wordt in het k_der van deze cursus niet verder ingegaan.

Wordt de bovenstaande procedure uitgevoerd voor een lichaam ge-plaatst in een zich geheel omringende ideale stroming dan wordt

uiteindelijk geen kracht in langsrichting van de ongestoorde

stroming gevonden: de druk verdeling is volstrekt symmetrisch en er is geen weerstand!!

Dit is in tegenspraak met onze ervaring waarbij in dergelijke situaties wel degelijk een weerstand geconstateerd kan worden.

Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat we de stroming

wrij-vingsloos verondersteld hebben. Het stromingsbeeld is daardoor aan voor en achterzijde van het omstroomde lichaam symmetrisch,

zoals in de figuur voor de omstroomde cilinder weergegeven

staat.

VaZ(.301-4(1LDOS (QOM (.; S BEE ( 0

ROP-( D CLit-t Oct IQ

(8)

De traagheidskrachten,

die ontstaan tengevolge van het in

beweging zetten van de vloeistofdeeltjes om het lichaam te ontwijken, maken evenwicht met de krachten welke "vrijkomen"

bij het weer tot rust brengen van de deeltjes.

Men noemt dit verschijnsel de Hydrodynamische Paradox.

De in werkelijkheid wel altijd optredende weerstand kan nu verklaard worden door de wrijving in de vloeistof te

intro-duceren.

Door deze wrijving hebben de vloeistof deeltjes in de onmid-dellijke omgeving van de huid van het omstroomde lichaam een

snelheid, welke gelijk is aan de snelheid van het lichaam: zij kleven als het ware aan de huid vast.

Deeltjes op enige afstand van de huid hebben de snelheid van de stroming rond het lichaam zoals deze bepaald kan worden

uitgaande van een wrijvingsloze vloeistof.

In een relatief dun strookje langs de huid van het lichaam,

vindt derhalve de overgang plaats van de snelheid van het

vloeistof deeltje dicht tegen de huid met relatieve snelheid gelijk aan nul naar die van de vloeistof deeltjes in de vrije

stroming.

Het is Prandtl geweest die voor het eerst inzicht heeft gegeven

in de verschijnselen, welke in deze zogenaamde grenslaag een

rol spelen.

De fundamentele betekenis van deze zogenaamde grenslaagtheorie

van Prandtl is de daarin vervatte verklaring voor het

ver-schijnsel van afscheiding of loslating van de stroming.

Deze afscheiding treedt op in een zich langs de wand van een lichaam vertragende stroming, welke bijvoorbeeld kan worden veroorzaakt door het naderen van een zone met relatief hogere druk. We hebben gezien dat zo een situatie zich voordoet bij

het naderen van de achterzijde van een omstroomd lichaam:

hier wordt de vloeistof vertraagd en stijgt derhalve de druk. De vloeistof deeltjes in dit naar achteren gelegen deel van de

grenslaag hebben reeds een gedeelte van hun energie verloren ten gevolge van de optredende wrijving. Bij het naderen van

de zone van oplopende druk worden zij nu nog verder vertraagd.

De kinetische energie van de grenslaag deeltjes is nu op een gegeven moment niet meer voldoende om ze door te laten dringen in deze zone van hogere druk.

Vergelijk hiertoe de analogie met het kogeltje in de figuur

De

is

energie die het kogeltje wint bij de afdaling in de kuil niet voldoende om de weg omhoog te volbrengen aangezien

een gedeelte van zijn energievernietigdwordt door de wrijving. Voordat het kogeltje weer boyen is draait zijnbewegingsrichting

(9)

Zo ontstaat er ook tussen de wand van het lichaam en de verder

naar buiten gelegen stroming welke niet gehinderd wordt door de wrijving, een retourstroming, die door het aanwezig zijn van de wrijving een steeds toenemend aantal vloeistofdeeltjes

hun kinetische energie ontneemt en ze zodoende dwingt tot

omkering van hun bewegingsrichting. De snel in dikte toenemende

terugstromende laag scheidt de ongestoorde stroming van de

wand af. Achter het afscheidingspunt is de stroming door wervels geheel verstoord en krijgt het stromingsbeeld een geheel ander aanzien. Het punt van afscheiding stelt zich zover naar voren

in dat van de oorspronkelijke zone van oplopende druk weinig

meer overblijft.

De oorspronkelijke symmetrische drukverdeling wordt

asymme-trisch. Er ontstaat nu na integratie van de druk over het

oppervlak van het lichaam wel een resulterende langskracht in de stromingsrichting : Weerstandlill

een cilinder met wrijving

Op plaatsen waar grote versnellingen en of vertragingen in de vloeistof optreden, welke gepaard gaan met grote snelheids-veranderingen en dus met druksnelheids-veranderingen, dat wil zeggen op

punten met grote

of abrupte vormveranderingen, stelt het

loslaatpunt zich bij voorkeur in. Bij het vormgeven van lichamen

met als doel de weerstand te verlagen, speelt het vermijden

van dat soort punten dan ook altijd een grote rol.

De weerstand welke op deze wijze gevonden wordt

noemen we

druk- of wervelweerstand.

Opgemerkt zij nog dat de theorie van Prandtl wandwrijving en een zich vertragende stroming en dus een oplopende druk ver-ondersteld als essentiéle voorwaarden voor loslating van de stroming. Het verschijnsel wordt inderdaad nimmer waargenomen

(10)

V,

weerstand

stroomlijnen wrijvingsloze vloeistof

drukverdeling wijvingsloze vloeistof symmetrisch en derhalve geen resulterende kracht

Vo

drukverdeling t.g.v. viscositeit vloeidtof

symmetrisch en derhalve weerstand

V,

(11)

Het aanwezig zijn van wrijving in de stroming en het ontstaan

van een grenslaag leiden ook nog tot een andere vorm van

weerstand.

De snelheidsval tussen de deeltjes in de stroming op afstand

van het lichaam en de nabij

het lichaam gelegen deeltjes

veroorzaakt op elk oppervlakte element een tangentieelwerkende kracht : de schuifkracht.

De sommatie van al deze krachtjes over de huid van het lichaam

levert een resulterende kracht in de stromingsrichting op.

Deze kracht noemen we de wrijvingsweerstand.

Dit is dus de tweede weerstandscomponent, welke ontstaat door

de aanwezigheid van wrijving in de stroming.

1.4 De grootte van de weerstandskracht.

We zagen dat alle lichamen geplaatst in een reéle stroming ten

opzichte waarvan zij zich met een relatieve snelheid bewegen

een weerstandskracht ondervinden.

Uit experimenten ondersteund door de theorie zoalshiervooraan-gegeven, blijkt deze weerstandskracht voor lichamen geheel

omgeven door vloeistof of gas, evenredig te zijn met de soorte-lijke massa van het medium (b.v. water of lucht) en de

gekwa-drateerde relatieve snelheid en het doorsnede oppervlak van

het lichaam loodrecht op de stroming A. In het algemeen:

W = CD

* Tv2

* A

waarin de stuwdruk 1/2(3112 herkend kan worden.

De evenredigheidsconstante CD (of Cw) is afhankelijk van de

vorm van het lichaam.

De weerstand van een identiek gevormd lichaam in een andere vloeistof ()i met een andere relatieve snelheid (V2) of een

andere schaal (A) kan hiermee berekend worden.

Voorwaarde is wel dat de drukweerstandsfactoren groter zijn dan de wrijvingsweerstand, daar deze laatste hier nu niet afzonder-lijk beschouwd wordt.

(12)

In de onderstaande figuur met tabel is de waarde van deze

weer-standscoefficiént gegeven voor een aantal veel voorkomende

vormen en wel voor het geval van een drie dimensionale stroming welke het lichaam geheel omgeeft.

- De waarden zijn ontleend aan model proeven.

halve kogel

-->

halve kogel

-->

ronde plaat twee ronde platen achter elkaar c_-04 cw-1,3 cw 1,1 ko9e1 druppel d

i

,- staande d -w cilinder 1 0,9

_>

h 1,5 0.8 2 t,1 3 1,5

weerstandscoëffici&nten 3-D

lichamen

Uit deze tabel blijkt duidelijk dat met een aangepaste vorm-geving van het lichaam, een aanzienlijke reductie bereikt kan

worden van de weerstandscoéfficient en dus van de weerstand. Het verminderen van de weerstand heeft veelal te maken met het

vertragen van de loslating en het zodoende verkleinen van de

asymmetrie in de stroming zoals we eerder zagen.

Dit is ook duidelijk uit de tabel te concluderen als we de waarden van de verschillende lichamen vergelijken met die van

de druppelvorm. Deze geprofileerde vorm heeft een aanzienlijk lagere weerstandscoëfficiént, die afneemt met het vergroten van de lengte-dikte verhouding. Hierdoor wordt namelijk de

zone van oplopende druk verlengd, waardoor dit steeds

geleide-lijker verloopt

en daarmee wordt de loslating vertraagd.

Vergelijk daartoe de weerstandscoefficient van de kogel maar eens met die van de lange druppel.

Het feit dat bij deze benadering van de weerstand voor lichamen onder verschillende omstandigheden en afmetingen de wrijvings-weerstand en de drukwrijvings-weerstand op een hoop gegooid worden, maakt

dat de weerstand niet in alle gevallen even nauwkeurig bepaald kan worden. Het zal namelijk blijken dat beide componenten bij het omschalen naar andere omstandigheden niet op de zelfde wijze behandeld zouden mogen worden, hetgeen hier dus wel gebeurt.

c - 0,5 a cw 2 0,2 3 0,1 5 0,06 10 0,08

c,

1 0,6 2 OJ 5 0,75 10 0,8 40 LO

(13)

Cok een gebied waar veel bereikt is door het verminderen van

de weerstand is de automobiel industrie. mum

-L.----'-;-;7

C.,SLARWIND1C. 1949 15,b1

it, NAY.. 900v 1949 It SI

Cw=0.60

weerstandscoEfficiënten van personen auto's.

In de bovenstaande figuur ziet U de weerstandscoéfficiénten gegeven van een aantal auto's zoals deze door de jaren heen ontwikkeld zijn.

De enorme reductie die in de loop van de

jaren bereikt is vindt grotendeels zijn oorzaak in het ver-kleinen van loslating door het zorgvuldig stroomlijnen van de auto's en alle uitsteeksels zoals spiegels, bumpers, wielen etc.etc. Vooral bij auto's moet ook onthouden worden dat het frontaal oppervlak in de weerstandsbepaling een belangrijke rol speelt: een tweemaal zo grote auto heeft bij een zelfde

weerstandscoefficient, tengevolge van vormgeving, een tweemaal zo hoge weerstand als een kleine auto.

Een en ander is iets waarbij zeker bij de vormgeving van boven-waterschepen en opbouwen wel terdege rekening mee gehouden moet worden.

Dit geldt in het bijzonder als het om relatief snelvarende schepen gaat. De bijdrage in de weerstand van het

bovenwater-gedeelte kan ten gevolge van de eigen snelheid een niet

onaan-zienlijk deel uitmaken van de totale weerstand. Zo kan het uit efficiency redenen bouwen van scherpe hoeken aan bijvoor-beeld opbouwen op de lange termijn voor de gebruiker wel eens nadelig zijn.

1.5 Weerstand van oppervlakte schepen.

Tot nu toe is alleen de weerstand behandeld van geheel door

vloeistof of gas omgeven lichamen.

Een bijzonder geval doet zich echter voor bij lichamen, welke

zich verplaatsen in de nabijheid van, of in het grensvlak van twee media met een sterk verschillende dichtheid.

Dit is bijvoorbeeld het geval bij schepen welke zich voortbe-wegen op het scheidingsvlak tussen lucht en water.

Ford 1055

Audi 100 - 1982

Ford Prot. IV-1963 c.0,15

Ouroen2cv c,.. 0,52

le, 1920 09114 CAR 19,91

Cw=0.95

1(1 194 CARAUN

(14)

Nadert een diep ondergedompeld lichaammeteeneigenvoorwaartse

snelheid het vloeistofoppervlak, dan ontstaan er op dit vloei-stofoppervlak golven. Met deze golven wordt energie afgevoerd, welke er door het voortbewegend lichaam ingebracht wordt.

Het lichaam ervaart dit als een weerstand:

de golfmakende

weerstand.

Deze weerstandscomponent komt ook in ideale vloeistoffen voor en is niet gebonden aan de aanwezigheid van wrijving in de

vloeistof.

Bij

schepen is het nu gebruikelijk de totale weerstand te

splitsen in twee gedeelten, te weten:

t de wrijvingsweerstand

de restweerstand

Onder de wrijvingsweerstand wordt verstaan, die weerstands-component, die zijn oorzaak vindt in de door de viscositeit van de vloeistof opgewekte tangentiaalwerkende schuifkracht langs het ondergedompelde oppervlak van de scheepshuid (het

nat oppervlak).

Onder restweerstand verstaat men dat gedeelte van de totale weerstand, die overblijft na aftrek van de wrijvingsweerstand en welke dus ondermeer bevat de golfmakende weerstand en de druk en/of wervelweerstand van de romp, maar bijvoorbeeld ook

de luchtweerstand van het bovenwaterschip. In schema:

wrijvingsweerstand

drukweerstand en/of wervelweerstand golfweerstand

luchtweerstand

) restweerstand

Principieel gezien is deze onderverdeling niet geheel gelukkig, aangezien ook de drukweerstand zijn ontstaan vindt in de vis-cositeit van de reéle vloeistof, zoals we hebben gezien.

De wrijvingsweerstand blijkt afhankelijk te zijn van de

vis-cositeit en soortelijke massa van water en bovendien in sterke

mate van de lengte van het schip,

de grootte van het nat

oppervlak van het schip, de ruwheid van het nat oppervlak en

de snelheid van het schip.

In de meest algemene zin schrijven we voor de

wrijvingsweer-stand:

RF = .11YA7 Cf S waarin:

S = nat oppervlak schip V = snelheid schip

/.) = soortelijke massa water.

waarbij de afhankelijk van de lengte en de viscositeit gevat

zit in de wrijvingscoéfficiént Cf.

(15)

De drukverdeling, welke rond het schip ontstaat omdat deze met

een bepaalde snelheid ten opzichte van het omringende water vaart, zou men in zeer elementaire zin kunnen weergeven zoals

in de onderstaande figuur.

c- JoorsteJ2r

De druk bij de boeg is relatief hoog, ter plaatse van het mid-denschip neemt de druk af door het

toenemen van de snelheid daar ter plaatse, en bij het achterschip is

de druk weer relatief

hoog.

Deze veranderende druk rond het lichaam is er de oorzaak van

dat het vrije vloeistof oppervlak, waarop nu eenmaal een con-stante atmosferische druk heerst een niveau verandering

onder-gaat,

en wel

zodanig dat bij

een druk verhoging het waterop-pervlak omhoog uitwijkt en omgekeerd. Het resultaat

is, er

ontstaan golven welke met de zelfde snelheid

van het schip

meelopen.

De drukveranderingen zijn afhankelijk van de snelheid van het schip en nemen sterk toe met het toenemen van de snelheid. Zo ook de hoogte van de resulterende golven.

De energie die in de golven afgevoerd wordt is evenredig met het kwadraat van de golfhoogte:

tweemaal zo hoge golf: vier

maal zoveel energie.

Deze energie moet door het schip geleverd worden zoals we zagen.

Het schip ervaart een extra weerstand

: de golfweerstand.

Bij lage

voorwaartse snelheid is er van enige golfvorming nog nauwelijks sprake en bestaat de totale

weerstand hoofdzakelijk uit wrijvingsweerstand.

Bij hogere snelheden neemt de golfweerstand echter

(16)

Bij normale schepen kan de golfweerstand al snel oplopen tot

30 - 35 % van de totale weerstand.

Wil men de snelheid van het schip nog verder vergroten, dan

wordt de golfweerstand buiten gewoon groot en bereikt het

schip een soort van barri6re welke uitsluitend ten koste van

oneconomisch veel vermogen gepasseerd kan worden.

Dit is de reden waarom men veelal spreekt van een rompsnelheid

welke niet overschreden kan worden.

De golflengte van de

opgewekte golf is bij die snelheid ongeveer net zo lang als de lengte van het schip. Bij vergroten van de snelheid neemt de hoogte sterk toe en vertrimt het schip sterk op zijn eigen

gol fsysteem.

Voor een toelichting bezie men de figuur waarin de weerstand

van een oppervlakteschip staat opgedeeld in wrijvings-en

restweerstand, uitgezet op basis van de snelheid.

Het golfsysteem, dat zo ontstaat, heet het primaire golfsysteem

en bestaat uit een serie golven waarvan de kammen mee lopen

met de bewegingsrichting van het schip.

Daarnaast ontwikkelt zich nog een tweede golfsysteem,

het

secundaire golfsysteem. Dit manifesteert zich als een drukpunt zich verplaatst in een vrij vloeistof oppervlak. Er ontwikkelt

zich dan een systeem van divergerende zwaartekrachtsgolven

binnen een sector met een halve hoek van 19.5 graden. Dit staat weergegeven in de bijgaande figuur.

(17)

In een golf is energie opgehoopt, zowel kinetische als poten-tiele energie.

Bij het varen van het schip wordt het golfsysteem steeds verder

opgebouwd, waarbij voortdurend energie moet worden

toegele-. verd.

Deze energie wordt door het schip geleverd en wel per tijds-eenheid als het product van een kracht en een vaarsnelheid.

Deze kracht heeft het karakter van een weerstand: de golfweer-stand.

Een varend schip vormt in werkelijkheid een gecompliceerd

druksysteem, waarvan de resulterende drukverdeling vooral

afhankelijk is van de snelheid en de vormgeving van de romp.

De golfmakende weerstand blijkt afhankelijk te zijn van de

grootte van het volume van het door het schip verplaatste

water en van enkele hoofdkenmerken van het schip, zoals de lengte-breedte verhouding.

Ook de verdeling van het volume van het schip over de lengte

speelt een belangrijke rol.

Dit wordt weergeven door de kromme van spantoppervlakken van

het schip: de KVS.

Belangrijke kenmerken die hieraan ontleend kunnenworden, zijn: de lengteligging van het drukkingspunt (LCB), de blokcoefficient

(Cb) en de prismatische coefficient (Cp), welke allen een rol spelen bij de bepaling van de golfmakende weerstand.

Het uiteindelijke golfsysteem, zoals we dat waarnemen langs een varend schip is het resultaat van een combinatie van een aantal enkelvoudige golfsystemen, welke zich allen met de snelheid van het schip voortbewegen. Aangezien het hele (primaire) golfsys-teem zich voo!,beweegt met de snelheid van het schip lopen de golven in de zelfde richting als waarin het schip zich beweegt.

Hun golflengte komt overeen met die van vrije oppervlakte

golven met dezelfde snelheid.

Voor het secundaire systeem geldt een jets andere relatie, afhankelijk van de hoek die zij met de voorwaartse richting

van het schip maken.

f3

De verschillende golfsystemen van de verschillende drukpieken langs de lengte van het schip kunnen elkaar versterken of ver-zwakken, afhankelijk van hun onderlinge snelheid, golf lengte en fase. Het primaire systeem is hiervoor in principe bepalend.

ora

WAVE CREST

WAvE TROUGH

.r-V

(18)

Doordat de golven elkaar kunnen versterken of verzwakken,

varieert de hoeveelheid afgevoerde energie en derhalve de

weerstand. De weerstandskromme van een schip vertoont hierdoor in het algemeen een aantal "humps" en "hollows" voor bepaalde

snelheden, waarbij vooral de boeg- en schoudergolven elkaar

versterken of verzwakken.

Dit is te zien in de figuur van de specifieke weerstandskromme van een deplacement-schip.

s

v

TOEPA Sc. iN 6 -64-4 LB STE tyrri

030 025 0,20

.>

1 015

t

010 0,05 0 7/ ./' -- ,-- .

---2...,

,

/

/

12 \\,.... .-- ---snelheid

14 Weerstands kromme schip met pieken en dalen ten gevolge van

interfer-rentie golfsystemen.

Een sprekend voorbeeld van het gebruikmaken van deze interfe-rentie van golfsystemen om de weerstand te beinvloeden, vinden we bij de toepassing van de bulbsteven.

(19)

Hierbij wordt gebruik gemaakt van het gegeven dat een bol onder

water een uitgesproken en

in plaats gefixeerd golfsysteem

opwekt.

Door nu voor de boeg van het schip zo een bol te plaatsen en

de vormgeving en positie nauwkeurig te kiezen, is het mogelijk

om bij bijvoorbeeld de dienstsnelheid van het schip dit golf-systeem te laten interfereren met de boeggolf, en wel zodanig

dat zij elkaar teniet doen.

Het resultaat is een veel lagereboeggolf en een eveneenslagere golfmakende weerstand.

Zoals bekend is de golfweerstand in grote mate afhankelijk van de grootte van het verplaatste water van het schip, het

deplacement.

In mindere mate spelen de ligging van het drukkingspunt, de blok codfficiént en de prismatische coéfficiént een rol. Schepen die

een beperking in de te behalen snelheid ondervinden door de sterke toename in de golfweerstand, worden dan ook vaak

aan-geduid als "deplacement-schepen".

Een manier om hieraan te ontkomen wordt gevonden in een

bij-zondere vormgeving van het onderwaterschip, gekoppeld aan het verkleinen van het deplacement.

De scheepsvorm wordt voorzien van dén (of meerdere) scherpe knikken en een relatief plat vlak van het schip. Door deze vormgeving gaat het schip bij het toenemen van de snelheid een druk ontwikkelen onder het platte bodemvlak, welke het

schip deels uit het water kan tillen. Hierdoor wordt het

deplacement verkleint, omdat een gedeelte van het gewicht van

het schip nu gedragen wordt door deze liftkracht op het vlak. Dit resulteert in een geringere stijging van de golfweerstand. Dit type schip noemt men "planerende schepen".

Een typisch voorbeeld vindt men in de onderstaande figuur.

(20)

De weerstandskromme van zo een schip ziet eruit als weergegeven

in de bijgaande figuur, waarin de weerstandskromme van het planerend schip gegeven wordt naast die van een

deplacement-schip.

rto

rtd

k71)

Het verschil bij de grotere snelheden is evident: door het installeren van voldoende vermogen is het mogelijk met deze schepen zeer hoge snelheden te bereiken: veel hoger dan met

deplacement-schepen, waarbij boyen een bepaalde snelheid

onevenredig grote en buitengewoon oneconomische hoeveelheden

Kw's geinstalleerd zouden moeten worden. Echter er is ook een nadeel.

Bij lagere snelheden vertoont de weerstandskromme een ernstige "hump", welke in een bijzonder hoge weerstand kan resulteren.

Het varen op lagere snelheden dan de ontwerp snelheid kan

daardoor zeer onaantrekkelijk zijn.

Een belangrijk kenmerk van planerende schepen is ook, dat zij om de liftkracht te kunnen leyeren een trimhoek aannemen tijdens

het varen.

Door een zorgvuldig ontwerp moet deze trimhoek

beneden een aanvaardbare grens gehouden worden, daar anders grote praktische problemen kunnen ontstaan tijdens het varen en ook de weerstand te veel kan oplopen.

Door de hoge druk onder het vlak van het schip ontstaat ook veel spray: wegspattend water.

Door het aanbrengen van spraystrips langs de romp worden, zowel

de weerstandseigenschappen van het schip positief beinvloed,

alswel de spray zoveel mogelijk afgebogen, zodat hier tijdens het varen geen hinder van wordt ondervonden.

Aan het goed kunnen planeren van schepen zijn wel een paar voor-waarden verbonden.

(21)

De eerste is de lipringeving van de romp die in staat moet zijn

om voldoende liftkracht te kunnen leyeren. Hierbij speelt de lengte-breedte verhouding van het planerende vlak een grote

rol, alsmede ook de vlaktilling.

Een kleine vlaktilling (deadrise) en een kleine L/B verhouding zijn gunstig voor het ontwikkelen van de dynamische druk onder

het vlak die de liftkracht levert. Echtereenkleinevlaktilling leidt tot onaanvaardbaar heftige bewegingen tijdens het varen in golven, en een kleine L/B verhouding leidt tot een extreem

hoge hump in de weerstandskromme in het lage snelheidsgebied. Een zorgvuldige optimalisatie is hier dus zeker van belang.

Daarnaast is het essentieel om het gewicht van het schip zo laag

als maar enigszins mogelijk is te houden. Vooral dit laatste

blijkt in de praktijk altijd weer een ernstig probleem te zijn. Voor het uiteindelijke ontwerp zijn we uiteraardgeinteresseerd

in het bepalen van de weerstand van een schip van een bepaalde

geometrie. Door de complexiteit van het probleem, vooral van de golfweerstand, is het in de meeste gevallen tot op heden nog niet goed mogelijk om de weerstand te berekenen. De bere-keningsmethoden welke er zijn, kunnen wel een goed inzicht geven in welke factoren van belang zijn am de weerstand te

beinvloeden.

Voor het bepalen van de weerstand van een gegeven ontwerp

zijn we meestal aangewezen op het uitvoeren van een modelproef in de sleeptank, waarbij de weerstand op schaal gemeten wordt en geéxtrapoleerd moet worden naar het echte schip.

Voor het gebruik in het ontwerpproces zijn ook een aantal bena-deringsmethoden beschikbaar, meestal gebaseerd op een serie sys-tematische modelproeven.

Van deze laatste categorie zullen we nu voor een aantal

spe-cifieke scheepstypen enkele voorbeelden bespreken.

1.6 Het bepalen van de weerstand met behulp van modelproeven.

Om de weerstand van een schip te bepalen wordt veel gebruik

gemaakt van een modelproef in een sleeptank.

De te onderzoeken grootheden worden gemeten aan het model, waarvan de schaal ten opzichte van het prototype bekend is. Mits aan bepaalde modelwetten wordt voldaan, is het mogelijk

aan de hand van de modelresultaten de eigenschappen van het

prototype te voorspellen.

De eisen, die aan het model gesteld worden zijn: - geometrische gelijkvormigheid.

Dat wil zeggen dat er een evenredigheid bestaat tussen alle afmetingen van het model en het prototype. Er is een vaste

verhouding tussen alle overeenkomstige maten van het model en het prototype.

Deze verhouding noemt men de lineaire

schaal.

Deze schaal wordt gebruikt voor alle lengte maten inclusief

waterdiepte, kanaalafmetingen, golf lengte etc., voorzover van belang voor het onderzoek.

(22)

kinematische gelijkvormigheid.

Dat wil zeggen dat er evenredigheid bestaat van de snel-heidsvectoren in de vloeistof in overeenkomende punten in

het stromingsveld rond het model en het prototype.

dynamische gelijkvormigheid.

Dat wil zeggen dat er evenredigheid bestaat tussen de

ver-schillende krachten

en hun componenten tussen model

en

prototype.

De dynamische gelijkvormigheid speelt bij het doen van proeven voor het bepalen van de weerstand een belangrijke rol.

Zoals besproken bestaat de weerstand van een schip in hoofdzaak

uit twee componenten : de wrijvingsweerstand en de

golfweer-stand.

De eerste wordt bepaald door de viscositeit van de vloeistof

en de tweede door de zwaartekracht.

Als voor beide uitgewerkt wordt hoe de schaling tussen model en prototype er uit zou moeten zien om aan de eis voor dyna-mische gelijkvormigheid te voldoen, dan blijkt dat voldaan

zou moeten worden

aan twee verschillende modelwetten: De

modelwet van Reynolds en de modelwet van Froude. Deze luiden als volgt:

1.6.1 Modelwet van Reynolds:

Het kengetal van Reynolds moet voor model en prototype gelijk

zijn om er voor zorg te dragen dat de visceuse krachten

omgeschaald mogen worden. Het kental van Reynolds is:

VL

Re =

--)

waarin L de lengte van het model (schip).

V de snelheid van het model

1) de kinematische viscositeit van water

Deze laatste is voor model en prototype gelijk daar ook de

sleeptank gevuld is met water.

Doen we bijvoorbeeld proeven met een schaalmodel met een lineaire schaal van al, = 10, dan moet om aan de modelwet van Reynolds te kunnen voldoen de snelheid van het model

(23)

1.6.2 Modelwet van Froude:

Het kengetal van Froude moet voor model en prototype gelijk zijn, om er voor zorg te dragen dat de krachten tengevolge

van het ontstaan van golven omgeschaald mogen worden. Het kengetal van Froude luidt:

V Fn =

\r--gL

waarin L de lengte van het modellip g de zwaartekracht versnelling

V de snelheid van het model.

Doen we nu weer een proef met het zelfde model schaal 1 : 10,

r

dan blijkt dat de snelheid van het model een factor lagervaL gekozen zou moeten worden dan in prototype.

Het blijkt dus dat de beide model wetten tegenstrijdige eisen stellen.

Het is derhalve onmogelijk om zowel de wrijvingsweerstand,

als de golfweerstand goed om te schalen in de modelproef. Er zal gekozen moeten worden voor een van de beide model wetten.

Bij de uitvoering van de modelproeven van varende schepenvoor het bepalen van de weerstand wordt nu altijd de model wet van

Froude gevolgd :

de golfweerstand is het moeilijkst te

berekenen en het meten daarvan verdient derhalve de voorkeur.

Om tot een verantwoorde schatting van de weerstand van het

eigenlijke schip te komen zal een procedure gevolgd worden, die bekend staat als de Extrapolatie methode van Froude.

1.6.3 Extrapolatie Methode van Froude:

Voor het bepalen van de weerstand van een schip wordt een

modelproef gedaan met een model van het schip.

Het schaalmodel van het schipvoldoet aan de eisen ten aanzien van de geometrische gelijkvormigheid, de kinematische

gelijk-vormigheid en de dynamische gelijkgelijk-vormigheid met dien ver-stande dat aan de modelwet van Fraude voldaan wordt en niet aan de modelwet van Reynolds.

De snelheden in prototype en model verhouden zich derhalve

volgens de wortel uit de lineaire schaal.

De weerstand van het model, die gevonden wordt uit de

model-proef moet nu worden omgeschaald naar het werkelijke schip

(prototype).

De totale weerstand kan niet ineens worden omgeschaald, omdat de wrijvingsweerstand niet op schaal is, door het niet voldoen aan de wet van Reynolds.

De golfmakende weerstand kan wel worden omgeschaald omdat

voldaan is aan de wet van Fraude.

Het is derhalve noodzakelijk beide weerstandscomponenten

(24)

Hiertoe wordt de wrijvingsweerstand van het model berekend

met gebruikmaking van coéfficienten van wrijvingsweerstand, zoals die bepaald zijn voor vlakke platen, waarvan door hun

vormgeving verondersteld mag worden dat de golfweerstand

gelijk aan nul is. De totale weerstand van deze platen wordt dus verondersteld wrijvingsweerstand te zijn.

Door een groot aantal platen te slepen met verschillende lengten en verschillende snelheden is deze wrijvingsweer-standscoèffici&nt bepaald voor uiteenlopende Reynoldse getallen.

Alle sleeptanks over de gehele wereld hebben indertijd

afgesproken om van alle beschikbare relaties tussen het

Reynoldse getal en de wrijvingsweerstandscoéfficiènt er één te kiezen, welke gegeven wordt door de volgende formule:

0,75 CF

-(10log (Re - 2))2

Voor het specifieke Reynoldse getal, geldend voor de stroming

rond het model, wordt nu de bijbehorende coéfficiènt

uit-gerekend en wordt de wrijvingsweerstand van het model berekend met behulp van de volgende formule:

RFm = .157)11AmCFm

waarin:

Vm modelsnelheid in m/sec

Am - nat oppervlak van de romp in m**2 CFm - wrijvingscoèfficient model.

Door deze berekende weerstand af te trekken van de totaal

gemeten weerstand van het model bij de gegeven snelheid wordt de restweerstand gevonden:

RRm = RTm - RFm

Deze rest weerstand bevat in hoofdzaak de golfweerstand, welke

geschaald is volgens Froude, zodat de restweerstand van het prototype gevonden kan worden door vermenigvuldiging met de schaalfactor voor de kracht:

RRp = RRm * u3

Om de totale weerstand van het prototype te bepalen moet hier dus weer de wrijvingsweerstand van het prototype bij

op worden geteld.

Hiertoe wordt de wrijvingsweerstandscoéfficiént

voor het

prototype uitgerekend met gebruikmaking van het daar geldende

getal van Reynolds, en de totale wrijvingsweerstand wordt

gevonden met behulp van:

RFp = 1/21N2ApCFp

waarin nu het natte oppervlak van het werkelijke schip is

(25)

De totale weerstand van het schip is dan RTp = RRp + RFp

Het zal duidelijk zijn dat deze methoden enkele bezwaren

hebben, die de uitkomsten niet zondermeer betrouwbaar maken.

Toch is in de praktijk gebleken dat met behulp van enkele

correcties een zeerbetrouwbare weerstandsbepaling kan worden gemaakt, zodat deze methode als basis dient voor alle weer-standsvoorspellingen, welke gebaseerd zijn op modelproeven.

Uitgaande van de modelwet van Fraude wordt voor omschaling van de verschillende grootheden van model naar prototype de volgende schaalfactoren gevonden als uitgegaan wordt van de

lineaire schaalfactor aL, welke vrij gekozen kan worden.

schaalinhoud schaalsnelheid schaalkracht schaaltijd schaaloppervlak : aL2 aL3 schaalversnelling: 1 :

TL

aL3 Froude! (niet de weerstand)

Voor het doen van een weerstandsproef met snelle en/of

planerende schepen gelden additionele voorwaarden voor een

juiste extrapolatie van de weerstand naar prototype schaal.

Ondermeer moet het nat oppervlak van het schip tijdens het

varen vastgelegd worden, aangezien hier grote wijzigingen in

kunnen optreden tengevolge van het uit het water komen van

het schip.

Het niet voldoen aan de modelwet van Reynolds leidt nog tot

allerlei complicaties bij het uitvoeren van de proeven welke

hier niet allemaal behandeld kunnen worden. Zij worden in

het algemeen samengevat onder de noemer schaaleffectentijdens de metingen.

Voor specifieke gevallen is het noodzakelijk aan deze schaal-effecten bijzondere aandacht te besteden.

1.7 Het bepalen van de weerstand met behulp van berekeningen. Over het algemeen is een modelproef om de weerstand te bepalen

een te kostbare zaak om voor een groot aantal verschillende

ontwerpvarianten uit te voeren. De ontwerper zal daarom

hoogstens van zijn uiteindelijke ontwerpkeuze een modelproef

laten uitvoeren.

Toch is het noodzakelijk reeds in een vroeg stadium van het

ontwerpproces over een nauwkeurige weerstandsschatting te kunnen beschikken.

(26)

Hiertoe zijn een aantal berekeningsmethoden beschikbaar, welke

ontleend zijn aan een groot aantal weerstandsproeven gedaan

met een familie van systematisch gevarieerde modellen.

We hebben geconstateerd dat de weerstand bijvoorbeeld afhangt van de ligging van het drukkingspunt van het deplacement van

het schip.

Door nu van een model de ligging van het drukkingspunt te

varièren bij overigens gelijkblijvende vormgeving van het schip is het mogelijk de invloed van deze parameter vast te

leggen.

Ditzelfde geldt voor alle andere parameters welke voor de

weerstand van belang zijn, zoals bijvoorbeeld de blok

coéffi-ciént, de prismatische coéfficoéffi-ciént, de lengte-breedteverhouding^

van het schip, de lengte- deplacementsverhouding etc. etc. Men selecteert een model, het zogenaamde moedermodel van de

serie, en ontleend hieraan alleanderemodellenwaarbij getracht

wordt door transformatie alleen die parameter te variéren

welke onderzocht wordt.

Al de modellen vertonen een grote

gelijkenis met het moedermodel.

Een voorbeeld van zo'n serie modellen wordt gegeven in de figuur

voor bijvoorbeeld zeiljachtrompen en rompen van planerende

schepen.

Met behulp van al de resultaten van de weerstandsmetingen

worden nu formules, veeltermen of polynomen ontwikkeld, waarmee het mogelijk is voor ieder willekeurig ontwerp, wat valt binnen

de serie en enige gelijkenis vertoont met het moedermodel, de

weerstand te berekenen.

Uit de ervaring blijkt dat dergelijke berekeningsmethoden, mits juist toegepast, een zeer grote bruikbaarheid hebben en de

ontwerper instaat stellen om snel de weerstand van een groot

aantal ontwerp variaties vast te stellen.

Het vastleggen van de gevraagde verbanden kan het beste

ge-schieden door proeven met zo een serie systematisch gevarieerde

modellen, maar dit is een zeer kostbare en tijdrovende

aan-gelegenheid. Derhalve zijn er ookberekeningsmethoden gebaseerd op proeven met willekeurige modellen, welke bij de sleeptanks werden aangeboden voor beproeving, waarbij dan wel een selectie werd gemaakt naar algemene typering, zoals deplacement-schip, planerend schip, zeiljacht, etc.

Een paar van deze methoden zullen hier kort aangestipt worden. Voor meer specifieke informatie, nodig voor eventueel gebruik, wordt verwezen naar de vermelde publikaties.

1.7.1 Methode van Van Oortmerssen.

Ontleend aan A Power Prediction Method And Its Application To Small Ships.

G. van Oortmerssen,

International Shipbuilding Progress Vol 18 No 207 November 1971.

Dit is een methode ontleend aan een niet systematische serie van modellen beproefd bij het toenmalige NSP te Wageningen. De codfficiénten zijn ontleend aan proeven met kleine schepen,

zoals trawlers en sleepboten en geeft de restweerstand en

(27)

De methode gebruikt de ligging van het drukkingspunt, de

pris-matische coéfficiént, lengte-breedte verhouding, intreehoek van de waterlijn, breedte-diepgang verhouding en de

groot-spantscoéfficiént als invoerparameters.

De methode blijkt voor kleine schepen (jachten) matig nauw-keurig.

1.7.2 Methode van Marwood en Bailey.

Ontleend aan: Design data for high speed displacement hulls of round bilge form.

W.J. Marwood en D. Bailey,

Deze methode is ontleend aan een serie systematisch

geva-rieerde modellen. Het moedermodel was een rondspantmotorschip met bekende gunstige weerstandskenmerken en gedrag in zeegang. Het spantenplan van het moedermodel wordt getoond in onder-staande figuur.

N 'OC OC ( rx1t) VAN ri1 10A/cloo t,N

ALEy

fki 18

De weerstand wordt gegeven voor een groot snelheidsgebied

in de range van relatief lage Froude getallen

tot hoge,

waarbij het schip zich bevindt in het planerende gebied. De invoerparameters voor de berekening zijn:

lengte-displacement verhouding lengte-breedte verhouding

nat oppervlak waterverplaatsing

(28)

De methode geeft tevens de trim, welke het schip aanneemt

tengevolge van zijn voorwaartse snelheid.

De berekening vereist het interpoleren tussen een aantal

waarden ontleend aan grafieken, welke de specifiekeweerstand geven per ton waterverplaatsing.

De uitkomsten van de berekeningen zijn nauwkeurigvoor schepen met een gelijkenis met het moedermodel en redelijk nauwkeurig

voor een grote verscheidenheid aan motorschepen met ronde

kimmen.

1.7.3 Methode Gerritsma - Keuning.

Ontleend aan : A calculation method for resistance, trim

and sinkage of planing hull forms. J. Gerritsma - J.A. Keuning,

Schip Hydromechanics Laboratory, Delft University of Technology.

Deze berekeningsmethode is ontleend aan een drietal sys-tematische series van planerende schepen, zoals beproefd door Clement en Blount (le serie), Keuning en Gerritsma (2e

en 3e serie).

Het betreft hier planerende schepen met een scherpe kim. Het snelheidsgebied loopt tot Froude getallen van circa 1.5. De invoerparameters voor de berekeningen zijn:

Lengte-breedte verhouding.

Belastingsfactor (gewicht t.o.v oppervlakte planerend vlak). Ligging zwaa-tepunt van het schip.

Deadrise (vlaktillling) van de bodem.

De uitkomsten van de berekening blijken nauwkeurig voor een grote verscheidenheid aan schepen, zowel voor wat betreft

(29)

Onderzochte modellen in 25 graden deadrise serie. Model 186 13 LIMNtU.14,14, Model 190 1.t3 Model 189 118 Model 188 SC.", 1.20 Model 187

Li

_,---_J___ 1 -__,_,__

ili"Illikea

, i

I

I i i

(30)

Delft Series.

REENEWevormy"

2

mfripilrar,"

4 6 NACA NACA 0012 6324015 PARENT MODEL 1

Mar-7

(31)

miww-1.7.4 Methode Gerritsma.

Ontleend aan : Geometry, resistance and stability of the

Delft

Systhematic Yacht Hull Series,

J. Gerritsma, R. Onnink, A. Versluis, International Shipbuilding Progress, Vol 28 december 1981 No 328.

Deze methode is gebaseerd op een systematische serie van zeiljachtrompen gesleept in het Laboratorium voor

Scheeps-hydromechanica van de T.U. Delft.

Het lijnenplan van het moedermodel staat weergegeven in de

figuur op volgende bladzijde.

Later is nog een uitbreiding aan deze serie gegeven, welke

de toepasbaarheid voor

zeer

lichte en smallere schepen

vergroot.

De snelheid waarvoor de weerstand te berekenen valt, loopt

tot Fn = 0.60.

De parameters, welke voor de invoer gebruikt worden zijn: Prismatische codfficiènt

Lengte ligging drukkingspunt

Breedte-diepgang verhouding Lengte-deplacement verhouding Nat oppervlak

Deplacement.

De coéfficienten van de polynomen worden gepresenteerd per

Froude getal oplopend met stappen van 0.025.

De berekeningsmethode is gebleken toepasbaar te zijn op een

zeer groot aantal

zeer uiteenlopende zeiljachtrompen en

heeft een grote nauwkeurigheid.

Behalve de weerstand rechtop, worden ookberekeningengegeven voor de dwarskracht van de romp met kiel en de weerstand

tengevolge van helling en drift. De berekeningsmethode vormt

het hart van de Prestatie berekeneningen, zoals die voor zeiljachten heden ten dage worden uitgevoerd.

- .() /1

Deze opsomming van berekeningsmethoden is nietvolledig, maar

geeft wel een overzicht van de meest gebruikte

methoden

(32)

2. VOORTSTUWING.

2.Q Inleiding.

Eerder hebben we gezien dat een lichaam, geplaatst in een

stroming, een weerstand ondervindt. Dat is echter niet de enige kracht die een lichaam in een stroming kan ondervinden.

Onder bepaalde condities is het ook mogelijk een kracht

lood-recht op de stroming te ontwikkelen.

Deze kracht wordt de liftkracht genoemd en wordt in de techniek vaak aangewend. Een aantal voorbeelden zullen we daarvan zien. Hoe ontstaat nu zo een liftkracht.

Beschouw daartoe de figuur waarin het stromingsbeeld rond een

speciaal gevormd lichaam is weergegeven.

De vorm van het lichaam zal blijken van groot belang te zijn

en in de doorsnede, zoals die staat weergegeven, herkennen we een vleugelprofiel.

De aankomende vloeistofstroming wordt door de vleugel in twee

gedeelten gesplitst: het ene gedeelte van de vloeistof gaat

boyen de vleugel langs het andere gedeelte; passeert de vleugel

aan de onderzijde. De getoonde stroomlijnen zijn gevonden

door experimentele bepaling, maar zijn overigens voor vereen-voudigde gevallen ookte berekenen met behulp van de potentiaal-theorie.

LIFT

4(C

Uit bovenstaande tekening, welke overigens een zeer globale

benadering geeft van het stromingsbeeld, blijkt dat de stroming

aan de bovenkant van de vleugel in doorsnede beperkt wordt

(33)

Aangezien de vloeistof onsamendrukbaar wordt verondersteld,

geldt de continuiteitsbetrekking en dat impliceert dat de

snelheid van de vloeistof boyen de vleugel moet toenemen en

wel het meest daar, waar de stroomlijnen het meest convergeren.

De snelheid daar ter plaatse is dus groter dan in de vrije

vloeistof stroming.

Volgens de wet van Bernouilli moet daar ter plaatse de druk dus

lager zijn dan in de vrije vloeistof stroming. De grootste

onderdruk treedt op aan de voorkant van de vleugel; naar

achteren neemt de druk weer toe.

Beschouwen we het gedeelte van de vloeistofstroming onder de vleugel, dan zien we dat daar het omgekeerde plaatsvindt: het doorstroom-oppervlakte wordt vergroot, de snelheid daar ter

plaatse neemt af, en de druk neemt toe.

De resulterende drukverdeling over de vleugel ziet er dan

ongeveer uit zoals weergegeven in dit figuur:

OVERDRUK >

Patin

D_s

De integratie van deze resulterende druk over het oppervlak

levert een netto kracht recht omhoog : de liftkracht!!

Uit waarneming en berekening blijkt dat de liftkracht op een oneindig lange vleugel in een ideale vloeistof loodrecht staat op de richting van de aankomende stroming.

In werkelijkheid hebben we met ideale vloeistoffen nooit te maken en is er altijd wel een vorm van viscositeit, hoewel

soms gering. Ook oneindig lange vleugels komen niet voor en de eindigheid van de span van een vleugel leidt tot afname

van de lift en toename van de weerstand.

(34)

Beschrijven we eerst de geometrie van de vleugel.

Een vleugel met eindige span staat weergegeven in de figuur met de veel gebruikte nomenclatuur.

Belangrijke kentallen zijn: span, koorde, pijlhoek en aspect-getal, welke in de figuur staan gedefinieerd.

419 24

gerniddetde

koorde

C 114

koordelijn

= b*Z-oppervlak

b - spanwijdte.

c - koorde,,

AR = =

-stankheid

C ?AT

A - pijlhoek

of aspectverhouding.

Een belangrijk gevolg van de eindigheid van de span van de vleugel is het verkleinen van de lift en het vergroten van de weerstand. Dit vindt zijn oorzaak in de stroming rond de tip van de vleugel. De hoge druk aan de onderzijde van de vleugel komt daar in contact met de lage druk aan de bovenzijde van

de vleugel.

Doordat aan het einde van de vleugel er geen

barrière meer is tussen deze twee drukgebieden, staan deze als het ware in een open verbinding met elkaar.

Het gevolg hiervan is een druk-uitwisseling en een resulterende stroming van de hoge drukzijde naar de lage druk zijde.

Gesuperponeerd

over de

aankomende vrije vloeistofstroming

ontstaat hier een wervelende stroming welke de tipwervel wordt genoemd.

Deze tipwervels kunnen in de praktijk goed worden waargenomen

bij bijvoorbeeld vliegtuigvleugels en schroefbladen.

Deze afgaande tipwervels nu induceren als vrije wervels

snel-heden in de vloeistof. Door hun oriéntatie en draairichting als afgaande tipwervels, induceren zij eennaarbenedengerichte snelheid in het stromingsveld achter de vleugel maar ook op de vleugel zelf. Superpositie van deze verticale snelheids-component op de aankomende stroming geeft een verandering van

(35)

LIFT:

Hierdoor wordt de effectieve invalshoek van de aankomende

stroming verkleind, zoals in de figuur staat weergegeven.

CIRCULATIE

U

ROND

VLEUGEL

r

AFGAANDE

TIPWERVEL

AFGAANDE

TIPWERVEL

1S

Hierdoor neemt de lift af en draait de liftkracht, welke

loodrecht op de stromingsrichting op de vleugel staat, ten opzichte van de stroming ver voor de vleugel met een kleine hoek gelijk aan de verkleining van de effectieve invalshoek. Hierdoor krijgt de liftkracht een component in de richting

van de stroming: een weerstands kracht.

Deze weerstandskracht wordt genoemd: de geinduceerdeweerstand.

GO

O. = EINDUCEERDE WEERSTAND

STAR'TWERliE L

ae = effectieve

invalshoek

= aanstroom

snelheid

W = geinduceerdc

snelheid

V = resulterendi

snelheid

(36)

Dit is de extra weerstand welke een vleugel met eindige span

dus ondervindt.

De mate, waarin de tipwervels de stroming beinvloeden, is af-hankelijk van de sterkte van de circulatie rond de vleugel en is dus afhankelijk van de grootte van de opgewekte lift, en vooral ook van de oppervlakte-span verhouding van de vleugel

Hierin herkennen wij het aspect getal.

Om vleugel-eigenschappen te kunnen vergelijken wordt veelal

gebruik gemaakt van de volgende codfficiénten:

de lift-coéfficiént: C,

1/2rv2A

de weerstandscodfficiént: CD

lipv2A

waarin: A = het vleugeloppervlak V = de aanstroomsnelheid

= de soortelijke massa van de vloeistof.

Op deze manier is het mogelijk om vleugels onder verschillende omstandigheden met elkaar te vergelijken.

De karakteristieken van een vleugel worden veelal gegeven in

de vorm van grafieken.

Bezie hiervoor de volgende figuren.

10* 15

20'

(37)

De eerste figuur geeft het verloop van de liftcodfficiént als functie van de invalshoek van de vleugel. In het gebied van

kleine invalshoeken neemt de lift lineair toe met het vergroten

van de invalshoek. Echter slechts totdat een maximum bereikt

wordt.

Voor de meeste vleugels ligt dit bij een invalshoek tussen de

20 en de 30 graden.

Wordt de invalshoek nog verdervergroot, dan neemt de lift sterk

af en de weerstand sterk toe. Dit komt doordat de stroming

het profiel niet meer kan volgen aan de onderdrukzijde en

het stromingsbeeld, zoals dat gegeven is in de eerdere figuur verandert geheel van aanzien en krijgt het beeld zoals

weer-gegeven in de bijgaande figuur. Van een fraaie stroming aan de

zo belangrijke onderdrukzijde van het profiel is geen sprake

meer.

Men spreekt van het feit dat het profiel

(of de vleugel)

"overtrekt".

In de tweede figuur staat de weerstandscoéfficiént van het profiel gegeven als functie van de invalshoek. Ook hier is

(38)

* ?

Tot aan de hoek, waarbij de stroming loslaat, neemt de weerstand

toe met het kwadraat van de invalshoek (en dus met de lift,

welke lineair met de invalshoek toeneemt) volgens:

=

CDr+

6:5%) -71

/Weg

Bij het bereiken van de overtrekhoek neemt de weerstand echter beduidend toe. Dat de vleugel ook bij invalshoek nul, waarbij

geen lift geproduceerd wordt een weerstand ondervindt, komt

door de wrijvings- en vormweerstand van het profiel.

De

invloed van de eerder genoemde aspectverhouding op de

vleugelkarakteristiekenvalt af te lezenuit de volgende figuur.

Hierin staat weergegeven de liftoodffciént van vleugels met ver-schillende aspectverhouding als functie van de invalshoek.

Duidelijk is de toename van de lift met het toenemen van de aspectverhouding : voor eenzelfde invalshoek neemt de lift

aanzienlijk toe.

De verschillen zijn het grootst bij de relatief kleine aspect-verhoudingen.

Eveneens duidelijk is het verschil in invalshoek waarbij het profiel overtrekt: bij toenemende aspectverhouding neemt de

(39)

De volgende figuur geeft de lift versus de weerstand weer van

dezelfde vleugels met toenemende aspectverhouding.

De toename van de lift en de gelijktijdige afname van de

weerstand bij toenemende aspectverhouding is evident.

De lift-weerstandsverhouding van een vleugel is in de praktijk

een zeer belangrijke maat, het bepaald namelijk tegen welke penalty (weerstand) we in staat zijn een bepaalde gewenste

kracht (de lift) op te wekken. De verhouding: CL

/CD

is hierbij belangrijk.

Ook hier blijkt de vleugel met de hoge aspectverhouding in het voordeel.

Deze verhouding tussen CL en CD kan ook voor eenvleugel gegeven worden als functie van de invalshoek zoals in bijgaande figuur.

25

-t

>) I

o

5

10'

15'

20'

aanstromingshoek

3o

Het blijkt dan dat deze verhouding zeer sterk afhankelijk is van de invalshoek en dat deze in een smalle range gehouden

moet worden om de optimale eigenschappen te benutten.

Er zijn vele technische toepassingenwaarbij op de een of andere manier gebruik gemaakt wordt van de eigenschappen van vleugels. Te denken valt hierbij aan ondermeer:

vliegtuigen

draagvleugelboten

roeren van schepen scheepsschroeven

(40)

5acira.

h-L

Wij zullen ons beperken tot schroeven en zeilen als middelen

tot voortstuwing van schepen.

2.1 Schroeven.

Bij de scheepsschroef wordt het principe van lift opwekking door een vleugel toegepast om stuwkracht te leyeren, waarmee

een schip vooruitgestuwd kan worden.

De eigenschappen en karakteristieken van een schroefkunnengoed begrepen worden door deze op te vatten als een aantal vleugels geplaatst op een as.

Beschouwen we daartoe de geometrie van een schroef zoals weer-gegeven in de bijgaande figuur:

\ cxyrafin ZI:drrE

13b v-En

CVA-k4 cu4 c111..r0q-sn eac

De schroef is opgebouwd uit een naaf met daarop

onder een

bepaalde hoek geplaatst, een aantal bladen. Deze laatste zijn de vleugels.

De hoek welke de bladen met de langsas door de naaf maken is belangrijk. Deze hoek wordt de spoedhoek van het blad genoemd

en staat gedefinieerd in de bijgaande figuur.

I

41111111.:

Autumw

. _.... ...

...,,wrAMPAEINISMIE

Il

s,M,00,61

...wwwwwro~..

I

I

v

il

f Ili

11,

1 \ rwrAMOW ,i

w,,,-1111111

"111111111111111/

111111,1

\ ..0Arigff ,

.._ i

i waDird. ' , Kari i 17 »AI s

i

W....1W

Vii

AZ/

VIII

,,

.

, r

Id .

heat N I .10 I Mort.fts &sal

.k. t.

111.4...,..

(41)

De axiaal afgelegde afstand per om wenteling van de schroef

wordt de spoed van de schroef genoemd.

Meestal wordt de spoedverhouding van een schroef genoemd om hem te karakteriseren, dat is de spoed van de schroef gedeeld

door de diameter van de schroef: P / D.

Dit komt overeen met de spoedhoek. Zie de figuur.

-ko

33

Door de rotatie van de as, daartoe aangedreven door de hoofd-motor van het schip, transleren de bladen door het water. Elk radiaal stripje van het schroefblad doet dat met een andere

snelheid, afhankelijk van de rotatiesnelheid van de schroef

en de afstand van het stripje tot het hart van de as.

Lichten we nu een stripje eruit op, een kenmerkende afstand

van de as (b.v. 70 % van de bladlengte), en beschouwen die als representatief voor het blad.

Dit elementje staat weergegeven in de onderstaande figuur.

"LIFT"

ELEMENT

OF Q

( KOPPEL )

ce

ELEMENT OF T

( STUWKRACHT )

TAN $ 2TIF* 277r 7'; ROTATIONAL VELOCITY 2 7r ftriur C W 4

(42)

De bladdoorsnede is een vleugelprofiel.

De snelheid en de aanstroomrichting van het water ten opzichte van het blad-elementje worden nu gevonden door de verschillende

snelheden te superponeren. Deze snelheden zijn:

de translatie snelheid van de schroef in de lengte-richting van het schip tengevolge van de voorwaartse snelheid van

het schip Va.

de translatie snelheid van het blad-elementje tengevolge van de rotatie van het schroef rond de as, 2 nr.

de door de drukverdeling op het blad geinduceerde snelheden.

De verschillende componenten staan toegelicht in de figuur3S. Uit de figuur blijkt dat de beide eerste componenten, waartoe

wij ons nu zullen beperken, loodrecht op elkaar staan.

De relatieve grootte van de beide componenten bepaald nu de

grootte en de invalshoek van de stroming op het blad-elementje. Net als eenvleugel produceert het elementje van het schroefblad zo een lift en een weerstandskracht, welke in hoge mate bepaald

worden door de invalshoek en snelheid van de stroming en de

geometrie van het blad- en profieldoorsnede.

De liftkracht kan ontbonden worden in een component in de lengte

richting van het schip, welke voor de daadwerkelijke voort-stuwing zorgdraagt en een component loodrecht daarop, welke een aandeel levert in het benodigde askoppel om de schroef

rond te draaien.

Datzelfde geldt uiteraard voor de weerstand, met dien verstande dat de bijdrage aan de stuwkracht negatief is.

De effectieve invalshoek op het blad moet beneden de

overtrek-hoek blijven, maar ook weer niet te klein zijn, daar anders

weinig stuwkracht geleverd wordt.

We zagen reeds dat de range van gunstige invalshoeken voor bijvoorbeeld een optimale C/CD-verhouding zeer klein is. Dat impliceert dat de spoedhoek van het blad-elementje over de hoogte van het blad moet veranderen, aangezien de translatie

snelheid van het blad-elementje afhankelijk is van zijn afstand tot de draaias.

Bij normale schroeven is derhalve altijd sprake van een

spoed-verloop over de hoogte van het blad:

de elementjes verder

van de as gelegen krijgen een kleinere spoedhoek.

De onderlinge verhouding tussen de voorwaartse snelheid van de

schroef (dus het schip), het toerental van de schroef en de spoed van de schroef, zijn bepalend voor de grootte van de

stuwkracht en het benodigde askoppel van de schroef.

Daar de geleverde stuwkracht op zijn beurt weer de snelheid

van het schip bepaalt en het vermogen van een motor weer afhangt

van kcppel en toerental, zal het duidelijk zijn dat het

ont-werpen van een goede schroef voor elk schip opnieuw moet

geschieden.

Een hulpmiddel daarbij zijn de schroefdiagrammen ontleend aan

(43)

o

Hierin staat op basis van de snelheidsgraad: Va J = nD waarin: Va = snelheid m/s n = omw/sec D = diameter m

waarmee de verhouding tussen voorwaartse snelheid en toerental

vastgelegd wordt (en dus de invalshoek op het blad) uitgezet

de stuwkracht-codfficiént, de askoppel-coéfficiént en het

ren-dement van een schroef met gegeven aantal bladen en

spoed-verhouding.

De dimensieloze coéfficiénten zoals weergegeven zijn:

Deze laatste geeft de verhouding tussen het geleverde

stuw-vermogen van de schroef en het opgenomen stuw-vermogen. Hierin is

KT

Een voorbeeld van zo een diagram staat in de volgende figuur.

SPOED VERHOUD ING

10 K0

P /D

=

0,7

,

Va

SNELHE ID SGRAAD

J

ni

o T = stuwkracht Q = askoppel n = toerental schroef D = diameter schroef Va= snelheid schip

I I

0,5

stuwkrachtcoéfficiént KT

-on2D4

askoppel-coéfficiént KQ

-open-water rendement

r)o

-on2D5 T * Va

(44)

o

Zo valt te zien dat bij lage snelheid en een relatief hoog

toerental (J is klein), zoals dat voorkomt bij het accelereren van een schip, de schroef een hoge stuwkracht levert ten koste

van een hoog askoppel. De invalshoek op de bladen is groot.

Het rendement is laag, mede doordat het product van stuwkracht en voorwaartse snelheid laag is.

Bij toenemende snelheid en gelijkblijvend toerental neemt J

toe en de invalshoek op de bladen af, de stuwkracht neemt af, echter ook het askoppel. Het rendement neemt toe.

Bij steeds verder afnemende invalshoek wordt uiteindelijk

invalshoek nul bereikt.

De lift is nu gelijk aan nul,

de

weerstand echter niet, zodat er een askoppel overblijft. Het

rendement is echter inmiddels wel nul geworden.

Voor de beschouwde schroef ligt het maximaal haalbare rendement op ongeveer 40 % bij J = 0.55. Een aanzienlijk hoger rendement van 65 - 70 % is voor een schroef haalbaar.

Dit blijkt ondermeer uit de volgende figuur, waarin voor een aantal verschillende spoedverhoudingen van dezelfde schroef

het Kt - KQ diagram gegeven staat.

De optimale spoed van de schroef blijkt duidelijk afhankelijk van de omstandigheden waaronder gevaren wordt, b.v. een hoge

of een lage voorwaartse snelheid.

Schroefdiagram bij verschillende

spoedverhoudingen.

"P9

Er=

--11111110111.0.11N1111101

ram 1

OAR

I

I

RI I

1

IllEmPirom

...ww,.01M111111111111111

teggrAittlEMEIMIZI

_s,WISE4111rMASE1111111

"two

_.--weamexmagnia

iiAI

-

-aramishmson

GI G7 CO I 0 14

Cytaty

Powiązane dokumenty

Badania doświadczalne zużycia główki endoprotezy stawu biodrowego ze stopu kobalt-chrom oraz z tlenku l;lluminium

Autor podkreśla, że dekret o majątkach opuszczonych i poniemieckich stał się źródłem prawa wyczerpująco zamykającym regulację prawną majątków poniemieckich położonych

Usytuowanie „uprawnienia” podejrzanego albo oskar- żonego do fałszywego oskarżania innej osoby o popełnienie czynu, o którego dokonanie jest on oskarżony, w ramach prawa do

N ajistotniejsza wydaje się regulacja przew idująca konieczność zapew nienia w arunków takiego wychowania w ro­ dzinie, które przyczyni się do „właściwego

In order to investigate the benefits of aeroelastic tailoring and morphing, this dissertation presents a dynamic aeroelastic analysis and optimisation framework suitable for the

Et même si ces actes sont commis par les ribauds, composante spéci- fique de l’armée des croisés, auxquels les règles de comportement courtois ne

To ostatnie jest też zasadniczym niebezpieczeństwem grożącym Rze­ czypospolitej „od wewnątrz” , a mianowicie od króla dążącego do monar­ chii. Drugim

[r]