• Nie Znaleziono Wyników

Actieteam innovatie: Drivers voor innovatie in de bouw. Aanzet voor een inventarisatie (versie 9 september 2013)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Actieteam innovatie: Drivers voor innovatie in de bouw. Aanzet voor een inventarisatie (versie 9 september 2013)"

Copied!
48
0
0

Pełen tekst

(1)

Actieteam Innovatie

Drivers voor Innovatie in de Bouw;

Aanzet voor een inventarisatie

Versie rg 090913

(2)

Inhoud

Inleiding 3 Inventarisatie Innovatiedrivers in de bouw 4 Inleiding 4 1. Actoren bij innovatie in de bouw 4 2. Marktvraag 5 3. Classificatie van drivers 5 4. Bouwprocesinnovatie 6 5. Innovatie 3.0 7 6. Spoelt technologiegolf onze banen weg? 7 7. Hoe innovatief is DBFMO? 8 8. De performance van bedrijven gebaseerd op nieuwe technologieën 8 9. Innovatie en samenwerking tussen organisaties 8 10. Relatie tussen economische creativiteit en innovatie 9 11. Drivers voor bedrijfsinnovatie in de bouw 9 12. Strategische innovatie, de drivers en de uitkomsten 10 13. Inventarisatie internationale hervormingen in de bouw 10 14. Samenwerkingsverbanden in de bouw 11 Bijlagen 12 1 Quick Scan Bouwprocesinnovatie 12 2 Samen Slimmer Sneller 21 3 Spoelt de technologiegolf onze banen weg? 23 4 Innovative Solutions in Dutch DBFMO projects 25 5. Performance of new technology-based firms, a meta-analysis 27 6. Innovation and interorganizational cooperation 29 7. Economic creativity and innovation implementation: the entrepreneurial drivers of growth? Evidence from 63 countries 31 8. Exploring the drivers of firm-level innovation in construction 35 9. Strategic innovation: the construct, its drivers and its strategic outcomes 38 10. Inventory of international reforms in building and construction 42 11. Voluntary arrangements for collaborative working in the field of construction services 45 Bronnen 48

(3)

Inleiding

Deze rapportage vormt een aanzet voor een uitgebreidere literatuurscan in de volgende fase van het Actieteam Innovatie. Het geeft een eerste indruk over de breedte van het speelveld en de mogelijke belangrijke factoren die hierbij een rol spelen. Het is slechts bedoeld voor de eerste beeldvorming omtrent het fenomeen drivers voor innovatie in de bouw, zonder op dit moment al uitspraken te doen over de volledigheid ervan of over een mogelijke prioritering.

(4)

Inventarisatie Innovatiedrivers in de bouw

Inleiding Zoals eerder aangegeven, is de doelstelling van het Actieteam Innovatie de versterking van het innovatieve vermogen van de woning- en utiliteitsbouw in Nederland; het traceren en aangeven van drivers voor innovatie. In de literatuur is reeds veel bekend over drivers voor innovatie. Er zijn “innovatie scholen” die wijzen op het belang een aanpak te kiezen die vooral vanuit de bedrijven zelf moet komen (intrinsieke motivatie om te veranderen). Een belangrijke andere school, waarover ook veel internationaal gepubliceerd is, wijst op het bestaan van externe drivers voor verandering en innovatie. Voorbeelden hiervan zijn modellen van Porter (Porter 1990) en Ansoff (Ansoff 1990). Een belangrijke conclusie van hun werk is dat de omgeving waarin bedrijven werkzaam zijn erg veel invloed heeft op de innovatiekracht. Onderzoek bevestigt dat beide typen (interne en externe drivers) ook in de bouw herkenbaar zijn (Gann 2000), (Wamelink 2007), (Bossink 2004). Dit hoofdstuk Quick Scan Innovatiedrivers is een eerste aanzet om deze constatering verder te onderzoeken op basis van bestaande en relevante literatuur. 1. Actoren bij innovatie in de bouw Gann (zie onderstaande figuur) heeft onderzocht welke drivers en barrières er voor innovatie in de bouw bestaan. Hij richt zij daarbij met name op de omgevingsfactoren die projectmatig werkende bedrijven beïnvloeden. Aan de hand van een raamwerk schetst hij de actoren die een rol spelen of kunnen spelen bij innovatie in de projectmatig werkende bouwsector. Historisch gezien

(5)

hebben voornamelijk toeleveranciers (links in de figuur) invloed op de mate van innovatie in de bouw. De toepassing van nieuwe materialen en halffabricaten leidt tot andere ontwerpen. Deze invloeden gaan verder dan ontwerpen, maar hebben ook invloed op het proces. Een voorbeeld hiervan is de toepassing van prefab beton. Dit heeft geleid tot een versnelling van het bouwproces op de bouwplaats. Wetenschap en andere kennisinstituten hebben volgens Gann of rechtstreeks of via gebruikers en toeleveranciers invloed op de projectmatig werkende bedrijven. Daarnaast kunnen opdrachtgevers en eindgebruikers veel invloed hebben op de mate van innovatie. 2. Marktvraag De wijze waarop opdrachtgevers hun vraag aan de markt stellen heeft invloed op de opstelling waarmee de aanbiedende partijen reageren, zowel met het product als met het proces. Opdrachtgevers die sneller of goedkoper willen bouwen geven ook een bepaalde innovatiedruk op de branche. Life-cycle performance, duurzaamheid en de vraag om flexibiliteit vraagt om andere toekomstgerichte aanbiedingen met een andere kwaliteit/prijsverhouding (Gann 2000). 3. Classificatie van drivers Bossink heeft op basis van bestaande literatuur een classificatie gemaakt, waarbij drivers opgedeeld worden in vier groepen: environmental pressure , technological capability, knowledge exchange en boundary spanning. Vervolgens onderscheidt hij drie verschillende sturingsniveaus waarop actie ondernomen kan worden om innovatie te bereiken (zie figuur). In verschillende casestudies heeft hij de relatie tussen het bestaan van drivers en actie aangetoond (Bossink 2004).

(6)

4. Bouwprocesinnovatie De ARTB (Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid) adviseerde in het rapport 'Quick Scan Bouwprocesinnovatie' in 2002 al dat Bouwprocesinnovatie een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan de verbetering en versterking van de bouwbedrijfskolom als geheel. Op verschillende niveaus werd in alle bedrijfstakken, dus ook in de bouw, de toenemende concurrentie ervaren en dus de urgentie gevoeld om sneller in te spelen op een steeds veranderende markt en de vraag om meer consumentgerichte productontwikkeling (Geraedts 2002). Hierbij werd de richting aangegeven door de veranderingen in de vraag om huisvesting, met name als gevolg van de steeds sterkere focus op de eindgebruiker en het bedrijfsproces van de klant. De wisselwerking tussen het bouwbedrijfsleven enerzijds en kennisinstellingen en onderzoekinstituten anderzijds werden in dit verband gezien als een kritische succesfactor. De verschuiving van een meer productgerichte naar een procesgerichte invalshoek van het bouwen, leidde tot de opgave om de verschillende procesfasen en de daarin opererende partijen beter op elkaar af te stemmen. Het besef dat er beter samengewerkt moet worden, werd bouwbreed gedeeld. Dit vereiste echter een substantiële verbetering (innovatie) van het ontwerp- en bouwproces en daarvoor

(7)

was specifieke kennisopbouw, kennisbeheer en toegankelijkheid van die kennis nodig. Bouwprocesinnovatie is gericht op vernieuwing van de organisatie en de sturing van het integrale bouwproces. Vanaf het eerste initiatief tot nieuwbouw of aanpassing van de bestaande voorraad tot en met het beheer en de exploitatie, en met alle partijen die daarbij gedurende het hele proces betrokken zijn. Nieuwe samenwerkingsvormen in relatie tot risicoanalyse en -beheersing zijn noodzakelijk om in te spelen op veranderingen in de vraagzijde van de markt. Het denken in prestaties vraagt om kennisontwikkeling op en modellering van uiteenlopende functionele aspecten van gebruiksprofielen en bouwobjecten. Om een werkbaar en beperkt begrippenkader te ontwikkelen, zijn door de ARTB alle mogelijke thema’s en aspecten die onder het paraplubegrip bouwprocesinnovatie genoemd worden, geclusterd tot een zestal hoofdaspecten: 1. Procesbeheersing 2. Ketenvorming 3. Samenwerking 4. Consumentgerichtheid 5. Informatie en communicatie 6. Bedrijfstakcultuur De zes hoofdaspecten zijn elk op zich weer onderscheiden in zes deelaspecten. Het overzicht met hiervan met totaal 36 aspecten. Tevens wordt door de ARTB een aantal aanbevelingen geformuleerd richting onderzoeksinstituten, overheid en het bedrijfsleven (zie ook bijlage 1: Quick Scan Bouwprocesinnovatie). 5. Innovatie 3.0 Blauwhof formuleert in haar boek 'Samen Slimmer Sneller' de innovatie in de bouw vanuit een multidisciplinair perspectief. Verschillende typen innovaties worden belicht, met ieder een andere impact op economie en samenleving. Verbindingen zullen worden gelegd naar adoptie- en diffusieprocessen. Ook worden relaties gelegd naar leerprocessen en veranderingsmanagement: sommige innovaties gaan ‘bijna vanzelf’, andere stuiten op weerstand – waarom? Innoverend ondernemen komt uiteraard aan de orde: innoveren kun je leren – de vraag hoe zal worden beantwoord vanuit sociaal psychologisch perspectief (Blauwhof 2013). Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 2: Samen Slimmer Sneller. 6. Spoelt technologiegolf onze banen weg? Olsthoorn maakt melding van de beperkte banengroei in de VS van de afgelopen 10 tot 15 jaar die is toe te schrijven aan automatisering van taken van hogeropgeleiden zoals juristen, medici, financieel specialisten en docenten. Dit beweren Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee, gerenommeerde economen van de MIT Sloan

(8)

School of Management. De kern: de huidige technologiegolf gaat wel samen met een groei van de productiviteit, maar niet van de werkgelegenheid. Oftewel: voor het eerst loopt de stijging van het aantal banen fors uit de pas met de totale productiviteit. Dat is aantoonbaar voor de Verenigde Staten, en naar ze vermoeden ook in andere technologisch geavanceerde landen (Olsthoorn 2013). Zie ook: bijlage 3: Spoelt de technologiegolf onze banen weg? 7. Hoe innovatief is DBFMO? Straub, Prins en Hansen hebben onderzocht in welke hoedanigheid en mate DBFMO-contracten innovatief zijn. Geïntegreerd contracten worden verondersteld te resulteren in lagere kosten, een betere performance en meer innovatieve oplossingen als gevolg van een betere samenwerking tussen actoren, het werken met prestatiespecificaties en langdurige overeenkomsten. Zij concluderen dat binnen de onderzochte projecten vier ontwikkelde producten en ontwerpkeuzen als succesvol kunnen worden beschouwd een duidelijke relatie hebben met de onderhouds- en energiekosten tijdens de exploitatiefase (Straub 2012). Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 4: Innovatieve oplossingen in Nederlandse DBFMO projecten. 8. De performance van bedrijven gebaseerd op nieuwe technologieën Podoynitsyna, Van der Bij, Halman en Song hebben onderzoek gedaan naar de prestaties van bedrijven die gebaseerd op nieuwe technologieën (new technology based firms (NTBFs)(Podoynitsyna 2004). Deze NTBF performance is gebaseerd op 25 verschillende factoren (zie bijlage 5: Performance of new technology-based firms, a meta-analysis). Deze worden geclusterd naar de volgende vier hoofdgroepen:  De ondernemerskansen  Het ondernemersteam  De ondernemersbronnen  Strategische en organisatorische setting Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 5: Performance of new technology-based firms, a meta-analysis. 9. Innovatie en samenwerking tussen organisaties Rutten, Dorée and Halman komen na een uitvoerige literatuurstudie tot de conclusie dat in de samenwerking tussen verschillende bedrijven een belangrijk aspect beschouwd word als het gaat om innovatie in de bouw (Rutten 2009). Rubricerende factoren bij dit onderzoek zijn geweest:  Nieuwe productontwikkeling  Strategische netwerken en allianties Open innovaties

(9)

 Bouwinnovaties Deze worden afgezet tegen de volgende factoren:  Het opzetten van netwerken  Coördinatiefactoren van netwerken  Overige afhankelijke variabelen. Zie voor meer informatie bijlage 6: Innovation and interorganizational cooperation. 10. Relatie tussen economische creativiteit en innovatie Williams en McGuire hebben in 63 landen een grootschalig onderzoek verricht naar het effect van de nationale cultuur op innovatie en welvaart (Williams 2010). Deze cultuur vormt de basis voor de wijze waarop mensen denken over risico's, mogelijkheden en kansen, en dit beïnvloed de wijze van ondernemerschap en daaruit afgeleid de economische resultaten. De economische creativiteit wordt in dit verband gedefinieerd als enigerlei creativiteit die leidt tot kennis met potentiële economische waarde. Dit houdt ook in onderzoek en het genereren van ideeën. Creativiteit is een noodzakelijk startpunt voor innovatie. Innovatie gaat verder om de noodzakelijke creatieve ideeën verder te ontwikkelen en te implementeren. Hypothesis 1: Creativity positively affects innovation implementation. Hypothesis 2: National culture positively affects national economic creativity. Hypothesis 3 Innovation implementation positively affects national prosperity. Zie bijlage 7 (Economic creativity and innovation implementation) voor meer gedetailleerde info. 11. Drivers voor bedrijfsinnovatie in de bouw Manley en McFallan beschrijven de resultaten van een uitgebreid onderzoek naar de drivers voor innovatie bij 335 bedrijven in de (Australische) bouwsector (Manley 2006). De belangrijkste resultaten wijzen aan dat bedrijfsstrategieën belangrijker zijn dan bedrijfsomstandigheden en dat de volgende drie strategieën erg belangrijk zijn in het onderscheid tussen bedrijven als het gaat om innovatief vermogen: 1. Het inhuren van pas afgestudeerden (MSc en PHd) 2. Het introduceren van nieuwe technologieën 3. Het stimuleren/vergroten van de technische capaciteit.

(10)

Daarnaast wordt het grote belang aangegeven van R&D en het stimuleren van de ideeën voor verbetering van de medewerkers. In het publieke domein wordt aanbevolen dat de kwaliteit van de universitaire graduates beschermd en bevorderd moet worden, evenals in de technische kwaliteiten in het private domein. De uitgebreide survey met de verschillende onderzoekaspecten waarmee de drivers voor innovatie gekwantificeerd zijn, is te vinden in bijlage 8: Exploring the drivers of firm-level innovation in the construction industry. 12. Strategische innovatie, de drivers en de uitkomsten Schlegelmilch, Diamantopoulos & Kreuz beschrijven op basis van een uitgebreide literatuurstudie het opkomende domein van strategische innovatie. Strategische innovatie wordt hierbij gedefinieeerd als het fundamentele herontwerp van businessmodellen en het herontwerpen van bestaande markten door regels te doorbreken en de aard van de competitie te veranderen, teneinde belangrijke waardeverbeteringen te creeëren voor klanten en voorspoedige groei van bedrijven (Schlegelmilch 2010). Zij identificeren 4 belangrijke drivers: (bedrijfs) culture, process, people & sources, alsmede 2 belanrijke strategische resultaten: customer value & competitive positioning. De synthese van beide aspecten wordt gevormd door een model dat hulp biedt voor de operationalisatie van strategische innovatie. De uitgebreide survey met de 4 drivers en 2 strategische resultaten, is te vinden in bijlage 9: Strategic innovation: the construct, its drivers and its strategic outcomes. 13. Inventarisatie internationale hervormingen in de bouw Ang, Courtney en Spekkink onderzoeken in 2004 in opdracht van de PSIBouw (Proces- en Systeeminnovatie in de Bouw - http://www.psibouw.nl) en ondersteund door een uitgebreid (internationaal) wetenschappelijk onderzoeksteam, op basis van een uitvoerige survey de internationale hervormingsoperaties in de bouwsector. De lessons learned zouden de input moeten vormen voor hervormingen in de Nederlandse bouwsector. Zij komen onder meer tot de volgende richtinggevende drivers: 1. Political commitment, but no permanent driver 2. Value for money & Past performance 3. Public and private clients procurement principles 4. Integrated forms of procurement 5. Co-operation part of selection process 6. Capability of clients

(11)

7. Action by industry associations 8. Well-founded vision 9. Regular reports, communication and education Een uitgebreidere samenvatting met deze aanbevelingen, is te vinden in bijlage 10: Inventory of international reforms in building and construction. 14. Samenwerkingsverbanden in de bouw De Europese Commissie heeft in 2008 opdracht gegeven aan de Manchester Business School, ondersteund door een internationaal onderzoeksteam, een studie te verrichten naar middelen om de bouwsector te stimuleren om te innoveren en de concurrentiekracht te vergroten. Uitgangspunt daarbij was het promoten van samenwerkingsverbanden en het koesteren van de relatie tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers. vijf typen van samenwerkingsverbanden zijn daarbij nader onderzocht, mede aan de hand van 21 case studies in 8 Europese landen (Zweden, België, Noorwegen, Denemarken, Engeland, Nederland, Finland en Italië) (Rigby 2009):  Project partnering  Strategic partnering  Framework arrangements  Alliances  Construction consortia Geconcludeerd wordt dat de belangrijkste voordelen van samenwerkingsverbanden tussen opdrachtgevers en -nemers zijn:  Meer betrouwbare opleveringen van projecten  Minder formele conflicten  Verbeterde communicatie, leidend tot een betere probleemoplossing en kostenbeheersing  Voortdurende prestatieverbetering en kennisoverdracht tussen projecten  Betere garanties voor betalingsschema's  Betere mogelijkheden voor toegang tot de markt  Betrouwbare opleveringen van voorzieningen zodat de gebruiksvoordelen volgens planning verlopen en verstoringen door vertragingen voorkomen worden  Vermindering van verspillingen en duurzamer bouwen Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 11: Voluntary arrangements for collaborative working in the field of construction services.

(12)

Bijlagen

1 Quick Scan Bouwprocesinnovatie ARTB, 2002 Adviesraad voor Technologiebeleid Bouw De doelstelling van de ARTB bestaat kort samengevat uit de ontwikkeling van een visie op de maatschappij, de plaats van de bouw daarin en de benodigde kennis daarvoor, met een focus op brancheoverschrijdende thema’s en kennis. Deze visie dient als basis voor programmering van onderwijs en collectief onderzoek (Geraedts 2002). De ARTB heeft op basis van de geformuleerde uitgangspunten prioriteit gegeven aan de gelijktijdige uitwerking van de volgende thema’s:  Bouwprocesintegratie (de koppeling van ontwerp, uitvoering, beheer en exploitatie met een focus op de eindgebruiker);  Nieuwe samenwerkings- en contractvormen,  Doorbreking van fragmentatie en verkokering met betrekking tot de kennisinfrastructuur voor de bouw en de sturing van de geldstromen en onderzoekfondsen, en tenslotte  Het in lijn brengen van het onderwijs en meer in het algemeen de personele kant van de bouw met de nieuwe vormen van werken. Bouwprocesinnovatie een belangrijke bijdrage zal leveren aan de verbetering en versterking van de bouwbedrijfskolom als geheel. Op verschillende niveaus wordt in alle bedrijfstakken, dus ook in de bouw, de toenemende concurrentie ervaren en dus de urgentie gevoeld om sneller in te spelen op een steeds veranderende markt en de vraag om meer consumentgerichte productontwikkeling. Hierbij wordt de richting aangegeven door de veranderingen in de vraag om huisvesting, met name als gevolg van de steeds sterkere focus op de eindgebruiker en het bedrijfsproces van de klant. De wisselwerking tussen het bouwbedrijfsleven enerzijds en kennisinstellingen en onderzoekinstituten anderzijds wordt in dit verband gezien als een kritische succesfactor. De verschuiving van een meer productgerichte naar een procesgerichte invalshoek van het bouwen, leidt tot de opgave om de verschillende procesfasen en de daarin opererende partijen beter op elkaar af te stemmen. Het besef dat er beter samengewerkt moet worden, wordt bouwbreed gedeeld. Dit vereist echter een substantiële verbetering (innovatie) van het ontwerp- en bouwproces en daarvoor is specifieke kennisopbouw, kennisbeheer en toegankelijkheid van die kennis nodig.

(13)

Daarnaast worden op verschillende niveau’s in de bouw nieuwe toetreders waargenomen en wordt de toenemende concurrentie ervaren. De focus wordt steeds meer gericht op de eindgebruiker waarbij de vraagzijde van de markt centraal komt te staan. Het investeren in de noodzakelijke nieuwe kennisontwikkeling wordt steeds meer urgent. Bouwprocesinnovatie is gericht op vernieuwing van de organisatie en de sturing van het integrale bouwproces. Vanaf het eerste initiatief tot nieuwbouw of aanpassing van de bestaande voorraad tot en met het beheer en de exploitatie, en met alle partijen die daarbij gedurende het hele proces betrokken zijn. Nieuwe samenwerkingsvormen in relatie tot risicoanalyse en -beheersing zijn noodzakelijk om in te spelen op veranderingen in de vraagzijde van de markt. Het denken in prestaties vraagt om kennisontwikkeling op en modellering van uiteenlopende functionele aspecten van gebruiksprofielen en bouwobjecten. Bouwprocesinnovatie is het gevolg van een betere samenwerking tussen partijen in de bouw en kan bijvoorbeeld tot stand komen wanneer opdrachtgevers vragen om een geïntegreerd bouwproces, waarin de kennis van bouwtechnologie, onderhoud en beheer in een zo vroeg mogelijke fase wordt ingebracht in de ontwikkeling van een project. Er is een groeiend besef dat bouwprocesinnovatie een belangrijke bijdrage zal leveren aan de versterking van de bouwbedrijfskolom als geheel. Bouwprocesinnovatie - Innovatief versus traditioneel Innovatieve ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld technologische vernieuwing, zijn voor bedrijven een belangrijk wapen in de concurrentiestrijd. Er is een positief verband gesignaleerd tussen de innovatieve inzet (bijvoorbeeld R&D-inspanning) van bedrijven en hun prestaties op de markt. Daarnaast is er vrijwel geen enkel bedrijf in staat om gedurende meer dan een beperkte periode te teren op het succes. Innovatieve ontwikkelingen zijn van strategisch belang, maar niet eenvoudig te managen (Pries 1995). Innovatie is een kennisgoed dat helaas nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Innovatie als wetenschap is te vergelijken met een puber: niet uitontwikkeld, onzeker en haar plaats zoekend tussen de vele andere volwassen wetenschappen. Anderzijds is ze in stormachtige ontwikkeling en vol verwachting van een mooie toekomst. De bouw neemt binnen deze wetenschap in ontwikkeling een ondergeschikte positie in. De aandacht van innovatieonderzoekers is gericht op de meer spectaculaire sectoren, zoals de elektronica en de automobielindustrie. De bouw wordt als sector gezien als traditioneel, ambachtelijk en toepassingsgericht. ‘Innovatie loont niet’ is een veelgehoorde uitspraak. Evenals: ‘...er heerst binnen grote delen van de bedrijfstak een grote mate van state of the art en technologisch conservatief denken...’. Niveauonderscheid Er bestaat onduidelijkheid over de definiëring van het begrip innovatie. Sommige auteurs verbinden aan het begrip innovatie de mate van succesvolle invoering van (technologische) vernieuwing. Niet alle vernieuwingen leiden ook daadwerkelijk tot

(14)

succesvol producten of diensten. Andere auteurs beschouwen iedere verandering die op de markt wordt gebracht als een innovatie. Een innovatie kan betrekking hebben op de hele maatschappij, op een bepaalde bedrijfstak, op een specifieke subsector of belangrijk zijn voor één bedrijf. Het aanbrengen van een niveauonderscheid lijkt dan ook wenselijk. Proces- versus productinnovatie Procesinnovatie is het verbeteren van productieprocessen. Deze kan gericht zijn op het realiseren van een hogere kwaliteit bij gelijkblijvende kosten of het realiseren van lagere kosten bij een gelijkblijvende kwaliteit (Abernathy 1997). Bij productinnovatie ligt de nadruk op een nieuwe technologie of een combinatie van technologieën die op de markt geïntroduceerd worden om tegemoet te komen aan de wensen van klanten. Het onderscheid tussen proces- en productinnovatie is in de praktijk vaak veel minder eenduidig. Immers een nieuw innovatief product (een nieuwe steiger) van bedrijf A wordt gekocht door bedrijf B om daar ingezet te worden voor de verbetering en versnelling van het productieproces (het monteren van de gevelelementen). Het een vloeit vaak uit het ander voort. Hoofd- en deelaspecten bouwprocesinnovatie Een nadere uitwerking van de definitie en de ordening van het onderliggende kennisveld is op empirische wijze tot stand gekomen en geformuleerd vanuit het beschikbare materiaal van alle benaderde kennisinstituten. Een nauwe definitie van het kennisveld is bewust niet gegeven omdat dit relatief jonge kennisgebied zich niet laat vangen binnen nauwe grenzen. Ook zal de definitie bij verdere bestudering na deze Quick Scan ongetwijfeld uitbreiding en nadere ordening behoeven. Om een werkbaar en beperkt begrippenkader te ontwikkelen, zijn alle mogelijke thema’s en aspecten die onder het paraplubegrip bouwprocesinnovatie genoemd worden geclusterd tot een zestal hoofdaspecten: 1. Procesbeheersing 2. Ketenvorming 3. Samenwerking 4. Consumentgerichtheid 5. Informatie en communicatie 6. Bedrijfstakcultuur De zes hoofdaspecten zijn elk op zich weer onderscheiden in zes deelaspecten. Het overzicht met hiervan met totaal 36 aspecten, ziet er als volgt uit:

(15)

Figuur. 2.1 Overzicht van de zes hoofdaspecten van bouwprocesinnovatie, die elk op zich weer onderscheiden zijn in zes deelaspecten (ARTB 2002) Hoofdaspecten Deelaspecten 1. Procesbeheersing 1. Design-Build-Operate-Transfer 2. Prestatieconcept 3. Integraal Ontwerpen 4. Design for Change 5. Faalkostenreductie 6. Productiviteitsverbetering 2. Ketenvorming 1. Life Cycle Management

2. Ketenintegratie 3. Agile Construction 4. Lean Construction 5. Supply Chain Management 6. Industrieel Bouwen

3. Samenwerking 1. Innovatieve Contractvorming 2. Collaborative Engeneering 3. Partnering

4. PPS

5. Integrale Gebiedsontwikkeling 6. Allianties

4. Consumentgerichtheid 1. Consumentgericht Bouwen 2. IFD Bouwen

3. Particulier Opdrachtgeverschap 4. Massa Individualisering 5. Open Bouwen

6. Klantinteracties 5. Informatie & Communicatie 1. Extranet / EDMS

2. Kennismanagement 3. Productmodellering 4. Informatie/Communicatiemodel 5. Virtueel Aanbesteden 6. Virtueel Proces 6. Bedrijfstakcultuur 1. Innovatiecultuur 2. Bouwparadigma 3. Internationalisering

4. Rollen en posities Stakeholders 5. Structuurveranderingen Bouwsector 6. Netwerkeconomie

(16)

Aanbevelingen aan de onderzoeksinstituten  Thema's, overlap en lacunes De versnippering en onnodige overlap van verschillende onderzoekactiviteiten in Nederland op het terrein van bouwprocesinnovatie enerzijds, en het ontstaan van lacunes in de programmering anderzijds, dient voorkomen te worden door intensief samen te werken aan een gemeenschappelijke onderzoekprogrammering.  Clustering en inperking Het clusteren of inperken tot enkele hoofdthema’s per instituut dient ernstig overwogen te worden. Specialisatie enerzijds en integrale samenwerking met andere kennisontwikkelaars anderzijds zijn belangrijke voorwaarden voor succesvol onderzoek op het terrein van bouwprocesinnovatie.  Concurrentie en samenwerking Willen de Nederlandse universiteiten internationaal mee blijven tellen, dan zijn forse investeringen, onder meer in de kostbare infrastructuur maar vooral in de uitvoerbaarheid van de researchprogramma’s (gebrek aan onderzoekers), noodzakelijk. Op eigen kracht kunnen de instellingen die investeringen de komende jaren niet opbrengen. Om die reden is het verstandig de krachten te bundelen, bijvoorbeeld in de vorm van gezamenlijke onderzoek- en onderwijsprogramma’s, in het vermijden van overlappingen in deze programma’s en door het opsporen van lacunes. Recentelijk zijn er initiatieven op dit vlak ontplooid door de TU Eindhoven, TU Delft en de Universiteit Twente. Anderzijds kunnen vanuit een gestructureerd internationaal kennisnetwerk over het thema bouwprocesinnovatie relaties met het internationale kennisveld aangegaan worden. Door uitwisseling kan ‘kennisimport’ en ‘kennisexport’ plaatsvinden. Zo kan vanuit het buitenland bruikbare kennis worden vergaard en beschikbaar worden gemaakt voor het Nederlandse bedrijfsleven, en kan Nederland door bijvoorbeeld goede pilotprojecten een interessantere speler worden in het internationale kennisveld.  Samenwerking met andere kennisdomeinen Aanbevolen wordt om bij de uitwerking van de onderzoeksprogrammering en het zoeken naar samenwerkingsverbanden niet alleen te kijken binnen het eigen (technische) kennisdomein, maar vooral ook naar andere instituten die vanuit niet-technische kennisdomeinen met aanverwante thema’s bezig zijn. Kansrijke domeincombinaties hierbij zijn onder meer de koppeling van het thema Bouwprocesinnovatie aan Bedrijfskunde, Economie, Recht, Informatiekunde en Sociologie. Aanbevelingen aan de overheid  Meer visie, sturing en coördinatie Overheidsinstellingen zouden er verstandig aan doen om hun kennisvraag vanuit een maatschappelijk kader en toekomstvisie meer expliciet te maken en gericht te communiceren naar onderzoeks- en kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Daarnaast worden kenniscentra van belang geacht waarin overheid, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven investeren en zich

(17)

committeren om gebundeld onderzoek te programmeren en kennis te ontwikkelen en te verspreiden, gericht op beantwoording van praktische en maatschappelijke vragen. Doordat ontwikkelaars en gebruikers van de kennis binnen de structuur van een kenniscentrum samen definiëren welke kennisthema’s en kennisproducten aan de orde moeten zijn, worden nut en noodzaak van de kennisontwikkeling gewaarborgd.  Programmering en sturing Het is met betrekking tot de beleidsvorming van de betrokken Ministeries sterk aan te bevelen meer rekening te houden met de thema’s die op zowel korte als middellange termijn van groot belang geacht worden door zowel de ARTB en de AWT (Adviesraad voor Wetenschap- en technologiebeleid. Het gaat hierbij dan met name om thema's als consumentgerichtheid, de doorbreking van de bestaande bouwcultuur, andere samenwerkings- en contractvormen en bouwprocesintegratie. Zie ook de Aanbevelingen voor programmering.  Stimulering en verbetering onderzoekklimaat In dit verband wordt aanbevolen een aantal (beleids)maatregelen te nemen die tot verbetering kunnen leiden van het onderzoekklimaat in Nederland. Deze maatregelen dienen zich te richten op een aantal fronten tegelijkertijd: het beschikbaar stellen van ruimere (collectieve) financieringsmiddelen, het verbeteren van de marktpositie van universitaire onderzoekers en het meer (bij studenten) promoten van de mogelijkheid om onderzoeker te worden na afronden van de studie. Katalysatoren voor innovatie Ondanks jarenlange inspanningen om het imago van de bouwsector te vernieuwen, om innovatieve ontwikkelingen voor en in het bedrijfsleven te stimuleren als belangrijk wapen in de (internationale) concurrentiestrijd en om de rol van de consument in het bouwproces een centrale plaats te geven, wordt de bouwsector nog steeds gezien als traditioneel, ambachtelijk en toepassingsgericht. ‘Innovatie loont niet’ is een nog veel gehoorde uitspraak en vernieuwingen verlopen uiterst langzaam.  Om procesinnovatie in de Nederlandse bouwsector echt van de grond te tillen zijn andere maatregelen nodig. Er is grote behoefte aan een of meer interne of externe katalysatoren die in staat zijn om de vastgeroeste cultuur en gewoontes in de bouw op te schudden en te veranderen in een klimaat waarin een betere voedingsbodem ontstaat voor procesinnovaties en waarin ook de klant daadwerkelijk centraal komt te staan..  Voorbeelden van dergelijke katalysatoren uit het buitenland zijn vaak te positioneren in het licht van ernstige bedreigingen van de markt of een marktsector. In Finland viel in korte tijd een groot deel van de Russische afzetmarkt weg. Een ander voorbeeld van een katalysator is het plotselinge ontstaan van een enorme vraag naar bouwproductie, zoals eerder in Nederland direct na de Tweede Wereldoorlog, of zoals dat op dit moment in Zuidoost China het geval is. Een derde katalysator voor procesinnovatie is een grote

(18)

opdrachtgever of een groep van krachtige opdrachtgevers die de betrokken bouwpartners min of meer dwingen tot een andere meer innovatieve manier van samenwerken. Tot op heden ontbrekende dergelijke katalysatoren op de Nederlandse markt. Wellicht dat de resultaten van de parlementaire bouwenquête hiervoor mede een aanzet kunnen geven.  De overheid zou daarnaast een meer sturende en coördinerende rol op zich moeten nemen om vanuit een duidelijke beleidsvisie als een van de genoemde katalysatoren bij te dragen aan een cultuuromslag in de bouw. Een ruime meerderheid van de deelnemers aan de workshop (73%) ondersteunde een stelling die hierop betrekking had. De rol van de sterke opdrachtgever als belangrijke katalysator ligt hierbij eveneens voor de hand.  Naast deze sturende en opdrachtgevende rol van de overheid blijft de cultuur en de noodzakelijke verandering daarvan wel een verantwoordelijkheid van de bedrijven in de bouwsector. Aanbevelingen aan het bedrijfsleven  Onderzoek naar procesinnovatie in bedrijfsleven Om meer inzicht te verkrijgen in het innovatieve vermogen en capaciteit van de verschillende sectoren in het bedrijfsleven, wordt daarom aanbevolen om hiervoor een nadere gedetailleerde scan uit te voeren die specifiek gericht is op het innovatievermogen van het bedrijfsleven. Belangrijk hierbij is ook dat er onderscheid gemaakt wordt tussen de grote, middelgrote en kleine bedrijven, de wijze waarop nieuw ontwikkelde kennis al dan niet overgedragen wordt naar deze categorieën en de wijze waarop deze kennis al dan niet geïmplementeerd wordt in de praktijk.  Programmering van onderzoek vanuit de marktvraag Aanbevolen wordt om de programmering van onderzoekinstellingen in overleg met marktpartijen en overheden te laten plaatsvinden (vraaggestuurde programmering). Daartoe zullen deze partijen hun kennisvragen op een soortgelijke manier moeten willen bundelen, zodat die gericht ingebracht kan worden in het kennisnetwerk. Vanuit het bedrijfsleven zullen marktpartijen binnen het netwerk ook actief bij willen dragen aan de formulering van gewenste kennisrichtingen en kennisproducten op middellange termijn. Op het vlak van bundeling van kennisvragen, bijdragen aan onderzoeksprogrammering en verspreiding van kennisproducten ligt ook een grote rol weggelegd voor koepel- en brancheorganisaties.  Financiering van onderzoek Bij een kenniseconomie waarvan Nederland het in de toekomst in belangrijke mate moet hebben, dient meer geïnvesteerd te worden in Research & Development. In het licht van het onderhavige onderzoek geldt dat in bijzonder mate voor het thema bouwprocesinnovatie. Brancheorganisaties zouden hierbij in samenwerking met de overheid en het O&O-fonds een meer sturende rol kunnen vervullen.

(19)

Aanbevelingen voor programmering  Vraaggestuurde onderzoeksprogrammering In onderlinge overeenstemming moeten aanbieders en vragers van kennis definiëren wat de onderzoeksproblemen zijn, wat oplossingsrichtingen zijn, en wat kansrijke kennisonderwerpen zijn. In onderlinge overeenstemming kan men met betrokken partijen de nodige kennisactiviteiten formuleren en samenwerkingsverbanden opzetten met oog op ontwikkeling en verspreiding van kennis. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor koepel- en brancheorganisaties om hun huidige rol scherper in te vullen.  Gemeenschappelijke programmering Onderzoeksinstituten en -instellingen moeten tot een gemeenschappelijke en vraaggestuurde onderzoeksprogrammering komen. Niet meer werkend met verschillende min of meer onafhankelijke programma’s naast elkaar, maar één gemeenschappelijk onderzoekprogramma, onder meer voor het overkoepelende thema bouwprocesinnovatie. Aanvullend daarop moet er meer structuur gebracht worden in de onderlinge samenwerking en in de relaties met de praktijk, met de overheid en met het internationale onderzoeksveld. Wat dit laatste betreft zou het CIB (International Council for Research and Innovation in Building and Construction) een grotere rol van betekenis kunnen spelen dan tot op heden gebruikelijk. Eveneens dient aandacht besteed te worden aan de wijze waarop de kwaliteit van de onderzoekresultaten beoordeeld wordt - bijvoorbeeld op basis van de praktijkrelevantie of implementatiemogelijkheden van innovaties - en de wijze waarop de ontwikkelde kennis overgedragen wordt aan relevante sectoren in de bouw. Nationaal opererende visitatiecommissies, samengesteld uit de onderzoeksector, de overheid en het bedrijfsleven, zouden deze controlerende en bewakende rol op zich kunnen nemen.  Pilotprojecten in de praktijk Er dient derhalve kennis overgedragen te worden vanuit de onderzoeksector naar de marktsector. Er dient in de bouwpraktijk in Nederland geëxperimenteerd en geoefend te worden met nieuw ontwikkelde oplossingen en verbeteringen voor het proces. Daarom wordt er ook door de ARTB bijzonder veel waarde gehecht aan het op korte termijn initiëren, realiseren, monitoren, evalueren en documenteren van proefprojecten. Hoofdthema's bouwprocesinnovatie: consumentgerichtheid, samenwerking en bedrijfstakcultuur De resultaten van de enquête als onderdeel van de Quick Scan Bouwprocesinnovatie hebben een duidelijk inzicht opgeleverd over de prioriteiten van de sectoren bedrijfsleven, overheid, onderzoek en opdrachtgevers met betrekking tot procesinnovatie in de bouw. De onderzoekprogrammeringsvraag vanuit het bedrijfsleven en de overheid is met name gericht op de thema's Consumentgerichtheid, Samenwerking en Procesbeheersing. De programmeringsvraag vanuit de ARTB en de deelnemers aan de workshop is daarnaast met name ook gericht op het thema Bedrijfstakcultuur en

(20)

de verandering daarvan ten gunste van een innovatiebevorderend klimaat in de gehele bouwsector. Thema's ARTB  De verschuiving van de project- of productgerichte benadering van het bouwen naar een procesgerichte invalshoek is noodzakelijk om de verschillende procesfasen beter op elkaar af te stemmen met als doel om uiteindelijk beter op de vraag afgestemde producten tot stand te brengen. De klassieke organisatie van het bouwproces maakt dat bij complexe omvangrijke projecten niemand het gehele traject overziet en daarvoor de verantwoordelijkheid kan nemen. De bouw kan hierop antwoorden door integrale dienstverlening. Dit betekent multidisciplinaire samenwerking in de bedrijfskolom. In de nieuwe multidisciplinaire samenwerkingsverbanden zijn niet alleen de traditionele bouwkunde- en civieltechnische ingenieurs belangrijke actoren, maar dienen met name ook de natuurwetenschappelijke-, milieuwetenschappelijke en menswetenschappelijke domeinen geïntegreerd te worden.  De bouwregelgeving dient gericht te zijn op het formuleren van prestaties en de invulling daarvan overlaten aan de aanbieders op de markt. Een belangrijke stimulans tot nieuwe contractvormen zijn de grote opdrachtgevers die om integrale concepten vragen en het vermogen deze probleemloos te kunnen uitvoeren. Het kunnen beheersen van de technische risico’s, het maken van bindende afspraken, een transparante procesvorming waarbij de klant inspraak en zeggenschap heeft, en het kunnen afgeven van waterdichte garanties zijn daarvoor belangrijke voorwaarden.  Een belangrijk verschil tussen de ARTB en de marktsectoren is het feit dat naast Consumentgerichtheid het aspect Bedrijfstakcultuur een hoge prioriteit krijgt. De verandering van deze cultuur, de historisch gegroeide wijze waarop de partijen met elkaar omgaan en welke rollen zij in het ontwikkelingsproces innemen, wordt gezien als een van de meeste belemmerende factoren voor het totstandkomen van echte procesinnovatie in de bouw, en als een belemmering voor het echt centraal plaatsen van de consument in dit proces. Voor zover het de ARTB betreft dient de programmering van de onderzoekinstellingen (onderzoekaanbod) op korte termijn met name afgestemd te worden op de procesinnovatiethema’s Consumentgerichtheid, Samenwerking en Bedrijfstakcultuur. Belangrijke steekwoorden bij de uitwerking van het thema bouwprocesinnovatie zijn verder: integrale gebiedsontwikkeling, multifunctioneel gebruik, integrale vervoersconcepten, diverse en pluriforme markt- en consumentenvraag, integrale klantgerichte dienstverlening, procesgerichte invalshoek, integrale dienstverlening, multidisciplinaire samenwerking, transparante procesvorming, inspraak en zeggenschap, samenwerking en bundeling krachten, en prestatieconcept.

(21)

2 Samen Slimmer Sneller Seminar 'Innovatie in de bouw' & Intreerede Gertrud Blauwhof Dr. Gertrud Blauwhof MBA is per 1 mei 2013 benoemd tot lector Innoverend Ondernemen aan De Haagse Hogeschool. Op woensdag 25 september 2013 houdt zij haar intreerede ' Innovatie 3.0'. Voorafgaand aan de intreerede vindt een seminar over ‘Innovatie in de bouw’ plaats. Innovatie 3.0 In de intreerede neemt Gertrud Blauwhof u graag mee op een reis in vogelvlucht door innovatieland. Innovatie in multidisciplinair perspectief. Verschillende typen innovaties worden belicht, met ieder een andere impact op economie en samenleving. Verbindingen zullen worden gelegd naar adoptie- en diffusieprocessen. Ook worden relaties gelegd naar leerprocessen en veranderingsmanagement: sommige innovaties gaan ‘bijna vanzelf’, andere stuiten op weerstand – waarom? Innoverend ondernemen komt uiteraard aan de orde: innoveren kun je leren – de vraag hoe zal worden beantwoord vanuit sociaal psychologisch perspectief. Innovatieprocessen zijn in de loop der tijd veranderd. In de 19e eeuw was innovatie vooral een activiteit van individuen – uitvinders als Edison en anderen. In de 20e eeuw, met de opkomst van grootschalige Research & Development (R&D) afdelingen, veranderde innovatie in een activiteit die zich binnen de muren van bedrijven afspeelt. Kenmerkend voor de 21e eeuw is open of ‘gedistribueerde’ innovatie: bedrijven combineren interne en externe bronnen voor het ontwikkelen en het op de markt brengen van nieuwe producten, processen of diensten. Informatie is vandaag de dag zo toegankelijk, dat het beeld van innoveren in een eigen bedrijfslaboratorium achterhaald is. Dat geldt ook voor het beeld van ‘alles zelf doen’. Innovatie in de 21e eeuw is co-creatie: innoveren samen met klanten en ketenpartners. De focus van innovatieprocessen verschuift: voorheen ging het om het vernieuwen van producten, processen en diensten. In de 21e eeuw gaat het om ‘experience innovation’: het samen maken en beleven van vernieuwing. Een nieuw begrip is innovatietechnologie (IvT): technologie die helpt om innovaties te bewerkstelligen en te testen. Concreet: computer ondersteunt modelleren en simuleren, rapid prototyping, virtual reality en serious gaming. Voorafgaand aan de intreerede vindt een seminar plaats over ‘Innovatie in de bouw’ waarin het nieuwe boek ‘Samen Slimmer Sneller’ centraal staat (Blauwhof 2013). Het boek is uitgegeven door Uitgeverij Blauwdruk; de totstandkoming is mede mogelijk gemaakt door bijdragen van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Stichting Vernieuwing Bouw, SBRCURnet en de Bouw Informatie Raad (BIR).

(22)

De bouw is zwaar geraakt door de crisis en verkeert in serieuze staat van verwarring en transformatie. In dit boek beschrijven de drie kernauteurs en verschillende coauteurs de vernieuwing die momenteel gaande is in de sector. Ook willen ze mensen en organisaties handvatten geven daaraan mee te doen. De scope is breed: innovatie in de woningbouw, utiliteitssector, de grond-, weg- en waterbouw, gebiedsontwikkeling en stedelijk ontwikkeling. De praktijkcases illustreren ontwikkelingen in tal van disciplines: architectuur, bouwkunde, civiele techniek, installatietechniek, facility management, asset management, gebiedsontwikkeling en ‘smart cities’. De cases hebben de vorm van interviews met mensen in bedrijven, de overheid en de kennissector. Innovatie raakt alle facetten van een organisatie (mensen, processen, cultuur, strategie, structuur, systemen, competenties, etc.) en de cases zijn gekozen omdat ze illustratief zijn voor die verschillende facetten. Het boek bevat inspirerende voorbeelden uit binnen- en buitenland.

(23)

3 Spoelt de technologiegolf onze banen weg? (Olsthoorn 2013) De beperkte banengroei in de VS van de afgelopen 10 tot 15 jaar is toe te schrijven aan automatisering van taken van hogeropgeleiden zoals juristen, medici, financieel specialisten en docenten. Dit beweren Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee, gerenommeerde economen van de MIT Sloan School of Management. De kern: de huidige technologiegolf gaat wel samen met een groei van de productiviteit, maar niet van de werkgelegenheid. Oftewel: voor het eerst loopt de stijging van het aantal banen fors uit de pas met de totale productiviteit. Dat is aantoonbaar voor de Verenigde Staten, en naar ze vermoeden ook in andere technologisch geavanceerde landen. Dus ook voor Nederland? ‘Het is absoluut niet zo dat de inzet van nieuwe technologieën verantwoordelijk is voor structureel baanverlies. Net zo min als de stoommachine en de elektrische dynamo hebben gezorgd voor algeheel baanverlies, zal ook ICT die impact niet hebben’, zegt Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Onze statistiekclub heeft er geen recente cijfers van, wél een rapport uit 2008. Verloop van productiviteit wordt vooral verklaard met traditionele factoren als kapitaal en arbeid, waarbij de laatste sterk steunt op demografie in de vorm van leeftijdsopbouw en immigratie. Ook opleiding beïnvloedt de productiviteit en het CBS noemt ten slotte multifactorproductiviteit (de efficiency waarmee een bedrijfstak alle productiemiddelen inzet, red.) met technologie als onderdeel. Van Mulligen gelooft niet dat de huidige technologie plotseling economische wetmatigheden verandert: ‘Werkgelegenheid verplaatst zich van de ene bedrijfstak naar de andere, of roept nieuwe in het leven. Nieuwe technologieën creëren namelijk ook veel nieuwe banen.’ Een tandje kritischer nog op de beweringen van Brynjolfsson en McAfee is Paul de Beer, hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam. Hij vindt de ‘ontdekking’ van de Amerikaanse economen discutabel om verschillende redenen. ‘Werkgelegenheid en productiviteit van een land kennen geen wetmatig noodzakelijk verband. Naarmate een sector efficiënter en dus productiever wordt, leidt dit tot vermindering van arbeid en lagere prijzen, waardoor geld naar nieuwe sectoren kan vloeien.’ Ook de invloed van ICT ziet De Beer niet zitten: ‘De massale invoering van de pc is vaak bestudeerd als trendbreuk dankzij een vermeende positieve invloed op de productiviteit. Wellicht was dat tijdelijk het geval dankzij tekstverwerking en spreadsheets.’ En hebben de grote IT- systemen voor logistiek, klantbeheer en financiën, om nog niet te spreken over internet verlies gevolg? De Beer wijst op de Solow-paradox van de Amerikaanse econoom Robert Solow met zijn beroemde uitspraak: ‘Het effect van IT zien we overal terug behalve in de productiviteitscijfers.’

(24)

Marcel Timmer, hoogleraar economische groei & ontwikkeling aan de Rijksuniversiteit Groningen, valt Brynjolfsson en McAfee ook af: ‘Het is volledig onjuist. Ze miskennen het tenderen naar evenwicht van de arbeidsmarkt, door aanpassing van lonen, onderwijs en verschuiving van vereiste vaardigheden.’ Boeiend vindt Timmer wel de vaststelling dat hogeropgeleiden nu eerder het haasje kunnen zijn van de veranderingen: ‘Opleidingsniveau, werkgelegenheid en beloning correleren nu minder dan vroeger. Logisch, als een neurochirurg straks vanuit India kan opereren in een Nederlands ziekenhuis.’ Lageropgeleiden gaan relatief meer verdienen. Dit alles leidt noodgedwongen tot een andere wijze van formuleren van ‘niveau’ van opleidingen en van vereiste kennis en vaardigheden: ‘Zolang arbeidsmarkten voldoende flexibel zijn volgt er wel aanpassing met beroepskeuzes, kosten van opleidingen en lonen, richting een nieuw evenwicht.’ Pieter Gautier, hoogleraar macro- en arbeidseconomie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, gaat wel mee in de gedachtegang van de MIT- economen: ‘Vanouds heeft technologie vooral banen van lageropgeleiden vervangen en nu zie je meer en meer dat middelbaar en hogeropgeleiden verdrongen kunnen worden door technologie. De progressie van de robotica is daar inderdaad debet aan.’ Big data Wat te denken van, zoals het woord al zegt, slimme software die analysetaken van hogeropgeleiden voor z’n rekening neemt? Met de komst van big data op grond van ervaringen zal dat enorm toenemen, al zijn er wel weer slimme koppen nodig om die software te bouwen. Gautier: ‘Inderdaad. Neem dokters, je kunt hard blijven roepen dat het stellen van de diagnose een menselijke taak is, maar je kunt ver komen met data-analyse.’ Neemt de efficiency direct toe? Of ‘pikken’ patiënten die tijd toch weer omdat ze langer met artsen willen babbelen? Waar ontstaat het nieuwe werk? Gautier: ‘Meestal elders, soms binnen de branche. Neem de tendens om in ons metier colleges op video online te zetten. Het aantal uren voor hoorcolleges kan drastisch dalen. Die tijd kun je besteden aan meer werkcolleges en begeleiding en meer onderzoek, waardoor de kwaliteit en de uiteindelijke output stijgen.’ Daarmee is niet de hele vraag beantwoord waarom de opbrengsten van krachtiger ICT tot meer uitstoot van banen leidt dan er nieuwe ontstaan. Gezien de crisis momenteel is voor Europa zeker die vraag op zichzelf ook niet te beantwoorden. Stel dat de werkgelegenheid daalt, is het de vraag of dat rampzalig is. Krimpscenario’s worden steeds reëler geacht, door bijvoorbeeld Paul Schnabel op heel stellige wijze. Ze worden ook door grotere groepen positiever beschouwd, ofschoon ze voor Den Haag, Brussel en Londen nog onacceptabel zijn. Gautier vindt de optie aantrekkelijk: ‘Laten we dan naar kortere werkweken gaan, meer vrije tijd is geen ramp.’

(25)

4 Innovative Solutions in Dutch DBFMO projects (Straub, Prins, Hansen 2012) Abstract Integrated building contracts are assumed to result in lower costs, better performance and more innovative solutions as a result of a collaborative environment, output specifications and long-time commitment. Life cycle costs can be reduced when investment and exploitation costs are brought in line with one another. The Dutch government gave some years ago the green light for the Public Private Partnership (PPP) model to be applied in the construction and renovation of government real estate. This means that market parties can become involved in renovation and new-build projects, but also in maintenance, facility services, operation and financing. DBFMO (Design, Build, Finance, Maintain & Operate) is the core of public-private partnerships. The DBFMO model covers the entire process, from the production of a design to a fully operational building with all the associated services. A study was focused on finding empirical evidence for product innovations effecting maintenance costs and energy-use in DBFMO office projects compared to traditional delivered office projects. It is assumed that in DBFMO contracts innovations effecting maintenance and energy-use are of direct benefit for the contractor and thus the most easy to find. Two DBFMO office projects were compared with five traditionally delivered office projects. Applied research methods were explorative interviews with clients and contractors about DBFMO contracting, case-studies focusing on maintenance costs and energy-use calculations and expert interviews with contracting parties. Within the DBFMO projects four products and design choices can be considered to be innovations effecting maintenance costs and energy-use. Besides some incremental maintenance process innovations were found. The innovations found can be considered as the successful transfer of knowledge between consortium members that would have worked separately in case of a traditional build project. Findings on Innovations Within the two DBFMO cases four design choices and products can be considered to be innovations effecting maintenance costs and energy-use: (1) carpet tiles, (2) ventilation concept, (3) façade case 1 and (4) façade case 2. The design choices and products perform better on maintenance costs or energy use than the traditional projects selected for comparison. The four design choices and products are new and improved solutions, related to the way the project was procured by a DBFMO model. The innovations can be considered to be rather incremental, according to the applied definition and based on the explorative part of the research. Considering the findings of the research the DBFMO construction organization has a positive influence on the development of innovations on maintenance and energy-use. A number of conditions could be of influence on an innovative environment of DBFMO projects: the collaborative environment, the use of performance specifications, optimizing life cycle costing and risk transfer between public and

(26)

private partners. The innovations found in the case studies can be considered as the successful transfer of knowledge between departments that would have worked independently in case of a traditional procured project (Straub 2012).

(27)

5. Performance of new technology-based firms, a meta-analysis Podoynitsyna, Van der Bij, Halman en Song Abstract Previous empirical research on performance of new technology based firms (NTBFs) have provided a diversity of factors that can influence the outcomes of these type of entrepreneurial firms. These studies also show a wide variety of study designs and methodological approaches. In this article a reference framework is developed that integrates the different perspectives from the existing entrepreneurship and new venture frameworks. This framework is subsequently used to categorize the various variables reported in empirical studies on NTBF performance. To overcome the limitations of narrative reviews, a meta-analysis is performed to statistically cumulate the literature concerning NTBF performance. A total of 25 factors emerged. Thirteen factors are heterogeneous and the strongest effects are captured by their moderator structures. The results further indicate that only six of 12 homogeneous factors are positively and significantly associated with NTBF performance. The article is concluded with new directions for research (Podoynitsyna 2004).

(28)

(29)

6. Innovation and interorganizational cooperation A synthesis of literature by Rutten, Dorée and Halman Abstract Purpose – In construction, literature interorganizational cooperation is argued to be an important aspect of construction innovation. From this perspective, several distinct bodies of literature provide relevant insights. In literature on complex product systems (CoPS), it is argued that construction industry is a CoPS industry and that in CoPS industries systems integrators set-up and coordinate interorganizational innovation. Furthermore, various bodies of literature provide information about factors that affect the success of innovation and interorganizational cooperation. The purpose of this paper is to integrate the findings from these bodies of literature. Design/methodology/approach – To uncover the present state of knowledge about systems integrators, a comprehensive literature review is conducted. Furthermore, the paper analyzes various fields of literature to derive an overview of factors which have been empirically related to the success of innovation and interorganizational cooperation. Findings – First, this paper structures the current knowledge on the role and characteristics of systems integrators. Subsequently, the paper translates this knowledge to the context of construction industry and discusses the basis for classifying a firm as a systems integrator in construction industry. Furthermore, the paper presents a list of relevant success factors derived from literature on new product development, strategic networks and alliances, open innovation, and construction innovation. Originality/value – By integrating various bodies of literature, this paper provides a solid base for future theory development on how firms achieve interorganizational innovation in construction industry. Keywords: Innovation, Construction industry, Knowledge management systems (Rutten 2009). Conclusions Following Schumpeter (1934), innovations can be regarded as “new combinations”. This definition of innovation seems particularly appropriate for construction innovation. In construction industry innovations do not only comprise an innovative combination of materials, but, due to the fragmentation of the value chain, also a combination of organizations. This is reflected in the argument in construction literature that interorganizational cooperation is important for achieving construction innovation, in particular interorganizational cooperation across project boundaries. This paper contributes to the extant literature by integrating knowledge from various bodies of literature in which the subject of interorganizational cooperation and innovation is addressed. First, we structure the current knowledge

(30)

on the role and characteristics of systems integrators, of whom it is stated in CoPS literature that they set-up and coordinate interorganizational innovation. Subsequently, the authors’ translate this knowledge to the context of construction industry and discuss the basis for classifying a firm as a systems integrator in construction industry. Furthermore, the authors’ presented an overview of success factors derived from literature on new product development, strategic networks and alliances, open innovation, and construction innovation. This overview provides a solid base for future theory development on how systems integrators achieve interorganizational innovation in construction industry. Such a theory should be parsimonious (Eisenhardt, 1989; Whetten, 1989) and should also explicate the causal logic that explains why certain factors are of importance (Sutton and Staw, 1995). Since the number of factors in Table II is high, we suggest therefore identifying critical factors by uncovering causal logic during case studies.

(31)

7. Economic creativity and innovation implementation: the entrepreneurial drivers of growth? Evidence from 63 countries Leslie K. Williams and Stephen J. McGuire Abstract This paper examines the effect of culture on national innovation and prosperity. Because culture shapes the way people think about and behave in regard to risk, opportunities, and rewards, it should influence the nature of entrepreneurial activity and, by extension, economic outcomes. Using structural equation modeling on a sample of 63 countries, we propose and test a comprehensive explanation of how culture as an umbrella construct (as opposed to an analysis of its constituent parts) affects innovation and national prosperity. We propose a two-stage model of innovation, and find support for our hypothesized relationship that ‘‘economic creativity’’ influences ‘‘innovation implementation.’’ At the national level, we find that culture does indeed influence economic creativity. We also find that innovation implementation explained some of the variation in prosperity across countries. By establish- ing that ‘‘big picture’’ culture matters to innovation, the door has opened for researchers to evaluate this relationship using data from any one of a number of rival culture frameworks. Moreover, these empirical finding buttress the theoretical arguments that culture powerfully shapes the character of national innovation (Williams 2010). In this paper, we advance arguments and test a model linking national culture to innovation and national prosperity (Fig. 1a). Combining insights from the literature on national innovation systems, cross- cultural management, and sociology, we conceptualize how culture matters to national prosperity—namely by facilitating innovation—which in turn generates productivity improvements. We argue that innovation is a two-stage process, whereby economic creativity precedes innovation implementation. We expect national rates of innovation to be explained by variations in national culture. The thrust of our argument is that culture affects innovation and national prosperity because it shapes the way members of a national group think about and behave in regard to risk, opportunities, and rewards (Fig. 1b).

(32)

Fig. 1a: model linking national culture to innovation and national prosperity Fig. 1b: culture affects innovation and national prosperity because it shapes the way members of a national group think about and behave in regard to risk, opportunities, and rewards Innovation Innovation is ‘‘the successful implementation of creative ideas’’ (Amabile 1996, p. 1). It is an intentional act designed to improve performance in a job, an organization, or society (West and Farr 1989). Innovation implies ‘‘new solutions’’ in products, technology, processes, and marketing, and is one way through which organizations and nations gain competitive advantage (Tushman and O’Reilly 1997). New solutions to problems potentially have a profound impact on the revenues of a firm and industry sector and on the prosperity of nations (Porter 1990; Harrison and Huntington 2000). Innovation results from ‘‘the process of applying a new idea to create a new process or product’’ (Galbraith 1982), whether that new idea is created by an individual, within the organization, or ‘‘borrowed’’ from outside sources—other persons, organizations, industries, or nations. For innovation to occur, creative ideas that have potential economic value—whatever the source of these ideas—need to be recognized, validated, and implemented. Different types of innovation Researchers have identified at least three types of innovation: incremental (small extensions of existing technology), architectural (the reinvention of existing technology for new purposes), and discontinuous (the development of a totally new approach to meet or anticipate a market need) (Tushman and O’Reilly 1997; Veryzer 1998). While these distinctions are critical to understanding innovation, for

(33)

the purposes of this paper we have focused on measures of innovation that do not automatically indicate the type of innovation occurring in different countries, but rather do indicate the amount and economic value of innovative activity. Economic creativity Economic creativity is ‘‘any form of creativity that results in codified knowledge with potential economic value’’ (Guerrero-Cusumano and McGuire 2001, p. 2). Economic creativity includes ‘‘research’’ and ‘‘idea generation’’ and often occurs because of the efforts of an inventor or an idea/product champion (Howell and Higgins 1990; Thomas 1994). Innovation implementation Creativity is a necessary starting point—but an insufficient condition—for innovation (Amabile 1996; Glynn 1996). Innovation therefore ‘‘goes beyond’’ creativity by requiring that creative ideas (from whatever source) be fully developed and implemented. Creativity is ‘‘the process of generating ideas whilst [...] innovation [is] the sifting, refining, and mostly the implementation of those ideas. [...] Creativity is about the generation of ideas, and innovation is about putting them into action’’ (Gurteen 1998, p. 7). Once an idea is generated, the development of products, services, processes, or technology usually requires garnering organizational and/or extra-organizational support, knowledge, and resources (Shane 1995). In summary, innovation implementation is a collective activity that follows from economic creativity. Hypothesis 1: Creativity positively affects innovation implementation. Hypothesis 2: National culture positively affects national economic creativity. Hypothesis 3 Innovation implementation positively affects national prosperity. Fig 2: Path diagram of model linking culture to economic creativity to innovation implementation to national prosperity

(34)

By establishing a ‘‘big picture’’, culture does in fact influence economic creativity, and innovation implementation in turn, we have provided empirical evidence to support theoretical arguments that culture powerfully shapes the character of national innovation. By establishing that ‘‘big picture’’ culture matters to innovation,

the door has opened for researchers to evaluate this relationship using data from any one of a number of rival culture frameworks.

(35)

8. Exploring the drivers of firm-level innovation in construction By Karen Manley and Steve McFallan Abstract A survey of 335 businesses in the Australian road industry has been carried out to ascertain those factors that make firms innovate. ‘Innovative’ is measured by adoption rates of advanced technologies and practices, and the range of innovation drivers reviewed encompasses business strategy and environment. The findings indicate that business strategies are more important than business conditions, and that the following three strategies are significant in differentiating between firms with high and low adoption rates: (1) hiring new graduates; (2) introducing new technologies; and (3) enhancing technical capabilities. The findings also highlight the importance of undertaking R&D and encouraging employee ideas for improvement. The public policy implications are that the quality of university graduates should be protected and advanced, as should technical skills within public sector client agencies (Manley 2006). A large-scale mail survey was employed to investigate the research question. This innovation survey contained 12 questions which investigated innovation outcomes and determinants. The simple conceptual model underpinning the survey is shown in Figure 1. Fig. 1: Simple model of the firm-level innovation process. Source: Based on Seaden et al. (2003, p. 605); Manley (2003a, p. 13).

(36)

(37)

This paper provides guidance to improve the innovation performance of the construction industry. It has identified the strategies that underpin effective adoption of technical and managerial advances by businesses in the Queensland road industry. The research findings should be instructive for construction businesses, public sector construction clients and governments internationally. The survey results suggest that businesses need not feel helpless in the face of daunting business conditions. The strategies they adopt in response to their environment will have a bigger impact on their success in adopting external advances. More specifically, businesses wishing to improve their uptake of innovations can usefully focus on employing new university graduates, perhaps in preference to apprentices and experienced staff. Also, strategies to encourage employee ideas for business improvement by developing a no-blame culture, are likely to promote adoption rates. These human resource strategies can usefully be augmented by technical strategies involving R&D. Marketing strategies will have a less significant impact on adoption rates, although they may be pursued to achieve other business goals. The main findings for policy makers are about the quality of university graduates, and the technical competence of public sector construction clients. Australia, for example, is currently facing a paradigm shift in the funding and management of the university sector and many observers are concerned about the possible ramifications on the quality and extent of teaching and research. The implications of this threat extend far beyond the current research, yet even in this narrow arena, falling technology diffusion rates are likely if the quality of university graduates falls significantly.

(38)

9. Strategic innovation: the construct, its drivers and its strategic outcomes Bodo B. Schlegelmilch, Adamantios Diamantopoulos & Peter Kreuz Abstract Strategic innovation has been described as the fundamental reconceptualization of business models and the reshaping of existing markets by breaking the rules and changing the nature of competition, to achieve dramatic value improvements for customers and high growth for companies. This paper traces the notion of strategic innovation in the literature, offers corporate examples from Amazon.com and Swatch to illustrate key drivers and outcomes of strategic innovation, and synthesizes the insights gained in a Multiple Indicator–MultIple Causes (MIMIC) model. The model offers a formal specification of the strategic innovation construct and provides conceptual guidance for its operationalization in the context of empirical research (Schlegelmilch 2010). 1. Fundamental reconceptualization of the business model The above definition contains three key elements. The first element is the fundamental reconceptualization of the business model. Strategic innovators must ask the most basic questions about their business model: What business are we in? Who are the customers? How do we achieve value? Asking such fundamental questions forces managers to look at the tacit rules and assumptions that underlie the way business is traditionally conducted in their industry (Geroski, 1998; Hamel, 1998a; Markides, 1997, 1998). Strategic innovators take nothing for granted and guard against established mental models and tacit industry rules; they ignore what their companies are and concentrate on what they could be (Kim and Mauborgne, 1999b; Markides, 1999; Yates and Skarzynski, 1999). 2. Reshaping of existing markets The second key element is the reshaping of existing markets. Once strategic innovators are aware of the tacit rules and assumptions that underlie a certain business, they purposefully break these rules and reshape existing markets by changing the nature of competition ( Johne, 1992). Strategic innovators do not only focus on rivals within their market or on their competitive position within a strategic group; instead, they look across substitute markets and across substitute strategic groups (Kim and Mauborgne, 1999a). Thus, while conventional strategic logic focuses on fighting for market share in existing markets, strategic innovators invent new market space (Hamel, 1996; Kim and Mauborgne, 1999a; Seurat, 1999). And while conventional logic focuses on outperform- ing competition, strategic innovators seek radically superior value to make competition irrelevant (Hamel, 1998a, 1999). Thus, strategic innovators do not try to adapt to external trends as they occur in their market but actively participate in shaping markets and external trends over time (Kim and Mauborgne, 1999a; Hamel, 1998b).

Cytaty

Powiązane dokumenty

As hole trapping is often observed as a picosecond timescale process, 3 , 4 the observed fast rise-time present in all our time resolved spectra may therefore be explained by

W pozostałych panelach Historia Kultury, Społeczeństwa i Idei w XIX w., Historia II Wojny Światowej, Historia Polski Ludowej, Historia Wojskowości, Pamięć i

Thus, the court recognising its interpretative role does not only set boundaries of the dereification directive applicability to the area of taxation explaining lack

If we do both, increasing the number of sources and decreasing the effective survey time, then the S/N of the de- blended field records increases linearly with p

723 — дал1 по- клик на це джерело подаемо в круглих дужках у тс кет i статп з використанням скорочення ГРНП, шеля якого подаемо вказ1вку

krótko rozw ażano także budow ę m ostu pontonow ego, który miał doraźnie rozwiązać problemy komunikacyjne miasta w okre­ sie spodziewanego zam knięcia jezdni mostu

Do spopularyzowania polskiego pisarstw a dla dzieci i młodzieży obok prasy (liczne recenzje) przyczyniły się roczniki Austriackiego K lubu Książki Młodzieżowej

31 H.. 150 Zagadnienia znalezisk prowincjonalnorzym skiej.... Odkrycia- interpretacje-hipotezy, red. 4) słusznie wskazuje na konieczność traktowania jako jedno