• Nie Znaleziono Wyników

Ontgrondingen s l u i t i n g s f a s e n . W. L. M 878-III.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontgrondingen s l u i t i n g s f a s e n . W. L. M 878-III. "

Copied!
49
0
0

Pełen tekst

(1)

Bbi'. hu,

Q.S- 2 (

H

B i j v o e g s e l bij r a p p o r t : Afsluiting Volkerak d e e l III.

Ontgrondingen s l u i t i n g s f a s e n . W. L. M 878-III.

In dit r a p p o r t w o r d e n de p r o e v e n behandeld w e l k e zijn

u i t g e v o e r d t e r bepaling van de ontgrondingen w e l k e g e d u r e n d e het p l a a t s e n van de c a i s s o n s zijn te v e r w a c h t e n .

Aan de hand van de r e s u l t a t e n zijn de afmetingen van de bodem, b e s c h e r m i n g v a s t g e s t e l d .

Met de op blz. 2 gegeven c o n c l u s i e s w o r d t d e z e r z i j d s i n g e s t e m d .

' s - G r a v e n h a g e , 2 d e c e m b e r 1969.

( i r . F . S p a a r g a r e n )

(2)

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

Afsluiting Volkerak

deel III

Ontgrondingen s l u i t i n g s f a s e n

Verslag modelonderzoek

B I B L I O T H E E K EMsmst Weg- en Waterbouwkunde Postbu» 5044, 2600 GA DELFT

M 878 - III

Oktober 1969

(3)

INHOUD

blz.

1. Inleiding

1.1. Opdracht 1 1.2. Aard van het modelonderzoek 1

1.3. Conclusies 2

2. Gegevens.... 3

3. Model

3.1. Beschrijving van het model 4 3.2. Instellen van het model. 4

4. Onderzoek

4.1. Overzicht van de verrichte proeven 6 4.2. Proeven met variabel aantal caissons; (T 214 "t/m 220) 6

4.3. Proeven van variabele bodembescherming; (T 221 t/m T 223) 7

5. Ontgronding in het prototype 9

(4)

1. Situatie.

2. Overzicht detailmodel (met voorspelde bodem).

3. Afmetingen caisson.

4. Afmetingen bodemverdediging.

5. Overzicht gebruikte peilkaarten.

6. Overzicht proeven.

7. Snelheidsverdelingen raaien B en P'Q' in M 581.

8. T 214. Snelheidsverdelingen raaien B en P'Q'.

9. T 215. Snelheidsverdelingen raaien B en P'Q'.

10. T 217. Snelheidsverdelingen raaien B en P'Q».

11. T 219. Snelheidsverdelingen raaien B en P'Q».

12. T 221, T 222 en T 223. Overzicht bodemverdediging.

13. T 214. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen model.

14. T 215. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen model.

15. T 216. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen model.

16. T 217. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen model.

17. T 218. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen model.

18. T 219. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen model.

19. T 220. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen model.

20. T 214 t/m T 220. Overzicht van grootste diepten, achtereenvolgens in de verschillende proeven bereikt na 4 uur stromen in het model.

21. T 221. Uitgangssituatie.

22. T 221. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen;

23. T 222. Uitgangssituatie.

24. T 222. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen;

25. T 223. Uitgangssituatie.

26. T 223. Ontgrondingsbeeld na 4 uur stromen;

27. Notatie ontgrondingskuil.

28. Bepaling L „„ . . „, a = 2,9.

29. Bepaling t

e f f e c

,

i e f

, a = 3,85.

30. T 215. Tijd-ontgrondingslijn raai 227 m uit Q.

31. T 218. Tijd-ontgrondingslijn raai 327 m uit Q.

32. T 218. Tijd-ontgrondingsli jn raai 439

m

uit Q.

33. T 223. Tijd-ontgrondingslijn raai 564 m uit Q.

(5)

-1-

1. Inleiding

1.1. Opdracht

In brief nr. 5411 d.d. 23 juni 1965 werd door de Waterloopkundige Afde- ling van de Deltadienst van de Rijkswaterstaat, aan het Waterloopkundig Labo- ratorium opdracht verleend tot het verrichten van een modelonderzoek in een detailmodel van het gebied in de onmiddelijke omgeving van het tracé van het sluitgat in de Volkerakdam (figuren 1 en 2 ) .

Het onderzoek stond onder leiding van ir. A. Boogaard, die tevens dit verslag samenstelde.

1.2. Aard van het modelonderzoek

Het onderzoek in het detailmodel van het Volkerak was gericht op een na- dere detaillering van het sluitgat, en de te volgen werkwijze. Het onderzoek- programma werd in onderling overleg tussen de Waterloopkundige Afdeling van de Deltadienst en het Waterloopkundig Laboratorium vastgesteld, en omvatte de volgende onderwerpen:

a) de vormgeving van het wintersluitgat

b) de stabiliteit van de stortsteen op de drempel

c) de uitgestrektheid van de bodemverdediging voor het wintersluitgat d) de plaatsingsvolgorde der caissons

e) uitgestrektheid van de bodemverdediging in verband met ontgrondingen tij- dens de sluitingsfasen

f) afmeer- en invaarmanouvres.

De proeven met betrekking tot de punten a t/m c zijn beschreven in de verslagen "Afsluiting Volkerak, deel I, Stroombestendigheid sluitgatdrempel"

en "Af sluiting Volkerak, deel II, Vormgeving wintersluitgat". In dit verslag (deel III) wordt het onderzoek beschreven met betrekking tot het onder d en e genoemde. De problemen werden als volgt nader geformuleerd:

1. Geven de ontgrondingen, welke optreden na, en tengevolge van het plaatsen van de caissons aanleiding tot voorkeur voor een bepaalde plaatsings- volgordé?

2. Zijn de ontgrondingen zodanig dat de bodemverdediging van het wintersluit-

gat hiervoor moet worden uitgebreid? Zo ja, welke uitbreiding is dan nodig?

(6)

3. Wat is de orde van grootte van de ontgrondingen welke tijdens de sluitings- fasen in het prototype zullen optreden?

Gezien het sterk richtende effect van de caissons zullen de stroombeelden bij vloed en bij eb weinig verschillen. Het onderzoek is daarom beperkt gebleven tot de vloedsituatie.

1.3. Conclusies

1) Het ontgrondend vermogen van de wervelstraten, loslatend van de laatstge- plaatste doorlaatcaissons was bij alle onderzochte toestanden van dezelf- de orde van grootte. Het gunstigste ontgrondingsbeeld wordt verkregen bij een sluitingsprocedure, waarbij de op elkaar volgende caissonplaatsingen afwisselend aan de Hellegatdam-zijde en de bouwputzijde plaatsvinden.

2) De landhoofdcaisson aan de zijde van de Hellegatdam veroorzaakt tijdens de sluitingsfasen een sterke wervelstraat, die uitbreiding van de bodem- verdediging tot verder dan 100 m uit de as van de drempel wenselijk maakt.

Een gunstige situatie wordt bereikt bij een uitbreiding van de bodemverde- diging, zoals is toegepast in T 223 (figuur 26).

3) Voor het middengedeelte van het sluitgat is het niet nodig de ontworpen bodemverdediging verder uit te breiden.

4) Aan de bouwputzijde is de bodemverdediging, zoals die bepaald is voor het wintersluitgat (zie verslag "M 878, Afsluiting Volkerak, deel II")» oo)a vol- doende voor de situaties tijdens het plaatsen van de caissons.

5) De te verwachten ontgrondingen in het prototype zijn sterk afhankelijk van het tijdschema van de caissonplaatsingen (zie hoofdstuk 5)-

6) Globale berekeningen geven aanleiding tot de verwachting dat de ontgron-

dingen ten gevolge van de ebstroom enigzins sterker zullen zijn dan ten

gevolge van de vloedstroom.

(7)

-3-

2. Gegevens

Bij het onderzoek is uitgegaan van een sluiting met behulp van doorlaat- caissons. Voor de afmetingen van de caissons wordt verwezen naar figuur 3.

De bovenkant van de drempel, die is uitgevoerd als een filterconstructie met een 1,5 m dikke toplaag van stortsteen 80 - 300 kg, ligt op N.A.P. - 7,0 m.

De as van de caissonreeks ligt 5 ni ten noordoosten van de lijn P.Q. (= as van de drempel) (zie figuur 4)»

De bodemverdediging bestaat uit zinkstukken afgestort met stortsteen 80 - 300 kg. Voor de afmetingen van de bodemverdediging is uitgegaan van de re- sultaten van het onderzoek naar de vormgeving van het wintersluitgat (zie figuur 4 en verslag M 878 Afsluiting Volkerak deel II, vormgeving wintersluit- gat).

In figuur 5 wordt een overzicht gegeven van de tekeningen, die gebruikt zijn bij de bouw van het model. Het gebruik van tekening nr 67 - 7141 "voor- spelde bodem" voor dit deel van het onderzoek verdient nadere toelichting.

De "voorspelde bodem" wordt geacht aanwezig te zijn op het tijdstip waarop het wintersluitgat gereed is gekomen. Gezien de geringe ontgrondingen in het prototype tijdens de aanwezigheid van het wintersluitgat kan de voorspelde bodem ook worden gebruikt als uitgangsbodem bij het onderzoek naar de ont- grondingen tijdens de sluitingsfasen.

De in te stellen debieten voor de verschillende situaties tijdens de slui-

ting werden berekend door de Waterloopkundige Afdeling van de Deltadienst (zie

figuur 6 ) .

(8)

3. Model

3*1« Beschrijving van het model

Voor de beschrijving van de schaalkeuze, de modelgrenzen, de constructie en de meetmethoden wordt verwezen naar het verslag "Afsluiting Volkerak, deel II, Vormgeving wintersluitgat",hoofdstuk 3.

Bij het onderzoek naar de ontgrondingen "bij de situatie met wintersluit- gat "bleek een snelheidsschaal n = 3 , 2 goed te voldoen voor het in het model aanwezige grof "bakeliet (d = 1900 fi, p = 1350 kg/m ) als bodemmateriaal. In verband met de naar verwachting optredende grotere ontgrondingen tijdens de

sluitingsfasen werd voor het onderhavige onderzoek een snelheidsschaal n = 3 , 6 aangehouden.

3.2. Instellen van het model

De bij de verschillende situaties (zie figuur 6) behorende debieten wer- den berekend door de Waterloopkundige Afdeling van de Deltadienst. De hierbij behorende stroomsnelheidsverdelingen werden ontleend aan het overzichtsmodel M 58

1

1 waarin bodemligging, vorm van het damvak Maltha en vorm van het sluit-

gat nauwkeurig overeenstemden met het detailmodel.

In figuur 7 wordt een overzicht gegeven van de in M 581 gemeten snelheids- verdelingen in de raaien B en P'Q' (zie figuur 2) voor de situaties T 214, T 215, T 217 en T 219. Deze verdelingen zijn gemeten bij een snelheidsschaal n = y 5°i overeenkomstig de modelregel van Proude. Uit figuur 7 blijkt dat de verdelingen voor T 215, T 217 en T 219 veel overeenkomst vertonen, afgezien van het verschil in debiet. Aangenomen mag worden dat voor de toestand T 216, T 218 en T 220 dezelfde snelheidsverdelingen zullen optreden. Op grond daarvan werd het niet nodig gevonden om ook voor de laatst genoemde situaties de snel- heidsverdelingen in het overzichtsmodel M 581 te meten.

In de figuren 8 tot en met 11 worden de snelheidsverdelingen voor de situ-

aties T 214, T 215, T 217 en T 219 gemeten in het overzichtsmodel M 581 en het

detailmodel M 878 vergeleken. In verband met de gekozen snelheidsschaal n =

3,6 voor het ontgrondingsonderzoek zijn de snelheidsverdelingen in het detail-

(9)

-5-

model eveneens ingesteld "bij een snelheidsschaal n = 3 , 6 . Uit de figuren

8 tot en met 11 "blijkt een goede overeenkomst te bestaan tussen het over-

zichtsmodel en het detailmodel. Gezien het eerder gestelde over de situa-

ties T 216, T 218 en T 220 mag worden aangenomen dat ook voor deze situa-

ties een juiste snelheidsverdeling in het detailmodel aanwezig zal zijn.

(10)

4. Onderzoek

4.1. Overzicht van de verrichte proeven

De verrichte ontgrondingsproeven kunnen, uitgaande van de onderzochte variabelen, in twee groepen worden verdeeld. Bij de eerste serie proeven was het aantal geplaatste caissons, en daarmee samenhangend het debiet, variabel.

De proeven zijn genummerd T 214 tot en met T 220 (zie figuur 6 ) . De bodemver- dediging was overeenkomstig figuur 2. Het doel van deze serie proeven was na te gaan of de bodemverdediging, die nodig was voor het wintersluitgat, ook voldeed tijdens de diverse sluitingsfasen. Tevens kon met behulp van deze proe- ven worden nagegaan of er een voorkeur bestond voor een bepaalde plaatsings- volgorde.

Op grond van de resultaten van de eerste serie proeven was het nodig een tweede serie proeven uit te voeren, waarbij de uitbreiding van de bodemverde- diging nabij het landhoofd aan de zijde van de Hellegatdam variabel was. De uitbreiding van de bodemverdediging is onderzocht voor de situatie, waarbij nog één doorlaatcaisson (H6) geplaatst moest worden. Figuur 12 geeft een over- zicht van de afmetingen van de 3 onderzochte uitbreidingen van de bodemverde- diging (proeven T 221 t/m T 223).

4.2. Proeven met variabel aantal caissons (T 214 t/m 220)

De proeven werden uitgevoerd voor de vloedsituatie bij een betfedenstroom- se waterstand van N.A.P. + 1,35 m. Het debiet varieerde met het aantal geplaat- ste caissons volgens figuur 6. Bij alle proeven werd uitgegaan van dezelfde bodemligging, die overeenkwam met de voorspelde bodem.

Door het plaatsen van de landhoofdcaissons (T 214) traden zowel bij de Hellegatdam als bij de bouwput ontgrondingen op als gevolg van de wervelstra- ten, die bij de kopeinden van de landhoofdcaissons ontstonden. In figuur 13 wordt het ontgrondingsbeeld weergegeven dat ontstaat na 4 uur stromen in het model. In de figuur is tevens de snelheidsverdeling aan het einde van de bo- demverdediging aangegeven met behulp van pijltjes.

Het plaatsen van de eerste twee doorlaatcaissons (T 215) had tot gevolg

dat de wervelstraten bij de landhoofdcaissons-vrijwel verdwenen. Bij de kop-

(11)

-7-

einden van de doorlaatcaissons ontstonden echter wervelstraten, die sterke ontgrondingen veroorzaakten (zie figuur 14). Ook hij de verdere proeven (T 216 tot en met T 220) werden de grootste ontgrondingen veroorzaakt door wervelstraten, die bij de kopeinden van de laatst geplaatste doorlaatcais- sons ontstonden (figuur 15, 16, 17» 18 en 19)« Met het toenemen van het aan- tal geplaatste caissons werden de wervelstraten bij de landhoofdcaissons weer sterker, waarbij op vrijwel steeds dezelfde plaats ontgrondingskuilen werden gevormd.

In figuur 20 wordt voor de verschillende toestanden een overzicht gege- ven van de plaats en de diepte van de ontgrondingskuil na 4 uur stromen in het model. De getrokken lijnen geven de stroomlijnen weer, die bij de kop- einden van de caissons loslaten. De ontgrondingen aan de bouwputzijde zijn iets groter dan de ontgrondingen aan de zijde van de Hellegatdam. De verschil- len zijn echter gering. Op grond van het bovenstaande kan gesteld worden, dat het gunstigste ontgrondingsbeeld ontstaat bij een sluitingsprocedure, waarbij de op elkaar volgende plaatsingen afwisselend aan de Hellegatdam-zijde en de bouwputzijde plaatsvinden.

Bij de toestanden T 219 e*

1 T 2 2

0 ontstonden door de wervelstraat ten ge- volge van de landhoofdcaisson bij de Hellegatdam ontgrondingskuilen, die zich tot onder de bodemverdediging doorzetten. Ook de wervelstraten, welke ontston- den aan de kopeinden van de doorlaatcaissons, veroorzaakten in een aantal toe- standen (vooral T 218) een zelfde verschijnsel. Door het regelmatig bijplaatsen van doorlaatcaissons zullen de laatstgenoemde ontgrondingskuilen zich niet zo- ver kunnen ontwikkelen dat ondergraving van de bodemverdediging optreedt (zie ook hoofdstuk 5)» De wervelstraat bij de landhoofdcaissons is echter gedurende vrijwel de gehele sluiting op dezelfde plaats aanwezig, waardoor de ontgrondings- kuil zich zodanig kan ontwikkelen dat ondergraving van de bodemverdediging

kan optreden. Uit breiding van de bodemverdediging aan de zijde van de Hellegat- dam lijkt daarom noodzakelijk.

4.3. Proeven met variabele bodemverdediging (T 221 t/m T 223)

De resultaten van de proeven T 214 t/m 220 gaven aanleiding tot uitbrei-

ding van de bodemverdediging nabij de Hellegatdam (noordwesthoek). De proe-

ven T 221 t/m T 223 hebben betrekking op 3 verschillende uitbreidingen (zie

(12)

figuur 12). De "bodemligging waarvan werd uitgegaan, kwam overeen met de voor- spelde bodem, d i e p l a a t s e l i j k werd aangepast aan de u i t b r e i d i n g van de bodem- verdediging ( z i e figuur 2 1 , 23 en 2 5 ) . Het vloeddebiet voor de proeven bedroeg 5835 m / s (11 d o o r l a a t c a i s s o n s g e p l a a t s t ) b i j een benedenwaterstand van N.A.P.

+ 1,35 m.

2

In T 221 werd een aanzienlijke uitbreiding (8600 m ) van de bodemverdedi- ging onderzocht (zie figuur 21 en 22). De ontgrondingskuil was na 4 uur stromen vrijwel even diep als bij T 220, maar de kuil lag op grotere afstand van de drempel en ondergraving van de bodemverdediging trad niet op.

2

In T 222 werd een minder uitgebreide bodemverdediging (6800 m ) onderzocht (figuur 23 en 24). Deze uitbreiding resulteerde in een vrij sterke toename van de grootste diepte: N.A.P. - 24,5

m

« De ontgrondingskuil had, vooral in zijde- lingse richting, steile taluds, terwijl het dieptste punt van de ontgrondings- kuil dichter bij de drempelconstructie lag dan bij T 221.

In T 223 werd de uitbreiding van de bodemverdediging ten opzichte van T 222 korter gemaakt en verbreed. Het oppervlak was vrijwel het zelfde als bij T 222 (figuur 25 en 26). Het resultaat was beter dan bij T 222. De grootste diepte bedroeg circa N.A.P. - 19,0 m, terwijl de kuil op dezelfde plaats lag als bij T 221. De situatie ten opzichte van T 220 werd door de uitbreiding van de bodemverdediging volgens T 223 aanzienlijk verbeterd.

Uit de figuren 22, 24 en 26 is af te leiden dat de ontgrondingen nabij de

bouwput en het middengedeelte redelijk reproduceerbaar zijn.

(13)

-9-

5. Ontgrondingen in het prototype

Voor het bepalen van de in het prototype te verwachten ontgrondingen dient in de eerste plaats een tijdschaal berekend te worden voor de in het model ge- vonden ontgronding-tijd relaties. Daarnaast is een tijdschema nodig, waaruit blijkt hoe lang de diverse sluitingsfasen duren.

Over het algemeen zal voor de verschillende punten van het sluitgat en in de verschillende stadia van de afsluiting de tijdschaal niet steeds dezelfde waarde hebben. In het hierna volgende zal voor een viertal gevallen de tijd- ontgrondingslijn voor het prototype worden bepaald en wel voor:

T 215, de raai op 227 m uit de nullijn door Q.

T 218, de raaien op 327 m en 739 m uit de nullijn door Q.

T 223, de raai op 564 m uit de nullijn door Q.

Bij de proeven werd steeds uitgegaan van de voorspelde bodem, zodat geen rekening is gehouden met de mogelijk reeds in een eerder afsluitingsstadium ter plaatse opgetreden ontgronding. De ontgrondingen in de gekozen raaien wor- den veroorzaakt door wervelstraten. De ontgrondingen buiten de wervelstraten zullen aanzienlijk kleiner zijn.

Onderzoekingen in het kader van de opdrachten M 648, M 847 en M 863 heb- ben geleid tot de volgende uitdrukkingen om de ontgrondingen te beschrijven:

t

1

= 100 A

1

'

7

h

o 2

'

0

( a ü - ^ ) -

4

'

3

(1)

*

n

+ =

n

A 1

^

2

,0 _ _ -4,3 ( 2 ) *

t A Ti ( a u - u

k r

)

In deze uitdrukkingen is: (zie ook figuur 27)

t.. = tijd benodigd voor het bereiken van een ontgronding h (uren)

h = oorspronkelijke waterdiepte (m) A 1 ±- J- vu. • J -i. o J. -. Tcorrel -

p

water

A = relatieve dichtheid bodemmateriaal

u = stroomsnelheid O/P (m/

s

)

* De hier vermelde uitdrukkingen zijn het resultaat van een hernieuwde bewer-

king, waarin alle tot nog toe gedane metingen zijn verwerkt. De verschillen met

de uitdrukkingen vermeld in verslag M 878 deel II zijn echter gering.

(14)

Q = totale debiet (m /s) P = oppervlak doorstroomprofiel 100 m ten noorden van PQ en

p

evenwijdig aan PQ (m ) u, = gemiddelde kritieke stroomsnelheid waarbij het bodemmateriaal

begint te bewegen (m/s) a = correctiefactor voor u, afhankelijk van turbulentie-intensi-

teit, horizontale en vertikale snelheidsverdeling

n = schaalfactor voor de verschillende grootheden in prototype en model.

Uit de tijd-ontgrondingslijnen voor het model wordt de t. bepaald (figuren 28 t/m 32). Met behulp van formule (1) wordt a berekend.

Indien de geometrie en de stroomverdeling in het model goed overeenstem- men met het prototype, zal de berekende waarde van a ook voor het prototype gelden, zodat met behulp van formule (2) de n, kan worden berekend. De volgens formule (2) berekende n geldt slechts voor een permanente stroom in het pro- totype. Aangezien in werkelijkheid een getijbeweging optreedt, dient een tijds- duur (= "''effec+i

e

f) herekend te worden, die voor een situatie, waarbij met maxi- maal debiet wordt gestroomd, het zelfde resultaat geeft als met een getij. Aan ge gevens uit het model M 600 (nota W - 782) is het verloop van de stroomsnelheden met de tijd ontleend. Van de kromme voor u wordt afgeleid de kromme voor

(a u - u. ) ' . D e effectieve tijd volgt uit:

vloed

t

eff = /(« ü - uU)

4

'

3

dt

<

a ïï

" "kr^tax

Tabel 1 (blz 12) geeft een overzicht van de gegevens benodigd voor de tijd- schaal-berekeningen alsmede de resultaten van de berekeningen. De t „„

° eiiecxxeï is voor alle gevallen aangehouden op 2,7 uur, daar deze waarde zowel voor

a = 2,9 als voor a = 3,85 wordt gevonden (zie figuur 28 en 29).

In de figuren 30 tot en met 33 worden de tijd-ontgrondingslijnen voor de gekozen situaties weergegeven. Op de horizontale as is het aantal getijden in het prototype uitgezet, alsmede het overeenkomstige aantal uren in het model.

Op de vertikale as is de ontgronding uitgezet in meters prototype.

(15)

-11-

De in het prototype te verwachten ontgrondingen zijn afhankelijk van het tijdschema van de diverse caissonplaatsingen. Indien iedere dag een caisson wordt geplaatst is de tijdsduur tussen twee opvolgende plaatsingen aan één

zijde van het sluitgat minimaal 4 getijden. In de situaties T 215 en T 218 zullen dan ontgrondingen optreden van respectievelijk circa 1 m en 2 m. De aanwezigheid van een rustdag of onvoorziene omstandigheden kan echter de tijdsduur tussen twee opvolgende plaatsingen groter maken, waardoor ook de ontgrondingen groter zullen zijn. In de situatie T 223 worden de ontgrondingen veroorzaakt door een wervelstraat ten gevolge van het landhoofd. Deze wervel- straat is vrijwel gedurende de gehele sluitingsperiode aanwezig. Indien wordt aangenomen dat de sluiting circa 40 getijden in "beslag neemt, kan een ont- gronding verwacht worden van circa 4 m»

Voor de ebsituatie zijn geen proeven met betrekking tot de ontgrondingen tijdens de sluitingsfasen uitgevoerd. Globale berekeningen, welke met gebruik- making van de resultaten van de proeven van de vloedsituatie voor de ebsitu- atie zijn uitgevoerd, geven aanleiding tot de verwachting dat de ontgrondingen tengevolge van de ebstroom enigszins groter zullen zijn dan bij de vloedstroom.

De uitgevoerde berekeningen hebben betrekking op een Q , = 6000 m /s bij een

waterstand van N.A.P. - 0,35

m

«

(16)

Tabel I Tijdschaalberekening

Proef Raai

Grootheden:

, V p r o t o t y p e

>model ü ^ p r o t o t y p e u. model

h f p r o t o t y p e

O '

QM

. fmodel

*1 a

nt

*«ff

4 uur model £ f i g u u r

T 215 227

1,65

0,2 x 10~3

0,35

1,9 x 10~3

0,46 0,25 1,07 14,05 0,30 0,281 10,2

2,9 69,6 2,7 103 30

327

1,65

0 , 2 x 10~3

0 , 3 5

1,9 x 1 0 "3

0,46 0,25 0,99 14,35 0,27 0,287 3,1 3,85 8 6 , 2

2 , 7 128

3 1

T 218 439

1,65

0 , 2 x 10~3

0,35

1,9 x 10~3

0,46 0,25 0,99 14,95 0,27 0,299 9,5 3,2 70,9 2 , 7 105 32

T 223 564

1,65

0,2 x 10~3

0,35

1,9 x 1 0 "3

0,46 0,25 0,95 14,25 0,26 0,285 16,2

3,1 56,6 2,7 84 33

Eenheid

m

m m/s m/s m/s m m/s m uren

uren g e t i j d e n

Opmerkingen 1

2 2 3 3 4 4

5

5 6 7 7 8

Opmerkingen:

1 Afstand van de raai in a uit de nullijn door Q, 2 fijn zand,

3 grof bakeliet

4 bepaald met behulp van de diagrammen van Shields en Moody, 5 volgens de notatie zoals gegeven in figuur 27,

6 uit de ti.id-ontaroncixnesliin van het model, 7 door berekening bepaald,

8 berekend met behulp van de figuren 28 en 29.

(17)

o o o

oi

i

O

t

1

«o i

O O

o

<>

I

T I E N ^ s ^ ^

+

H O E K S E - W A A R D

/

>

- 7 W I L L E M S T A D

N O O R D - B R A B A N T

+

g r e n s o v e r z i c h t s m o d e l g r e n s d e t a i l m o d e l d i e p t e l i j n N.A.P-8m

S I T U A T I E

SCHAAL A . 5CXOOO

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 878-TJT FIG. i

(18)

X

2 \

2 \

I

< /

< /

l O cv

Q-/

X

<

2

2

z>

ÜJ

\ ^E^£>

%

grens model

OVERZICHT DETAILMODEL (met voorspelde bodem )

SCHAAL 4 : 4 0 . 0 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 878-UT HG. 2

(19)

45.15

B O V E N A A N Z I C H T

1 5 . 0 0

I

O in

0,35

VOORAANZICHT KOPWAND

2 , 0 0 + 8 (5,OQ) + 9 (Q,3S)=:45,15

uïï I

in o!

rt

t r a l i e

0,35

/ \

V 1*. Ü "u£ ^

r\-

"71.

— _ ü j l

V O O R A A N Z I C H T

maten i n meters

AFMETINGEN CAISSON

S C H A A L 1 . 3 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 8 7 8-TH HG. 3

(20)

\ ^ IS

\ ^ O"© r

\ y i

\ 2 » /

\ »

* \

GO

m co OI

m

,

482

o1?

^

1

y>>^ 1

/ / ^ s ^ *

JS^*"Z. / l i l / / i y

*>

/ ->

- & * * > <

^ • ^ I f p ? /

^ ^

A 2

\ 'li

•v (

v ; ~2

\ I 2

l o/

*, ^ J

! /

i 1

! /

1/ f

,

w

k

WK i

5/

1

s I

/

,, ,/i,,

ö

_

5

OI i 0

(0 (0

•O

<o X

X

X

co X

OI

X

X

1 1

/ 1

in

o o

^

/

:Q.

II

jT \

TTTTMH ^ ^

>

\

N N

\

5

>

\

\

N

\

s N

>

v

^

\

\

\

>

N N

^

m m

o i 9 9

r^s

1 '1 1* *

3 " ^ q oi

* 5 <?

s^ \ N W \ \ ' s . ^ k S1^

;

.1. \

\

^

>

N N

O*

_ j ~ ]

V

*

i

;

l

A F M F T I N G F N V A N H F R O D F M V F R D F D l ^ ' W ^

r ^ r i V I C . 1 M i v t l i V n l l \J L. U V / L / L I V I V L i M / U b / l

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

S C H A A L M. 8 7 8 - 1 E

/

X

o.

o

L.

E c c

«1

o

E

^

A : 4 0 0 0

FIG. 4

(21)

65_222 van sept.'65

a r r . D o r d r e c h t | t e k . R.W.S. 66_7-JOQ7

I ± ^ ^ M - ^

^ tek.R.W.S. 67-7<4< ^ I j t e k . R.W.S 6 8 - 8 4 7 9 J f V " v o o r s p e l d e bodem" 1 ^ '

r a a i A 1

t e k . R.W.S. behorende bij O.O. D E D 8 2 4 d i e n s t j a a r 4967

|tek. R.W.S. 6 6 _ < 0 4 0 | V ^ N

JljUs^m ax:

u^^^&^

^ £ . VK Itek. R.W.S 66_1Q4"Ö1 \ j tek. RW.S. VR. 6 6 J 2 8 1

aangepaste bodem

r o n d k r i b

4

tek. R.W.S. 67.7141

"voorspelde bodem"

65_223 van s e p t ' 6 5

arr. D o r d r e c h t

i

|tek. R.W.S. 6 6 . 7 1 Q Q 7

/^^UA^^6^^^\S/^^S^^^L^.\L

i

ü

raai B

H

OVERZICHT GEBRUIKTE PEILKAARTEN

T 2 Q O

S C H A A L 1 : 4 2 . 0 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 8 7 8 - 3 1 FIG. 5

(22)

E

i n

m

+

CL

<

z

Q Z <

co ct

UJ

•;

$ z

NEDE

UJ

m

•o m

II

3 C

randvoo den ui

<-» « i

• Ü ! . \

• O E

S.E

O O

o

t A

schaal

UI

c O

UI IA

u

*•

•*>

O

o o.

*->

o 3 ui

f 6) E T 3 " ! -

num van proe

o o o

w <o ^

<0 IA <?

'O <0 O

>jcO ))eO 4 o

>

a[

3[

F T"

1 •

CMl BOL

'

f

* _ J

,

i i

i

i i i i

i

i

!

! i i j

x[

¥& '

ST.

x

i

I I i i 1 , 1

X i £ X ^ X M

1 ! I

^ IA O

• * • • » • - * •

« Ol «

f- 1- H

OVERZICHT PROEVEN

o o

f 0

o

* 0 1

SSL

X _ l

J

i

'

i

ÏT.

-

r~

t

i

1

n

1

t -

• « •

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

IA 1"- IA

-- CM co

•»- O 00

« IA IA

x O ^O >tO

1

V

(DL

>k-J x _ i >:_i

] l I I l l

1 1 1

1

J -J -i

1 . i

:

SL

1 -

i •

j

S[

! *- .

|

1 1

1

p

5T_

"

r-

. Ï T .

j

1 -

i

- r

3".

1

.

i I ! I i

-ti

4

i

\

7~l

>|t^ i j : * : sItM

| ! |

« CM

CD O £ -«- - r * ^ CM CM £ H 1 - <M

CM

1-

VLOED

M.878-nir FIG. 6

(23)

M

<,2

<,o

«• 0,8

0 , 6

'5 0,4

6>

5 0,2

ƒ J

II

*^^~™

ê ^

X / v

x"

y

RAAI B

%

\

" - — " \

4350 i 2 0 0 4050 9 0 0 750 60O 4 5 0 3 0 0 <50 VN

• ^ afstand uit nullijn (m)

<,6

<,4

<,2

0 , 8

-o 0 , 6

t 0 , 4

0,2

. /.

ƒ • • /

1

/ jf

il.'

'm

n'

lik t//

/

/7\

\

RAAI PQ 1

T 2 < 4 - f i g . 8 T 2 4 5 - f i g . 9 T 2 4 7 - tig. 1 0

— T 2 4 9 - f j g . 11

7 5 0 6OO 4 5 0 3 0 0 450 - ^ a f s t a n d u i t Q* C">^

O

i

N.A.R 5 AO

AS

1

"1 <Ï 1 < 11 <e~i > 1 s i » r »r5 j j . r ^ r » r< f

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

fw

SNELHEIDSVERDELINGEN RAAIEN B e n P Q IN M 5 8 < V L O E D

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 8 7 8 - 1 1 FIG. 7

(24)

c 0,6

• o

5 0,4

£.

« 0,2

1 /

ƒ /

1/

/ /

'i

\

V * '

1

4 3 5 0 4 2 0 0 - I 0 5 0 9 0 0 7 5 0 6 0 0 4 5 0 3 0 0 <SO O . ^ a f s t a n d uit nullijn ( m )

<,6

<,2

0,8

•o 0,6

"5 g 0,4

0,2

/i

/ '

fi

1 i i

. /•

1 ^

u

1 /

w"\

,_

^ ^ r -

RAAI PQ

\

M 5 8 1 M 8 7 8

7 5 0 6OO 4 5 0 3 0 0 KSO O a f s t a n d u i t Q ' 0 0 i

N.A.RI—

5

•IO 15

\

«ï~r <> 1 « n »—j--—f— • 1—1- — p - i — i - — 1 — 1 — ^ • - p - T s i 7 r<> rf r~<. F» n"

1 1 1 1 1 > 1 1 1 1 1 1 ! ! ! i ! I ! 1 — > • - + ' •

ÈL

| \ . _ .

SNELHEIDSVERDELINGEN RAAIEN Ben P Q

T 2 4 4 V L O E D

Q = 6 6 5 0mV s

WATERSTAND N.A.R + 1,35 m

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M . 8 7 8 - : m FIG. 8

(25)

4,4

4,2

4,0

0 , 8

c 0,6

0 , 4 c 0 , 2

[/

il

r/~ 1/

1 j

\

\ \ ^>*<^"

r

//~~

RAAI B

\

\ \

4350 4200 4 0 5 0 9 0 0 750 6 0 0 4SO 3 0 0 450 O

•^ afstand uit nullijn (m)

4,6

4,4

4,2

A

£ °'

8

•o 0 , 6

0,4

0,2

.c

ƒ

i i i

/ /

7

Ij

*\ / \ '^

RAAI PQ

>.

\

M 5 8 4 M 8 7 8

750 6 0 0 4 5 0 3 0 0 450 O

« ^ afstand uit Q' C O i

N.A.R 5 40|- 45

P

LH |H4 B1LB

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 t

SNELHEIDSVERDELINGEN RAAIEN Ben P Q

T 2 4 5 V L O E D

0 = 6 5 8 0m/ s

WATERSTAND N.A.P+4,35m

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

M.878-HT FIG. 9

(26)

*,o

0,8

c 0,6

'5 0 , 4

« 0 , 2

/ /

/ / / /

//

\ S \

^ ^ <

Z*~'"\

7

\

\ \

\ \

^

\

4350 4200 4 0 5 0 9 0 0 750 6 0 0 4 5 0 3 0 0 i

^ i afstand uit nullijn (m)

5 0

*,6

<,4

* , ,2

*,o

0 , 8

-o 0 , 6

£ 0,4

0,2

/

i II

y ^ ^ \

\ \

\ \

>< "

RAAI PQ - l

\

7 5 0 6 0 0 4 5 0 3 0 0 450 a f s t a n d u i t Q' 0 > 0

M 5 8 4 M 8 7 8

N.A.R 5

AS

J^lwü^Ha

LH|WH2H3 BJB2B<

W * t 1 1 1 1 1 1 1 i t j

SNELHEIDSVERDELINGEN RAAIEN Ben PQ T 2 4 7 VLOED

0 = 6 3 0 0mV s

WATERSTAND N.A.R + -1,35 m

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.878-JXT FIG. 4 O

(27)

H,4

<,2

< 0 , 8

c 0 , 6

"O

5 0,4

-C

5 0,2

/ / / / /

/ / \ ?<

" V - _ . ' ^ , —

f

V

RAAI B

V

\

4 3 5 0 4 2 0 0 4 0 5 0 9 0 0 7 5 0 6 0 0 4 5 0 3 0 0 *SO

^ a f s t a n d uit nullijn ( m )

^ 6

\,A

-I.O

0 , 8

•o 0 , 6

ö g 0,4

0,2

/' ï / i

/ /

l\

i

II

Ij

U

/SS.

.—' Tv

H

y

/y

RAAI PQ

"*.

\ \

M 584 M 8 7 8

7 5 0 6 0 0 4 5 0 3 0 0 450 -m a f s t a n d u i t Q' C O

N.A.R 5 -(O 451-

^ M i H 2 _ H 3 H 4 H 5

1

B5 B4 B3 B2 BI L B

f } f i ? ' • M I < f L 1

t t i l 1

«

SNELHEIDSVERDELINGEN RAAIEN Ben P Q

T 2 49 V L O E D

Q = 5 9 2 7m/ s

WATERSTAND N . A . R + ^ 3 5 m

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.878-JJI FIG. i i

(28)

N - ^ - 4 ^ IE3E

N.A.R - 9 n i

i.iii.i.i.i.i

-l—l-H?-l E I S

1'Mi'i'nt'i

T 2 2 1

-777*

14 ? H

V '\

N.A.P-9m

liMilil.lil

I -n / lililililihl

^ X ^ - j T Z X - -I 1_. J-Hsl. ga, 6 L _ ^ J

IH'I'I'I'IM

T 2 2 2

~777

w

N.A.R-9m

M.lil.l.l.t

-L---JH54- • » * • • ' ~T

' l ' l ' l ' I M ' l

T 2 2 3

O V E R Z I C H T B O D E M V E R D E D I G I N G PROEVEN T 2 2 1 , T 2 2 2 EN T 2 2 3

V L O E D

S C H A A L i : 6 0 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 8 7 8 - H r FIG. 4 2

(29)

Q = 6650*"4

BENEDENWATERSTAND N.A.R+1,3Sm nu = 3,6

icm='i y

s

DIEPTEN IN m B E N E D E N N.A.P.

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

ONTGRONDINGSBEELD NA 4 uur STROMEN MODEL

(30)

DIEPTEN IN m BENEDEN N.A.R

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

ONTGRONDINGSBEELD NA 4 uur STROMEN M O D E L

(31)
(32)

DIEPTEN IN m BENEDEN N.A.R

\

ONTGRONDINGSBEELD NA 4 uur STROMEN M O D E L

WATERLOOPKUNDiG LABORATORIUM

(33)

BENEDENWATERSTAND N.A.R+1,35m nu = 3.6

lcm = 1 %

DIEPTEN I N m BENEDEN N.A.R

X

\

ONTGRONDINGSBEELD NA 4 uur STROMEN MODEL

T 2 1 8 V L O E D

S C H A A L 1 . 4 0 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.878-JH HG. 1 7

(34)
(35)
(36)

X

OVERZICHT VAN GROOTSTE DIEPTEN IN DE PROEVEN T 2 1 4 - T 2 2 0 BEREIKT NA 4 uur

STROMEN IN H E T MODEL SCHAAL r . 4 0 0 0

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M . 8 7 8 - T Ü FIG. 2 0

(37)
(38)
(39)

• &$m!&&*^-'*'-

(40)
(41)
(42)

DIEPTEN IN m BENEDEN N.A.P.

< » ^ . . „ i >i

x

ONTGRONDINGSBEELD NA 4 u u r STROMEN MODEL

T 2 2 3 V L O E D

S C H A A L i : 4 0 0 0

WATERLOOPKUNDfG LABORATORfUM M.878-TJI FiG. 2 6

(43)

E I N D E BODEMVERDEDIGING

NOTATIE ONTGRONDINGSKUIL

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.878-HT FIG. 2 7

(44)

17

32

3 0

2 8

26

m 2 4

^"

. « 2 2

-£ 2 0 co

•*"

1 18

13 13 1 6

ï

14

12

1 0

8

18 19 2 0 21 22 23

•*• T'JD IN uren M.E.T. OP 8 FEBRUARI 1965 ( M . 6 0 0 ) 2 4

I I

I

I

I

te f f= 2 .7 uur

--]

1

l

1

i

i

i

i

i j

1

i

1

1 '

i

i

17 18 19 2 0 21 22 23

• T'JD IN uren M.E.T. OP 8 FEBRUARI 1965 ( M . 6 0 0 )

2 4

BEPALING t

€ f f e c t i e f

CX = 2.9

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 8 7 8 - I J l FIG. 2 8

(45)

4 , 0 0

3 , 5 0

^ u, 3 . 0 0

J E 2.SO

«"f - u .

t U 2 . 0 0

4 4

4,5 O

1,00

QSO

O

/ * y

* - — - —

Uk rp r o ' t . = 0 , 4 6 %

V 1

* \ \

•vv

17 48 19 2 0 2 1 2 2 2 3

* • T U D IN uren M.E.T. OP 8 F E B R U A R I 1965 ( M . 6 0 0 ) 2 4

130

1 2 0

110 m

• * "

' - 1 0 0

" ^ 9 0

^ 8 0

I 7 0

1 3

- 6 0

5 0

4 0

3 0

2 0

1 0

r

I /

i/

• /

h h

le f f = 2,7 uur

1

1 1

| 1

-

!\ i l

! \

1

17 18 19 2 0 21 2 2 23 m~ T'JD IN uren M.E.T. O P 8 F E B R U A R I 1 9 6 5 ( M . 6 0 0 )

2 4

BEPALING t

c f f € c t i e f

o C = : 3.85

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M. 8 7 8 - m FIG. 2 9

(46)

in E

__

H l

Hf i

i i i /

"~-—- _ j*-227m uit Q

I.U.I — __

Il ' l I

1 ^ P L H . 1

1

1

1

15

UJ

° 8

O 7 cc ' o- 6

E 5

z o

4

z

Q 3

z

J

o

cc O •"" 2

z *

0

1 i

1

Q8.

-

/ /

B1 I

. IMIIII

s t - n « « L i . s u u u

• h

1 4 5 6 7 8 9 IO 2

1 ' i i ' i i , i , „ , i ,

0,15 0,2 0,3 0,4 0,6 0

O 3

i i i

.8 1

K /1^

IFT—-

Y Q ~~~^

X^r

O 4 0 5 0 6 0 8 0 1 0 0 2 0 0 GETUDEN PROTOTYPE

i i i i i i i i

3 0 0 4 0 0 5

2 3 4 5 6 7 8 9 I O 15 2

oo

j

o

0 = 65BO ^ bij nu= 3,6

ÏÏ= i , 0 7 ys

<*= 2,6

a a n v a n g s d i e p t e N.A.P.-12,7m

T ' J D - O N T G R O N D I N G S L U N

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T 2 1 5 VLOED

r a a i 2 2 7 m uit Q

M . 8 7 8 - D I FIG. 3 O

(47)

UJ a

>-

i -O

o

t- cc o.

O

z

Q

z o

oc O

z o

15

1 0 9 8 7 6 5 4 3

2

1 0.9

i

!

-^

n

i

i I

i X ,

I X

i

i

• i

i

r~n^r

i

i i i

i

i

i

i

i • 11

3 4 5 6 7 8 9 10 2 0 3 0 4 0 5 0 6 0 8 0 I O O

" - GETUDEN PROTOTYPE

2 O 0 3 0 0 4 0 0 5 0 0

- i 1 1 i—i 1 1 • it.

j ' ' • * • 1 1 1 1 i ' i '

O.l 0.2 0,3 Oy4 O.S O.6 0.8 1 2 3

» • u r e n M O D E L

4 5 6 7 8 9 1 0

15

0 = 6115

my bij nu

= 3,6

ïï= 0 , 9 9 %

aanvangsdiepte N A P —13,Om

T U D - O N T G R O N D I N G S D J N T 2 4 8 VLOED

raai 327m uit Q

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM M.878-IH FIG. 34

(48)

I />

; ^ d i e p s t e punt na 4 uur / \ C s / E

l>

^ " ^ '

\*s^ s t r o m e n in m o d e l /C > x /

1 1 / rw

1 / L O r

~~~~~-——__ l* 4 3 9 m u i t Q

lililil — — , — t . „ | 4 _ 1 | |

ü p i

1 1

1 15

UJ

£ io

£ 9

g

7

0- ft

H

3

z

o

4

§

3

o

ex 13

•" 2 z ' O

i I 1 0 8 .

1 " -F = » l o

H 4

1 - 1 -1 1— - -1 B 4

. I'IMH

\ S C H A A L V . 5 0 0 0

= i

I

|

-—

X

— ___

\

Ir T"

Q ~ -

7 _T

y.

ï 4 5 6 7 8 9 1 0 2 0 3 0 4 0 SO 6 0 8 0 1 0 0 2 0 0 3 0 0 4 0 0 5

* • GET'JDEN PROTOTYPE ' M

1 : 1 1 1 i 1 1 1 1 1 1 1 1 ! | : 1 1 1 1 1 1 1 1

0.15 0,2 0,3 0,4 0,6 0,8 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 15

oo

0 = 6 1 1 5 ^ bij nu= 3,6 ïï= 0 , 9 9 %

<* = 3,2

a a n v a n g s d i e p t e N.A.P. — i 3 , 6 m

T U D - O N T G R O N D I N G S L U N

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUH

T 2 1 8 I VLOED

l

raai 4 3 9 m uit Q

M . 8 7 8 - I H FIG. 3 2

(49)

I

\

ï—~~"*l *

1 n ....

i . d i e p s t e p u n t na I yS s t r o m e n in mode

£ in

r

I l

I *"

i

h

4 u u r I

V i

J - — — 5 6 4 m u i t Q

/ ' ~^7

__

IlllM - r ~ - „ , _

l ^P H 5 B 6

1

1

15

UJ

§: 1 0

5 ; 9

£ 8

2

7

Q- 6

E 5

z o

4

z

° 3 z

J

o

er

o

Z 2 0

,

1

V-I,"»

0,8.

, I'IM'I

l

1 3 1 - n A f t L 1 . 5 U U U

1 Lh

I

3 -

-

* 4 5 6 7 8 9 1 0 2

Q 2 0,3 0 . 4 0,6 0,8 X

O 3

1

X ^

i "jl

/ Q"~~

- -

O 4 0 5 0 6 0 8 0 i O O 2 0 0 S O O ' 4 0 0 5 O O

G ET UDEN P R O T O T Y P E '-t^

2 3 4 5 6 7 8 9 1 0 15 2 0 - u r e n M O D E L

0 = 5 8 3 5 ^ bij nu= 3,6 ü = 0 , 9 5 m/%

« = 3,1

a a n v a n g s d i e p t e N . A . P . - 1 2 , 9 m

T U D - O N T G R O N D I N G S L U N

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

T223 VLOED

raai 564 m uit 0

M.878-UI FIG. 3 3

Cytaty

Powiązane dokumenty

[r]

opodatkowania kwoty wydatków na nabycie udziałów (akcji) w spółce posiadającej osobowość prawną, do wysokości dochodu uzyskanego w roku podatkowym przez podatnika z

1552, kształcił się w naukach humanistycznych prawdopodobnie w Poznaniu, pod kierunkiem Jana Parvusa (Leo- politanus), następnie przeniósł się do Krakowa, gdzie w

powierzchni użytkowania podstawowego całego obszaru objętego ustaleniem. spełnienie warunków obowiązujących dla stref polityki przestrzennej określonych w rozdziale III w

Świadczy to o występowaniu u badanych osób z grupy pierwszej (eksperymen- talnej) zaburzeń percepcji słuchowej w aspekcie językowym i parajęzykowym, wyrażonym przez zapamiętywanie

Wysokość wzrostu od 1,2 do 1,6 m, Szerokość wzrostu od 0,6 do 1 m Wymagana wysokość cięcia 1,2 m, Wymagana szerokość cięcia 0,5 m Powstałe odpady zielone należy

Rolę symbolu prawa ludzkiego, dobrego i słusznego, ustanowionego przez  człowieka dla realizacji wolnej myśli i sprawiedliwości pełni u Jastruna prawo 

znane jest natomiast imię wdowy po innym wojewodzie sandomierskim, go- worku. z dokumentu księżnej grzymisławy, wystawionego w okresie walk o tron krakowski prowadzonych przez