TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT Afdeling der Elektrotechniek
Vakgroep Regeltechniek Mekeiweg 4
Deift
RUDDER ROLL STABILIZATION modelvorming en regeling
JSC.L. van Cappelle
CCA-7.874-A81 .050 (275)
oktober .1981
Afstudeerdocent: Prof.ir. H.R. van Nauta Lemke Mentor : Ir. J. van Amerongen
Korte inhoud:
Sturen geeft naast een gierbeweging ook een slingerbeweging.
In dit verslag ordt een model van een schip bepaald, waarmee bet slingeren goed wordt beschreven. Voor modelverifikatie en parameteridentifikatie zijn ware-grootte-metingen verricht.
Een eenvoudige regelaar voor koers en helling wordt gepresenteerd. Resultaten zijn getoond in diverse grafieken.
INHOUDSOPGAVE.
SYMBOLENLIJST
INLEIDING. 1
1.1.
De bewegingen van een vrij varend schip.
111.2.1. Helling als gevoig van het gieren.
61.2.2. Verzetten als gevolg van het gieren.
61.2.3. Helling als gevoig van het verzetten.
71.2.4. Gieren als gevolg van het slingeren.
71.2.5. Verzetten als gevoig van het slingeren.
81.2.6. Helling als gevoig van een roerhoek.
91.2.7. Gieren als gevoig van een roerhoek.
101.2.8. Verzetten a;s gevoig van een roerhoek.
111.2.9. Helling als gevoig van een vinuitsiag.
121.2.1O.Verzetten als gevoig van een vinuitsiag.
131.2.11.Gieren als gevoig van een vinuitsiag.
151.3.
Niet-minimumfasegedrag van roer riaar helling.
15EEN BESCHRIJVING UIT DE BEWEGINGSVERGELIJKINGEN. 16
2.1.
De vergelijkingen.
162.2.
Uitwerken van de vergelijkingen.
192.3.
Gevolgtrekkingen uit dit model.
24DE BLACK-BOX BENADERING. 26
3.1.
De simulaties van Eda.
263.1.1. Uitslingeririg na een initiele helling.
263.1.2. Helling na een stap op het roer.
283.1.3. Helling bij een zigzag-marioevre.
303.2.
De metingen aan de Capella.
313.2.1. Het opstellen van de vorm van de benadering.
323.2.2. Parameteridentifikatie.
3113.2.3. Samenvatting model van de Capella.
3611. PARAMETERIDENTIFIKATIE VAN EEN MARINESCHIP. 37 11.1.
Kiezen van het te gebruikeri model.
3711.2.
Afbakening van het meetgebied.
3814.3.
De uitvoering van de metingen.
384.11.
Meetresultaten.
394.5.
Parametersohatting uit de technisehe gegevens.
40
11.6.
Verwerking van de meetgegevens.
1134.6.1. Het programma ADCREG: mogelijkheden.
434.6.2. Het programma ADCREG: resultaat.
14114.6.3. Het programma IDENT: mogelijkheden.
454.6.4. Net programma IDENT: resultaten.
474.7.
Parameters: algemeen.
504.7.1. Parameters: Nomotomodel.
5111.7.2. Parameters: 2de-orde slingermodel.
514.7.3. Parameters: konk].usies.
5145.
EEN EENVOUDIGE RUDDER ROLL STABILIZER. 615.1..
Algemene konfiguratie.
615.1.
De RRS-stuurautomaat.
625.2.
Het schip.
635.3.
De go].ven.
655.11.
Met totale systeem.
695.5.
Het koersoircuit.
715.7.
De slingerregelaar. 735.8. Instellen van de slingerregelaar. 75
5.9.
Invloed van de stuurmachine. 835.10.
Siu1aties. 866.
KONKiUSIES EN SUGGESTIES. 956.1.
Weerstandstoenae bij slingerreduktie. 956.2.
Het model. 956.3.
Parameteridentifikatieprocedure. 966.I.
De regelaar. 966.5.
Veranderingen aan het schip.98
SYMBOLENLIJST.
A
vinoppervlakte.
D
amplitude van de siriusvormige verstoring
Fc
centripetale kracht
Fpvoortstuwingskracht
Fr
kracht door het verzetten
F6
roerkracht
F
vinkracht
G
zwaartepunt (oorsprong x,y,z)
GM
metacentrisehe hoogt, d.i. afstand 6 tot M
Gogemiddelde plaats van 3 (oorsprong xe,yo,zo)
H1
systeemoverdrachteri, zie par.5.L
Hr
overdracht van roerhoek naar gieren
stuurmachineoverdracht
Ix,Iy,Iz traagheidsmoment om de x(y,z)as
K
hydrodynamisch moment orn de xas
K;K1j,Kn
versterkingsfaktor; idem Nomotomodel, idem
K voorUO
Ks
koppelfaktor die beweging "x" verwerkt in K
Kp,romp
scheepsafhankelijke faktor
Kr,etc.
koppelfaktoren in de slingervergelijking
K
(s)
verstoringsoverdracht
op
het
slingeren,
verwerking op p
4(s)
idem, verwerking als stuursignaa].
L
liftkracht van een vleugeI
M
virtueel draaipunt voor slingeren
Mxy
moment door bewegirig "y" op beweging t?X!!
N
hydrodynamisch moment om de zas
N&,etc.
koppelfaktoren in de sllngervergelijking
Nskoppelfaktor die beweging "x" verwerkt in N
N Cs)
verstoringsoverdracht
op
het
gieren,
verwerking op r
N5s)
idem, verwerking als stuurfaktor
0
draaipunt voor de gierbeweging
Rp
overdracht van de slingerregelaar
Rp
overdracht van de koersregelaar
T
periodetijd
natuurlijke slingerperiode
Usneiheid van het schip
Ui
sneiheid van de yin t.o.v. het water
hydrodynamische kracht langs de yas
Ys
koppelfaktor die beweging "s" verwerkt in Y
vormfaktor van vleugeiprofiel
afstand aangrijpingspunt Fr tot G
d2
afstand "midden" van het roer tot ias
idem tot zas
afstand "midden" van een yin tot xas
d(t)
verstoring
k
versterkingsfaktor
idem van
cCnaar 4).
kp,kL ,k
proportionele, Integrerende, differentierende
1
waterlijnlengte
my
massa
van schip met
aanhangend water in
de
rlohtlng van de y-as
n
versterkingsfaktor van
naar r
p'L
proportionele, integrerende, differentlerende
aktie van de koersregelaar
p
slingersrielheid,
eerste
afgeleide
van
de
hellirig
verstoring op de slingersnelheid
slingersrielheid
door
sturen
(zonder
verstoring)
r
glersnelheid, eerste afgeleide van de koers
verstoring op de gierbeweging
P
giersnelheid door sturen (zonder verstoring)
(totaal) stuursignaal
t
tijd
u
sneiheid in de richting van de x-as
v
idem in de
r.ichting van de y-as,
verzetten,
drif ten
w
idem in de richting van de z-as
x,y,z
orthogonaal
koordinatenstelsel
met
Gals
oorsprong
idem met G
als oorsprong
waterverplaatsing C in N )
instelhoek van een yin,
hoek tussen yin
en
x-as
invaishoek
van een yin,
hoek tussen yin
en
waterstroming
hoek tussen x-as en waterstroming
8
drifthoek
6
roerhoek
maximale roerhoek, resp. roerhoeksnelheid
gewenste roerhoek (door de RRS-regelaar)
idem door de slingerregelaar
6r
idem door de koersregelaar
C
koersfout
P
soortelijke massa van het water
t
tijdkonstante;
idem
van
het
eerste-orde
slingermodel
Trrro
idem van het Nomotomodel, idem voor U
0
idem van het SISO slingermode].
$
hellirig
verstoring op de helling
amplitude van de hellingsverstoring
koers
radiaalfrekwentie
natuurlijke
slingerfrekwentie
van
de
slingerbeweging, idem van het tweede-orde slingermodel
Op de afdeling derElektrotechrilek, Technisehe Hogeschool Deift, wordt door de projektgroep "Scheepsregeiirigen" van de vakgroep "Regeitechniek" veel onderzoek verrlcht op het gebied van scheepsbesturing (stuurautomaten, baanvaarautomaten) Tevens wordt gewerkt aan het bepalen van optimale inachinekamerkonfiguraties ten behoevé van de elektriciteitsvoorziening Dit. onderzoek is zeer aktuéel, onder andere doordat de noodzaak tot brandstofbesparing zich ook in de scheepvaart doet voelen. Voor dit aspekt is het in fig.i geschetste verloop van de belangrijkste scheepsonkosten zeerillustratief [Milch,1980].
22 13
fig.1.. Relatieve tename van de brandstôfkosten.
Daarnaast kari ook op andere pQsten worden besaard
en kan de veiligheid warden verhoogd door grotere efficientie en eenvoudig te bedlenen regelaars.
Op het Vth Ship Control System Symposium, 1978 te Annapolis, waar een beeld van de toenmalige stand van zaken op dit gebied is gegeven, is door Ohtsu (Ohtsu,1978] en Eda [Eda,1978) gewezen op het verminderde slingeren van schepen bij gebrulk van: de nieuwe generatie stuurautomaten Dit is geheel in overeenstemming met de waarnemingen die binnen de
projektgroep bij de ontwikkeiing van de elgen Adáptieve Stuurautomaat, de ASA, zijn gedaan..Dit Is aanlelding geweest am aandacht te schenken aan de slingerheweging van schepen ten gevolge van hit sturen, teneinde ook de helling in een stuurkriterjutn te kunnen verwerken.
overige kosten reparatie
-2-Vanouds
is
bij het
onderzoek naar
stuurautomaten
slechts gekeken zmar het gieren, terwiji in de
laatste
jaren al meer Is gekeken naar de overige bewegingeri
in
het
horizoritale vlak:
verzetten en
schrIkken. In
de
praktijk
worden
de
verliezen
door
de laatste
twee
verrekend
in
het
gieren.
Roer
geven,
gieren
en
verzetten
wekken
echter ook
een slingerbeweging
op,
terwiji
slingeren
juist
gieren
en
verzetten
veroorzaakt. Met het sllngeren dient dan eigenhijk
ook
rekening te worden gehouden. Daar dit echter pas
slnds
kort in de belangstelling staat
is hierover nog
riiet
zoveel ].iteratuur beschikbaar .(Carley,19751[Cowley
en
Lambert,1972,1975][Lloyd,1975]tBaitis,1980].
Aanvankelijk
is
gedacht
aan
verwerking
in
het
stuurkrIterium van een adaptieve stuurautomaat, en
wel
ten behoeve van:
- brandstofverbruik:
het
is
te
verwachteri
dat
overmatig s].ingeren gepaard
gaat met
toename van
de weerstand en daarinee van het verbruik;
- veiligheid:
rninder
slingeren
door
sturen geeft
grotere marges voor slingeren door de golven;
- snelheid: verhoogde
weerstand kost
sneiheid; bij
zwaar weer
hoeft
door
minder
slingeren
minder
-
snelheid
geminderd
te worden
omaan
dezelfde
veiligheIdsmarges te kunnen voldoeri;
- komfort: dit spreekt verder voor zich.
Na de eerste onderzoeksresultaten heeft de
gedachte
post
gevat
omhet
roer
als
een
(aanvullend)
antislingersysteeni
te
gebruiken:
"Rudder
Roll
Stabilization", afgekort
tot: "RRS"
.HIeruit
kunnen
voordelen voortvloeIen voor:
- over-all kosten:
er kan
volstaan
worden met een
zowel
in
aanschaf
als
in
onderhoud
goedkoper
konventioneel antislingersysteem,
eventueel zelfs
geheel zonder;
- inbouw achteraf: aangezien de meeste schepen
zijn
voorzien
van
een
of
meer
roeren
is eenvoudig
( verbetering
van )
slingerstabilisatie
bij
bestaande schepen te realiseren;
- ruiinte: dit antislingersysteem behoeft welnig meer
plaats in te nemen dan de gewone
stuurinrichting;
- brandstofverbruik:
bij verstandige
regelen lijkt
dit een
geringere
weerstandstoenarne te geven dan
antislingervinnen.
Als gerichte toepassing wordt gedacht aan:
- verbeterde stuurautomaat door
de
slingerbeweging
Impl.lcIet of expliciet in
het stuurkriterium mee
te nemen;
- Rudder Roll Stabilization:
indien
dit
bruikbaar
blijkt te
zijn
geeft
dit een
relatief góedkoop
ant islingersysteem;
sllngerreduktje door middel van bet roer;
koppeling.van de
regelaars
voor de
koèrs en het
konventionele antislingersysteem;
- nleuwe
stuurautomaat
voor
zowel de koers als de
slingerreduktie
door
roer
en
konventione].e
antislingersystemen, m n
aktleve
slingervjnnen
Alvorens
lets
over
de te
halen mogelijkheden
te
kunnen
.zeggen,
laat
staan,
lets aan
de regeling
te
kunnen doen is.. bet nodig voor een voldoende
nauwkeurig
model
te
zorgen.
Aangezien
dit
niet
ult
eerdere
literatuur te halen
is, is de modelvorming van de grond
af aan opgebouwd.
Ineen.80middagentaak [Cappelle,1979]
is een eerste
aanzet gegeven
tot de
modelvorming van .de
overdracht
van
roerbeweging
naar
slingerbewegjng
In
dit
afstudeeronderzoelc zal, naast verdere
modelvorming
va
deze. overdracht,
aandacht worden .geschonken
aan
een
eenvoudig ontwerp van een
stuurautomaat die geschikt is
voor
door
midde].
van het
roer,
gebaseerd op
bet uit
waregrootte metingen
verkregen
model van een
marinesehip
Hiermee zal de
prinelpiele
bruikbaarheid
van
Rudder
Roll
Stabilization
worden
aangetoond, aismede de belangrijkste beperkingen
ervan.
Er zijn twee principjeel verschillende methoden
van
modelvorming mogelijk:
.aflelden uit de
theorie van de
scheepsbewegingen.
(hfdst. 2.):
hlerblj
wordt
ult de
theorle
een
eenvoudig
hydrodynamisch
model afgeleid, waaruit
na transformatje een brulkbare
overdraohtsfunktje
verkregen wordt;
- de
"blackbox
benadering".
(hfdst. 3.):
hlerbij
wordt uit de responsies op bekende ingangsslgnalen
direkt een overdrachtsfunktje bepaald.
Beide methodes zijn bij dit onderzoek gebruikt. In
de
praktijk wordt vaak uitgegaan van een model dat
via
de
theorie
verkregen
is,
waarbij
modelverifikatie
en
paramet.eridentifikatje plaatsvindt
door het meten
van
de responsies op bekende ingangssignalen. Dit wordtwel.
de "greybox. benadering" genoernd.
.In dit verslag
zal waar "schepen" geschreven
wordt
steeds "oppervlakteschepen" bedoeld worden. Er
zal waar
nodig onderscheid gemaakt worden tussen "koers
houden"
en "koers
veranderen"; dit In
verband met de
daarblj
versohillende frekwentlebanden van de roerbewegingen
en
met de versehillende eisen die dan aan de stuurautoinaat
gesteld worden.
.Voor eeri beter begrip van dit verslag
worden in
dit
1.1. De bewegingen van een vrij varend schip.
Een vrij varend schip heeft zes vrijheidsgraden van beweging. Deze zijn, met inachtneming van het koordinatenstelsel uit fig.2:
1.schrikken: trans].atie evenwijdig aan de xas;
2.verzetten: idem aan de yas;
3.dompen : idem aan de z-.as;
ZLslingeren: rotatie om de x-as; 5.stampen : idem om de yas;
6.gieren : idem om de zas.
verzett en
dopen
I gierenfig. 2.
sun eren
x
Deze bewegingen kunnen onderverdeeld worden in
symmetrische en asymmetrische bewegingen. Syminetrische
bewegingen zijn bewegingen waarbij overeenkomstige punten aan stuur en bakboordzijde ten opzichte van het symmetrieviak (het xzvlak) gelijke snelheidsvektoren hebben. Bij asymmetrische bewegingen zijn deze
fig.3.
y
snelheidsvektoren even groot,doch tegengesteld gerlcht. De kiasse der symmetrisehe bewegingen bestaat uit:
schrikken, dompen, stampen.
De.klasse der asymmetrisch bewegingen bestaat uit: slingeren,
gieren.
Binnen een zo'n klasse zljn de bewegingen onderling gekoppeld. Bewegingeri uit verschillende kiassen zijn,
in beginse]., onderling onafharikelijk van elkaar. De koppeling van de asymmetrische bewegingen impliceert dat voor een goede beschrijving en/of regeling van een
of meer van deze bewegingen de overige ult dezelfde kiasse eigenlijk meegenomen moeten worden.
Hierna volgt een nadere beschouwing over deze onderlinge koppelingen, waarbij enig inzicht in de afhankelijkheid van de parameters getracht wordt te
geven (Gerritsma,zj][conoliy, 1968][Cox en Lloyd, 1977] EGunsteren, 1973].
6
1.2.1. Helling als gevoig van bet gieren.
Het zwaartepunt G ligt doorgaans ongeveer op de waterlijn. De centripetale kracht Fr kan alleen door het water op de romp uitgeoefend worden; dit
betekent dat Fr onder het zwaartepunt aangrijpt. In fig.3 draait het schip naar stuurboord (positieve draairichting); de voor bet draaien benodigde centripetale kracht is dan naar stuurboord gericht en zal, daar deze kracht onder bet zwaartepunt aangrijpt, een helling naar bakboord
(negatieve helling) veroorzaken. In eerste benadering geldt voor bet
slingermoment ten gevolge van de gierbeweging:
Mr+=K r
(1)waarin: Kr < 0
Kr :: d1 ; bij een schip met grote diepgang zal
veelal de d1 ook groot zijn,
Kr neemt toe met de voorwaartse sneiheid u
In eerste instantie kan de centripetale kracht benãderd worden door:
F0 r U
(2)
Hierin is de massa van bet schip met aanhangend water. Blj hogere sneiheid wordt m dank zij de vermeerderirig van bet aanhangend watergroter. Het is daardoor te verwachten dat F0 , en daarmee Kr
meer
dan ].ineair toeneemt met de sneiheid.
1.2.2. Verzetten als gevoig van het gieren.
In fig.3 is eveneens te zien dat bier de raaklijn in G aan de draaicirke]. niet samenvalt met de x-as; dit Is In het algemeen zo. De sneiheid U kan ontbonden worden in eeri voorwaartse komponent u en de verzetsnelheid v,
meestal drift genoemd, evenwijdig aan de y-as. De hoek tussen U en u is de drifthoek 8(zie 00k fig.6). F. is onverbrekelijk verbonden met v en kan opgevat worden
als een demping.
Voor de kracht: F
=Y .r
yr r
geldt: Y > 0
Yneemt toe met u (zie § 1.2.1).
1.2.3. Helling als gevoig van het verzetten.
Evenals in § 1.2.1. is deze helling het gevo].g van
het. aangrijpen van de krachten onder de waterlijn en
daarmee onder het zwaartepunt. Voor het moment geldt:
M
=K .v
.vwaarin: K > 0
K neemt toe met u (zie § 1.2.1),
K toeneemt met toenemende d1 , welke in het algemeen toeneemt met de diepgang.
1.2.i4. Gieren als gevoig van het slingeren.
In fig.l is geschetst hoe de "vorm" van het onderwaterscliip verandert als gevoig van een helling EEda,1978,1980L In de figuur is te zien welke gevolgen dit heeft voor de afbuiging van de waterstroom: een helling naar stuurboord geeft gieren naar bakboord.
Voor het gierinoment ten gevolge van de helling geldt In eerste benadering:
= N. waarjn: N < 0
NI()
is sterk afhankelIjk van het schip, N' neemt toe met toenemende u(5)
(3)
0
a..
C I S boegzij de CG zwaartelijn fig.4.
0 + +15I
SDeze koppeling is een belangrijke oorzaak van de vaak gekoristateerde vermlndering van de koersstabiliteit bij hevig slingeren, zoals kan optreden bij slecht weer.
1.2.5. Verzetten als gevoig van het slingeren.
Fig.. 4b geeft een mool voorbeeld van een
vleugelprofiel. Het langsstromende water veroorzaakt een kracht van de CG-lijn naar de bolle kant van het vleuge].profiel, hier dus naar stuurboord.
Voor deze kracht geldt, weer in eerste benadering:
F7= Y
.waarin: Y > 0
() Is sterk afhankelIjk van bet schip, neemt sterk toe met toenemende u (zie § 1.2.9 voor vleugelprofielkrachten)
1.2.6. Helling als gevoig van een roerhoek.
Nu de helling die ontstaat door een roeruitsiag, voor zover deze hellirig echt door het roer veroorzaakt wordt. Dit is voor bet onderzoek een belangrijke afhankelijkheid, die direkt samenhangt met de haalbare hellingskorrektie. Naar analogie van het gebruik bij
aktieve antisljngervjnnen kan gesproken worden over de
flwaves1opecapajtyt? van het roer, dit is de maximaal haalbare helling die door het roer opgedwongen kan worden.
Voor bet moment Mge1dt in eerste benadering: = K6 15
waarin: K6 > 0
K6 onafhankelijk van 6 voor niet te grote 6 1(6 onafhankelijk van voor niet te grote
neemt toe met toenemende d2 , en daardoor
meestal met de diepgang, K6 neemt toe met toenemende u
jilt de botsingsvergeli.jkjngen van waterdeeltjes op het roer volgt dat orgeveer geldt:
6 :: u
0
7z
.10
-1.2.7. Gieren als gevoig van een roerhoek.
In fig.6 de bekende situatie bij het draaien van het schip (door een roeruitsiag). De vermeerdering van de
weerstand bij het draaien wordt voornamelijk veroorzaakt door het driften en slechts voor een relatief gering deel door de extra weerstand (met vermiriderd propellerrendement) die de roeruitsiag geeft.
Voor het giermoment geldt in. eerste benadering:
M N
.6
6
waarin: N6 > 0
N6 onathanke].ijk van 6 voor niet te grote 6 N6 onafhankelijk van 4 voor niet te grote q N6 neemt toe met toenemende d3
N6 neemt ].ineair toe met u (51.2.6).
200 m de stuurverliezen beschreven kunnen worden door [Amerongen en Nauta Lemke,1980J:
0.0076 T,. 2 2 2
___J(c+1600r+6)dt %
(9)T 0
De verliezen door het roer zijn dan: 0.0076 Tr 2
T 0
(10)
Een roerhoek van 10 graden geeft een verlies van bijna 5 %, zolang het schip niet draait.
1.2.8. Verzetten ala gevolg van een roerhoek.
Zie hiervoor weer fig.6. Fj veroorzaakt naast een
giermoment ook een kracht In xrichting en in yrIchting. De kracht in xrichting is de door bet roer
veroorzaakte weerstand en wordt als een steady turn is bereIkt gekompenseerd door de stuwkracht F . De kracht
In yrichting zorgt (mede) voor de drift VP. Voor deze kracht geldt:
F
=Y .6
v6 6
waarIri: > 0
Y6 onafhankelijk van 6 voor niet te grote 6 Y6 onafhankelijlc van c voor niet te grote
- 12
1.2.9. Hel].ing als gevoig van een vinuitsiag.
Bij de bestudering is ook enige aandacht besteed aän de invloed van aktieve antislingervinnen, met het oog
opde
ontwikkeling van een RRSstuurautomaat voor de regeling van roer en vinnen. De huidige kennis omtrent aktieve vinnen is nogal afhankelijk van proefnemingen, al of niet op ware grootte. De theoretische kennis isnog onvolledig; een groot probleem wordt gevormd door de veranderingen van de grenslaag blj slingeren, bij versehillende sneiheden en bij verschillende plaatsing van vinnen en kimkielen.
Een belangrijke begrenzing van de vinkapaciteit wordt veroorzaakt door de vrij zwakke verbinding met de romp van de meeste gebruikte aktieve antislingervinnen. Hierdoor dient de vinuitsiag een snelheidsafhankelijke beperking te hebben om afbreken te voorkomen. Dit hoeft op zich geen bezwaar te zijn, maar in veel geval].en
wordt een keiharde, stapsgewijze begrenzing gebruikt hetgeen de hellingsstabilisatie niet ten goede komt. Een beperking in het lagesnelheidsgebied wordt ver6orzaakt door het overtrekken van de vinnen. Er
wordt gesproken van overtrekken als het langsstromende wate? niet meer in staat is het profiel te volgen maar werve].end ].oslaat (fig.7' ); dit is het gevoig van een te grote inva].shoek van het water ten opzichte van de yin. Bij overtrekken wordt bet hersteilend vermogen nagenoeg gelijk aan nul, terviji de weerstand enorm toeneent.
Eierbij ken aangetekend worden dat het roer arnper ken overtrekken; bovendien is het roer veel steviger aan de romp van het schip bevestigd.
Voor het slingermoment geldt in eerste benadering:
M .=K .a
$a awaarin: K > 0 , (dit is zo gekozen!),
Ka onafhankelijk van a , mits:.
a
- al klein ten opzichte van a
- er nog geen sprake is van overtrekken, K neemt toe met de afstand d11.
K neemt toe-met het aantal vinnen,
a
K neemt sterk toe met de sneiheid U1 , en a
U1i u bij grote voorwaartse sneiheid u
Ergeldt:
L=U.at.A.P.C1
en:
ata_a1
waarin: A is de oppervlakte van de yin,
p is de dichtheid van het water,
C1 is een prof'ielkonstarite,
a is de insteihoek (yin t.o.v. romp, x-as), is de invaishoek (yin t.o.v. water(stroom)), is de hoek tussen x-as en wàterstroom.
De kracht L staat loodrecht op de watersnelhejd U hoewel in de literatuur vaak wordt veronderste].d da L
loodreoht op-de yin staat. Bij een voorwaartse sneiheid u en een slingerbeweging 4(t) geldt:
fi
g.8.
(12)
u1 = iC u2 + (R )2) a1 = arctg( B / u)
Met een slingering: 4(t) = $ sin(wt) wordt dit:
arctg( Rwq0cos(wt) / u )
Hierin is R de afstarid van het (gewogen) midden van een yin tot aan het zwaartepunt G. Hieruit b].ijkt dat het door de vinnen ge].everde moment tijdsafhankelijk is,
afhangt van de voorwaartse sneiheid u, van de slingerfrekwentie w en van de slingeramplitude $g,. In de praktijk wordt de gemiddelde waarde van het herstellend moment gebruikt otn de tijdsafhankelijkheid te e].imineren. Ret is gebruikelijk om het herstellend moment als funktie van a te geven, met de aanname dat
a a1
I
1.2.10. Verzetten als gevoig van een vinuitsiag.
In fig.8 is ook te zien dat de krachten FaleuF 2 een resultante in de positieve yrichting hebben.
Dt
geeft een resulterende kracht F die zorgt voor het verzetten ten gevolge van een vinuts1ag; voor F geldtin eerste benadering: V
F =Y .a
va a
waarin: Y > 0 ya
onafhankelijk van a bij niet te grote a neemt toe met het aantal vinnen,
Y neemt sterk toe met de sne].heid U ( u).
(18) (15)
(i6)
1.2.11.
Gieren als gevoig van
en vizihoek
.Afharike].ijk van de plaatsing van de vinnen wordt een
grotere of
kleinere, positieve
of negatleve
draaiing
opgewekt
als gevoig
van een
uit de
krachten F
per
vinnenpaar
resulterend
moment.
Ergeldt
in
erste
benadering:
M = N
., =
y1 y2ra
a
cia
waarin: N
is meestal groter dan 0
Nci onafharikelijk
van a voor niet te grote a,
Nci onafhankelijk
van
voor niet te grote $,
neemt toe met de sneiheid u
a
1.3.
Niet-minimumfasegedrag van roer naar helling.
In het algemeen zal eeri roeruitsiag zowel
een
gier-als
een
slingerbeweging
tot
gevoig hebben.
Normaal
gesproken zal het slingeren
sneller op gang komen
dan
het
gieren
ten
gevolge
van
de
relatief
grote
tijdkonstante van de gierbewegirig. tilt
1.2.6 volgt dat
het schip bij
SB roer eerst
over SB gaat hellen.
Als
het gieren (riaar SB) op
gang komt zal dit een
helling
over
BB (
1.2.1) bewerkstelligen;
daar deze
laatste
helling
in
stationaire
toestand
overheerst
zal
de
helling
van
SBdoor
de nul
naar BB
gaan. Bij
een
overdracht van
roerhoek naar
helling is er
bijgevolg
sprake van een niet-mlnlmumfazekarakter.
Dit
niet-minimumfasekarakter
is
typerend
voor
niet-planerende
oppervlakteschepen;
blj
planerende
schepen
is de helling ten
gevolge van
het roer
(of
voortstuwing)
normaal
gesproken
groter dan die
ten
gevolge
van
het
gieren
waardoor
zij
wel
een
mlnimumfasekarakter hebben.
16
-2.
EEN BESCHRIJVING UIT DE BEWEGINGSVERGELIJKINGEN.In
dit
hoofdstuk
wordt
gebruik
gemaakt
van
al
bekende verbanderi
tussen de
roerhoek, dé vinhoek,
de
helling,
etc..
Dezeprocedure
kan
een
goede
en
nauwkeurige beschrijving geven,
rnaar deze is voor
het
ontwikke].en van een regelaar veelal niet beknopt genoeg
en daarmee
slecht bruikbaar. Flinke
vereenvoudigingen
zijn dan noodzakelljk.
Aangezien de grootteordes
vaak
onbekend
zijn
is
verantwoord
vereenvoudigen
geen
gemakkelijke taak.
Enige inforrnatie over
dominerende
bewegingen is
te ha].en
ult het
uit ervaring
bekende
scheepsgedrag, zoals het felt dat een bocht naar SB een
stationaire
hel].ing
over
BBgeeft. Extra
benodigde
informatie zal uit metingen gehaald moeten worden.
Alle
afleldirigen
gaan
ult
van
Tayllorreeksontwikkeling, o.a:(Eda,1978,19&o][Ogawa
en
fCasai,1978]tBrown,1971t][Wageningen,zj].
Na het
kiezen
van de hoogste orde
en het verwaar].ozen van termen
op
grond van de
symmetrie van éen
schip b].ijven dan
ook
ongeveer
ge].ijke
vergelljkingen
over.
In
afwijking
hlérvan verwaarloost Eda 00k op andere gronden; in zijn
werk
blijven
daardoor relatief
veel kwadratische
en
derde-orde termen over, terwij]. veel eerste-orde termen
worden verwaarloosd.
Voor de
hierna volgende
vergelijkirigen gelden
het
koordinatenstelsel en de grootheden zoals ze in
fig.9
getekend staan.
2.1.
De vergelijkingen.
De kern van de beschrijvingen wordt gevormd door
de
-
bewegingsvergelijkirigen. De drie hier van belang zijnde
vergelijkingen zijn die der asymmetrische bewegingen:
verzetten:
'1 = m1
. (- ur )
(20)
s].ingeren:
KI
.
(21)
gieren:
N = 12
.(22)
18
-De hydrodynamische kracht Y en momenten K, N worden na Tayllorreeksontwikkeling en verregaande vereenvoudiging voorgesteld door:
Y = Y.v + Y.r +
Y.S+
)c
(23)K = K.v + K,.r +
K.1+
K.p + K.6+
(24)N = N.v + N.r + Nj.+ N64+
(25)In bovenstaande vergelijkingen is:
traagheidsmomenten om de x-, z-as, K ,N hydrodynamische momenten om de x-, z-as, Y hydrodynamische kracht langs de y-as,
my
massa (met aanhangend water) in de richting van de y-as,p,r lste-afgeleide van helling, koers, u,v sne].heden langs x-, y-as,
stuursignalen: vininsteihoek, roerhoek.
De verge].ijkingeri (20 )-(25) zijn erg eenvoudig en vormen een kompleet stelsel vergelijkingen voor de
asyznmetrische bewegingen; dat wil zeggen dat deze vergelijkingen vo].doende zijn om alle asymmetrische bewegingen te beschrijven. Behalve dat het stelsel handig en kompleet moet zijn dient dit de bewegingen ook voldoende nauwkeurig te beschrijven. Om dit te kunnen garanderen zullen deze vergelijkingen geverifieerd moeten worden door waregrootte metingen en/of modeiproeven.
Dit stelse]. vergelijkingen kan door de ver doorgevoerde vereenvoudigingen nooit een volledige beschrijving (in alle variabelen) geven. Met name de voorwaartse sneiheid u wordt niet expliciet in deze vergelijkingen uitgedrukt. Deze afhankelijkheid wordt ultgedrukt in de afhankelijkheid van de koppelfaktoren bijvoorbeeld Y5
6 (u).
Deniet-].ineariteiten tengevolge van de afhankelijkheid der koppelfaktoren van de (momentane) he].].ing en de s].ingerfrekwentie wordt "verrekend" door het nemeri van de waarden die gelden bij een helling 51 = 0 en bij de
- natuurlijke slingerfrekwentie 'iv en dan verder de
afhankelijkheid te verwaarlozen. Dit is rede].ijk daar
de sterkste slingerbewegingen rond de natuurlijke slingerfrekwentie ligt, en daar de helling tot zo'n 15
=K
r I V K Y1 Y VK =K
3 pKY
v6
-
K&
----I V2.2 Uitwerken van de vergelijkingen.
Voor het verdere onderzoek en de RRSregelaar zijn het slingeren en het gieren van direkt belang, terwijl de drift slechts zijdelings een rol speelt. Daarbij is
het meten van de drift bepaald geen gewoonte, zodat er
weinig reden is om de verzetvergelijkingen expliciet mee te nemen. Substftutie van (23) in (2o) geeft:
= (26)
Yu Yj Y,
Y1
Bij de RRSregelaar is het, tijdens koers houderi, de bedoeling het schip niet op het roer te laten draaien om zo de drift en daarmee de weerstandstoename te
beperken. De versnelling r zal daardoor klein kunnen blijven. Met de aanname dat de eerste term verwaarloosbaar is ten opzichte van de pverige (feitelijk weer verwaarlozen van de hogereorde term) gaan vergelijkingen
(2L)
en (1.3) als (2() hierinI gesubstitueerd wordt, over in:
KKir+K2+K3p+Kl.&+K5QS,
(27) (28) Waarin:K(Y mu)
V r y (29)V
Na Laplacetrarisforma'cie wordt. het - volgende stelsel vergelijkingen verkregen: = C
k64+
fr,(.1X -k.r )
---____t
t
1 + 2zs/w-i. S 1r = C
flpç-
rf.I)
1 +'çsDe In deze vergelijkingen gebruikte konstanten hangen als volgt van de hydrodynamisohe konstanten uit vergelijkingen (0), (2), (22.), (23), (2.'g) en (15) af:
--KY ---KY
= 'K2Y -KL
FV
V'
k6
=iv
vKY -K(Y -mu)
rv
V l YICiY -KY
,V
VNY -NY
V&
VNY -N(Y -mu)
rv
v r 7 20 -1K5=K!
N(Y -mu)
V r y N N 1 r Y(33)
(314) VNY
N=N-1'y
(35)
VNY
N 3 Y(36)
VNY
14-Q.Y
(37)
(14o) CL3)-a
k CLNY -NY
n-a= vpv
£LJzt)NY -N(Y -mu)
rv
v r
y NAY - N Ydrv
yr
NY -NY -mu)
K;Y/)/IY
(6)
-
KY)
(1)
' :(I Y )/(N (Y - m u) - N Y rzv
v r yrv
(1&8) De versterkingsfaktoren k ,k ,kr ,ng ennØ zijn
positief. De faktor n kan, afhankelijk van de plaatsing der vinnen, positief of negatief zijn. De term r,<.X
is
over het algemeen klein ten opzichte van de beide andere; daarbij treden grote hellingen, endaarmee grote waarderi voor O , in de praktijk slechts
op rond de natuurlijke slingerfrekwentie, welke in bet algemeen enige keren groter is dan de grensfrekwentie
1/fr
Daardoor zal in het frekwentiegebied waarin het gieren zich afspeelt nc,c.O( klein zal zijn. Verwaarlozing is dan ook meestal toegestaan. Orndezelfde redeneri zal ook n. nogaleens verwaarloosd mogen worden, vooral
indieui de helling beperkt in grootte blijft.
lIet schip zoals dat bepaald wordt door de
vergelijkingen C) en (')
is dan als volgt in eenblokschema weer te geven:
b(k6
In
s2+2zsw+w k r t 1+st fig. 10. I.r
( k6.t-k.r )
22
-Als het verzetten verwa.arloosd. wordt volgt uit (L6):
(1L9) (514) -IC = n I x Voor K geldt: K = - GM . waarmee
volgt
d.at:w :: /GM
n
Tevens
volgt
ult (146) en (147): K2p K Met: K = - GM K
p p,romp
waarin K een scheepsfaktor.is, geeft dit: p,romp
-
z::
/GM
In het navolgende dee]. zal het onderzoek gericht zijn op de bruikbaarheid van het roer als stuurinrlchting en als antislingersysteem zonder gebruik te maken van de dure en kwetsbare antislingervinflen. Daarom wordt flu de beschrijving zonder deze vinnen gegeven:
1
1 +
2zs,t1j
+ Sh/t.Qtflr= (
n.6
-Het onderzoek wordt verder gericht op een schip van de Koninklijke Marine; hieraan is voor dit onderzoek gemeten, waarbij geeri invloed van de koppeling van helling naar gieren (de term n. ) is geconstateerd.
De gierbeweging wordt na
verwaarlozing vann..
beschreven door het bekende, eenvoudige iste-order
:6.
1
In blokschema ziet het schip er daarmee als volgt uit:
n6 1
+ St
r-k
r fi t+2zScA)+ L)Met dit model als basis zal. verder gewerkt worden; het model is eenvoudig, de verbanden tussen
6 ,ren
zijn direkt zichtbaar en, zoals uit de metingen zalblijken, geeft dit model een voldoende nauwkeurige beschrijving van de gier en.slingerbewegingeri van dit marineschip om een eerste aanzet voor een Rudder Roll Stabilizator mogelijk te maken.
r
HC#: -kg.
C 1 +'rs )( 1 +
2zs/w,,+
5UI
)waarin: k'5 krfl6 - en > 0
en 't>0.
kr.fl_k&
rDeze overdraoht is van het niet-minimumfasetYPe en de stationaire helling is tegengesteld gericht aan de roerhoek. Zoals in 1. vermeld is Is dit typereYid voor niet-planerende schepen. De oorzaak llgt in het feit
dat,
de he1lin ten gevolge van het gieren CgroterIs dande helling ten gevolge van de roeruitslag
(k.6)..
Vergelijking()
polen_nulpunt.enbeeld: I I S-
214-2.3. Gevolgtrekkingen uit dit model.
Het eenvoudige model ult fig.)I geeft de
mogelijkheid een eenvoudige Single-Input Single-Output beschrijving van
6
naar te bepalen:1 -s
geeft het volgende
Dit pnbeeld is een voorbeeld van een snel, wendbaar en
"slingergevoelig" schip.
De relatieve demping z neemt toe met de snelheid u
verder
neemt
z
toe
met
de
slingerdemping
Kp in
vergelijking (27) (zie 2.1).
Bij
schepen waarvan
1/. enW
voldoende ver
uit
elkaar
liggen
(fig.13),
is
vergelijking
(qd)
te
splitsen
in
twee eenvoudiger
vergelijkingen voor
de
verschil].ende frekwentiebanden:
t-4J<LjJ :-k' .
6
1.CCr8
1lv>W:
I
1 + 2zs/I.+ z
/VJHiermee worden
het gieren en het slingeren voor
hoge
frekwenties ontkoppeld.
Met Q2)
zijn op de
afdellng
Scheepsbouw
en
Scheepvaartkunde
van
de
Technische
Hogeschool
Deift
modelproeven
gedaan
voor
een
2degeneratie kontainerschip en een kotter
[Made,zjj.
Hierbij is gebleken
dat (62) bij hoge
roerfrekwerities
een voldoende goede beschrijving van het
slingergedrag
geeft.
Metde
overweging
dat
een
schip rond
zijn
natuurlijke
slingerfrekwentie het
gevoeligst is
voor
slingeren door golven is
in dit geval het bepalen
van
een regelaar voor
RRS veel eenvoudiger geworden:
door
de
ontkoppelirig
kan
een
goede
stuurautomaat
(met
uitfiltering van
hoge roerfrekwenties) parallel
gezet
wordert
aan een
antislirigefregelaar (met
uitfiltering
van de lage frekwenties).
(6i)
-
26
-3.
DE BLACK-BOX BENADERING.In dit hoofdstuk wordt de black-box methode gebruikt om tot een bruikbaar slingermode]. te komen. Het wordt toegepast op de simulatieresultaten van Eda [Eda,19e0]
en op ware-grootte metingen aan de loodsboot Capella.
3.1.
De simulaties van Eda.Eda heeft met zijn beschrijvingen, bestaande uit vier bewegingsvergelijkingen die door Tayllorreeksontwikkeling van de hydrodynamische krachten en momenten zijn verkregen, als u1gangspunt metingen aan een model verricht, aismede een aantal simulaties teneinde zijn model te testen op betrouwbaarheid. Van een aantal simulaties zijn de resuitaten grafisch weergegeven; hieruit is, zoals zal blljken, een eenvoudig model te destilleren.
3.1.1.
Uitslingering na een initie].e helling.Fig.ILj is verkregen uit simulaties met de door Eda verkregen beschrijving.
Een goede beschrijving in het tijddomein is:
-t,t
(t) =(0) .
e . cos(1&t)' met voor: GM= 3
ft t'.13 s Uj0 111 rad/s GM = 2 ft S W0.33
rad/s(63)
I Dit. geeft in het s-domein: met voor: GM 3 ft GM = 2 ft
k.s
1 + 2zs/W. + s4/144 k : 2.' 0.'2 rad/s z 0.23. Ic:3
= o.3L rad/s Z:
0.18.Verder is, afgaande op sleôhts twee metacentrische hocgtes, nOg de.afhankelijkheid van GM aan te. geven.:
k
(65)
(66)
z
::
YaM .28
-Vergelijkingen
(66)
en (67) stenimen vofledig overeen met vergelijkingen (51) en (51i.).Het verband voor volgt eveneens uit de vergelijking voor het bepalen van het traagheid.smoment om de x-as uit een uitslingerproef, zoals die in het algemeen ge-bruikt wordt:
I =T ..
GM/14J
-x
Uit fig. 15 blijkt dat voor toenemende sneiheid U de relatieve demping z toeneemt.
3.1.2. He].ling na een stap op het roer.
In een andere figuur van Eda staat de helling getekend als gevoig van een "stapvormige" roerhoek. Dit
is bovendien gedaan voor een drietal metacentrische hoogtes GM; een geringe GM is typerend voor een voor de slingerbeweging weinig stabiel sohip, eerder in dit versiag een "s1ingergevoe1ig schip genoemd.
aantal periodes
+EO rn/S
OEI'( ,nfs
100 GM2 5ft GM= 3ft (M rt fig. 16. 200 t(s)
In fig. is te zien dat bij de overdracht van de roerhoek naar de helling sprake is van:
- een niet-minimumfasekarakter, - uitslingering.
Net nlet-minimutnfase gedrag komt bij GM25ft niet meer tot uiting, hetgeen het gevoig is van de geringe roerhoeksnelheid ( 2.5 gr/s) ten opzichte van de
slingerdynamika ('C in vg1.(iS)).
De eenvoudigst denkbare overdracht die hieraan voldoet is:
1-s1
1 + 2zs/Ui + st/uj3_
(68)
Met de veronderstelling dat de uitslingering bij dezelfde GM gelijk is aan die in 3.1.1. geeft dit voor:
30
-GM 25ft : k -0.021
GM:3ft:
k=-0.16
GM=2ft :
k:-0.26
Aangezien de sneiheden in fig. ) en fig. gelijk zijn is ook wel te verwaohten dat de polen in beide gevallen op dezelfde plaats liggen.
Voor k volgt uit deze drie waarden bij versohillende metacentrische hoogtes:
k :: 1/GM
(69)
3.1.3. Helling bij een zigzag-manoevre:
S
Tot slot een figuur waarin bet schip een zigzag-manoevre ulvoert (fig.I). Ook hier weer met de
lage roerhoeksnelheid waardoor alleen bij de grafiek voor GM=3ft nog jets van bet niet-minimumfasekarakter te zien is: op het moment van roer veranderen neemt eerst de helling jets toe alvorens af te nemen en van teken te wisselen. Aan het eind van de hellingverandering is bij GM3ft nog net te zien dat er overshoot optreedt. Bij GM25ft is de relatieve demping z zo groot dat er geen overshoot meer optreedt.
Bij deze zigzag-manoevre treden nogal grote koersveranderingen op, hetgeen al aangeeft dat de roerfrekwentie voor dit schip erg laag llgt. Met - dit langzame roer is eeri hoge frekwentie met behoud van een redelijke roerhoek ook niet goed mogelijk. Bij dit schip zijn forse hellingen bet gevoig van de zigzag-manoevre, maar daar deze hellingen het gevoig zijn van het gieren en niet van de roerhoek is deze situatie niet geschikt voor RRS, waar grote koersveranderingen juist niet toegestean zijn. Hier rijst ook bet vermoeden dat voor een goede Rudder Roll Stabilization een snel roer gewenst is.
In he paper van Eda worden verder nog grauieken getoond die de wederzijdse koppeling (tussen gieren en slingeren) en de gevolgen op de slinger- en
gierbewegingen tot uitdrukking brengen.
Samengevat volgt ult bet paper van Eda via de black-box methode een eenvoudig Single-Input Single-Output model dat er als volgt ultziet:
10 -10 6 £ GM=3 ft 20 1W
:I'
I GM=2 5ftk.
1.-st 1+2zs/w +S2/w2 n a3.2. De metingen aan de Capella.
In de volgende paragraven wordt de black-box methode toegepast op ware-grootte metingen aan de loodsboot Capella tCappelle,1979J. Deze metingen hebben plaats gevonden op 17 april 1972; het doel van de metingen was het onderzoekeri van de gierbeweging bij sturen: de oude opvatting van de stuurbewegingen van een schip. Mm of meer bij toeval is bij eeri aantal metingen de helling geregistreerd. Hierdoor is. het aantal beschikbare slingermetingen beperkt en is de kwaliteit niet altijd goed. Er blijven een viertal bruikbare metingen over; dit is echter genoeg om een eerste, erg eenvoudlg slingermodel te kunnen bepalen.
fig. 18.
U=j 5m/s
3S0 tLs)
fig. 19
32
-3.2.1. Het opstellen van de vorm van de benadering.
In fig.I is een voorbeeld van zo'n meting gegeven. Hierin komt het niet-minimumfasekarakter tot uiting. De oorzaken hiervan zijn bekend ( 1.Z), en tevens
zichtbaar in de tekening. Uits].ingeren van de helling
is niet aanwezig of verdwijnt in de door de golven veroorzaakte ruis. (SB) 200. .. 0
1
\
25f
507(s)
Op grond
hiervan is
gekozeri voor
een model met
twee
ingangssigna].en: de
roerhoek
en
de draaisnelheid
r
(of q').
Deeenvoudigst
mogelijke beschrijvirig
wordt
daarmee:
g=k6.6 k
.r
(To)
Deze
benadering,
toegepast
op de
meetresultaten,
leverde het volgende op:
de
invloed
van
de
golven op
het
gieren
komtonverariderd
door
opde
berekende
helling; het
resultaat
lijkt
niet
op
de
golfinvloed
op de
gemeten helling.
- de
vormvan
de
gemiddelde
helling
(golven
uitgefilterd)
is
goed,
maar
de
reaktie
op de
roerhoekverandering is te snel.
De
frekwenties van
de golven
en de
belangrijkste
tljdkonstante van de gierbeweging van het schip
liggen
zodanig dicht bij
elkaar dat het niet mogelijk is
de
gemeten draaisnelheid door
filteren ruisvrij té
makenzonder
ontoelaatbaar
verlies
aan
informatie. Om
de
golfinvloed te ondervangen
is daarom bes].oten
gebruik
te maken van een koershoeksnelheidsschatter; dezè geeft
een schatting
van de
draaisnelheidzonder de
invloed
van
de
golven
hierop.
Voordeze
koershoeksnelheidssohatter
is
het
eersteorde
Nomotomodel genomen.
Om
de
vormvan
de
helling te
verbeteren is
de
toevoeging van
erilge dynamika
nodig. Het model
wordt
ala volgt gesplitst:
ç6:s
. H(s)
i
Hierin:
- vertegenwoordigt H(s) de slingerdynamika,
- stelt S1 het "totale stuursignaal" voor.
In de gebruikte benadering geldt daarmee:
k, .&
- k. .
r
(72)
Voor
de
dynamika
wordt, zo
eenvoudig mogelijk,
een
eersteorde overdracht gekozen:
1H(s):
(73)
1 +
Het verkregen
model ziet
er in
blokachema als
volgt
k
r
fig. 20
Dit model is met behuip van opamps gerealiseerd om hiermee analoge simulaties te kunnen verrichten. Hlerbij is de geregistreerde roerhoek als lngangssignaal gebruikt. De koerssnelheidsschatter is
ingesteld door vergelijken van de geregistreerde met de door de schatter geleverde draaisnelheid. Vervolgens zijn de parameters van de slingervergelijking bepaald door vergelijken van de geregistreerde helling met de modelhelling.
Yan de Capella was a]. een "gemiddeld" Nomotomodel bepaald. Deze is bij een schroeftoerental van 220 omw/miri (6 mIs):
(15= 0.12 s
8 S
1
Met dit Nomotomodel zijn de slingerparameters bepaald. BiJ deze vier metingen is de overeenkomst tusseri
Nomotomodel en werkelijkheid redelijk. Bij de simulatie
is daarom ook het Nomotomodel per meting geoptimaliseerd, waarna weer de slingerparameters zijn bepaald.
In fig..2.t is dezelfde meting als in f1g.I getekend;
- dit keer voorzien van de geschatte koershoekssnelheid
en de gesohatte helling. De hierbij gebruikte instelling is:
1
(16:
0.125 S 10 3 = o.z1k.: 5.7
S S-
31
-1 S. 1+ sr
2O 2S t De overeenk Dit Is bij parameters model is redelijk. metingen verwonderli
omst tussen model en werkelijkheid is goed. alle vier de metingen haalbaar, wanneer de per meting bepaald worden. Met een gemiddeld de beriadering. everieens voor alle metingen Daar de vaaromstandigheden bij. deze vier slechts weinig versohilden is dit niet jk. De gemiddelde parameterwaarden zijn:
-1 nç= 0.12 s S k6= 0.35
k6.2 s
= 1.9 5-
36
-3.2.3. Samenvatting model van de Capella.
Blj de Capella 15 met een erg eerivoudig model een behoorlijke beschrijving van het slingergedrag te
realiseren. Bij de modelvorming van de Cape].la zijn als belangwekkende punten naar voren gekomen:
- om de overdracht van de roerhoek en het gieren naar de hellirig goed te kunnen beschrijven moet de giersnelheid zonder golfinvloed, dit is de giersnelheid als gevoig van de roerhoek, ingevoerd worden; hiervoor is een koershoeksnelheidsschatter nodig; hiervoor bli.jkt het eersteorde Nomotomodel te voldoen;
- uitslingering is bij dit schip niet waarneembaar, hetgeen in een erg eenvoudig eersteorde
slingermodel heeft geresulteerd; het is bekend dat de Capella een erg stabiel schip is, zodat hevige ultslingerverschijnselen 00k niet te verwachten zijn;
- de metingen zijn bij kalme zee verrlcht; desondanks zijn de goifinvloeden op de helling groot; bij latere metingen ten behoeve van verdere modelvorming zal het daarom noodzakelijk zljn dit in zeer rustig water te doen;
- de parameter k is In feite de theoretisch haalbare "waveslopecapacity"; deze bedraagt hier 0,35 gr/(gr roerhoek) of 12.25 gr bij maximale roerhoek; door de eindige roerhoeksnelhejd kan dit echter niet gehaald worden; het is duidelIjk dat de roerhoeksnelhejd dlrekt bepalend is
voor de mogelijkheden om met bet roer een helling op te wekken.
Om volledige overeenstemming met de theorie uit hoofdstuk 2 te krijgen zou de In vergelljkjng (5'5) voorkomende relatieve demping z voor de Capel].a groter dan 1 m9eten zijn om een beschrijving met een dominante pool te rechtvaardigen. Hoewel te verwachten Is dat bij dit schip z inderdaad groot zal zijn is het echter twijfelachtjg of dit inderdaad gehaald wordt. In feite zijn de in dit hoofdstuk verkregen resultaten de richtlijnen geweest bij het vereenvoudigen in hoofdstuk 2. Eli de Capella was er nog geen aanleidlng om een tweedeorde model te gebruiken.
In een later stadium zijn programma's ontwikkeld voor parameteridentifjkatje door een komputer. Hiermee is bovenstaand model nagerekend met vrijwel dezelfde resultaten. ( ,.6.1 e_v,)
1L PARAMETERIDENTIFIKATIE VAN EEN MARINESCHIP.
In
de
loop
van
het. onderzoek
is een
eenvoudig
slingermodel verkregen
Tilt
de resultateri die blj
het
bepalen van het model van de Capella verkregen zijn
is
gebleken
dat het
goed rnogelijk
is met
het roer
een
helling op te wekken voordat het schap funk van
koers
gaat veranderen. Er is gekonstateerd dat een
voldoende
snel roer
noodzakelijk is. Dit
is. voldoende rederi
omaan te nemen dat het roer mogelijk gebruikt kan
worden
voor
de
reduktie
van
doOrgolven
veroorzaàkte
sllngeringen. Voor de verifikatie van het model en
ten
behoeve
van
het
onderzoek
naar
een
geschikte
RRSstuurautomaat is
het in
dit stadium
noodzakelijk
geworden
omaanvullende. metingen
te verrichten.
Het
verdient
de voorkeur
om te
meten aan
een schip
dat
zonder stabilisatie flirik slingert en dat uitgerust
Is
met een snel en groot roer.
In
de
inleiding zijn
al legio
voordelen van
een
Rudder Roll Stabilization gegeveri
Deze voordelen
zijn
door de Koniñklijke Nederlaridse Marine ónderkend, zodat.
van
hun
kant
belangstelling
voor
dit onderzoek
is
getoond.
Degoede
kontakten
tussen de Koninklijke
Marin& en de vakgroep Regeltechniek hebben het rnogelijk
gemaakt aan een
Marineschip de noodzakelijke
metingen
te
verrichten. Dit
schip voldoet
ruimschoots aan
de
eerder genoemde wenseri.
Voorafgaande
aan
de metingen
is de
vorm van
het
model
gekozen.
Demetingeri
hebben
als
doel:
parameteridentifikatie voor
dit model
bij dit
schip,
terwiji
gelljk
modelverifikatie
mogelijk
is.
Dezewerkwljze, uitgaan
van een model
en door metingen
de
parameters
in
te vullen,
wordt
wel
de
"greybox
methode" genoemd (1.).
4.1.
Klezen van het te gebruiken model.
Er is al vermeld
dat het hier een funk slingerend
schip .betreft.
Vandaar
dat
gekozen
wordt
voor
de
tweedeordebenadering.
Als ingangssignalen worden
de
roerhoek
6
ejce. r
gekozen. .De laatste houdt in dat
38
-koershoeksnelheidsschatter. Hiervoor wordt weer bet eersteorde Nomotomodel genomen.
1L2. Afbakening van het meetgebied.
Bij een eerste serie, orientereride, metingen is het niet zinvol te proberen a].les te meten. Bovendien zijn er grenzen gesteld aan de toegestane meettijd, waarmee het aantal metingen dat verricht kan worden gelimiteerd is. Daarom is een meetprogramma opgesteld waarmee de belangrijkste gegevens in een beperkte rneettijd
verkregen kunnen worden.
De responsie op snelle roerveranderingen is van
be].ang omdat dit de verwachte situatie bij RRS zal
zijn. Verder is bet gewenst wat te kunnen zeggen over de stationaire toestand. Om-dit moge].ijk temalcen is
gemeten tijdens een aantal zigzag trajekten met drie
ver,schillende frekwenties. De frekwentie is telkens
gekozen op grond van de koersverandering ten opzichte van de startrichting.
De verschillende parameters zijn afhankelijk van de
sneiheid. Daarom is bij een drietal srielheden gemeten, namelijk bij 10.5, 9 en 6.8 rn/s (21, 18 en 13.5
knopen).
Orn nietlineariteiten t9V de roerhoek te bepalen is bij vier verschillende roerhoeken gemeten, te weten 5,
10, 20 en 30 graden.
flit heeft geresulteerd in series metingen waarbij bij elke sne].heid vier roerhoeken met te].kens drie
frekwenties ingesteld zijn.
Ten slotte is de eis gesteld dat de metingen in rustig water en bij weinig wind uitgevoerd moeten worden, daar anders de metingen als zinloos beschouwd kunnen worden. De maximum toegestane seastate is
gesteld op 3. De maximale windsterkte is geste].d op Beaufort k.
IL
3.
D uitvoering van de metingen.De metingen zijn overwegend in rustig water
uitgevoerd
(Seastate 2)
en bij matige
wind (Beaufort 3);
enkele
metingen
hebben
onder
minder
goede
omstandigheden
plaatsgevonderi.
De
(analoge)
meetsignalen
zijn
aan
boord
geregistreerd op
een analoge
recorder (ANALOG-7).
Degeregistreerde signalen zijn:
-
roerhoek
-
koers
-
koershoeksne].hejd
-
helling
-
sneiheid
-
slingersnelheid
-
triggersignaal
Het triggersignaal markeert het begin en het eind
van
de
meting; dit
is gedaan
ten behoeve
van de
latere
verwerking op een komputer.
De metingen zijn vanaf de brug en in overleg met
de
officier van de waaht geleid. Het registreren van,
met
de mogelijkheid tot
kontrole op, de meetsignalen
heeft
ergens
anders
op
het
schi.p
plaatsgevonden.
Omaanwijzingeri over en weer mogelijk te maken is
gebruik
gemaakt
van
een
iritercomverbinding
tussen
brug
en
meetruimte.
11. 1.
Meetresul taten.
Over het totaal gezien zijn de metingen geslaagd
te
noemen.
Het
is
moge].ijk
gebleken
omhieruit
de
parameterwaarden te verkrijgen. Er iijn wel een aantal
kanttekeningeri te plaatsen; deze zijn van invloed
voor
de verwachte nauwkeurigheid van de metingen.
De eis
ten aanzien van
de maximum seastate
blijkt
niet te streng geweest te zijn. Bij veel metingen is de
verstoring
aanzienlijk
en
sommige
metingen
zijn
onbruikbaar doordat
de verstoring op de helling
even
groot
of groter
is dan
de helling
door het
sturen.
Aangézien de
grote verstoringen
op of
v].ak naast
de
natuurlijke
slingerfrekwentie
plaatsvinden geeft
dit
problemen
bij
het
detecteren
van
het
uitslingeringsverschijnse]. dat
uiteraard bij
dezelfde
frekwentie plaatsvindt.
Bij een aantal metingen zijn een of meer signalen te
i0
-De
registratie
van
de slingersnelheid
is bij
de
eerste
15metingen
mislukt;
de koers
is, door
een
defekte gyro-tol, na de 33ste meting niet meer gemeten.
De
sneiheid
is
ingesteld
door
een
vast
schroeftoerental in te stellen. Het schip is
uitgerust
met een automatische variable-pitch propeller; hierdoor
Is niet precies bekerid wat de gevolgen voor de snelheid
zijn
bij geringe
weerstaridstoenarne door
bijvoorbeeld
roerbewegingen. De metingen laten
snelheidsfluktuat.ies
zien
die
niet direkt
toe
te
schrijven
zijn
aan
roerbewegingen
en/of
gieren.
Helaas
washet
niet
mogelljk
de
automatische
pitch-control
uit
te
schakelen. Het ijken van het log is ongeveer halverwege
de metingen voltooid; hierdoor heeft de in de eerste 28
metingen
geregistreerde sneiheld
een schaalfout.
Bij
het geijkte log is
gebleken dat fluktuaties van 1
rn/s
(2 knopen) bij een gemiddelde snelheid van 10.5 rn/s (21
knopen)
normaal zijn.
De gemiddelde
sneiheid van
de
metingen
blj
6.8
rn/s
(13.5
knopen)
liggen
in
werkelijkheid op 6.5 rn/s (13 knopen).
Dit schip blijkt
voldoende rnotorvermogen te
hebben
om
bij manoevres
de gemiddelde
sneiheid konstarit
te
kunnen
houderi.
Hierdoor
is
er geen
sprake van
een
overgangsverschijsel;
dit
wil
zeggen
dat
er
geen
verschil merkbaar istussen de responsies bij de eerste
en verdere roerakties. Dit komt de betrouwbaarheid
van
het model ten goede.
'L5.
Parameterschatting uit de technische gegevens.
Vooraf zijn
al enige
schattingen te
maken aan
de
hand
vandoor
de
Koninklijke
Marine
verstrekte
gegevens.
Omvoor
de
hand liggende
redenen Is
het
echter niet geoorloofd hier alle getailen te geven.
Over
de
slirigerdemping
door
de
aktieve
antislingervinnen
van dit
schip is
een kort
rapport
geschreven
met
enkele
simulaties
bij
verschillende
vinregelingen
£Arnerongen,1981].
Het
hier
gebruikte
model Is:
H
-(s
+ 2z5W+W
)(t1+
1)(T')
Dit is een
derde-orde model; de
derde pool Is
echter
z=O.1
De. elgen
slingerfrekwentie van
het. schip Is,
voigens
metingen
aan
andere
scheperi
van
hetzeifde
type,
ongeveer 10 s.
it geeft een eigenfrekwentie van:
0.6 rad/s
Bij deze gegevens wordt nletvermeid bij weike sneiheid
dit
ge].dt
Waarschijriiijk
Is
dit
gegeven
voor
de
kruissneiheid of
voor een
gemiddeide sneiheid in
het
sneiheidsgebied
waarin
siingerreduktie
gewenst
is.
Aangezien
e maximum wavesiopecapacity gegeven is
rnoèthet
wel mogeiijk
zijn deze
sneiheid te
achterhaien,
maar dat is hier verder niet erg beiangrijk
De parameters van
het Nomotomodel zijn te
schatten
aan de hand van de sneiheid en de iengte van het schip
Er geidt nameiijk [Azierongen en Nauta. Lèmke1 1980]:
K = K .
u/i
(75)
F N
't
='_.. i/u
.(76)
N 0 .
Hierin
zijri
I(,
ercto
scheepsafhankelijk, ,maar
zijn
I
meestal
ongeveer 1
BIj
een sneiheid
van 10 5
m/s
resulteerd ditin:
K
0.09
N
t:11
N