• Nie Znaleziono Wyników

Huurderszelfwerkzaamheid in een ERA-flat te Zoetermeer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Huurderszelfwerkzaamheid in een ERA-flat te Zoetermeer"

Copied!
200
0
0

Pełen tekst

(1)

TH BELEIDSRUIMTE ONDERZOEK

"ZELFWERKZAAMHEID IN DEWONINGBOU

W

n ONDERZOEKSGROEP C.A. Adriaansens J.H.M. van Bokhoven P. Groetelaers A.LoM. Hoenderdos A. W.C. Metselaar H. Priemus

TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT, AFDELING DER BOUWKUNDE Vakgroep Bestuurswetenschappen, Organisatiekunde, Ekonomie en Recht

Delft, Delftse Universitaire Pers

\

(2)
(3)

I

I

I

'

T.H. VRIJE BELEIDSRUIMTEONDERZOEK "ZELFWERKZAAMHEID IN DE WONINGBOUW"

deel.

HUURDERSZELFWERKZAAMHEID IN EEN ERA-flat TE ZOETERMEER ir A.L.M. Hoenderdos mw ir A. VI.C. Metselaar

Illill 1111'11::, lil! HI:!,I II1 'iI: iI'Il! 11111 11 lil :1I11i111i lI!l:, Hlli::!,!'iil' !i",1 li; ill: lidi, iiiiiilill 11I1I:illl 111111 1111i1l1i'lIll 11111'1 Hl IIIIII!III 11I:1I1l1 1111111111 ;!% i::!ll:i"h, n",:! ,,: dil I! lil! II'iliilill 1!lIiJ lil 'i

IlliI: 111:11

" liLI' '111111 ''I illllllill 111,11111 111111111

Delftse Universitaire Pers

BIBLIOTHEEK TU Delft

P 2055 2439

(4)

Maart 1985

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11

2628 R T Delft tel (015) 783254

CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. Hoenderdos, A.LoM.

.--- -.

Huurderszelfwerkzaamheid in een ERA-flat te Zoetermeer

"l

I

A.LoM. Hoenderdos, A. W .C. Metselaar - Delft: Delftse Universitaire Pers-III - (Zelfwerkzaamheid in de woningbouw; dl. 4).

Met lito opg.

ISBN 90-6275-223-3

SISO 314.9 UDC 365.27:728.22

trefw.: bewonerszelfbouw; huurwoningen

Copyright 1984 A.L.M. Hoenderdos, A. W .C. Metselaar

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written per-mission from the Delft University Press, Delft, The Netherlands.

(5)

INHOUD PAG.

1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING ••••••••••••••••••••••••• 1 2. ONDERZOEKSMETHODE •••••••••••••••••••••••••••••••••••• 5 2.1. Algemene informatie op kompleksnivo •••••••••••••••••••••• 5

2.2. 1Voningd~ers ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 5

2.3. Bewonersenquête •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 6

3. PLANONTWIKKELING EN UITVOERING •••••••••••••••••••••• 11 3.1. Het inspraakexperiment met flexibele

plattegrond-3.2. 3.3.

indelingen bij het ERA-bouwsysteem ••••••••••••••••••••••• 11

Oplevering en eerste bewoners •••••••••••••••••••••••••••• 22

Huurvastste~ng •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 22

IJ. DE HUIDIGE BEWONERS ••••••••••.••••••••••••••••••••••••• 25

4.1. Persoonskenrnerken •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 25

1J.2. 1J.3.

Handigheid •• oe • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 31

Bewoningsduur en verhuisgeneigdheid ••••••••••••••••••••• • 1J9

5. AANPASSINGEN VAN DE FLATS DOOR DE

HUIDIGE BEWONERS •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 55

5.1. Verplaatste binnenwanden •••••••••••••••••••••••••••••••• 55

5.2. Beoordeling van het toegepaste wandensysteem

door de bewOIlers ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 6fI.

5.3. Plattegrondindeling, inrichting en afwerking •••••••••••••••• 68 5.1J. Overige veranderingen ••••••••••••••••••••••••••••••••••• 75

5.5. Waardering van de woonsituatie ••••••••••••••••••••••••••• 79

5.6. Plannen om te veranderen ••••••••••••••••••••••••••••••• • 81J

5.7. Verband tussen aangebrachte veranderingenl

plannen voor veranderingen en persoonskenmerken ••••••••••• 85

6. BEHEER •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 91

6.1. Flexibele plattegronden, zelfwerkzaamheid en

huurprijs-konsekwenties •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 9"1

6.2. Het beleid van de verhuurder t.a.v. door huurders

aangebrachte veranderingen ••••••••••••••••••••••••••••••

91

6.3. De gang van zaken bij verhuizen en overname •••••••••••••• 101

7. MENING OVER HUURKASKOBOUW ••••••••••••••••••••••••• 111

7.1.

7.2.

7.3.

Wat men vindt van woningonderdelen apart huren,

danwel zeH kopen •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 111

Persoonskenmerken en de mening over huurkaskobouw ••••••• 117 Veranderingsplannen voor de woning, uitgevoerde

veranderingen en de mening over huurkaskobouw ••••••••••• 123

(6)

\,. f

, S. SAMENVAroNG, KONKLUSIES EN AANBEVELINGEN ••••••••••• 129 8.1.

8.2.

Sarnenva~ng ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• l29 Konklusies en aanbevelingen •••••••••••••••••••••••••••••••• 131 BIJLAGE 1: Vragenlijst en begeleidende brieven •••••••••••••••••••• 13.5 BDLAGE 2: Plattegrond-opnameformulier ••••••••••••••••••••••• ' •• 157 BIJLAGE 3: Afwerkingen-opnameformulier •••••••••••••••••••••••• 1.58 BDLAGE 4: Rechte tellingen van de bewonersenquête ••••••••••••••• 159 BDLAGE.5: Bevestiging huuropzegging en algemene richtlijnen

bij het verlaten van de woning •••••••••••••••••••••••• 18.5 BIJLAGE 6: Woningkontrole-schadeformulier •••••••••••••••••••••• 189 BIJLAGE 7: Overdrachtsverklaring ••••••••••••••••••••••••••••••• 190

LITERATUURLIJST •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 191

(7)

-1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

Het onderzoek "Huurderszelfwerkzaamheid in een ERA-flat te Zoetermeer" is een van de case.;..studies in het kader van het onderzoek "Zelfwerkzaam-heid in de woningbouw", dat uitgevoerd wordt door een aantal medewerkers van de Vakgroep Bestuurswetenschappen, Organisatiekunde, Ekonomie en Recht van de Afdeling der Bouwkunde, Technische Hogeschool Delft.

Het totale onderzoek, dat gefinancierd wordt door de T.H. Delft uit de zogenaamde vrije beleidsruimte, bestaat uit een aantal thematische en een viertal case-studies.

Probleemstelling

Zelfwerkzaamheid van bewoners is geen nieuw verschijnsel. Wel nieuw is dat steeds meer mensen zich er mee bezighouden. In working paper 1 "Zelf-werkzaamheid in de volkshuisvesting: inleidende analyse", dat ook deel uit-maakt van het onderzoek "Zelfwerkzaamheid in de woningbouw" wordt dit thema uitvoerig door Priem us behandeld (Priemus, 1984).

Dikwijls wordt men tot doe-het-zelven aangespoord door de besparing op (vak-)manuren en de daaruit volgende veronderstelde besparing op de woon-lasten. Vaker echter gaat men doe-het-zelven uit liefhebberij (Admedia, 1981). Een belangrijk voordeel van doe-het-zelven is ook dat het de moge-lijkheid biedt tot meer eigen inbreng in de woonsituatie en het afstemmen van de woning op eigen wensen en behoeften.

Daartegenover klinken vanuit de bouwwereld kritische geluiden over de ge-varen die doe-het-zelven zou opleveren voor de werkgelegenheid.

Er zou niet alleen direkt werk uit handen van de bouwvakkers worden geno-men door de doe-het-zelvers, maar volgens sommigen zou zelfwerkzaam-heid ook beunhazerij en zwart-werken in. de hand werken. Bovendien vreest de bouwwereld voor de kwaliteit van de doe-het-zelfaktiviteiten.

In twee onlangs gestärte onderzoeken aan de Technische Hogeschool Delft, "Zelfwerkzaamheid in de volkshuisvesting en mogelijke konsekwenties voor de bouwwerkgelegenheid" en "Bouwnijverheid: onderhoud van woningen", waarvoor resp. de Directie Coördinatie Bouwbeleid van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek financiële bijdragen leveren, zal

uitgebreid op deze problematiek worden ingegaan.

Tot nu toe is in Nederland zelfwerkzaamheid van bewoners alleen goed

mo-gelijk in de koopsektor , omdat de doe-het-zelver daar vanzelf eigenaar wordt van hetgeen hij tot stand brengt.

Zelfwerkzaamheid is in de °koopsektor de laatste jaren zelfs in opmars, in de vorm van de zogenaamde kaskobouw (Groetelaers en Priemus, 1982). Hierbij wordt een woning ineen vroegtijdig bouwstadium aan de

(8)

-bewoner opgeleverd met het doel de -bewoner in staat te stellen de woning verder zelf af te bouwen.

In het kader van het onderzoek "Zelfwerkzaamheid in de woningbouw" is een dergelijk kaskoprojekt in Kockengen geëvalueerd (Groetelaers, 1983). Ofschoon in huurwoningen ook heel wat wordt geklust, biedt dit voor de huurders niet altijd dezelfde voordelen als voor de eigenaar-bewoners. Er is een aantal faktoren, die huurderszelfwerkzaamheid belemmeren, zoals bij-voorbeeld:

- de overname-problemen bij verhuizen;

- het feit dat de verhuurder de huurder kan verplichten de woning bij ver-trek in de oude staat achter te laten;

- het feit dat de verhuurder kwaliteitseisen kan stellen aan het doe-het-zelfwerk.

Er is veel voor te zeggen de mogelijkheid voor zelfwerkzaamheid en vor-men van kaskobouw ook in de huursektor in te voeren.

Veronderstelde voordelen van huurkaskobouw zijn o.a.: - vergroting van de inbreng van de huurder in zijn woning; - verlaging van de woonlasten door besparing op arbeidsloon;

- minder overheidsinvesteringen door verlaging van de bouwkosten;

- afstemmen van de financieringstermijn op de werkelijke levensduur van woningonderdelen. (In het huidige systeem wordt de woning in zijn geheel over 50 jaar afgeschreven, terwijl een aantal woningonderdelen in werke-lijkheid minder lang meegaat door o.a. slijtage en modernisering. Bij in-voering van huurkaskobouw zouden woningonderdelen met een werkelijk lange levensduur tot het kasko gerekend kunnen worden).

In het kader van een afstudeerprojekt is uitgerekend dat het onder de hui-dige regelgeving voor huurders onvoordelig is woningonderdelen zelf aan te schaffen in plaats van te huren. M.n. een besparing op de kale huur levert een huurder, die individuele huursubsidie (IHS) ontvangt, vaak geen netto-voordeel op. IHS wordt toegekend aan huurders, die naar verhouding tot hun inkomen een te hoge huur betalen. Alle huur, boven een in relatie tot het inkomen vastgestelde normhuur , wordt weggesubsidieerd. Een besparing tot ónder deze normhuur heeft dus pas zin voor de individuele huurder, daar-boven wordt alleen maar subsidie ingeleverd (Metselaar, 1984).

Om een vorm van huurkaskobouw voor huurders financieel zinvol te doen zijn, is aanpassing van deze regelgeving dus noodzakelijk.

Zowel over de financiële effekten van zelfwerkzaamheid als over de relatie tussen zelfwerkzaamheid en regelgeving zullen aparte working papers ver-schijnen.

Onderzoeksvragen

Het onderzoek "Huurderszelfwerkzaamheid in een ERA-flat te Zoetermeer" heeft tot doel in kaart te brengen hoeveel huurders nu eigenlijk (willen) veranderen in hun woning, welke ervaringen zijn opgedaan met een min of meer flexibel binnenwandsysteem, hoe zwaar overnameproblemen e.d. wegen en hoe groot voor huurders de behoefte is aan invoering van bepaalde vormen van huurkaskobouw.

-2---

'l

(9)

De ERA-flat aan de Henri Dunantstraat in Zoetermeer wordt beheerd door Woningbouwvereniging "Beter Wonen" die aangesloten is bij de

Woningfede-ratie Zoetermeer (WFZ).

--

'\

Afb. 1.1.: Situatie van de flat ERA-IO aan de Henri Dunantstraat in

Zoetermeer

Juist deze flat is uitgekozen, omdat hier voor de bouw een inspraakexpe-riment is gehouden, waarbij toekomstige bewoners een eigen woningplatte-grond mochten kiezen. Bij dit experiment dat in 1968/1969 plaatsvond werd WFZ geadviseerd door de Nationale Woningraad. Het experiment is be-schreven door Priemus (Priem us, 1970). In die tijd werd er echter nog wel vanuit gegaan dat de gekozen plattegrond door de aannemer gerealiseerd zou worden; van zelfwerkzaamheid was geen sprake.

Overigens bleef na de bouw de mogelijkheid open om eenmaal gekozen in-delingen te wijzigen omdat de binnenwanden verplaatsbaar zijn uitgevoerd. Ook hiervoor gold dat, in principe dat niet door de huurders zelf gedaan zou worden, maar door de technische dienst van de verhuurder.

Naast eerder gestelde onderzoeksdoel en is ook nagegaan in hoeverre ge-bruik gemaakt is van deze verplaatsingsmogelijkheden.

Dit working paper ziet er verder als volgt uit: In hoofdstuk 2 wordt uit de doeken gedaan welke onderzoeksmethode is gevolgd. In hoofdstuk 3 wordt het eerder genoemde inspraakexperiment nader beschreven. De huidige be-woners van de flat worden via een beschrijving van een aantal persoons-kenmerken in hoofdstuk 4 voorgesteld, terwijl de veranderingen die zij in hun woning hebben uitgevoerd alsmede veranderingen die zij willen uit-voeren onderwerp zijn van hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 komt de beheerder aan bod, met name waar het gaat om zijn beleid ten aanzien van verande-ringen die bewoners in hun woning (willen) aanbrengen en hoe de handelwij-ze is bij bewonermutaties wanneer allerlei veranderingen boven tafel komen. In hoofdstuk 7 wordt de mening van huurders besproken t.a.v. vor-men van huurkaskobouw. In hoofdstuk 8 wordt een aantal konklusies gege-ven, die uit de resultaten van het onderzoek kunnen worden getrokken.

(10)

-Afb. 1.2.: Maquette komplex Henri Dunantstraat

Rest ons nog te vermelden dat wij alle betrokkenen en vooral de bewoners zeer erkentelijk zijn voor hun medewerking, met name mevr. Noorderloos en de andere leden van de huurderscontactcommissie. De foto's die in dit rapport zijn opgenomen (ook met de medewerking van de bewoners) werden gemaakt door de Fotografische Dienst van de Afdeling der Bouwkunde, T.H. Delft. Het typewerk tenslotte komt uit handen van mevr. J. Adriaansens.

(11)

-4-2. ONDERZOEKSMETHODE

2.1. Algemene informatie op komplexnivo •

Voor algemene gegevens over het ERA-komplex werd beschikt over de vol-gende bronnen:

- Bestek en bestektekeningen;

Brochures over het ERA-bouwsysteem, samengesteld door ERA woning-industrie J.P. van Eesteren N.V.;

Verslaglegging van het inspraak-experiment door H. Priem us, 1970, Wonen in een ERA-flat, RIW, Delft, i.s.m. Dienst VHV Rotterdam;

Evaluatie inspraakexperiment, niet gepubliceerd, rapport RIW, Onder-zoeksgroep V. Beekman, P. Brabers, V. Doelwijt, J., Kooistra, J. Krom-hout, 1972;

Bewonersinformatiebrochure "ERA-flats in Driemanspolder te Zoeter-meer", april 1970, die uitgereikt werd aan de eerste bewoners;

Archiefgegevens Woningfederatie Zoetermeer: lijst met bewoners, die zich opgaven voor een woning ("de insprekers"), lijst met eerste bewoners en lijst met huidige bewoners; opleveringsdata; huisnummering; huidige huurprijs + servicekosten;

Huurreglement en onderhoudswenken, zoals opgesteld door de algemene woningbouwvereniging "Beter Wonen", najaar 1981;

Gesprekken met: Dhr. v.d. Molen, flatopzichter van de Van Leeuwen-hoeklaan en Henri Dunantstraat; Dhr. Kranenburg, hoofd Afdeling Nieuw-bouw Woningfederatie Zoetermeer, Dhr. Huurman, voorzitter Woning-federatie Zoetermeer; Dhr. Hollink, directeur ERA-bouw b.v.

Zowel de Dhr. Huurman als Dhr. Hollink waren destijds ook bij de plannen betrokken.

2.2. Woningdossiers

Voor iedere woning afzonderlijk wordt vanaf de oplevering door de federa-tie een dossier bijgehouden. Ten behoeve van het onderzoek zijn alle wo-ningdossiers van de Henri Dunantstraat doorgenomen, exkl. de 12 woningen met een extra laag in de onderbouw.

Uit de dossiers zijn per huisnummer de volgende gegevens gedestilleerd: - oorspronkelijk woningtype;

- aantal mutaties;

- huuringang huidige bewoners;

- samenstelling van het huishouden van de huidige huurder op het moment dat men de flat betrok.

(12)

5-Bovendien werd per woningdossier alle correspondentie tussen huurder en verhuurder verzameld, die handelde over aanvraag en toestemming voor (zelf) aan te brengen veranderingen in de woning en correspondentie over konflikten met betrekking tot door de huurder achtergelaten schade bij verhuizing. Tenslotte zijn alle woningkontrole-schadeformulieren en overdrachtsverklaringen, die bij mutaties worden opgenomen, verzameld.

2.3. Bewonersenquête

Eind maart-begin april 1983 is bij ongeveer 4096 van de bewoners van de Henri Dunantstraat een enquête gehouden en een woningopname uitge-voerd.

Na een introducerende brief van de Federatie werd de enquête + begelei-dende brief (Bijlage 1) persoonlijk aan de geselekteerde bewoners uit-gedeeld.

Volgens afspraak werd de enquête een paar dagen later met de bewoners mondeling nog eens doorgelopen, zodat slecht begrepen of nog onbeant-woorde vragen alsnog ingevuld konden worden. Uit de vooraf gehouden proefenquête bleek namelijk dat een geheel schriftelijke enquête niet voldeed.

De enquête bevatte achtereenvolgens vragen over: - persoonskenmerken;

handigheid;

gang van zaken bij het betrekken van de woning;

(hoelang heeft men over het "opknappen" gedaan, overname en overna-mekosten);

ervaringen met en meningen over verplaatsbare binnenwanden; waardering van de woning;

plannen om te veranderen; verhuisgeneigdheid;

mening over (huur )kaskobouw;

aangebrachte veranderingen in de woning.

De woningopname bestond uit het optekenen van de plattegrond in de huidi-ge toestand. Op de plattegrond van het oorspronkelijk woningtype (bij-voorbeeld woningtype Al, Bijlage 2), werd aangegeven of wanden waren verwijderd, toegevoegd danwel veranderd; bovendien werden de plaatsen van een paar indelingsbepalende elementen (eethoek, zithoek, t.v., fornuis, wasmachine, ouderslaapkamer , kinderslaapkamer, hobby !logeerkamer) aan-gegeven.

De verdere woningopname omvatte het invullen van een afwerkingen-opna-meformulier (Bijlage 3), waarop de afwerking van wanden, vloeren en pla-fonds van de hele woning genoteerd werden. '

Indien ongeveer 100 huishoudens aan de enquête zouden meewerken, zouden deze een voldoende grote groep vormen om de uitkomsten voor het hele flatgebouw te kunnen genereren. Met een te verwachten hoeveelheid afval-lers van ca. 2096 werd daarom een aselekte steekproef getrokken van 128 adressen.

(13)

-6-De representativiteit van de uiteindelijke respons is beoordeeld op drie faktoren:

- bewoningsduur van de huidige woning; - woningtype;

- aantal huurders vóór de huidige huurders.

bewonings- alle he- populatie proef- steek- respons

duur in woners t.b.v. enquête proef

jaren (1) steekproef (3) (4) (.5)

(2)

abs. % abs. % abs. abs. % abs. %

0-1 32 11,1 1-2 27 9,4 27 10,8 17 13,3 16 15,4 2-3 35 12,2 35 14,1 19 14,8 16 15,4 3-4 26 9,0 26 10,4 1 11 8,6 8 7,7 4-5 28 9,7 28 11,2 12 9,4 10 9,6 5-6 20 6,9 20 8,0 9 7,0 8 7,7 6-7 18 6,2 18 7,2 5 3,9 4 3,8 7-8 21 7,3 21 8,4 14 10,9 10 9,6 8-9 12 4,2 12 4,8 6 4,7 2 1,9 9-10 4 1,4 4 1,6 1 0,8 0

-10-11 6 2,1 6 2,4 3 2,3 3 2,9 11-12 3 1,0 3 1,2 3 2,3 1 1,0 12-13 49 17,0 49 19,7 2 28 21,9 26 25,0 onbekend 7 2,4 Totaal 288 99,9 249 99,8 3 128 99,9 104 100,0 -

(14)

7-Woningtype alle he- populatie proef- steek- respons

woners t.b.v. enquête proef

(1) steekproef (3) (4) (5)

(2)

abs. ex, abs. ex, abs. abs. ex, abs. ex,

Al 15 5,2 13 5.2 7 5,5 3 2,9 A2 56 19,4 42 16,9 1 20 15,6 17 16,3 A2/3 5 1,7 5 2,0 3 2,3 3 2,9 BI 2 0,7 2 0,8 1 0,8 1 1,0 B2 29 10,1 24 9,6 12 9,4 7 .6.7 Cl 10 3,5 6 2,4 3 2,3 3 2,9 C2 35 12,2 32 12,9 1 17 13,3 17 16,3 Dl 4 1,4 4 1,6 2 1,6 1 1,0 02 12 4,2 11 4,4 6 4,7 3 2,9 El 3 1,0 2 0,8 1 0,8 1 1,0 E2 23 8,0 19 7,6 11 8,6 11 10,6 11 2 0,7 1 0,4 0

-

0

-12 18 6,2 17 6,8 8 6,2 6 5,8 Kl 2 0,7 2 0,8 1 0

-

1 1,0 K2 14 4,9 13 5,2 8 6,2 7 6,7

Q

58 20,1 56 22,5 29 22,7 23 22,1 Totaal 1288 100,0 249 99,9 3 128 100,0 104 100,1

aantal alle he- populatie proef-

steek-

respons

hwrders woners t.b.v. enquête proef

voorde (1) steekproef (3) (4) (5)

huidige (2)

hwrder abs. ex, abs. ex, abs. abs. ex, abs. ex,

0 50 17,4 50 20,1 2 28 21,9 27 26,0 1 84 29,2 83 33,3 1 38 29,7 29 27,9 2 97 33,7 81 32,5 40 31,2 32 30,8 3 43 14,9 30 12,0 16 12,5 13 12,5 4 7 2,4 5 2,0 6 4,7 3 2,9 onbekend 7 2,4 Totaal 288 100,0 249 99,9 3 128 100,0 104 100,1 (1) (2) (3)

alle huisnummers van de ERA-flat in de Henri Dunantstraat met uit-zondering van de twaalf 6-kamerwoningen op de begane grond;

alle bewoners, minus degenen die korter dan één jaar in de flat wonen en minus 7 huisnummers, waarvan de dossiers niet volledig zijn;

de drie leden van de huurders contact commissie;

(15)

(4) de steekproef is getrokken uit de "populatie ten behoeve van de steekproef", met uitzondering van de respondenten van de proef-enquête;

(5) - na 4x bellen niet thuis: 10 maal

- direkte weigering bij afgeven van de vragenlijst: 8 maal - weigering, na toezegging om mee te doen: 5 maal

- adressen onjuist, deze bewoners waren verhuisd in de tijd tussen het woningdossieronderzoek en het enquêteren: 2 maal

- toegezegd om mee te doen, maar niet thuis op het moment van de gemaakte afspraak. Na herhaalde pogingen om de respondenten thuis te treffen, is een antwoordenveloppe, met bijgaand laatste verzoek om de vragenlijst in te vullen, achtergelaten. Eén enquête werd oningevuld teruggestuurd, van de ander is niets meer ver-nomen: 2 maal.

Van de 131 geselekteerde adressen hebben uiteindelijk 104 huishoudens een vragenlijst ingevuld, dit betekent een respons van 79,4%. Bovendien blijkt uit de tabellen dat deze groep een representatieve afspiegeling van de be-woners van de flat vormt.

De 104 respondenten kunnen dus een aardig beeld geven van de doe-het-zelf-vaardigheden en ervaringen van de bewoners van de ERA-flat. Of-schoon in het vervolg alle uitkomsten gepresenteerd worden a.h.v. cijfer-materiaal, moeten de getallen met de nodige reserve worden bekeken. Vooral wanneer t.b. v. kruistabellen de respondenten in groepen worden onderverdeeld, bijvoorbeeld naar leeftijd en handigheid, dan zijn de resulterende groepen vaak zo klein dat statistische toetsen onmogelijk worden.

Voor wat betreft de representativiteit van de ERA-case study voor andere huurkomplexen zijn ook een aantal kanttekeningen te maken.

Enerzijds kan vermoed worden dat bewoners door bekendheid met de moge-lijkheid binnenwanden te verplaatsen eerder geneigd zijn hun woning te veranderen, waarbij dan bovendien andere klussen in de woning worden aangepakt.

Anderzijds worden flatwoningen door jonge mensen vaak als een soort tijde-lijke woning beschouwd, zodat verondersteld kan worden dat men met klus-sen wacht op een meer 'definitieve' woning. Uit onderzoek is o.a. gebleken

dat vooral jonge mensen in eengezinshuizen zich met doe-het-zelf-aktivi-teiten bezighouden (KnuIst, 1983).

De uitkomsten zijn dus niet algemeen geldig voor de totale huur sektor •

(16)
(17)

3. PLANONTWIKKELING EN UITVOERING

3.1. Het inspraakexperiment met flexibele plattegrondindelingen bij het

ERA-bouwsysteem

De flat aan de Henri Dunantstraat in Zoetermeer is gebouwd volgens het ERA-gietbouwsysteem. Bij dit bouwsysteem wordt gebruik gemaakt van stalen tunnelmallen waarmee zelfdragende skeletten worden vervaardigd in gewapend beton, uitgevoerd als monoliet-konstruktie.

Afb. 3.1.: Het stellen van een tume1mal bij het ERA-bouwsysteem

Bouwonderneming ERA ontwikkelde deze bouwmethode met het doel snel en weinig arbeidsintensief te kunnen bouwen. Om dit te bewerkstelligen is gezocht naar mogelijkheden voor industrialisatie, die o.a. gevonden is in een konsekwente scheiding van ruwbouw en afbouw.

(18)

-11-De ruwbouw wordt op de bouwplaats zelf gemaakt om hoge transportkosten en het monteren van zeer zware elementen te voorkomen. Om te komen tot een fabrieksmatige kontinuproduktie moeten woningen en woningblokken bestaan uit een zo groot mogelijk aantal repeterende elementen. De af-bouw, waar volgens ERA 75% van het totaal aantal manuren in zit, wordt in de fabriek gemaakt en is zo uitgevoerd dat montage in de ruwbouw zo min mogelijk arbeid kost.

De vloeren zijn zodanig dik uitgevoerd dat de bouwmuren in één keer kun-nen worden overspankun-nen (in Zoetermeer 7.80 m.). Het gevolg is dat geen enkele binnenwand in een woning dragend is, zodat de woningindeling voor wat de binnenwanden betreft vrij is te kiezen.

In Zoetermeer is deze konstruktieve mogelijkheid voor het eerst bij de voorbereidingen van een bouwplan uitgebuit. Voor de bouw van 300 galerij-flats in 10 lagen op een onderbouw, werd aan aspirant-bewoners gelegen-heid gegeven zelf de woningplattegrond te bepalen. Deze flats werden ge-bouwd door Aannemingsmaatschappij J.P. van Eesteren N.V. te Rotterdam (ERA dus) in opdracht van de Algemene Woningbouwvereniging Beter Wonen, die is aangesloten bij de Woningfederatie Zoetermeer en die voor dit proje!<t werd geadviseerd door de Nationale Woningraad.

Met de bestaande mallen en maten van ERA als uitgangspunt, werden door de NWR in overleg met de aannemer en de opdrachtgever 40 indelingsva-rianten getekend, waarvan de keuze niet aan het bouwteam werd over-gelaten, maar aan de aanstaande huurders.

De 11-0 indelingen hebben als konstanten de douchecel, de w.c. en de cen-trale hal, waarin alle toegangsdeuren naar mogelijke vertrekken zijn opgenomen. Bovendien is de plaats van de keuken een vast gegeven, de grootte kan wel gevarieerd worden door de entree op een andere plaats te kiezen. Naast deze entreekeuze kan op een aantal plaatsen al dan niet een wand worden geplaatst, waardoor aantal en grootte van de vertrekken kan worden gevarieerd. In afbeelding 3.2. is de situering van deze mogelijke wanden aangegeven.

De aanstaande huurders werden geworven en geïnformeerd door middel van de lokale en regionale pers die op haar beurt op 20 mei 1969 tijdens een perskonferentie in kennis was gesteld.

Op 11 en 27 juni 1969 waren er bijeenkomsten waarbij aan de gegadigden voor een woning door middel van een enquête werd gevraagd welke van de

11-0 indelingsvarianten hun voorkeur had en welke juist niet.

In totaal zijn er 95 enquêtes ingevuld, op basis waarvan een 15-tal platte-gronden zijn gerealiseerd. In afbeelding 3.3. zijn deze platteplatte-gronden, waar-bij ook het aantal maal is vermeld dat een bepaalde plattegrond voorkomt, weergegeven. In totaal gaat het om 288 woningen (de twaalf 6-kamerwonin-gen over twee la6-kamerwonin-gen op de onderste verdieping van de flat bleven buiten het experiment).

(19)

12-750" 255 -

L

487 0) .--\ t::? ~ <0 ~ t-... ~ t-... •••.•..•....••••....• 0. , ~

---r

<0 t-... t-...

...

o

ren

li

1

t-...

g

rx

bO~T

11

...

t-... LO co t-...; • o • • •

~

~i

î~

---.

.. LO 10 C) <") ~

EJ

~

Ir----

r----..

184 " 295''- 255· .~.

Afb. 3.2.: De posities waar een binnenwand kan worden geplaatst; de

'gestippelde' wanden lagen van te voren vast

13

(20)

---::

/~--A

76 x ~----))-16x ~---··----I~- 26x • r --~-, c, ,"0,' -"~ _, ; : -'fJj' -- ; I ~-- t l-- ' ... j - '-,_ . 'L.' - -_ .. _.- -:::... .. ~.-.-Ii -16x ~_~-_.~ .... 2 192x

Afb. 3.3.: Gerealiseerde plattegronden

-

14-1

-

-

-~--~----~-~---r-­ I ---1-20x

--

--

0

5&x

(21)

;1 wA IM'k I . I' .. "j . . . /".IMjl l,1!ei4 * .... ' .. lh'nJ ... ' .Al l, I !

Woningtypes A t/m K, met de kleine keuken, komen voor met twee entree-varianten.

Woningtype Q is het enige type met een grote keuken. Om in de keuken ruimte voor een eethoek te kreëren is het eventuele kleine slaapkamertje aan de galerij zijde opgeofferd als entreehalletje.

Afbeelding 3.4. toont hoe de verschillende types in het flatgebouw zijn gesi tueerd.

Afb. 3.4.: Spreiding van de oorspronkelijke woningtypes in het flatgebouw

In de woningen zijn drie soorten binnenwanden te onderscheiden:

1. Verdiepingshoge sandwich-elementen, bestaande uit een stijl- en regel-werk dat aan weerszijden is beplaat met gipskartonplaten waartussen een vulling van polystyreenschuim (afb. 3.5.);

2. Stijl- en regelwerk met aan één zijde vertikaal verwerkte schrootjes (afb. 3.6.);

3. Kozijnwerk en binnenpuien, gevuld met spaanplaat of glas (afb. 3.7.).

-

(22)

Afb. 3.5.: VerdiepinghOge sandwich-e1ementen

Afb. 3.6.: Stijl-en regelwerk, met aan

één

zijde schrootjes

(23)

-Afb. 3.7.: Kozijnwerk en binnenpuien

Alle drie de wandtypes worden achteraf in het betonskelet aangebracht en gefixeerd door middel van een klemsysteem.

In de vertikale doorsnedes van de verschillende woningtypes (afb. 3.8.) is te zien dat de wanden door middel van een stelschroef op betrekkelijk eenvou-dige manier zijn te monteren.

De kamerscheidende wanden en de wanden van de badkamer en het toilet zijn uitgevoerd als verdiepinghoge sandwich-elementen. De schrootjeswan-den doen dienst als bergingswanschrootjeswan-den.

Tijdens het enquêteren vertelde een van de bewoners dat in de woningen, waar oorspronkelijk geen binhenberging aanwezig is, de wand tussen de slaapkamer aan de galerijzijde en de woonkamer opgebouwd is uit één stijl- .

en regelwerk met aan weerszijden schrootjes.

Het achteraf aanbrengen van een berging zou daardoor alleen mogelijk zijn door een nieuwe wand te timmeren, i.p.v. simpelweg de twee enkelzijdig betimmerde stijl- en regelwerken uit elkaar te schuiven. Omdat detailteke-ningen van zo'n situatie echter niet te achterhalen waren, was deze klacht niet te verifiëren.

De wand tussen de keuken en de entreehal en alle wanden van de centrale hal bestaan uit kozijnwerk en/of binnenpuien, voorzien van spaanplaat of glas.

(24)

17-...

eet . . . _~·d

-r:++-J....J,-J--Y--w..,J-...J,.,.l,-,I,...J--l-,

~..,...Y--...,...,...."":-:YJ r+:-'--7-'-'-...,...".~...,...

:

.w

_~-J.-!~_:~

,

j/:/

>

ç~~>:7

.:'

_ _ / _ L-. _ _ _ -L

Afb. 3.8.: Vertikale doorsnedes van resp. de verdiepingshoge

sandwich-elementen, de schrootjeswand, een kozijn en binnenpui

Voor zover mogelijk is leidingwerk in de binnenwanden vermeden. Over het

'algemeen zijn de electraleidingen dan ook in het betonskelet opgenomen,

soms in de niet-verplaatsbare binnenwanden rondom de centrale hal. De kontaktdozen zijn bijna allemaal in de woningscheidende wanden opge-nomen, de lichtschakelaars zijn uitgevoerd als trekschakelaars. Slechts bij uitzondering is een electraleiding opgenomen in het kozijnwerk, zie bijvoor-beeld detail 8, ten behoeve van een stopkontakt in de woonkamer.

De waterleidingen in de douchecel zijn "opdek". .

Vanwege bovenstaande eigenschappen, de wijze van fixatie èn het ontbre-ken van leidingen, lenen de volgens het ERA-systeem uitgevoerde binnen-wanden zich goed om ook in de gebruiksfase verplaatst te worden.

(25)

18-10 t'-.

....

t'-. LO co 266 487 ptt t.v.,am/fm . ® 3 266

= VERDIEPINGHOGE '.: ANDWICH ELEMENTEN

z:%2% = SCHROOTJESWANDEN

= KOZIJNWERK OF BINNENPUI

+

~~ = WANDKONTAKTDOZEN (enkele, dubbele, geaard)

cl""

= SCHAKELAAR

c!T

= TREKSCHAKELAAR

® ' = LICHTPUNT AAN HET PLAFOND

t'-.

....

....

....

....

C) C)

....

t'-.

Afb. 3.9: Plattegrond woningtype A met de diverse wandtypes en onder-linge aansluitdetails

19

(26)

detail!

detail 2

detail 3

(27)

20-detail 8 detail 7 detail 4 detail 6 detail 5 21

(28)

-3.2. Oplevering en eerste bewoners

In het perskommuniqué van 20 mei 1969 was al te lezen dat de woningen vermoedelijk in de tweede helft van 1970 zouden worden opgeleverd. Deze planning blijkt aardig gehaald. De sleuteluitreiking van het eerste blok van 150 woningen vond plaats vanaf 1 juli 1970 t/m 24 september 1970. Het tweede blok woningen werd van 10 november 1970 t/m 29 december 1970 aan de eerste bewoners overgedragen.

Veel personen die hadden ingeschreven op een woning en aan de inspraak hadden meegedaan blijken dan echter al andere woonruimte gevonden te hebben. Uiteindelijk komen maar 44 insprekers van de oorspronkelijke 95 insprekers daadwerkelijk in de flat te wonen.

Aan de andere nieuwe huurders werd echter ook de gelegenheid geboden hun voorkeur te geven, maar dan wel binnen de vastgestelde plattegronddif-ferentiatie.

Bij de federatie zou een soort magazijn van binnenwanden worden inge-richt, waaruit en waarheen men resp. ontbrekende en overtollige wand-elementen zou kunnen halen en brengen. Ook opvolgende huurders zouden zo kunnen blijven profiteren van de flexibele plattegrondmogelijkheden. Als voorwaarde voor toewijzing van een flat gold uitsluitend een minimum en maximum salarisgrens. Desalniettemin werd ook door gemeentelijke wo-ninginspekties rapport opgemaakt van het woon gedrag van de toekomstige bewoners in hun huidige woonsituatie. Slechts bij zeer grote uitzondering werd door een woninginspektrice een negatief advies gegeven, dat dan meestal door de verhuurder werd overgenomen.

In tegenstelling tot wat sommige, langer in de flat wonende huurders ver-moeden, past de federatie nog steeds een soort selektie op te verwachten woongedrag toe. De woninginspektrices worden niet meer gebruikt, omdat de federatie de door hen opgestelde rapporten niet meer mochten inzien, maar geacht werden zonder meer het advies op te volgen.

Tegenwoordig beschikt men zelf over woninginspekteurs, die de nieuwe be-woners thuis bezoeken. Voor de beoordeling van het woon gedrag wordt door hen uitsluitend gelet op de manier waarop men het huis verzorgt en onderhoudt. Met andere woorden het gaat niet om de bewoners, maar in de eerste plaats om de toestand van het huis.

De toename van het aantal etnische minderheden in het flatgebouw is een direkt gevolg van het toegepaste spreidingsbeleid van de federatie, dat de laatste jaren gebaseerd is op het verdelen van minderheidsgroeperingen over het hele woningbestand, zo mogelijk 15% per buurt of komplex.

3.3. Hwrvaststelling

Wanneer in een komplex verschillende woningtypes met verschillende aan-tallen verblijfseenheden (VE's) worden gerealiseerd, geldt voor het vast-stellen van de aanvangshuur het gemiddeld aantal VE's.

De huurverschillen kunnen achteraf door de beheerder, per woningtype gedifferentieerd worden op basis van de gemiddeld vastgestelde huur. Onderhandelingen met het ministerie hebben echter voor het

(29)

-L

ment opgeleverd dat de basisplattegrond van het ERA-bouwsysteem, een ll--kamerwoning van ll-! VE, als referentiewoning voor de aanvangshuurvast-stelling werd gehanteerd, onder voorwaarde dat minstens 70% van de kapaciteit werd gebouwd. Tijdens de inspraak kon men daardoor f 230 per maand als indikatie voor de huur geven. In werkelijkheid is ekxl. de grote woningen op de begane grond, het volgend aantal VE's gerealiseerd

Woningtype A =76 woningen x ll-! VE = 3ll-2 VE B =31

"

x 3 = 93

"

C =ll-5

"

x

ll-t

= 202,5 " D =16

"

x 3 = ll-8

"

E =26

"

x

ll-t

= 117

"

1 =20

"

x ll- = 80

"

K =16

"

x ll- = 6ll-

"

Q =58

"

x ll-

t

= 261

"

288 woningen 1207,5 VE

Dit komt neer op gemiddeld ll-,19 VE/woning, oftewel 93% van het aantal referentie VE's.

Het totaal gemiddeld aantal VE's viel dus binnen de marge zodat er voor het komplex aan de Henri Dunantstraat geen negatieve huurkonsequenties waren. Anders lag het voor het vervolgprojekt aan de Van Leeuwenhoek-laan, waarvan de plattegronddifferentiatie volgens dezelfde inspraakpro-cedure tot stand zou komen. Voor dit komplex accepteerde het ministerie geen lager gemiddeld aantal VE's, zodat daar uitsluitend woningtypes met ll-

t

VE zijn gerealiseerd.

Door de federatie is dit geaccepteerd, omdat de bewoners vanaf de opleve-ring in staat zouden zijn, door middel van verplaatsbare binnenwanden, de plattegrond naar eigen keus aan te passen.

De aanvangshuren inklusief servicekosten bedroegen voor zowel de 3, ll-, als ll-

t

VE-woningen aan de Henri Dunantstraat f 19l1-,36 per maand.

Ten tijde van de enquête (voorjaar 1983) werd f 533,32 per maand betaald;

f

371,37 kale huur en

f

161,95 servicekosten.

(30)
(31)

-4. DE HUIDIGE BEWONERS

4.1. Persoonskenmerken

Van de 104 geënquêteerde bewoners is een aantal gegevens verzameld die betrekking hebben op hun huishoudensamenstelling, leeftijd, opleiding, beroep, inkomen en hun doe-het-zelf-handigheid (de vragen 1 en 2 van de enquête). Deze gegevens geven een beeld van de huidige bevolking van de ERA-flat.

Andere onderzoeksgegevens, die in volgende hoofdstukken zullen worden besproken, worden ook in verband met de persoonskenmerken bekeken. Op de 104 enquête-adressen wonen in totaal 265 personen, de gemiddelde woningbezetting is daardoor 2,55.

Hoe deze 265 personen over de woningen zijn verdeeld, is weergegeven in figuur 4.1. In de meeste woningen blijken tweepersoonshuishoudens geves-tigd te zijn. % 42,3 26,9 13,5 7,7 1 2 3 4 5 6 7 1 = 1 volwassene 2 = 2 volwassenen 3

=

2 volwassenen + 1 kind 4 = 2 volwassenen + 2 kinderen 5 = 2 volwassenen + 3 kinderen 6

=

1 volwassene + 1 kind 7

=

1 volwassene + 2 kinderen Figwr 4.1.: Huishoudensamenstelling van de respondenten (N

=

104)

Bij het uitreiken van de enquêtes is gezegd dat het in principe niet uit-maakt wie de enquête invult maar dat het wel is aan te bevelen dat de han-digste van het huishouden de vragen beantwoordt, omdat de vragen immers voor een groot deel over doe-het-zelf-werkzaamheden gaan. Uiteindelijk zijn 37 enquêtes door een vrouwen 67 enquêtes door een man beantwoord. Bij de 88 geënquêteerde huishoudens, die bestaan uit een echtpaar of een samenwonende man en vrouw, met of zonder kinderen, is de enquête 62

(32)

25-maal door een man beantwoord en 26 keer door een vrouw.

Van de overige 16 huishoudens bestaan er 12 uit alleenstaande vrouwen en 4 uit alleenstaande mannen, met of zonder kinderen.

De leeftijd van de respondenten en de overige leden van hun huishouden is weergegeven in figuur 4.2.

Zoals vaker bij flatwoningen zijn 40-60 jarigen ondervertegenwoordigd. De ERA-flat wordt voornamelijk bewoond door jongeren (jonger dan 30 jaar) en ouderen (60 jaar en ouder).

30,4 19,4 15,2 12,2

8.7

7,9

6.1 I I C C

-j-'

I I I I L. .. .!

!

i

I I C C N C'I"\ I C .;:t I + ~ ~

=

leeftijd van degene, die de vragenlijst heeft ingevuld N

=

103

=

leeftijd van de partner N

=

87

t::::::::::::1

=

totaal N= 263

Figuur 4.2.: Leeftijd van de ERA-flat bewoners

(33)

26-Figuur 4.3. geeft het verband tussen de leeftijd van degene die de vragen-lijst heeft ingevuld en zijn/haar huishoudensamenstelling. Uit deze figuur blijkt dat vooral de oudere respondenten geen (thuiswonende) kinderen hebben. leeftijd 20 - 29 jaar 30 - 59 jaar 60 jaar en ouder IQ 20 30 40 50 60 70 huishoudensamenstelling = één volwassene

= één volwassene met I of 2 kinderen

= twee volwassenen

80

= twee volwassenen met 1,2 of 3 kinderen

Figuur 4.3.: Huishoudensamenstelling naar leeftijd

90 100%

N

=

35

N

=

34

N = 32

N = 101

Als onderdeel van vraag 1 werd er o.a. gevraagd naar opleiding, beroep en inkomen van alle leden van het huishouden.

Opleiding en beroep is gevraagd om na te kunnen gaan in hoeverre doe-het-zelf-handigheid hiermee verband houdt. De aangegeven antwoorden (zie Bijlage 4, tabellen 1.2. en 1.3.) waren echter onvoldoende om zulke kon-klusies te trekken. Hiervoor is het namelijk nodig meer te weten over de aard van de opleiding en de beroepsaktiviteiten dan alleen de resp. school-soort en omschrijving van het beroep (een timmerman bij een technische dienst van een overheidsinstelling kan zich zowel "timmerman" als "amb-tenaar" noemen).

Vraag 2 van de enquête geeft veel betere informatie voor wat betreft doe-het-zelf-handigheid en (voormalig) beroep. In paragraaf 4.2. wordt hier verder op ingegaan.

Hoewel de respondenten voor wat betreft het inkomen slechts wordt ge-vraagd om aan te geven binnen welke inkomensgroep het inkomen valt, waarbij de grenzen van de inkomensgroepen met f 10.000 gulden versprin-gen, weigerden toch 28 respondenten deze vraag voor zichzelf en andere leden van het huishouden in te vullen.

Van de overige 76 respondenten is het inkomen van het hele huishouden bij elkaar opgeteld en weergegeven in figuur 4.4. In deze figuur wordt ook bij iedere inkomensgroep vermeld hoeveel personen per huishouden het inko-men verzorgen. Hieruit blijkt dat de totaalinkoinko-mens, die de ondergrens van

f 45.000 te boven gaan, uitsluitend worden verdiend door huishoudens waar twee of drie personen een inkomen hebben. Hoge inkomens, die door één persoon worden verdiend, komen onder de geënquêteerden niet voor.

(34)

27-% 22,4 21,1 .19,7 17,1 7;9 5,3 1,3 f-r

f-.

(I) L.. G,) Q.

-

x .::t-0 0 0 •

""'

-

I 0

. .

(I) (I) L.. L.. G,) G,) Q.Q. - N x x

11:\

-0

8

0 ~ I 0

I

en en

cncncn

L.. L.. L.. L.. L.. G,) G,) G,) G,) G,) Q.Q. Q.Q.Q. _N -N.-:fo X X X X X \ 1 ) -IJ"\ "

-0 0 Q Q 0 0 • • 0 0 ~

""'

I I 0 0 0 0 0 0

0 0 N ~ N =76

en

L..

en en

rA

en

G,)

en

Q. L.. L.. L.. L.. G,) G,) G,) G,) L.. C"'\ Q.Q. Q.Q. G,) - N NC"'\ Q. X X X X X N

I

\I) a-. IJ"\ -x

I'

I

.::t-0 0 0 0 0 guldens 0 0 0 Q 0 0 0 • • •

""'

0

.

""'

c 0 \D ... 00

...

I I I I 0 0 0 ·0 0 0 0 0 0

0

.

.

0 0

0

""

0

""

~ ~ \D ...

Figwr 4.4.: Belastbaar jaarinkomen per huishouden in 1982 en het aantal

personen in ieder huishouden dat het inkomen verzorgt

Bij figuur 4.4. moet een tweetal kanttekeningen geplaatst worden:

- 28 respondenten hebben zoals gezegd de inkomensvraag onbeantwoord gelaten;

de respondenten werd gevraagd hun inkomen en dat van de overige leden van hun huishouden op te geven door per persoon te vermelden tot welke inkomensgroep zijn belastbaar jaarinkomen in 1982 behoorde. Deze inko-mensgroepen zien er als volgt uit:

groep 0 = geen inkomen

groep 1 = f 0 tot f 15.000 groep 2 = f 15.000 - f 25.000 groep 3 = f 25.000 - f 35.000 groep 4 = f 35.000 - f 45.000 groep 5 = f 45.000 - f 55.000 groep 6 = f 55.000 - f 65.000 groep 7 = f 65.000 - f 75.000 groep 8 = f 75.000 en meer -

(35)

28-Doordat niet gevraagd is ook aan te geven in welke groep het totale in-komen van het huishouden valt, kan dit totaalinin-komen achteraf slechts worden gekonstrueerd door de gegeven inkomensgroepen van alle leden van het huishouden bij elkaar op te tellen. Omdat dan benedengrenzen en bovengrenzen van de betrokken groepen moeten worden opgeteld, kan het totaalinkomen alleen binnen ruimere grenzen worden opgegeven, hetgeen in figuur 4.4. is gebeurd.

Ook uit het verband tussen de huishoudensamenstelling en het totaalinko-men van het huishouden (fig. 4.5.) blijkt dat de alleenstaanden uitsluitend in de lagere inkomenskategorieën vallen.

Inkomen 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100% f 0 - f 15.000 f 0 - f 30.000 f 20.000 - f 40.000 f 30.000 - f 50.000 f 40.000 -f 60.000 f 45.000 - f 75.000 f 60.000 - f 80.000 !

l

iiiliiiiliiiiliiiilE~~~~~~~~~~~~~~

N =4 N = 16 N = 17 1'\1=13 N = 15 f 75.000 - f 105.000 '---'---'---'---'---'---'----'---'---"---_-' N=b N=4 N

=

1 geen loon huishoudensamenstelling

!!!!!

= één volwassene

t;:;:;:;:::::;:;::~ = één volwassene met 1 of 2 kinderen t·:·:·:·:·:·:·:·:·} = twee volwassenen

I I

=

twee volwassenen met 1,2 of 3 kinderen

N

=

76

Figuur 4.5.: Totaalinkomen van het huishouden naar huishoudensamen-stelling

---

-In figuur 4.6. is aangegeven uit welke bronnen men inkomen verkrijgt.

respon- persoon persoon persoon persoon totaal

dent 2 3 4 5

7 22 17 10 1 57

50 35 4

-

-

89

sociale uitkering 12 4-

-

-

-

16

AOW /pensioen 21 2

-

-

-

23

loon + AOW en/of pensioen 1

-

-

-

-

1

niet ingevuld 13 33 26 6 1 79

Totaal 104 96 4-7 16 2 265

Figuur 4.6. Inkomensbron

Iets minder dan de helft van de geënquêteerde personen heeft zelf loon-inkomsten; ongeveer 9% van alle bewoners heeft een uitkering en 1/8 heeft AOW enlof pensioen

(36)

29-In figuur 4.7. staan het totaalinkomen van het huishouden en de leeftijd van de respondent tegen elkaar uitgezet. De oudere bewoners komen in de ho-gere inkomenskategorieën niet voor, doordat zij meestal zijn aan

g

ewezen op de AOW, met hooguit een aanvulling vanuit een pensioen van eén per-soon. inkomen 10 20 30 40 50 60 70 80 90 10096 f 0 - f 15.000 f 0 - f 30.000 f 20.000 -f 40.000 f 30.000 - f 50.000 f 40.000 - f 60.000 f 45.000 - f 75.000 f 60.000 - f 80.000

leeftijd van de respondent

=

20-29 jaar ~ê~

=

30-59 jaar

~_....

=

60 jaar en ouder

Figuur 4.7.: Totaalinkomen van het huishouden naar de leeftijd van de respondent

Een andere maat voor het inkomen is het feit of men individuele huursubsidie ontvangt. Van alle huishoudens van de ERA-flat ontvangt 31 %

huursubsidie. Voor de respondenten uit de steekproef geldt hetzelfde percentage.

De kale huur bedroeg ten tijde van de enquête (voorjaar 1983) f 371,37 per maand. Volgens de toen geldende normen kregen huishoudens, met een be-lastbaar jaarinkomen tot

f

28.500.-, die deze huur betaalden, IHS toe-gekend. - 30-N=4 N

=

16 N

=

17 N = 13 N

=

15 N=6 N=4 N

=

1 N = 76 -I I

(37)

4.2. Handigheid

De handigheid van de respondenten en van de overige leden van hun huis-houdens is op een aantal manieren gemeten:

- gevraagd is hoe handig men zichzelf en zijn of haar partner vindt en in hoeverre die handigheid iets te maken heeft met een beroep dat men uit-oefent of heeft uitgeoefend (vraag 2 in de enquête);

vraag 3 in de enquête bevat een lijst gereedschappen waarbij de respon-denten is gevraagd aan te geven welke gereedschappen men bezit, en welke gereedschappen men weleens heeft gebruikt, dan wel met welke gereedschappen men denkt om te kunnen gaan;

een soortgelijke lijst maar dan met werkzaamheden op het gebied van doe-het-zelven wordt gegeven bij enquêtevraag 4.

Nu luidt de vraagstelling per werkzaamheid of men de werkzaamheid zelfstandig dan wel met hulp of advies zou kunnen uitvoeren.

Het feitelijk gedrag, werkelijk verrichte doe-het-zelf-aktiviteiten, zou ook een maat kunnen zijn van iemands handigheid. Hoewel in de enquête veel vragen zijn opgenomen, die betrekking hebben op de door de respondent daadwerkelijk verrichte doe-het-zelf-aktiviteiten in de woning, was het toch niet goed mogelijk een variabele te konstrueren op basis van gegevens over deze werkelijk uitgevoerde klussen, die als extra maat voor de handig-heid van alle respondenten zou kunnen dienen.

Bij vraag 2 van de enquête wordt de respondenten gevraagd om zowel voor zichzelf als voor zijn of haar eventuele partner aan te geven of men een "volstrekte leek", een "gelegenheids het-zelver", een "geoefend doe-het-zelver" danwel een "vakman" is (subjektieve handigheid).

In figuur 4.8. is de subjektieve handigheid van mannen en vrouwen apart weergegeven. Zoals is af te lezen skoren vrouwen flink lager dan mannen, wanneer men de eigen handigheid beoordeelt. De gemiddelde skores be-dragen respektievelijk 1,67 voor vrouwen en 2,22 voor mannen.

% 49,0 - ~ 42,0 r - - ' 38,0 r-,27,2 25,0 9,8 9,0

I

VMV MVMV M 1 2 3 4

r

I

=

vrouwen (;:;:;:;:;:;:;:;:;:1

=

mannen 1

=

volstrekte leek 2

=

gelegenheids doe-het-zelver 3

=

geoefend doe-het-zelver 4 = vakman

Figwr 4.8.: De subjektieve handigheid van mannen en vrouwen

(38)

-Overigens blijkt er nauwelijks verschil te zijn bij de beoordeling van elkaars handigheid. De mannelijke respondenten deelden hun vrouwen evenredig in

de handigheidskategorieën in als de vrouwelijke respondenten voor zichzelf deden. Omgekeerd gaat voor de vrouwelijke respondenten t.a.v. hun partner hetzelfde op.

De handigheid van de 12 alleenstaande vrouwen tenslotte blijkt niet groter

te zijn dan de handigheid van alle vrouwelijke respondenten samen. De

ver-onderstelling dat alleenstaande vrouwen handiger zijn, omdat zij geen hulp hebben van een mannelijke partner, gaat hier dus niet op.

Per respondent is ook een soort totale huishoudenhandigheid bepaald, door steeds de hoogste beoordeling te nemen die een respondent aan zichzelf en zijn/haar partner geeft. De resultaten die zo worden verkregen zijn ver-meld in figuur 4.9. % 40,4 26,9 -24,0 -t=:...-.-,.i:.

8,7

1 2 3 4 1

=

volstrekte leek 2

=

gelegenheids doe-het-zelver 3

=

geoefend doe-het-zelver 4

=

vakman

Figuur 4.9.: De subjektieve handigheid van de totale huishoudens

Bij 17,3% van de huishoudens hangt de handigheid van één van de partners samen met het beroep dat men uitoefent of heeft uitgeoefend. Deze sa-menhang is bij 9,6% van de huishoudens voor een deel aanwezig. In totaal is dus in ruim een kwart van alle woningen iemand in meer of mindere mate beroepsmatig handig.

De tabellen 3.1. en 3.2. van Bijlage 4 geven de resultaten van de vragen naar· het in bezit hebben enerzijds en anderzijds het weleens gebruikt heb-ben van bepaalde gereedschappen. Deze vragen hebheb-ben betrekking op alle leden van het huishouden van de respondent. Ten overvloede zij hier ook

(39)

32-vermeld dat "weleens gebruikt hebben" van gereedschappen los staat van het al dan niet bezitten van die gereedschappen. In het staafdiagram van figuur 4.10. zijn de resultaten van de vraag over het al dan niet gebruikt hebben van gereedschappen grafisch weergegeven. Per gereedschap is achter elkaar gezet: het percentage van respondenten dat antwoordt dat hij/zij of iemand anders van zijn/haar huishouden het gereedschap weleens heeft gebruikt én het percentage dat zegt het gereedschap weliswaar nooit te hebben gebruikt, maar waarvan men denkt dat men er wel mee om zou kunnen gaan.

De gereedschappen staan in deze lijst gerangschikt naar totale lengte van de staven voor "wel eens gebruikt" en "nooit gebruikt, maar kunnen we wel mee omgaan".

Bovenaan staan de gereedschappen, die benodigd zijn om iets te kunnen ophangen: iedereen heeft weleens een hamer in zijn handen gehad. Ook hoog genoteerd staan de afwerkgereedschappen kwasten en plamuurmes. De lijst verder volgend kan een volgorde herkend worden van groepjes ge-reedschappen die min of meer behoren bij bepaalde typen van werkzaam-heden.

Na de groepen "iets ophangen" en "afwerken" volgt zo de groep gereed-schappen t.b.v. houtbewerking, bestaande uit beitels, blokschaaf, boor-machine,· winkelhaak en werkbank. Hierna volgen pas gereedschappen t.b.v. tegelen (kitspuit, tegelsnijder en schietlood), een werkzaamheid die ook gezien kan worden als een lijmmontagemethode. Specieverwerkende (natte)- montagemethoden zijn minder favoriet, getuige de plaats van de troffel (voor metselwerk) en plakspaan (voor stucwerk). Tussen deze laatste groepen in staan nog gereedschappen t.b.v. eenvoudig installatiewerk: een striptang voor elektriciteit en de soldeerbrander voor water en gas.

Het echte installatiewerk staat bijna onderaan met de gereedschappen trekveer, pijpenbuiger , buigveer en het lasapparaat dat zelfs geheel onderaan staat.

Van het in de lijst voorkomende elektrische gereedschap zijn de decoupeer-zaag en cirkeldecoupeer-zaagmachine het minst ingeburgerd. De (klop)boormachine wordt van deze groep gereedschappen het meest gebruikt, zij het als hand-gereedschap. De plaats van de boorstandaard laat zien dat een booropstel-ling weer minder vaak voorkomt. Een schuurmachine, tenslotte is na de .. boormachine het meest gebruikte elektrische gereedschap. Worden de sko-res van alle gereedschappen in ogenschouw genomen, dan valt vooral op dat ook gereedschappen, die in een flatwoning nooit nodig zijn, toch door veel mensen wel eens zijn gebruikt. Zo heeft het onderaan staande lasapparaat bij een kwart van de respondenten wel eens gebrand.

Flatbewoners zijn dus niet bij voorbaat mensen met twee linkerhanden, maar hebben soms een zeer grote handigheid op bouwvakgebied - ofwel be-roepshalve ofwel als doe-het-zelver bij anderen - opgedaan.

(40)

-Alle respondenten

(N

=

104, tenzij anders is aangegeven)

hamer (N

=

103) schroevedraaiers (k)nijptang kwasten nandzaag gereedschapskist (N

=

103) plamuurmes waterpas beitels (N = 103) rubber hamer (N

=

103) behangtafel blokschaaf (klop)boormachine blikschaar (N = 103) winkelhaak werkbank: workmate (N

=

102) soldeerapparaat schuurmachine (N

=

103) kitspuit tegelsnijder schietlood (N

=

100) striptang (N

=

103) verfspuit (N

=

103) boorstandaard (N

=

103) soldeerbrander (N = 103) troffel plakspaan (N

=

102) trekveer (N

=

103) pijpenbuiger (N

=

103) buigveer (N

=

102) decoupeerzaag (N

=

103) circelzaagmachine (N

=

103) lasapparaat (N

=

103) 10 20 10 40 50

60

70 80 90 10096 • • • weleens gebruikt F;:;·;·;·;·;·;·;·;l nooit gebruikt, maar kunnen we wel mee omgaan Figuur 4.10.: Percentage van alle respondenten dat een gereedschap

heeft gebruikt of kan gebruiken

(41)

34-I \tJ

VI

volstrekte leek

(N = 25, tenzij anders is aangegeven)

hamer schroevedraaiers (klnijptang kwasten handzaag gereedschapskist plamuurmes waterpas rubber hamer beitels behangtafel blokschaaf blikschaar (klop)boormachine werkbank: workmate winkelhaak soldeerapparaat schuurmachine tegelsnijder verfspuit schietlood (N = 24) striptang kitspuit troffel plakspaan lasapparaat boontandaard soldeerbrander pijpenbuiger decoupeerzaag buigveer trekveer circelzaagmachine _ weleens gebruikt 1.·;···;·.·.;·;·:-;1 nooit gebruikt, maar kunnen we wel mee omgaan

Figuur 4.U.a: Percentage van zich ·volstrekte leek" noemende respon-denten dat een gereedschap heeft gebruikt of kan ge-bruiken

gelegenheids DHZ-er

(N = 42, tenzij anders is aangegeven) hamer (N = 41) schroevedraaiers (klnijptang handzaag kwasten gereedschapskist (N = 41) plamuurmes beitels (N = Ifl) waterpas (klop)boormachine behangtafel blokschaaf rubber hamer blikschaar soldeerapparaat werkbank; workmate (N = 41) winkelhaak striptang schuurmachine schietlood (N = 40) kitspuit verfspuit tegelsnijder boorstandaard buigveer soldeerbrander trekveer troffel pijpenbuiger circeJzaagmachine decoupeerzaag plakspaan (N = 41) lasapparaat _ weleens gebruikt

I,;,;,;,;,;,;,;,;,! nooit gebruikt

maar kunnen we wel mee omgaan

Figuur 4.UJ>: Percentage van zich "gelegenheids doe-het-zelver"

n0e-mende respondenten dat een gereedschap heeft gebruikt of kan gebruiken

(42)

I

UJ 0'\

geoefend DHZ-er

IN = 28, tenzij anders is aangegeven) ham .... schroevedraaiers (k)nijptang kwasten handuag behangtafel (k1oplboormachine g .... eedschapskist plamuurmes blokschaaf kitspuit wat .... pas beitels rubbec ham .... (N = 27) schuurmachine IN = 27) winkelhaak soldeerapparaat tegelsnijder blikschaar IN = 27) w .... kbank; workmate (N = 27) soldeerbander (N = 27) boorstandaard (N = 27) schietlood (N = 27) v .... fspuit (N = 27) plakspaan IN = 27) decoupeerzaag (N = 27) striptang IN = 27) cirkelzaagmachine (N = 27) trekveer (N = 27) troffel buigveer (N = 26) pijpenbuig .... IN = 27) lasapparaat IN = 27) _ weleens gebruikt

I··.·:·:·:·:·:·:·:·, nooit gebruikt,

maar kunnen we

wel mee omgaan

Figuur IJ. U.c: Percentage van zich "geoefend doe-het-zelver" noemende respondenten dat een gereedschap heeft gebruikt of kan gebruiken vakman (N = 9) (klop)boormachine cirkelzaagmachine schuurmachine waterpas schietlood winkelhaak hamer handzaag blokschaaf schroevedraaiers beitels (k)nijptang troUel plakspaan plamuurmes kwasten rubber hamer gereedschapskist blikschaar striptang buigveer trekveer kitspuit pijpenooiger werkbank; workmate boorstandaard decoupeerzaag tegelsnijder behangtafel soldeerapparaat verfspuit soldeerbrander lasapparaat _ weleens gebruikt t·:·:·:·:·:·:·:·:·! nooit gebruikt, maar kWlnen we wel mee omgaan

Figuur •• 1 I.d: Percentage van zich "vakman" noemende respondenten dat een gereedschap heeft gebruikt of kan gebruiken

(43)

' I ; ' f:* I .. ! l e l J

Figuren 4.11.a tlm d geven wederom de antwoorden weer op de vragen over het al dan niet gebruikt hebben van gereedschappen, maar nu uitgesplitst naar de handigheidskategorie waarbij men zichzelf enlof partner indeelt, vraag 2a in de enquête. Per respondent is de hoogste handigheidsopgave van "ikzelf" en "mijn partner" aangehouden. De volgorde, waarin de gereed-schappen per kategorie nu moeten worden geplaatst, scheelt niet erg met die van alle respondenten samen.

Voor bijna ieder gereedschap komt uit, dat naarmate de handigheidskate-gorie waarin men zichzelf of de partner indeelt hoger is, een groter per-centage respondenten het gereedschap weleens gebruikt heeft of er mee om kan gaan. De eigen beoordeling van de handigheid strookt dus goed met de handigheid zoals die blijkt uit het kunnen hanteren van gereedschappen. Zij, die zichzelf een volstrekte leek noemen, skoren voor wat betreft de gereedschappen die nodig zijn om iets op te hangen en te kunnen schilderen, nauwelijks lager dan de algemene skore. Echt groot wordt de achterstand pas vanaf de gereedschappen voor houtbewerking. Vanaf "beitels" is sprake van een duidelijk lagere skore. Alleen bij het lasapparaat wordt deze lijn even doorbroken. Omdat drie "leken" weleens een lasapparaat hebben ge-bruikt (procentueel nog altijd ruim beneden het algemeen gemiddelde), staat het lasapparaat bij de volstrekte leek niet op de onderste plaats, de positie die het lasapparaat bij de overige handigheidskategorieën wel inneemt. Men realisere zich echter dat moeilijk te verklaren afwijkingen ook het gevolg kunnen zijn van het kleine aantal respondenten per handig-heidskategorie. Er zijn bijvoorbeeld slechts 9 vaklieden.

Bij de hogere handigheidskategorieën geoefend "doe-het-zelver" en "vak-man" is het gebruik van gereedschappen algemener.

Grote verschillen met de leek ontstaan daarom juist bij de meer specialis-tische enlof elektrische gereedschappen, waar leken voor het merendeel vanaf blijven, maar die vaklieden tot hun standaarduitrusting lijken te

rekenen. .

Ter ondersteuning van bovenstaande uitkomsten is in de figuren 4.12. en 4.13a tlm 4.13d de verdeling van het gereedschapbezit aangegeven.

Als alle respondenten in ogenschouw worden genomen, blijkt dat de meeste flatbewoners eenvoudig gereedschap hebben om de afwerking van hun wo-ning ter hand te nemen (hamer, schroevedraaiers, kwasten, (k)nijptang), daarna volgen·· de gereedschappen voor houtbewerking. Specifiek instal-latiegereedschap en (dure) elektrische apparaten komen maar weinig voor. Bij de uitsplitsing van gereedschapbezit naar de handigheidskategorie, waarbij men zichzelf indeelt, wordt duidelijk dat hoe handiger men is, des te meer (specifiek) gereedschap men ook zelf in bezit heeft.

-

(44)

Alle respondenten

(N

=

104, tenzij anders is aangegeven)

hamer schroevedraaiers kwasten (k)nijptang handzaag plamwrmes gereedschapkist beitels (N

=

103) waterpas (klop)boormachine winkelhaak soldeerapparaat blokschaaf (N

=

103) rubber hamer striptang schietlood (N

=

103) blikschaar kitspuit troffel schuurmachine decoupeerzaag tegeJsnijder (N

=

102) werkbank: workmate plakspaan behangtafel soldeerbrander circelzaagmachine trekveer boorstandaard buigveer pijpenbuiger (N

=

103) verfspuit (N

=

103) lasapparaat 10 20 30 40 50 70 80 90 100%

• • • ja, hebben we ... ___ , nee, hebben we niet

Pigwr 4.12.: Percentage van alle respondenten dat bepaalde gereed-schappen bezit

-

38-I

(45)

I

I...»

\0

Volstrekte leek

(N = 2', tenzij anders Is aangegeven)

hamer schroevedraaiers O<lnijptang kwasten gereedschapkist handzaag plamuurmes beitels waterpas (Jdoplboormadline winkelhaak bikschaar soldeel"apparaat blokschaaf striptang plakspaan rubber hamer behangtafeJ schuurmachine kitspuit tegelsnijder boorstandaard soldeel"brander decoupeerzaag werkbank: workmate schietlood verfspuit troffel trekveer pijpenbuiger buigveer circelzaagmachine lasapparaat

_ ja, hebben we C=::J nee, hebben we niet

Figuur •• 13.a: Percentage zich "volstrekte leek" noemende respondenten

dat bepaalde gereedschappen bezit

Gelegenheids doe-het-zelver (N = U, tenzij ancien Is aangegeven) hamer schroevedraaiers (k)nijptang kwasten handzaag plamuurmes gereedschapskist beitels (N = U) waterpas (Jdoplboormachine soldeel"apparaat blokschaaf winkeJhaak rubber hamer striptang schietlood behangtafeJ blikschaar troffel werkbank: workmate schuurmachine kitspuit decoupeerzaag circelzaagmachine tegelsnijder (N = • J) boorstandaard verfspuit (N = • J) trekveer soldeel"brander plakpaan pijpenbuiger buigveer lasapparaat

_ ja, hebben we C=::J nee, hebben we niet

Figuur •• 13.1>: Percentage van zich ageJegenheids dooMlet-zeIver"

Cytaty

Powiązane dokumenty

Nasycanie materiałów glinokrzemianowych lejnymi zawiesinami tlenku glinu i tlenków glinu i krzemu powoduje korzystne zmiany mikrostruktury, po- legające na redukcji

i nie ma czasu, aby zastosować jakikolwiek inny tryb. Aby zamawiający mógł zastosować art. nie narażając się na zarzut naruszenia ustawy, sytuacja, w której się

Dzieła, które czyta, opatruje wnikliwymi i pełnymi pasji erudycyjnymi uwagami, inkrustując nierzadko swoje spostrzeżenia cytatami oraz od- wołaniami do innych, znanych mu utworów,

12 — 13 — Obradowało XIV Plenum CRZZ, poświęcone m.in. Brytanii przebywała z rewizytą polska delegacja rządowa z prze­ wodniczącym Komisji Planowania przy

Obej- mują one — obok przedmiotów podstawowych: etnologia Polski, Europy, etno- logia społeczności pozaeuropejskich, etnologia religii i antropologia zjawisk reli- gijnych,

Gdy jednak mówi się o różnych kategoriach szlachty, czy mieszczan (posesjonatów, nieposesjonatów, owej dość mitycznej inte­ ligencji mieszczańskiej), chciało by

To ostatnie jest też zasadniczym niebezpieczeństwem grożącym Rze­ czypospolitej „od wewnątrz” , a mianowicie od króla dążącego do monar­ chii. Drugim

Immanuel Kant (1724-1804), jeden z najwybitniejszych filozofów w dziejach, twórca systemu określanego mianem transcendentalnego idealizmu, tworzył głównie w XVIII w.,