• Nie Znaleziono Wyników

Planologische diskussiebijdragen 1986 deel I

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Planologische diskussiebijdragen 1986 deel I"

Copied!
404
0
0

Pełen tekst

(1)

DISK USSIEBIJDRAGEN

1986

(2)
(3)

DISKUSSIEBIJDRAGEN

1986

DEEL I

2509

775

5

''I 11" 1111

D

B

I)I:LI'-ISCIIF UI I (i EV ER SMAAT SCHAPPIJ B.V. STIC HTII '(; PLA NO I.OGI SCH EDISK USSI EDA G E I

(4)

ORGANISATIE

De organisatie van de Planologische Diskussiedagen is in handen van de Stichting Planologische Diskussiedagen, die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Delft onder nummer S 145.5.89.

DOEL

Het doel van de Stichting is statutair omschreven als het bevorderen van kontakten tussen beoefenaren van de planologie en de uitwisseling van Infor-matie over de opzet, de inhoud en het funktioneren van de ruimtelijke plan-ning.

BESTUUR

Het bestuur van de Stichting Planologische Diskussiedagen heeft in 1985 de volgende samenstelling:

Dr.H. vander Cam men(voorzitter)

Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Planologie Drs. P. Smee le (sekret aris/pennin gmeest er)

Technische Hogeschool Delft, Vakgroep Civiele Planologie Dr. G.Allaert(lid)

R.U. Gent, Seminarie voor Survey en Ruimtelijke Planning Ir.

s.c.

Buijs (lid)

Dienst stadsontwikkeling Rotterdam Drs.J.LGortworst (lid)

Bureau Geoplan, Amsterdam Ir. P. Hordijk(lid)

Provinciale Planologische Dienst, Den Haag

SEKRETARIAAT

Stichting Planologische DIskussiedagen Stevlnweg I kamer 5.36

Postbus 5048 2600 GA Delft

tel. 015-781687 (alleen op dinsdag- en donderdagochtend) Sekret aresse: Mevr. Hannekede Jong

UITGEVER

Delftsche Uitgeversmaatschappij B. V. Koornmarkt 70 Delft.

Ie) 1986

Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, mikrofllm of op welke andere wijze ook zonder schriftelijke toestemming van de Stichting Planologische DIskussie-dagen. Deze toestemming zal In de regel worden verleend.

(5)

Zoals elk jaar worden ook in 1986 de Planologische Diskussiedagen g houden, b doeld als e n forum voor leder die zich met de rui mtelljke planning bezig houdt, en waar diskussies met vakgenoten over r cente onderzo ksresultat en en ideeên centraal staan.

De tweedaagse bijeenkomst wordt gehouden op 15 en 16 mei in gebouw "Corrosla" In Almere-haven.

De ingediende papers zijn gebundeld onder de titel "Planologische DIskussie-bijdragen 1986". 0 totale omvang van de Ingediende werkstukken bedroeg vo-rig jaar 1340 bladzijden, verdeeld over drie lijvige delen en dat stelde veel deIn m rs toch wel voor probl m n. Omdat het bestuur zowel hecht aan sn He verspreiding van alle Ingediende papers als aan een hanteerbaar produkt Is dit jaar de maximale omvang van de bijdragen op la pagina's gesteld, zodat de oogst van 1986 nu we r In twee delen te vatten Is.

Van de erder verschenen bundels zijn nog enkele exemplaren verkrijgbaar,vla de erk nde boekhandel, of rechtstreeks vla het sekretariaat.

Omdat ten tijde van het ter per e gaan van deze bundel nog geen definitief programma w s vastgesteld, zijn de bijdragen geordend op alfabetische volg-ord van de (eerste) auteursnamen. De artikelen bestrijken een breed spektrum aan onderwerpen en kwaliteit. Sommige bijdragen doen verslag van Intensief speurwerk, andere concentreren zich op nkele stellingen en pogen daarme diskussie te stimuleren. Die heterogeniteit lokken we uit en Is voor ons een van de kwaliteiten van de Planologische DI ku ledagen.

(6)

INHOUD DEEL I Ten gele ide

Jury-oordeel uitgesproken op 4 april 1985 door W.J.G. van Mourik

Papers van de Planologische Diskussiedagen 1985 Dorpen met toekomst: een verkenning naar de toe -komstperspectieven va n dorpen in de Greidhoeke in Fryslan.

P. va n Abshove n

I

111

Naar een aktief stedelijk konserve ringsbe leid voor 11 kleine gemeente n

G.J . Ashworth en H. Voogd

Diffuse ver ontr ei ni gi ng in het Gooi: tussen rui m- 19 tel ijk en Mil i eube l e i d

N. van der Baan en H. van der Driessche

Het ont werpe n van een info rmat iesys teem 29 J. Balt issen

Gebr uiksmogel ijkheden van informatiesystemen 39 J. Baltissen

Het streekplan informatiesysteem van de pro vincie 49 Ut rech t

B.J. van den Berg en L.W . Vermeij

Het gebruik va n cultuurgrond in de Haaglanden, een 59 gebied binnen de stedelijke invloedssfeer

L.M . van den Berg en G.F .P . IJkelens t em

Groene Kustweg; het plannen va n een toeristische 69 doorgaande rout e

J.R. Ber gs ma

Compacte stad, crisis concept of blijvend br uik- 77 baar ?

H. Bierman en O.G. Kluyver

Rurale gebieden, ni e uwe info rmatie-technol ogie en 87 energie

H. Blaas en P. Dostsl

Effe kte n van de verkoop van wonin gwetwonin gen (1) 97

P. Boelhouwer, J. van Weesep en F. van der Zon

Het sta dsg ewes t in de ruimt e l i jke or deni ng, ee n 107 ee nzijd ig conce pt

(7)

W.Chr . Boersma

Een programmatisch bestemmingsplan 127

J.P .Bos

Op open ruimte kan je je auto kwijt 137

T. va n den Bosch

Vervoersplanologie en stadsrandzone 143

R. ter Bru gge

Bestuurlijk-juridische aspecten van stadsrandzones 153 O. W. Bru il

De uitvoering van stiltegebiedenonderzoek in 161 Nederland

F.C.A. Cattoir

Ruimtelijke ordening: een onderwerp van publieke 171 belangstelling?

R. Coops, W. Neli s sen en H.S.H. Cramwinckel

Planvorming in landinrichtingsprojecten met de 179 methode BASALT

E.G. H. Dessing

Veranderingen in de yoorzieningenhierarchie in 189 rurale gebieden

P. Oostäl en J. Hark u9ge

De Wet Geluidshinder en de ruimtelijke inrichting 199 E.E . H. Figee

De honkvasten in de wijk; een kwanitatieve ver- 207 kenning

H. de Gans en J. B. Kok

Doelmatige stedelijke huishouding 217

Y. Grimm en I. Mekel

Grondonttrekking in stadsrandzones: effecten op de 225 agrarische bedrijfsvoering

J. Groen, P. Lucas, G. van Oor t en F. Sc hmidt

Het meten van nut ten behoeve van het ontwerpen 235 va n woni nge n

X. van der Hagen

Groenboek. bouwstenen geYnteg reerde landbouw en 245 ruimtelijke planning; toekomstperspectieven voor

het Hollands-Utrechtse veenweidegebied H.C. Hidding enH.J. van der Vl i s t

(8)

Ruimtelijke planvorming voor de Krimpene r waard ; 255 planvorming in het licht van twee toekoms t per s

pec-tieven voor het Hollands-Utrechtse veenweidegebied M.C. Hidding en M.J. van der Vlist

Ruimtelijk-economisch ontwikkelingsbeleid: een 265 nieuw elan

R.P.A. Houterman

Nieuwe technologie, ruimte en materi~le infra- 275 structuur

B. Jansen en B. Nauta

Een beschouwing vanuit de fysiologie en de 285 ecologie van de mens over stad en landschap

M.O.T.M. de Jong

Grond, pacht en rui mt e l i j k beleid, een toekomst- 293 verkenning

J.F. Jonkhof

Financi~ le planning als rui mt e l i j k re l evant e 299 planologie. Bij voorbeeld de gemeentebeg roti ng

R.M. Kathmann

Plattelandsgemeen en in centrum en perife rie : 307 overeenkomsten en verschillen

J.M. Kersloot en F. Thissen

Betrokkenheid bij landinrichting ; empirisch 317 sociologisch onderzoek in het kader van de voor

-bereiding van een landinrich ingsproject op IJssel monde

A.P.C. Kerstens

Structuurconcepten als basis voor de ruimtelijke 329 ordening in de stadsregio Amsterdam

I.

Klassen en

B.

Radema

Ruimtelijke visie op intensieve veehouderij 339 A.F. van de Klundert en P.W.M. Veelenturf

Bereikbaarheid van voorzieningen in 1983 349 F.A. Knol

aar een beheersvorm voor het IJsselmeergebied 359 P.R. Koekebakker

Oost-Groningen; het perifeer-economisch persper- 369 tief

J.A.A.M. Kok

Haalbaarheid compacte stad 379

(9)

Bij de afsluiting van deze geslaagde dagen hoort de bekendmaking omtrent de winnaar van de prijs voor jonge planologen. Om U niet onnodig in spanning te laten zitten, verwijs ik U voor de samen-stelling van de jury en de beoordelingscriteria naar de brochure voor deze dagen. Enkele opmerkingen. Prof. Van Lohuizen heeft door verblijf buitenslands geen deel kunnen nemen aan het jure-r~n. Behalve de criteria wetenschappelijk niveau, originaliteit en toekomst waarde is ook de relatie met het planologisch denk- en werkgebied in de beschouwingen betrokken.

Twee~ntwintig papers, alle van zeer redelijke kwaliteit, z1Jn aan de jury voorgelegd . Het is hem dus niet gemakkelijk gemaakt. Na een eerste schifting bleven acht werkstukken over , die opnieuw grondig zijn bestudeerd en waaruit vier als de beste overbleven, zij het met onderlinge verschillen in kwalteit. Deze vi er konden dankzij het bestuur, worden beloond met drie aanmoedigingen en de prijs zelf.

De beoordeling va n de achttien niet voor premie ri ng voor gedr a gen werkstukken is evenmin als verleden jaar , uitgewerkt . Wel is door enkele kritische kanttekeningen bij drie van de vi er beste bij-dragen de afstand tot de prijswinnaar aangeduid. Dat roe pt de lichtelijk paradoxale situatie op dat men een zeer goede beoorde-ling mee krijgt en toch kritiek oogst. Omdat dat in het dagelijks leven ook voorkomt, stel ik voor hier niet mee te zitten. En nu komt het.

Van Lammeren heeft helder en systematisch uiteengezet dat de computer zinvol kan worden gebruikt bij het ontwerpen van een be-stemmingsplan, bijvoorbeeld de Wageningse Uiterwaarden , en dat computergebruik verschillende voordelen heeft ten opzichte van traditionele ontwerpmethoden. Naar het oordeel va n de jury had de toepassing op het gebied en de afweging van alternatieve mogelijkheden wat meer aandacht verdiend, zodat het bij een aanmoedigingsprijs is gebleven.

Van Os en Wassenberg hebben beiden "stedelijk beheer " als onder-werp gekozen, maar dit sterk verschillend uitgewerkt. Van Os koos enkele concrete situaties als uitgangspunt , raa dpl eegde over we-gend beleidsmatige rapporten, waar door de theoretische bezinning summier is geble ven. De figuur heft dit tekor t nie t op. Wa s s en-berg verwer kt in zijn bijdrage op systematische wi j ze resu ltat en van een onde rzoek in negenent wintig gemeenten zonde r overige ns tot verra s s e nde aanbeveli ngen te komen. De opmer ki ng in de jury: "St el nu eens da t deze twee van elkaars res ult a t en hadde n kunnen prof iteren" illust ree rt de grote be t ekeni s van de Pla nol ogisc he Di sku s s i eda gen. Voor Van Os enWassenbe rg evenee ns aanmoedigi ngen. Nu he b ik de spanning voldoende opgevoe rd om de naam te noemen van de auteu r die door zijn bijdrage het meest hee ft bea nt woo r d aan de aangelegde criteria. Het is verh euge nd dat de pri j s dit jaar uitgereikt kan wor den aan een uit Belgi~ afkomstige vakge-noot (R.U. van Gent). De Decker heeft met zijn bijdrage over

(10)

"Woonsegregatie" een betoog geleverd van goed wetenschappelijk niveau, in elegant Nederlands geschreven, met een originele aan-pak en waardevol voor toekomstig stedelijk beleid. De Decker heeft naar het oordeel van de jury daarmee de prijs voor jonge planologen 1985 ten volle verdiend. We wensen hem en de winnaars van de aanmoedigingsprijzen van harte geluk.

(11)

G. Alleert J. van Arkel

L.A.G. Arkesteijn. J.J. de Boer en H.J . de Loor 1'1. Arnolds en I'I.Cuisinier a.A.L .C . Atz_. T.B.I'I. Dijkstra en T.E. I'I. lIJagemans F. Bazelmans en III.A.lII. Stam H.J. van B 1 S.J . B~ en P. Ike S.J . BemsnaenP. Ike J. van den Berg H. Bl s en P. Oostel P.B18Ullink P.J• Boelhouioer C.H.J . de Boer L.I'I. Boon A. Boone A. BoSllll

R. van Brouwershaven R. ter Brugge R. Iluck J. Buit J. ter Burg en H.A.I'I. 5chellekens G.I'I.Christis P. Coenen en I'I.We i j s P. De Decker A. Dekker en I'I.G.J . G8JUevles T.C. Dekker en J.0 . de Viet A.A.J . De t K. Oigrua, A. Hereijgers 1'1. I'lartans en L. lIIinters-hoven H. Doats

Oe opbouw van een gemeentelijk c~utergesteund informa-tiebestand dienstig voor planning en beleid.

Gemeente en informatiebeleid. Ruimtelijk beleid en milieubeleid.

C~acte stad in relatie tot het draagvlak van voorzien-ingen in middelgrote steden.

lIIerkgelegemeid in landelijke gebieden.

EenIsatelliet' -kcncept voor de huishoudelijke afval-verwijdering.

Is doeltreffende ruimtelijke ordening in een rechtsstaat mogelijk?

Oeherziening van de ontgrindingeruet ende planning van het ontgrindingenbeleid.

Een monitoringsysteem voor de winning van oppervlakte-delfstoffen.

Ontwikkelingen m.b .t, automatische kaartvervaardiging in de ruimtelijke ordening op nationaal en regionaal niveau Het regionale gat van Nederland.

De regionaal economische potentie van nieuwe onderne-mingen.

Oe huisvestingssituatie van woongroepen in de gemeente Utrecht.

Toeristisch produkt:(ietsniews onder)de zon?

Oe dynamiek in het bedrijfsvestigingsbestand van Amster-dam.

Ruimtelijke planning als instrunent voor een marktge-gericht voorwaardenscheppend beleid, het voorbeeld Amersfoort.

I'Iogelijkheden windkrachtcentrales voor de openbare elek-triciteitsopwekking in Zuid-Holland.

Oe gevolgen van de demografische ontwikkelingen voor de bereikbaarheid van onderwijsvoorzieningen.

I'Iateril!le infrastructuur. een theoretische identif icatie van infrastructuur en enige praktische consequenties. Buitenlandse bedrijven in Nederland.

Ruimtelijke regelgeving en ondernemersinitiatieven in het midden- en kleinbedrijf.

Het prodU<tiemilieu in Overijssel; resultaten van een knalpt6ltenanal yse.

Informatiemanagement en automatisering t.b.v . ruimtelij-ke planning bij gemeenten.

Beheerde stagnatie of beheerste groei? Naar een verklaringsmodel voor woonsegregatie. Alternatieven bij ruimtelijke planning.

l'Iodel voor regionale planning voor bedrijfsterreinen met de regio Rijnmond als voorbeeld.

Oeruimtelijke ordening belaagd door "",reldhervormers. Kwaliteit en Woninglasten.

(12)

P. Dostal en J. I"Iarkusse A.J.1'1. Duifh.Jizen en H.l&I.J.J. de 8ruijn I'1.J. Dijst, R. van Kl!IIIper1 ~.P .R . vd Steen, C. Conie R. van Engelsdorp Gastalaars P. van Eek en R. Kreutz R.A.I'1 . Egc}irl< en R. van der Knaap

I. I'aber A.I'1. Hlius

G.I' .H. I'reijssenenC. I'1et-selaar

R. van G8JIIIlren

H.A. de Gans en I'1.L. Kool H. Goverde

P. Guyt en 8. Lap H.J.I'1. Hanssen enR.vVliet J. Haven, T. van Nassau, G. Spaan, R. Sliuzas enC.A. de 8ruyn

H. Hetsen

I'1.G. Hidding en I'1.J. van der Vlist

P. van Hoogstraten, H. Ja-cabs, 8. Jansen G.J.V. Hetze, J. de Jong P.P.J. HOlben A.C.I'1. Jansen I'1.A. de Jong R.H.G. Jongoan P. Joorson enP. van H. Joosten en L. van der Sluis H.A. Kattaler A.H.H.I'1. K8lIIp8rs-lda[1ll8rdam I. Klaas",," en B. Radema J. Klaver H.A.VW! Kleef I'.A. Knol

De bevolkingsspreiding over stadsgewesten en de rol van de (semi- )overheid als werkgever in de jaren tacht Iq, Stadsvemiewing: niewe bedrijfsmilieus?1

Etnische Ondernemers en deregulering.

De afstefllning van waterkwaliteltsbeheer en ruimtelijke ordening op provinciaal niveau: een waterige zaak. De rol van de particuliere karrermarkt bimen de wooo-ruimtemarkt.

Lijnen naar het tweede structuurschema verkeer en vervoer Kanttekeningen bij de "behoefteraming" op het gebied van de openluchtrecreatie.

De kaarten op de groei van bimenult.

Gemeentelijke ruimtelijke ordening, werkterrein in ontwikkeling.

Vergrijzing van groeikernen.

The developrrent of the power balance-sheet. Hoeveel bedrijven toelaatbaar voor funktiemenging? Woningbezet ting en woningbehoefte in de provincie Groningen.

The application of usemap software for the comparison potential desinfication sites in Enschede.

Het ruimtelijk en economisch facet in de regionale regionale planning.

Planvorming ten behoeve van de streekplanuitwerking Krim-penerwaard; naar een publieke diskussie over landbouw en natuur?

Een nieuw infrastruktuurdebat?

Het stedebol.Jolkundig concept verdonkeremaand. een diskussiestuk •

Vergrijzing enplaming van voorzieningen van ouderen. Vernieuwing en kwali telt van regionaal distr ibutie-planologisch onderzoek.

l'Iobiliteitsontwikkeling bejaarden

Ecologische relaties en bestl!fllllingsplamen: bekeken op de Veluwe

Alleen in "monopoly" wordt gewoond in de Kalverstraat. Sneltramiijn in Nieuwegein-Utrecht en verder naar Zeist?

Stuursterk te van de overheid inzake de rela tieproblema-tiek.

Sociale gerontologie en bijdragen ult de sociale geolo-gie en de planologeolo-gie

Ruimtelijke struktuurmodellen: een aanpak voor stedelijke en regionale struktuurplanning.

Van Sektorale naar integrale milieubeleidsplanning ervaringen met provinciale afvalstoffenplannen en provinciale afvalstoffenplamen en waterkwaliteitsplan-nen verdisconteren.

Informatiemanagement enautomatisering. De nieuwe wijkgedachte.

(13)

J.B. Kok

O.C . Kruis en A. Orijgen H. Kruythoff

J.C . Kuipers L. van der Laan P.G.J .1'1. van der Laar en E.G.A. Schelfhout R.J.A. van Lwmeren J.1&1. van der Linden P.A.G. Lohnann O.L. Louwerse E.C.I'1. I'lachielse G.G. van der l'Ieulen en F. Boer!lllll R. J .E .H. l'1lessen en A.H. Zwart H.J.1'1. Naijkens G.C. Naeff B. Needlam P. van Os

T. van der Pernen en K.illuertz

K.I'1. Pol1.meJYl en A. van 5etten J. Post G. Rri_ enC. van 5chBrenburg A.F. Rinz P.J .C. R R.J . 5ctwele L. van 5ch1e en P.C.J . Everaers P. van 5ch1lfgaarde R.J . 5chocnaan S. Sl ootweg en R. Verstegen 1'1. de 5aI1dt J.E . Sondem \aI.A.I'1 . Stam G.S teernJls P.B. StIlu -tz G. TDisan

Vrowen en stedelijke herstructurering. Interregionale migratie en ruimtelijk beleid. Tran formatie van kantoren in loOOl'lruimte. Gewijzigde kosten van stadsverwarming. Kwaliteit en de ont,.ikkeling van woongebieden. Stedelijk beheer, een aanzet tot concretisering. CCJIllUtergebruik bij de voorbereiding van het bestem-mingsplan lalageningse uiterwaarden.

Sturing van de rekreatie in het kader van natuurbehoud in de Biesbosch.

I'lutaties ala beleidsmiddel voor stedelijke herverkave-ling.

Groen in Rotterdam.

Revitaliseringsprocessen in oude binnenstadsbuurten. Automatische kartagrafie en ruimtelijke planning. Ruimtelijke planning, voorbij de diskussie. I'1llieubeleidsplanning in Noord-Branbant en crngeving. Oe verhouding van landinrichting en ruimtelijke ordening Verbetering van het lokale investeringsklimaat: tegen welke kosten?

Het beheer van buurten en wijken

Allochtonen en besluitvorming in de stadsvernieuwing. Oe onderkant van de informatieplanologie: toenemende be-hoefte aan integratie van ruimtelijke gegevens op

projekt- en planvormingsniveau.

Planologische Aspekten van de vestiging van vluchteling-en in riele Soedanese steden.

Ecologie, inrichting enbeheer van een kleinschalig houtsingelgebied in het zuia.estelijk deel van Groningen I'lateril!le infrastrlJ<tuur in de Bijlmermeer.

Stedelijk beheer: kwaliteitsbeleid en stadsk<.rode . Een cybernetische structurering van milieuplanning: de illesterschelde.

Het Vlaamse stadsverniewingsbeleid: aanzetten tot revi-talisering of doorzetten van verval?

Activerend beheer in oude winkelgebieden.

Oe relatie loIOningbo,-",planning/ruimtelijke planning. Oe relatie tussen stadsverniewingsbeleid en bedrijfs-persp~tieven in oudere stadsdelen.

Arbeidsmarkt, toegepaste geografie en ruimtelijkeorde -ning.

Bestedingen door recreanten en de effektenhiervanop de ontwikkeling van de voorzieningen in Zeewolde.

Planvorming waterbeheer, milieubeheer en ruimtelijke or-dening: een probleemverkenning.

Sociale effecten van landinrichting. Wegen als ordenend element in het landschap. Pros~tie, de tijd van de toekomst.

(14)

L.A. Urselmann P.ld.l'I. Veelenturf K.J. VellhJisen F. Visser

D. Janette 1IIalen en E.F . NOZIIIIall Id.H .J .B. lIlang F. Ilassenberg A.F. Zebregs P. ten Zeldam P. Zoete en L. v.d. Laar G.H. Zuiderllla en B.R . B~ester

I'tilieubeleidsplaming, 'ROI'I'-plaming en 'ROfl1'- vergun-ningen: een vooruitblik.

Landschapsecologische kartering van Nederland: uit de crisis?

Nutsoptimalisatie en bewonersparticipatie. Stadsdeelvoorzieningen en bereikbaarheid. Evaluatie van een ziekenhuisverplaatsing. De macht van tante Trws.

Stedelijk beheer in gemeenten. Kantoorautomatisering in gemeenten.

Kansen voor werkgelegenheidin een oude stadswijk. De planoloog en het landschapsbeheer.

Statistische en dynamische aspekten van tijdruimte lijk gedrag.

(15)

DORPEN MET TOEKOMST: EEN VERKENNING NAAR DE TOEKOMSTPERSPECTIEVEN VAN DORPEN IN DE GREIDHOEKE IN FRYSLAN.

P van Abshoven

Vakgroep PI nning Ontwerpen en Organisa ie TH Delft

SAMENVATTING

Di paper gaa in hoofdzaak ov r de bevolkingsontwikkeling van de dorpen in d Greidhoeke, he g bied a gevormd wordt door de g meenten \~anse­ radiel, Hinnaarderadiel, Baarderadiel, Raarderhim, en \~ritseradiel. Begonnen wordt m e n beschriJving e geven van dingen, die door bui-enstaanders nogal eens als problematisch beschouwd worden. Maar, die bij nader onderzoek soms al euwen blijken e bestaan, zeker nie slech-t r zijn dan ov reenkoms ig zaken eld rs, en die deel uitmak n van het b staande cultuurpatroon. Cul uurpa roon wil zegg n, die set van gebrui-ken, normen en waarden, die dienen om in een gegeven natuurlijke en his-orisch 9 groeid si ua ie als gemeenschap goed 'doo r de tijd' te komen. Het zal eers e keer niet zijn, da wat een bezoeker ui de stad als e n probleem ziet, door de b woner van het dorp beslist niet zo ervaren wordt.

Ook de terugloop van d bevolking is deels zo'n probleem. Aange oond kan worden da terugloop geen onomkeerba r proces is, dat onvermijdelijk leid tot he van de kaar verdwijnen van het dorp. Groei blijkt moge-lijk e zijn. Niet all n in de grootste dorpen, of in de vorm van sub-urbanis tie. B schreven wordt de invloed van de absolute groot van de dorpsuitbreiding op de leefbaarheid v n het dorp. Voorbeelden van een zo gunstig mogelijke on wikkeling worden in d 1 atst paragraaf g geven. Duidelijk kom hier de rol naar vor n, die individuele bewoners spelen in he on wikkelingsproces van die dorpen.

1. Inleiding

Wi het Friese w idelandschap alle n kent van vakantiereizen of weekend-uitstapjes, z I verbaasd opkijken als hij dat landschap een keer ziet op en gewone werkdag 's morgens om een uur of cht. Lange linten van fiet-sers, soms wel ve rtig of vijf ig, rijden in een gestaag tempo over de smalle slingerend pold rweggetjes naar de stad. He tempo is niet hoog, iedere n k n he bijhouden, en onderwijl praat men honderduit. Alleen-rijd nde fietsers ziet men nauwelijks. De scholieren wachten, als ze het erf fkomen, aan de kant van de weg tot de eerstvolgende kolonn langs-kom . En zo gaat het dag in, dag ui . Weer of geen weer.

R den to klag n? Nee, niet bepaald. Vroeger, een generatie geleden, wa-ren de fi tsen en stuk minder van kwaliteit, en waren de wegen niet zo mooi geasfalteerd als tegenwoordig. En wie op een boerderij midden in het land woonde, moest soms erst een heel eind lopen voor hij op de fi ts na r school kon. Nu heeft zowat iedere boerd rij een betonnen op-ri na r de w g toe. En die slingerende weggetjes? Op de fiets is het pr ttig r rijden op zulke weggetjes dan op van die lange kale rechte stukken. Bov ndien mijd n de uto's zoveel mogelijk die slingerweggetjes

(16)

en als ze er al komen, kunnen ze niet al te hard rijden. Dat scheelt weer in de aanleg van verkeersdrempels.

Figuur 1. De gemeentelijke indeling van Fryslän met de 11 steden en de 30 grietenijen.

2. Over diverse 'problematische' zaken.

Maar dan die dorpen, waar die fietsers zoal doorheen komen. Het zijn al-lemaal van die kleine compacte nederzettingen, waar d weg aan de rand v n het dorp lijkt op te houden. Als er al een lagere school in het dorp is, is he maar een één- of een tweemansschool. In de dorpskerk wordt maar eens in de drie vier weken een dienst gehouden. De g meen te is te klein om een eigen dominee te hebben. De laatste tiental1 n jaren is het winkelbestand schrikbar nd achterui gegaan. En als er al e n winkel overgebleven is in zo'n dorp, dan is die toch veel duurder dan de win-kels in de stad? He is och geen wonder, dat de b volkingsaantallen van die kleine dorpen teruglopen. Wat voor toekomstmogelijkheden h bben zul-ke dorpen nog?

Inderdaad, in het gebied waar het hier om gaat, de Greidhoeke, z1Jn de dorpen over het algemeen erg klein. Meer dan de helft van de dorpen heeft minder dan 300 inwoners. De compactheid van de b bouwing: dat is al zo sinds de aanleg van de terpen. En dat de wegen aan de rand op lij-ken te houden is ook niet zo vr emd. Eeuwenlang ging het me ste trans-port over water. De boerderijen hadden geen opri , maar wel allemaal een opvaart. De dorpen ontstonden hier niet langs bestaande wegen. Eerst

(17)

ontstonden hier de dorpen en p s later kwamener wegen om de dorpen over land met elkaar te verbinden.

En een kleine school, wat is d ar verkeerd aan? Voor h t voortbestaan van de school geldt een kwantit tieve norm, geeen kwalitatieve: In re-cen onderzoek bleek het niet mogelijk verschillen in onderwijskundige kwalit iten aan t tonen tussen kleine en grote scholen (ISP project, 1983), Bij het kiezen tussen grote of kleine scholen moet ook rekening g houden worden m t een a ntal extra functies ten behoeve van de dorps-gemeensch p, di de kleine school in het eigen dorp wél, en de grote school in het ndere dorp niet kan vervuIL n. Daarom h bb n de bewoners liever en kleine school hier, in plaats van een grote school daar. Dat kerkelijke g meenten ~elkaargefuseerd zijn, daar is men in Frys-län zo la ng za me r ha nd wel a n gewend. De meeste fusies d teren namelijk al van 1580, toen de reformatie wettelijk ingevoerd werd. Veel gemeenten kwamen toen zonder dominee te zitten. De pastoor vrluchtten weg, of ver-kozen het ngeboden st atspensioentje boven omschakeling tot dominee. In een aantal plaatsen vonden de geme nteleden dat wel prima . Zo konden ze de opbr ngst n uit de kerkelijk goederen aan wat anders besteden dan aan het traktement van een dominee. Geleidelijk aan nam toch het aantal domine s toe, m ar tot een voll dig bezetting is het nooit g komen. H t teruglop n van h t aantal winkels is wel iets van d laatste tijd. M ar d dorpen hebb n lang niet altijd even ruim in de winkels gezeten. In voorgaande eeuwen w s er in de orpen voor vrouwen n uwelijks een ma-g lijkheid om in het eima-gen onderhoud te voorzi n. Veel dorpen kennen tot op de dag van vandaag en mannenoverschot. Vrouwen, die niet trouwden of weduwe werden, trokken weg naar d stad, of begonnen een wi nke l t j e in het dorp. Uit bitt re noodzaak, niet omdat dat zo'n go d inkomen ople-verde. Het nige alternati f was de armvoogdij, of inwonen bij familie. Zeker voor vro uwe n uit de wa t hogere klassen was een dergelijke afhanke-lijkheid volstrekt inacc pt bel. Met name in de laatste crisistijd, dus n 1928, zijn r in d dorpen veel winkels bijgeko en. Onder degenen die to n en wi nk 1 begonn n waren ook boeren, die als gevolg van de crisis failliet g gaan war n. Een deel van de terugloop is dus te verklaren uit d economische vooruitgang, een crisis zoals die van na 1928 heeft zich sindsdien ni t me r voorg daan; de soci 1 voorzi ningen, die nu veel b t r zijn en ook 1gem ner geaccepteerd word n; de emancipatie van de vrouw, waardoor veel meer bero p n voor vrouwen toegankelijk zijn gewor-den. M nsen hoeven geen genoegen meer te nemen, en nem n dat ook niet, m t het k rig inkom n, zoals dat 1n voorbije jaren in kleine wink ltjes te verdi n n v1.el. Zo1. ts kan mo ilijk als achteruitgang bestempeld wo r -den.

En die laatste dorpswinkel, 1.s men a r wel zo duur uit? Het zijn de grot w1.nkel, die in door hun zelf betaalde advertenties zeggen d t zij zo go dkoop zijn. D eerste vraag is dan, of de mogelijk aanwezige pr1.jsv rs h i l l n t rug te vind n zullen zijn in het maandbudget (het to-t I edrag inclusief kleding, usement, ez.) van een huishouden. De twed vraag is, in hoev rre et vergelijken van de rijz n produkt voor produkt we l e rlijk is. Wie zich wat meer op d kookkunst toelegd kan k nt-en-klaar produkten vervangen door de grondstoffen, en is op zo'n manier goedkop ruit.

Dan h t teruglo n van de evolkingsaantall n. Daarmee b land n we op h t ond rwerp, wa r in een rapport, dat onlangs uitgekomen 1.s, uitge-breid aandacht bes eed is (Van Abshove , 1986).

(18)

3. Bevolkingsontwikkeling: de vraagstelling.

In de zestiger jaren van deze eeuw werd door veel planologen de afname van het inwonertal in de kleine dorpen gezien als het begin van het

ein-de voor die dorpen. Een dergelijke afname was een niet om te keren

pro-ces, en voor de overheid bleef er weinig anders over dan dat proces zo

goed mogelijk te volgen (PPD, 1966; S. Faber, 1978).

Maar is die teruggang in inwonertal in de kleinste dorpen nu wel een

on-omkeerbaar proces? Pas als dat echt aannemelijk gemaakt kan worden, is

extrapolatie mogelijk; dan kunnen de ontwikkelingen uit het verleden

doorgetrokken worden naar de toekomst. Om deze vraag te kunnen

beant-woorden, is het goed om te kijken of de teruggang, die in de zestiger

jaren geconstateerd werd nog steeds aan de gang is. Bovendien is het

in-teressant om na te gaan hoe de ontwikkelingen verliepen voor deze

terug-gang begon. Wellicht hebben zich in een verder verleden ook wel periodes

van teruggang voorgedaan. Periodes, die gevolgd werden door periodes van

groei.

Naast dus de vraag naar het wanneer van groei of afname van het inwoner-tal in de kleinste dorpen is er de vraag naar de grootte van deze groei

en afname. Hierbij moet vooral gelet worden op het schaalprobleem. Zijn

groeicijfers (in promilles per jaar) van kleine dorpen w 1 te

vergelij-ken met cijfers van steden, die soms een inwonertal hebben, dat 1000

keer groter is? Een grafiek, waarin het aantal inwoners van jaar tot

jaar uitgezet wordt, ziet er in het geval van een klein dorp grilliger

uit dan in het geval van een stad. Maar verdwijnt die grilligh id wel

geheel als er gewerkt wordt met gemiddelde cijfers over periodes van

tien à vijftien jaar? Anders gezegd, is het voor een klein dorp niet

re-delijk eenvoudig, omdat het om slechts kleine aantallen in absolute zin

gaat, om over een periode van een aantal jaren zowel een grotere afname

als een grotere groei te realiseren dan een stad?

Verder is er de vraag naar de onderlinge variatie in de ontwikkelingen

in kleine dorpen, die zich in vrijwel identieke situaties bevinden. Zijn

er onder die kleine dorpen uitschieters? Uitschieters, zowel in

positie-ve als in negatiepositie-ve zin. Zijn hier oorzaken voor aan te wijzen? Behalve

kennis ten aanzien van trends, is ook kennis over uitschieters nodig om aan te kunnen geven wat de toekomstmogelijkheden zijn voor de kleine

dorpen.

Voor dit onderzoek is gezocht naar een homogeen gebied met vrijwel

uit-sluitend kleine dorpen. De keus is gevallen op de Greidhoeke, een gebied

bestaande uit 5 gemeenten met in totaal zo'n 90 dorpen.

4. Wa nne e r deed zich groei of afname voor?

Er blijken nu in het verleden meer dan eens perioden te zijn geweest

waarin sprake was van een afname van de bevolking. In de 18de eeuw was

die afname diverse keren zo algemeen, dat ook de totale bevolking van de

provincie terugliep. In deze eeuw wisselen groei en afname zich zo

re-gelmatig af, dat gesproken kan worden van een golfbeweging met een

pe-riode van zo'n 35 jaar (Nusteling en Van der Weegen, It Beaken, 1984 ) .

In soms 15 jaar tijds kon de afname oplopen tot 15 \ van de totale

be-volking. Per saldo is in die periode, zo tussen 1660 en 1815, het

bevol-kingsaantal van de provincie gelijk gebleven.op circa 150.000. Na 1815

begint de bevolking explosief te groeien. Totaan 1880 is de gemiddelde

groei van de provincie 100/ 0 0 per jaar. Tot dat jaar is ook het aandeel

van Fryslän in de totale bevolking van Nederland vrijwel gelijk

geble-ven op ongeveer 8 \. Na 1880 buigt de groei sterk af. Na jaren van

(19)

vaart in met name de veeteeltgebieden, wordt de bevolking hier hard ge-troffen door de effecten van de grote internationale landbouwcrisis. In 1984 woont nog maar 4 , van de Nederlandse bevolking in FryslAn, en be-droeg de gemidd lde gro i over de periode 1880-1984 60; 0 0 per jaar. De v ri tie van deze groei is wel zodanig, dat er in d laatste 100 jaar 3 perioden te herkennen zijn, w rin de groei sterk achterbleef, en soms

v n neg tief werd.

D zelfde periodiciteit is terug te vinden op het niveau van de gemeen-ten. Vooral Raarderhim is hiervan een mooi voorbeeld m t maximale bevol-kings ntallen in 1893 (2966 inwoners), in 1924 (2938 inwoners), en in 1951 ( 895 inwoners). Na een diepe inzinking (1970: 2483 inwoners) is het ntal inwoners gestegen tot 301 in 1984.

Ook in het bevolkingsverloop in de orpen zien we w er een zelfde golf-bew ging optreden. Maxim do n zich over het 1gemeen voor in de perio-d n 1880-1895, 1915-1925, en 1945-1955. Voor de meest dorpen geldt, dat

in een van deze drie p rioden het absolute maximum valt. Dat wil zeggen,

dat het bevolkingsaantal in 1984 hier niet boven uit komt, zoals bij Raarderhim het geval is, ook al is er de laatste jaren sprake van groei in h t dorp.

Vanaf 1900 waren cijfers b schikbaar over de gemiddelde woningbezetting voor h el Nederland. De hoogste waarde in deze reeks gold voor 1900:

5,04. Tot 1914 zakt dez wa rd continu tot 4,79. Gedurende de Eerste W reldoorlog loopt de woningbezetting weer op tot 5/01 in 1918. Opnieuw

b'gint d waarde dan t zakken. In 1940 is weer een minimum breikt:

4,02 . H t oplopen houdt nu niet op bij het einde van d oorlog. Het

nieuw maximum wordt pas bereikt in 1949. Zonder een jaar van stijging loopt de woningbez tting na 1949 terug tot 3,08 in 1976. De maxima val-1 n precies in de period n, zoals die ook voor het bevolkingsv rloop in de dorpen gevonden zijn.

N de Tweede Wereldoorlog volgt eerst een periode, waarin all en dorpen omslaan van groei na r afname van het aantal inwoners. Dit g at door tot 1962, wanneer het maximum aantal van 'afnemende' dorp n van 79 op de 90 dorpen bereikt is. Vanaf 196 begint dit aantal snel terug te lopen. Tot ho ver dit terugloopt is nu nog niet te bepalen, misschien 30/ misschien 10, omd t voor een aantal dorpen moeilijk uit te maken valt of het be-volkingsverloop van de laatste paar jaar alleen ma r wat grillighed n vertoont, of dat r v n een omslag van groei naar afname sprake is.

Op verschillende niveaux (provincie, gemeente, en dorp m ar ook voor verschillende grootheden (bevolkingsaantal, woningbez tting, natuurlijke gro i) komt telkens e n golfbeweging in beeld met een p riode van rond de 35 j ar. Een p riod die overe nkomt met de period van de econo-mische conjunctuur lijnen. Zo zeker als het is, dat na een p riode van recessie de economi als g heel weer zal aantrekken, zo onzek r is het om te voorspellen wat er met een bepaald bedrijf zal gaan gebeuren dat e n tijdlang in moeilijkh den heeft verkeerd. Het is daarom ook hoogst-w rschijnlijk dat aan d voorspoedige groei van d dorpen in de zeven-tiger jaren vrijwel een inde is gekomen. Maar dit hoeft niet te be

teke-n teke-n, dat groei in de kom nde j ren geheel onmogelijk zal zijn, en dat er w er een periode van afname zoals in de jaren vijftig zal volgen. In w Ik dorpen die groei terecht zal komen is onmog lijk te voorspellen op basis van de ontwikkelingen in het verleden. Dat hangt van g heel andere factoren af.

(20)

5. Hoe groo t wa s die groei of afname?

Zo heeft, op slechts een uitzondering na , elk dorp in de Greidhoeke in de afgelopen honderd jaar zijn perioden gekend van groei en afname van het inwonertal. Die ene uitzondering is Britswert. Na 1895 loopt het in-wonertal terug van 333 tot 104 in 1984. Perioden van groei ontbreken ge-heel. Alleen perioden van sterke en minder sterke teruggang zijn te on -derscheiden.

Onderzocht is of er een samenhang bestaat tussen het jaar waarin na de Tweede Wereldoorlog de dorpen in inwonertal begonnen af te nemen, en het

inwonertal op dat moment. Een dergelijke samenhang was niet aan te to-nen. Grote dorpen begonnen niet later of vroeger dat kleine dorpen in inwonertal terug te lopen. Wel kon een samenhang a ngetoont worden tus-sen de grootte van het dorp en het moment waarop het dorp weer begon te groeien. Het waren de kleine dorpen, die over het algemeen later begon-nen.

Wat de grootte van de afname betreft, bestaat er een sterkere samenhang met de grootte van het dorp. De totale afname en vooral de jaarlijkse afname is het grootste geweest in de kleinste dorpen. De 25 \ kleinste dorpen (dat zijn de dorpen met minder dan 200 inwoners to n de terugloop begon) hebben een totale afname ondergaan van 30 tot 60 \. De grootste dorpen zijn daar voor het merendeel onder gebleven. En de jaarlijkse af-name was in de kleinste dorpen over het algemeen grot r dan 200/00 per jaar, terwijl de grootste dorpen meestal onder de 150/00 bleven. Tijdens de groeiperiode blijven de grootste dorpen over het alg meen ook onder

de 150~0 per jaar. De kleinste dorpen, als die aan groei toekomen,

re-aliseren voor het belangrijkste deel groeipercentages die hierboven uit komen. Maar omdat de kleinere dorpen later zijn begonnen met groeien, en er dus tot 1984 weinig jaren overbleven om te groeien, zijn er in de kleine dorpen geen grote waarden bereikt voor de otale groei.

Al diverse malen is gesproken over een golfbeweging in het bevolkings-verloop met een periode van circa 35 jaar. De toppen van die golven lig-gen echter niet allemaal op de zelfde hoogte. Nu ontbreekt gedetailleerd cijfermateriaal over een tijdvak dat lang genoeg is om het verloop van die toppen grondig te onderzoeken. Daarvoor zijn cijfers nodig over meerdere eeuwen, en die ontbreken helaas. Wel is bekend dat aan het eind van de 18de eeuw de natuurlijke groei zowel hier als in de ons omringen-de lanomringen-den schommelomringen-de om een percentage van enkele promilles per jaar. Vanaf het midden van de 19de eeuw begint de natuurlijke groei op te lo-pen in Fryslàn en blijft een eeuwlang varieren tussen de 10 en 140/00 per jaar. Geboorte en sterfte neme~in de eerste helft van de 20ste eeuw in gelijke mate af met ongeveer 10 ~o. In 1969 begint dan een spectacu-laire daling. In 6 jaar tijd zakt de natuurlijke groei van 12 tot 5°/00, en blijft dan op dat niveau hangen. Waarmee we weer teruggekomen zijn op het niveau van ruim anderhalve eeuw geleden. Deze afnam van de natuur-lijke groei komt geheel voor rekening van de geboortecijfers. En de ef-f cten van de sterke daling van het geboortecijef-fer zijn al te merken ge-weest op de lagere en middelbare scholen. Straks zullen de universitei-ten n de arbeidsmarkt volgen. En hoe vervelend het ook is voor degenen die als leerkracht te maken krijgt met lagere inschijvingsaantallen, een terugkeer naar het hoge niveau van natuurlijke groei lost voor hem of haar niets op. Als er nu e n geboortegolf begint, duurt het 17 jaar voordat de universiteiten daar weer iets van zullen merken.

Zelfs in een tijd, dat het geboortecijfer sterk daalt, evenals de gemid-d lgemid-de woningbezetting, blijkt het mogelijk gemid-dat gemid-de kleine gemid-dorpen in gemid-de Greidhoeke een vrij sterke groei realiseren. Maar als het al mogelijk is, blijft het nog de vraag of het ook wenselijk is.

(21)

Een ui schieter i in d1t verhaal al genoemd: Britswert. Voorbeeld van e n dorp waar zich en enorme terugloo van e bevolking he ft voorge-daan. E n terugloo, 1 in schrille tegenstelling .taat tot d st rke groei van het vlakbijg 1 n dorp M ntgum, dat sinds 1900 zijn inwonertal me r dan verdubb~ld . Maar ja, Mantgum 1S in de loop van deze uw hoofdplaats geworden van de gemeente Bard ra iel, waarto ook Britswert behoord .

Het andere uiterstE w rdt gevormd door e orpen waar sprak is gew st van suburbanisati . Dorp n, als Ys rech um en Skearnegoutum (b i e op nog 9 n 3 km. af and van Snits), waar in sI c t~ nkele tientallen ja-ren h t inwon~rtal v rdu ld is. Het robleem van en derg lijke ont-wikk ling 1 , at h t orp gezi II wordt als bestaand uit 2 g deel en:

en oud neen ni uw d 1. Het ni uwe gedeelte 1S op z1ch zo groot dat er ap rte voorziening n komen. Het merendeel van de informele contacten van dE b won rs van d n1euwbouw b11jft beperkt ot e and r bewoners van d wljk. Z ker zal dit voor d ~inderen in d z wijk glld n. Er ont-wikkeld zich en apart social structuur, com leet m t nEigen ver-enigingslev n. Als h nieuwe ged elte overw gen bewo nd wordt door al-lochtonen, m t e n ndere Ie fwijze en een ander taal, dan ontstaat hi r en a r e gemeenschap, m t ondermeer andersoortige verenigingen

(bijv. en tenni~v reniging), waar de autochtonen 9 en d el aan h bben. Netzomln als de alloch onen de ln'men aan he cul urele 1 v van de au-tochtone b volking.

D z twe d linq k n voorkomen word kl in te hou-den in absolute groo n te zorgen voor e n k aansluiting op d bes aand b t uwin . E n nie wbouwwiJk van zo'n 1 huiz n zal niet

qa~w als i ts apart glZ1 n wor en. Aparte vereniging n zullen r zeker ni t ontst an. E nvoudi , omdat de a solut grootte te gering is. Maar voor d klein dorpen kan zo'n nieuwbou~~i)k en uit reiding b tekenen van 10 à 15 In en groot dorp of in een stad betekent een d rgelijk gro iperc ntag ,dat r onvermijdelijk een he 1 apart wijk, met en ei-9 n naam, m t igen voorzieningen, en met eigen v reniging n zal ont-staan. Gelijke groeipercentages kunn n dus verschillende bet kenis heb-b n al n ar 9 lang absolute groott .

11 t woord taal is zo·ven gevallen. Velen zien het feit, dat in Fryslän een nd r aal gesproken wordt als een nade 1 voor de integratie van de

llochtone b volking van buiten h t taalgeb1ed en de autochtone bevol-king. In wez n is h t ech er een groot voordeel. Het Fries biedt alloch-ton n en unieke mogelijkheid om en rzijds Fryslän n de Friezen te le-ren kennen en anderzijds om blijk te geven van interesse voor d autoch-tone b volking. D AFUK (Algemi ne Fryske Underrjocht Kommisje) organi-s ert tal ncur~ussn 1n de hele provincie. In het cursusmateria 1 zit veel informatie ov r cultuur, de geschiedenis n de geografi . Ook wordt zo de fri stalige literatuur toegankelijk, die en schat an waar-d volle informati voor de nieuwingekomenen bevat.

Met het spr'ken van de taal, en alleen al met d vermelding dat m neen cursus volgt, kan m>n aangeven interesse te hebben voor de autochtone b·volking. om d taal go d te leren, wordt autom tisch con act gezocht met friestaligen. De laatsten moeten da r dan w 1 de geleg nh 1d toe g ven. Onderm er oor g duld t h bb n met deg nen di de taal leren. Niet door ov r te sch kelen op he Hollands, maar door langzaam Fries te spr ken, en ding n vaker te herh len.

Behalv voorb lden van langduruge terugloop, of van explos1 ve gr i, is r nog een ander soort uitschieter te noemen. Dat zijn de kleine dorpen, die na 1950 wel e n flinke achteruitgang k nnen van he

(22)

inwoner-tal, maar waar vrij vroeg dit inwonertal weer begint te groeien. Te groeien met percentages, die wel vrij fors zijn, maar bij lange na niet zo groot zijn als in de dorpen waar van suburbanisatie sprake is gewees~ In 1962 begint Eksmoarre (gemeente WOnseradiel), dat in dat jaar 358 in-woners telt, weer te groeien. En in 1966 volgt Folsgeare (gemeente Wym-britseradiel) met op dat moment 169 inwoners.

Van Eksmoarre is door heel Fryslän bekend, dat daar e n zeer aktieve

aannemer woont, die gespecialiseerd is in restauratiewerken. Een man,

waar Fryslän de AId aers Erfroute (een route langs schitterend geconser-veerde historische objecten in een aantal dorpen in de streek onder Eks-moarre) te danken heeft. Het is uitgegroeid tot een toeristische trek-pleister van de eerste orde. Deze meneer Schakel is ook de stuwende kracht geweest achter die eerste nieuwbouw in het dorp.

Folsgeare is ook een dorp dat in de wijde omgeving bekend staat als een echt 'l e ve nd ' dorp. Hier moeten we de stuwende kracht achter de uitbrei-dingen in de zestiger en zeventiger jaren zoeken bij het bestuur van de Vereniging voor Dorpsbelang. Een groep van toegewijde en aktieve be-stuurders. Toen begin 1985 de voorzitter afscheid nam als bestuurlid v n Dorpsbelang kon hij terugkijken op 'meer dan honderd dienstjaren als be-stuurslid bij verschillende verenigingen' . Alleen al van Dorpsbelang was de heer Boonstra al meer dan 25 jaar lid van het bestuur.

Zo kent ieder dorp zijn 'namen'. Namen van pastoors, dominees, school-meesters, boeren, evengoed als van mensen die nauwelijks onderwijs ge-noten hebben. Geen dorpsbeschrijving is volledig als die namen niet ge-noemd worden. Een studie naar de ontwikkeling in de dorpen is zo klein-schalig, dat afzonderlijke individuen in beeld komen. BlauhOs bestaat, en is voor het overgrote deel katholiek, omdat in de zeventiende eeuw een pastoor zich vestigde in het toen nogal ontoegankelijke gebied op de grens van WOnseradiel en Wymbritseradiel, waar hij vanuit een boer-derij met blauwe dakpannen de geestelijke verzorging van de katholieken in de dorpen rondom op zich nam.

De leefbaarheid van een dorp wordt sterk bepaald door de aanwezigheid van mensen, die met veel geduld en toewijding, zich voor die leefbaar-heid willen inzetten, en het voortouw willen nemen. H laas verloopt het contact tussen deze mensen en vertegenwoordigers van overheden en in-stanties als woningbouwcorporaties, lang niet altijd even soepel. Soms heeft het meer weg van een uithoudingsproef: wie heeft de langste adem? liet kan jaren duren voordat het lukt om iets van de grond te krijgen. Het trieste record is hoogstwaarschijnlijk in handen van de bewollers van Yndyk (gemeente Wymbritseradiel). In 1882 stuurden de inwoners een brief n ar het gemeentebestuur met het verzoek om een verharde weg naar hun dorp aan te leggen. Maar pas na herhaalde verzoeken, kwam die weg er pas in 1925.

7. Literatuurverwijzigingen.

P. van Abshoven, Dorpen met toekomst; een studie naar d toek omstpers-pectieven van dorpen in de Greidhoeke in Fryslàn. Delft , 1986. dr. S. Faber, drs. G van Rijn, Provinsiaal bilied neffens Frysk Bistek? Ferslach fan inOndersyk nei it bilied fan de provinsje Fryslän oangeande romtlike oardening en Fryske kultuer. Ljouwert,1978 . K.F. Gildemacher, Wymbritseradiel, Skiednis fan gea en minsken. Snits,

1980.

ISP-project , Kleine scholen Fryslän, Eindrapportage. Ljouwert,1983 . H.P.H. Nusteling en Th van der We e ge n, Dopen en trouwen en de

bevol-kingsomvang van Friesland in de periode 16 55-1 794. It Beaken, 8

(23)

1984, nr. 2.

P.P .D . FryslAn. De ruimtelijke ontwikkeling van het Friese platteland. Ljouwert, 1966.

Luchtfoto van Goaiingea. Duidelijk is

gen weg te zien die om het kekhof loopt, evenals

de rondweg om de hele terp heen. Bron: Gildemacher,

(24)
(25)

NAAR Em AKTIEF STEDELIJK KONSERVERINGSBELEID

VOOR KLEINERE GEMEENTEN G.J. Ashworth

H. Voogd

Geografisch Instituut Rijksuniversiteit Groningen

SAMENVATTING

Blijkens statistieken van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg

wordt in de grotere gemeenten - en dan nog met name in het Westen

des Lands - de meeste aandacht geschonken aan monumentenzorg en het

instellen van beschermde stadsgezichten. De auteurs poneren de

stelling dat het om psychologische- (i magove r be t er i ng l, sociaal-culturele- (woonkl i maa t verbet er i ngl en economische (wer kge l e

gen-heidl redenen de moeite loont voor middelgrote en kleinere

gemeen-ten buigemeen-ten de Randstad om meer aandacht te schenken aan een aktief

stedelijk konserveringsbeleid.

1. INLEIDING

De stadsvernieuwingsprocessen van de afgelopen decennia staan niet

bekend om hun gunstige effekten op de stedelijke werkgelegenheid.

Met name het midden-en kleinbedrijf lijkt veel te lijden te hebben

gehad van de energieke opknapbeurten van oudere stadswijken, mede

omdat daarbij de woonfunktie in veel gevallen steeds centraal heeft

gestaan (zie bijv. Kruyt, 1975, 1979; Van Garneren c.s . , 1982;

Stijnenbosch, 19841.

De

indruk bestaat dan ook soms dat een aktief

stedelijk rehabilitatie- en restauratiebeleid - per definitie

nadelig is voor de stedelijke werkgelegenheid, hetgeen in de

hui-dige economisch depressieve tijden een weinig aanlokkelijk gegeven

is. In het bijzonder lijkt deze mening post te hebben gevat bij

bestuurderen van middelgrote en kleinere gemeenten buiten de

Rand-stad.

De

voordelen van een aktief ruimtelijk konserveringsbeleid op

termijn zullen in deze bijdrage aan een nadere beschouwing worden

onderworpen.

Onder stedelijke konservering verstaan we een aktief

overheidsbe-leid ten aanzien van zowel restauratie- als rehabilitatie- en

reno-vatieprocessen in urbane gebieden. In de volgende paragraaf zal aan

de hand van enige cijfers worden geillustreerd dat de drie

weste-lijke provincies duidelijk koploper zijn voor wat betreft het

aantrekken van overheidsgelden voor stedelijk converseringsbeleid.

In paragraaf drie wordt kort stilgestaan bij de gewijzigde positie

van de ruimtelijke ordening in de komende jaren en de mogelijke

gevolgen voor het gemeentelijk volkshuisvestings- en

werkgelegen-heidsbeleid.

De

stelling zal verdedigd worden dat - anders dan in

het verleden - een gemeentelijke overheid in toenemende mate vanuit een "markt"-gedachte zal moeten opereren. Vanuit dit perspektief is

(26)

2. EEN KORTE KARAKTERISERING

In de laatste twee decennia is naar verhouding veel aandacht

ge-schonken aan stadsvernieuwing. Konfor~m het rapport van de

Stuurgroep Bebouwde Omgeving (1981) kan hierbij een onderscheid

worden gemaakt tussen stadsontwikkeling, waarbij het accent ligt op

het ondersteunen van bestaande stedelijke funkties en het

stimule-ren van nieuwe ontwikkelingen, en stadsherstel, waarbij het accent

ligt op restauratie, rehabilitatie en renovatie met inachtneming

van de bestaande fysieke struktuur. Bij de stadsontwikkeling staat

dus de stad als "produktie-gebied" centraal, terwijl daarentegen

bij het stadsherstel primair de stad als "bebouwde omgeving" wordt

gezien. Zoals we in de volgende paragraaf zullen toelichten, is dit onderscheid in de (hedendaagse) praktijk te strikt, omdat

stadsher-stel tevens een - onsinziens - belangrijke economische stimulans

kan inhouden, ofwel met andere woorden, een produktie-faktor kan

betekenen. Om deze reden wordt in deze bijdrage de voorkeur gegeven

om - in plaats van stadsherstel - het begrip konservering te hante-ren.

De aandacht voor stedelijke konservering is zowel in Nederland als

in andere Europese landen voortgevloeid uit een reeds veel langer

bestaande traditie met betrekking tot de monumentenzorg. In de

internationale literatuur kan hierover veel informatie worden

aan-getroffen, bijvoorbeeld voor Frankrijk (Kain, 1975); Groot

Brittan-nig (Dobby, 1978); Denemarken (Skovgaard, 1979) en West Europa in

zijn algemeenheid (Burtenshaw, Bateman & Ashworth, 1981; Ashworth,

1985). Over het algemeen heeft de monumentenzorg een vrij rustige

geschiedenis. Er zijn relatief weinig moeilijkheden in de zin dat

er over het algemeen scherp omlijnde - algemeen geaccepteerde

"technische" doelstellingen zijn. Bovendien betrof het een

klein-schalige aktiviteit, waarbij de aandacht meestal gekoncentreerd was

op individuele gebouwen met een duidelijke visuele en symbolische

relatie tot de stedelijke omgeving.

Deze betrekkelijke rust van de monumentenzorg is door drie

omstan-digheden drastisch gewijzigd (cf. Ashworth, 1985). Op de eerste

plaats is de toenemende aandacht voor stedelijke konservering hier

aan dèbet. De herdefinitie van monumentenzorg als stadsherstel of

stedelijke konservering maakte deze aktiviteit zowel tot de zorg

van ruimtelijke planners als van architekten. Hierdoor veranderde

de "technische" probleemstelling in een "sociaal-ruimtelijke"

pro-bleemstelling, waardoor de politieke arena nadrukkelijk onderdeel

van het strijdtoneel werd. Zowel landelijk (zie bijv. Nelissen,

1975; Ashworth, 1984) als internationaal (zie Burtenshaw c.s.,

1981) kan in het laatste decennium in grote kwantitatieve toename

van de aktiviteiten worden waargenomen, waarbij de aandacht min of

meer verschoof van de (grote) kerken, kastelen, e.d. naar meer

bescheiden gebouwen en van een indivuele op het gebouw gerichte

-naar meer kollektieve - op een geografische entiteit gerichte

aanpak.

De tweede oorzaak voor de gewijzigde omstandigheden betreft de

(27)

toenemende druk op de binnensteden als gevolg van schaalvergroting en veranderende ruimtebehoefte van diverse stedelijke funkties

(w

,

o ,

verkeer).

Tot slot heeft de ekonomische depressie invloed gehad, al was het alleen al vanwege de hieruit voortvloeiende beperkingen van be-schikbare financi~lemiddelen. Daarnaast kreeg hierdoor de stede-lijke economische regeneratie een hoge prioriteit op de planologi-sche agenda (zie o.a . Buursink, 1986), hetgeen ondermeer tot uiting is gekomen via slogans als "terug naar de stad" of "naar een kom-pakte stad" .

Enige jaren geleden heeft de Werkgroep Monumentenzorg van het NIROV een rapport gepubliceerd, waaruit bleek dat slechts een gering aantal gemeenten (66) een beleidsnota hadden laten verschijnen over hun konserveringsbe:eid (NIROV, 1981). Een nog geringer aantal (27) bleek een eigen lijst van beschermde gebouwen te hebben, waaronder overigens nog grote verschillen in aantallen bestond, varigrend van Naarden's lijst met lSO gebouwen tot Zoetermeer's lijst met slechts 12 gebouwen. Alhoewel deze aantallen in de laatste jaren, ondermeer door de Wet op de Stads-en Dorpsvernieuwing, ongetwijfeld eerder toe- dan afgenomen zullen zijn, is voor het verdere betoog vooral de geografische verdeling van het gemeentelijke konserveringsbeleid van belang. In Tabel 1 wordt deze verdeling voor wat betreft het voornoemde NIROV rapport weergegeven.

PROVINCIE

AANTAL GEMEENTEN

MET BELEIDSNOTA MET MONUMENTENLIJST Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limwrg 2 4 2 6 8 9 7 12 2 8 6 1

o

1

o

3 2 9 7

o

3 1

Tabel 1. Provincia l e verdeling van stedelijk konserveringsbeleid Uit Tabel 1 komt duidelijk naar voren dat in de Westelijke provin-cies naar verhouding meer aandacht aan stedelijke konservering wordt geschonken dan in de Noordelijke provincies en Zeeland. Uit de recente cijfers van het Meerjarenplan Stadsvernieuwing '86-'90 blijkt dat deze verhouding thans - en in de nabije toekomst - nog steeds van kracht is, resp. in de nabije toekomst van kracht blijft. Op grond van gemeentelijke meerjarenprogramma's wordt hier-in rekenhier-ing gehouden met een verbeterhier-ing van 736 panden, als volgt te verdelen over de provincies: Groningen (33), Friesland (62),

(28)

Drenthe (11), Overijssel (61) ,

Noord-Holland (108), Zuid-Holland

bant (48) en Limburg (85).

Gelderland (78), Utrecht (43) ,

(169), Zeeland (38),

Noord-Bra-Dit wordt nog duidelijker bij een.vergelijking van het percentage

monumenten op de lijst van de Rijksdienst Monumentenzorg per

pro-vincie (zie kaart 1). Daarnaast kunnen we tevens konstateren dat de

"top-tien" gemeenten op deze lijst - met uitzondering van

Maas-tricht allemaal in het Westen des Lands aangetroffen kunnen

worden!

,

,

,

,",

,

,

"- _'l" I I ....., ,. --"t.. T ...'"

,

, "

,,

,

,

,

...

~:\ "," I I I , I ~./ I I , · .. •. ... . 1 ... • .."1- __I

"

6000 2000 100 0 500

pe rcent açe rljksmonulnl!nten

•• ntal rljks"'Oftumenten

0

>20

CJ

11 - 20

c::J

6 • 10

c::J

o • S t'.'

...

,;c

'_

·_~:iQ,""Q

Kaart 1. Percentage monumenten op lijst rijksdienst monumentenzorg

per provincie en de eerste tien steden

(29)

Het is onwaarschijnlijk dat de in kaart 1 gevisualiseerde spreiding

volledig verklaard kan worden door de spreiding van

"monument-waardige" gebouwen; mede andat laatstgenoemde spreiding niet alleen

zal afhangen van de huidige bevolkingsverdeling, maar met name ook

van de spreiding van bevolking, rijkdan, economische aktiviteiten

en artistieke talenten in het verleden. Bovendien kan moeilijk

gesteld worden dat - bijvoorbeeld - het noorden des lands geen

architektonische geschiedenis heeft gekend. Dit wordt treffend

geillustreerd in kaart 2, waarin een overzicht wordt gegeven van de

ruimtelijke spreiding van bouwwerken met een meer dan gemiddelde

historische en/of architektonische waarde in Nederland. Een

verge-lijking met kaart 1 leert dat de "zwakJ.:e positie" van de

niet-randstedelijke provincies in ieder geval niet teruggevoerd kan

worden op het nagenoeg ontbreken van waardevolle bouwwerken !

3. Stedelijke konservering: de moeite waard

Het is duidelijk dat bepaalde gemeenten hun sterke positie op de

monumentenlijst verkregen hebben doordat ze bij uitstek geschikt

zijn als "etalage" voor een bepaalde periode uit de geschiedenis

(bijv. Maastricht) of door hun nationale symboolfunktie (bijv.

Amsterdam) . Andere gemeenten ontbreken daarentegen op de

monumen-tenlijst andat ze ofwel niet uitverkoren zijn door "hogerhand",

ofwel zelf verzuimd hebben hun potentieel te exploiteren. In zekere

zin is hierbij sprake van een soort "pr i soner s dilemma" : iedere

konservatie-operatie maakt een volgende konservatie-aktie meer

waarschijnlijk en - wellicht - ook aantrekkelijker. Indien reeds

een aanzienlijke inspanning is getroost dan zal vervolgwerk aan

relatief bescheiden bouwwerken zinvol worden, terwijl aan de andere

kant de impakt van een incidentele verbetering in een stad met

verder geen konserveringsaktiviteiten gering kan zijn.

Het instrument van een "beschermd stadsgezicht" probeert hieraan

uiteraard tegemoet te kanen en het is - met name voor kleinere

gemeenten buiten de Randstad - zaak an hiermee aktief aan de slag

te gaan. De tendens is thans in diverse sektoren (bijv.

bedrijven-terreinen en kantoren) al zichtbaar dat de ruimtelijke ordening in

toenemende mate "marktgericht" moet werken. Ook op het gebied van

de volkshuisvesting - van oudsher hèt terrein waarmee de overheid

haar ruimtelijk beleid kon sturen - zijn de eerste aanwijzingen van

verzadigingsverschijnselen reeds aanwezig: niet iedere vrijkomende

of nieuwe woning wordt direkt meer "gevuld". De konsument zal in de

toekomst een steeds ruimere keuzemogelijkheid hebben, waardoor

"sekundaire" faktoren - zoals de kwaliteit van het stedelijk milieu

- steeds belangrijker worden. Een aantrekkelijk gekonserveerde

binnenstad zal ongetwijfeld een positieve invloed hebben op het

imago dat de stad heeft op de buitenwereld. Dit is niet alleen van

essentieel belang voor het funktioneren van de gemeente binnen de

regionale woningmarkt, maar ook voor het aantrekken van kommercigle

stedelijke funkties.

Uit diverse publikaties van Pellenbarg {1985l kan duidelijk worden

(30)

~

e:::::::-=> •

c;:::?

s::t....

. .. , .

"\11- / . _ . - . 11. .. , . , . • • ~ ,~. / • 4.···. •. ~

.

{

...

....

: .

.

.

...

~.. .. .

• .... .1.

.

• " "I. •••• "'::, '.

.

i

·

- c;"~\;

..

::; ·

.

\;~.i

:

:

.

.

\

b.

!

• ···:···t·~·...J

~,

{ ~...

~

r._ ..

.,

..

,,~ "

...

.

( A •...,...\. ..~:.~ •• , j • 0 .-.: . ....• •-::"': • . :

r'

••

····!~..

6 .

.,

.

.

.

.

..

••

.

.

..

.,....

.

~:.~

••

~

~J&":"

4 .

c.

' ....~.

.

,

·..·

• e

Ii··..

/. .

·•...~

e. ;;

.... .

.:

..•

.

..i..

..." .

.

• ...~

.

.

..

...•

....

.

"-

-

~ .",.,..". ...~ ~ •. . ... ,,-.~-(·S''''· ...

~

__

~

··_··J·_~·

··~

·i

....

~

.f;·

..

·

~

·

t

.

..

~

~:~.

0 40Km • .r"'O<'_-...'"":-'C:~-~~;

.

....

...

.~~ ~

..

. ..

~..~

.

..

~ ~

'

1

r . . . . ".

·.l .

[" .../~ /'. . I

.

)

~.

c.

"'"

'- .'

..

;

.:... . ...,."1 ... ..y'

.

.

...

. ...""'~. A.,j

.r. ./

.

ï , ( ' \ ,.

~::t"'l

I· ...

ti'

.

.,~~.

~.L

...

ccashurchestle s public buildings

othe rs

o

exciud ed are as

Bron: Ashworth (1983)

Kaart 2. De spreiding van historisch en/of architektonisch

waardevolle gebouwen in Nederland

(31)

~

.

.(

·i

,.

,

0/

.'

Y

!

het vestigingsplaatskeuzegedrag van een ondernemer en derhalve op de stedelijke werkgelegenheid . Alhoewel dit imago slechts ten dele bepaald zal worden door de stedebouwkundig/architektonische schoon-heid van een stedelijk ge bied , kan niet ontkend worden dat bepaalde bedrijfstakken waarde zullen hechten aan een "representatieve" bedrijfslokatie.

Juist in de nabije toekanst zullen de kleinere gemeenten in de ekonomisch zwakkere regio's - dankzij de grotere marktgerichtheid van de investeringen in onroerend goed - hun voordeel van klein-schaligheid in samenhang met een aktief stedelijk konserveringsbe-leid kunnen uitbuiten. In dit verband kan met ~ne gedacht worden aan steden van ongeveer 10

à

20.000 inwoners, zoals Dokkum, Har-lingen, Elburg, e.d . , met een kanpakte historische kern uit veelal eenzelfde architektonische periode.

Enige jaren geleden is dit reeds een keer op de Planologische Diskussiedagen treffend verwoord door G. Hesselink (1982 ):

"Oude huizen Zl.Jn in trek, oude dorpen en stadjes ook. Wie nagaat waar mensen in hun vakantietijd naar toe gaan zal ont-dekken dat nieuwbouwwijken of nieuwe steden op de reisprogram-ma's niet of bijna niet voorkomen. In oude plaatsen ligt dat heel anders. Hoe ouder, hoe meer bezoekers. In Engeland is zelfs een dorpje (Clovelly), waar het 's - zome r s zo druk is, dat men in de rij moet wachten tot men een keer door de hoofdstraat kan lopen. Toch zijn de huizen daar elk voor zich niet zo heel bijzonder. Alle huizen te zamen, het dorp als geheel, is dat wel. Ook in Nederland trekken verscheidene oude steden en dorpen vanwege hun bebouwing veel bezoekers. En het blij ft niet bij kijken alleen, ook de belangstelling an in oude huizen en plaatsen te wonen is groot."

Nagenoeg iedere gemeente in Nederland is aktief in de slag an nieuwe werkgelegenheid aan te trekken, dan wel an de aanwezige werkgelegenheid zo goed roogelijk te koesteren. De zorg voor een aktief stedelijk konserveringsbeleid lijkt hierdoor - met name in de kleinere gemeenten buiten het Westen des Lands - dikwijls op een tweede (of derde) plaats te staan. In deze bijdrage is betoogd dat een aktief stedelijk konserveringsbeleid in belangrijke mate onder-steunend kan werken voor het beleid ten aanzien van het behouden en aantrekken van nieuwe bedrijvigheid.

LITERATUUR

Ashworth, G.J . , Urban Conservation and Land Use Planning, Pa pe r gepresenteerd op de Annual Conference of the Institute of British Geographers, Edinburgh (1983)

Ashworth, G.J . , The Management of Change: conservation policy in Groningen - The Netherlands, Cities 111 (1984) 605-616

(32)

Ashworth, G.J., Urban Conservation and Urban Renewal: Partners or

Opponents in the West European City, In: E. Lichtenberger & R.

Heinritz (eds.), Crisis in the City, Steiner Verlag, MUnchen (1985)

Burtenshaw, D., M. Bateman and G.J. Ashworth, The City in West

Europe, Wiley, Chichester (1981)

Buursink, J., Vorm en funktieveranderingen in voormalige

textiel-steden, In: Ashworth, G.J. and G. Hoekveld (eds.), Vorm en funktie

relaties in middelgrote steden, Sociogeografische Reeks,

Geogra-fisch Instituut RUG (1986)

Dobby, A., Conservation and Planning, Hutchinson, London (1978)

Garneren, R. van, R. Brandel en P. Smeele, Bedrijven en

stadsver-nieuwing - Waar zit nu het probleem?, Planologische

Diskussiebij-dragen, deel I (1962) 223-234

Hesselink, G., Beter wonen door minder regels, In: W.A.S. Van Meel

(red), Ruimtelijke Ordening in Beweging, Samsom, Alphen aan de Rijn ( 1982)

Kain, R., Urban Conservation in France, Townand Country Planning,

vol 43 (1975) 428-433

Kruyt, B., Het midden- en kleinbedrijf in verouderde stadsdelen,

Plan, nr. 2 (1975)

Kruyt, B., The changing patterns of firms in Amsterdam: empirica I

evidence, In: T.E.S.G. nr. 3 (1979)

elissen, N.J.M., Monument en Samenleving, Council of European

Communities, Maastricht (1975)

Pellenbarg, P., Bedrijfsrelokaie en ruimtelijke kognities,

Socio-geografische Reeks nr. 33, Geografisch Instituut RUG (1985).

NIROV, Zorg on ~lcmumenten, Werkgroep Monumentenzorg, Den Haag

(1981 )

Skovgaard, J., Conservation planning in Denmark, Urban Studies

(1979) 519-539

Stuurgroep Bebouwde Omgeving, Gebouwde aogeving: gebruik, beheer en inrichting, Staatsuitgeverij, Den Haag (1981)

Stijnenbosch, M., Bedrijvigheid en Stadsvernieuwing, Planologische

Diskussiebijdragen, deel 11 (1984) 733-742

(33)

DIFFUSE VERONTREINIGING IN HET GOOI: TUSSEN RUIMTELIJK EN MILIEUBELEID

t

e

Nienke van der Baan en Henk van der Driessche Interfakultaire VakKroep Milieukunde

Rijksuniversit eit Utrecht

SAMENVATTING

Binnen het bodem- en gr ond wa t e r be s c he nn i ng s be le i d komt langzaam maar zeker aandacht voor de diffuse ver ont reinigingen, De bronnen van deze diffus e verontr einigingen en de patronen en processen ervan kunnen van-uit sociaal-ruimtelijke Kegevens worden aange geven.

In het Gooi leidt de verontr einiging van bodem en grondwater tot con-flicten met oia. de drinkwatervoorzi enin g. Twee diffuse verontreini-Kingsbronnen worden hier uitgelicht, namelijk de huishoudens (riolerin-Ken) en het verkeer. Uit deze eerste pr-obLeemverkennina blijkt de be-dreiging vanuit het verkeer gr oot te zijn en vanuit huishoudelijke rio-leringen matig.

Tenminste een voortzetting van deze continue verontreiniKing in deze re-gio is gez ie n de huisvestings- en verke ersontw ikkeling nog te verwach-ten. Techn ische ingrepen om verdere veront rein iging te voorkomen zij n mogelijk maar kostbaar.

In het ruimtelijk en sectorbeleid is en wordt nauwelijks rekening gehou-den met deze vormen van verontreiniging; in het mil ieubeleid is enige ontwikkeling naar probleemhantering te zien.

Ste11 ingen

1. Bij h t analyseren van milieuproblemen kan vanuit de sociale geogra-fie aangegeven worden waar welke maatschappelijke activiteiten en hun milieueffecten (zullen) optreden en waarom daar.

2. In het ruimtelijk beleid is in de uitvoe ring sf as e weinig aandacht voor milieuproblemen. De oplossing van milieuproblemen zal daarom vooralsnog vanuit het milieubeleid moeten plaatsvinden; gelijktijdig dient de afstemming tussen milieubeleid, en ruimtelijk zowel als sec-torbeleid meer aandacht te krijgen om het milieubeleid niet alleen saner nd, maar ook preventief te kunnen voeren.

3. Met het oog op de verontreiniging van bodem en grondwater verdient het aanbeveling Om langs drukke verkeerswegen in waterwingebieden ook buiten de bebouwde kom rioleringen aan te leggen.

1. Inleiding

Het Gooi is een sterk verstedelijkt ge b i ed . De ligging in de Randstad, nabij Amsterdam, centraal in Nederland, speelt nog steeds een belangrij-ke rol in de ontwikbelangrij-keling van bevolking en werkgelegenheid, en maakt dat het gebied dient tot verkeersplein tussen het westen, en noord- en oost-Nederland.

Anderzijds kent het specifieke milieufuncties zoals de drink

(34)

In deze regio kunnen een aantal conflicten tussen maatschappij en milieu worden aangegeven die model kunnen staan voor andere gebieden.

Bijvoorbeeld de bedreiging van bodem en grondwater. Het wordt steeds duidelijker dat het saneren van puntverontreinigingen slechts een begin

is; de diffuse verontreiniging van bodem en grondwater is het volgende probleem. Sanering is dan nauwelijks mogelijk, en alle aandacht zal op preventie gericht moeten zijn. De ontwerpwet Bodembescherming geeft een vooralsnog tamelijk open kader om pre~entief beleid te realiseren. Als eerste onderwerp heeft zich aangediend de zure regen en de nitratenbe-lasting van het grondwater door de zware bemesting in de landbouw. Twee andere bronnen zijn de continue belasting vanuit het verkeer, en de rioleringen van woningen. Beide kunnen tot aanzienlijke verontreiniging van bodem en grondwater leiden. Door de langzame verplaatsing in de bo-dem zullen problemen zich pas op termijn manifesteren.

Van belang zijn hier de vragen:

- welke aard en omvang hebben deze verontreinigingen?

- hoe ontwikkelen zij zich in de loop van de tijd in het Gooi? - welke sturingsmogelijkheden kent het beleid?

2. Bevolking, verkeer en milieubelasting

De twee vormen van milieubelasting die in het Gooi specifiek van belang zijn, zijn de aantasting van het landschap, en de verontreiniging van bodem en grondwater.

Verontreiniging van bodem en grondwater vanuit woningen en door verkeer zijn diffuse verontreinigingen. Doordat deze verontreinigingen in het verleden nauwelijks als probleem werden onderkend, ontbreken op dit doel gerichte gegevenbestanden grotendeels.

Rioleringen vertonen gebreken. De overheid onderkent de noodzaak om riO-lering te vervangen; zo is sinds enige tijd een adviescommissie werkzaam die tot taak heeft de omvang van het probleem aan te geven (7).

Een lekpercentage van 5%lijkt eerder een conservatieve dan een hoge schatting (10). Dit kan een aanzienlijke belasting van bodem en grondwa-ter betekenen. Andere bronnen van verontreiniging binnen het riolerings-systeem zijn overstorten van rioleringen die zowel regenwater als vuil-water afvoeren, en zakputten van niet op riolering aangesloten woningen, een situatie die vooral in villawijken met lage bebouwingsdichtheden nog wel voorkomt.

De organische en minerale belasting van rioolwater per inwoner is onge-veer 54 gr/dag biochemisch zuurstofverbruik. Het gaat Om 80 gr anorgani-sche en 110 gr organische stoffen. Een klein deel ervan bestaat uit fos -for-, stikstof- en kaliumverbindingen (10).

De metalenbelasting van huishoudelijk afvalwater is onderzocht door het RIZA(1980) op drie plaatsen, en door Simon (1983) in Hilversum (zie ta-bel 1).

Deze onderzoeken zijn rond 1980 uitgevoerd, de resultaten kunnen slechts met grote onzekerheidsmarges voor situaties ln het verleden worden ge-bruikt.

De continue verontreiniging van het verkeer langs de weg (afgezien dU8 van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het strooien van zout/zand om gladheid te bestrijden) is te benaderen door de de verontreiniging per voertuig te vermenigvuldigen met de afgelegde afstand. De hoeveelheden afzettingen op wegen door verkeer zijn we e r gegeve n in tabel 2.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Wpływ wysiłku fi zycznego na wybrane aspekty koordynacji. ruchowej –

Het lokatiemodel bepaalt de lokaties van hulpdienstvoertuigen aan de hand van kansen op incidenten en de vorm het hoofdwegennet.. In de casestudie &#34;Vlag van Utrecht&#34;

Celem  konferencji  jest  stworzenie  forum  do  dyskusji  na  temat  zmian  w  postrzeganiu  wie-

Może był On niedosięgłą, przeraźliw ie doskonałą pełnią, w której cierpienia ludzi stanow ią tylko m ikroskopijny fragm ent har­ monii, potrzebny porządkowi

Jest to praca, którą bez cienia wątpliwości można polecić nie tylko tym, którzy zajmują się tomizmem w sensie ściśle naukowym, ale również tym, któ- rzy z czystej

M oda festiw alowa spraw iła, że przedstaw ienia w T eatrze Horzycy konfrontow ane są przez niew ielką co praw da, ale opiniotw órczą część widowni z

Jednak tylko w tym jednym utworze koncentruje się na reakcjach bohatera i drobiazgowej analizie jego stanów psychicznych.. Utwór cha­ rakteryzuje się psychologiczną

FIGURE 2-3 DIAMOND-SHAPED GRID FOR CRABLOCK 14 FIGURE 2-4 CENTER BASED CONSTRUCTION FOR XBLOC AND CRABLOCK 17 FIGURE 2-5 STACKED BARS CONSTRUCTION FOR ACCROPODE AND CORE-LOC [3]