• Nie Znaleziono Wyników

Conciërges in de Bijlmermeer: Effect op criminaliteit, veiligheid en leefbaarheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Conciërges in de Bijlmermeer: Effect op criminaliteit, veiligheid en leefbaarheid"

Copied!
164
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

EFFECT OP CRIMINALITEIT, VEILIGHEID EN LEEFBAARHEID

Bibl i ot heek. TU Delft

\\11\\\\\ U

(4)

VANDALISME, CRIMINALITEIT

EN VOLKSHUISVESTING

Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) Technische Universiteit Delft

Thijsseweg 11 2629 JA Delft

(5)

CONCIËRGES IN DE BIJLMERMEER:

EFFECT OP CRIMINALITEIT, VEILIGHEID EN LEEFBAARHEID

Frank Wassenberg

(6)

De serie 'Vandalisme, Criminaliteit en Volkshuisvesting' wordt uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628 CN Delft telefoon (015) 783254 In opdracht van OTB Thijsseweg 11 2629 AJ Delft telefoon (015) 783005

Foto's zijn gemaakt door Frank Wassenberg (p. 13, 33, 45, 48, 64 en 67). De andere zijn beschikbaar gesteld door Nieuw Amsterdam (p. 36, 70, 78 en 85)

CIP-GEGEVENS KONINKLUKE BffiLIOTHEEK, DEN HAAG Wassenberg, Frank

Conciërges in de Bijlmermeer: effect op criminaliteit, veiligheid en leefbaarheid / Frank Wassenberg. Delft: Delftse Universitaire Pers. lIl.

-- serie: (Vandalisme, Criminaliteit en volkshuisvesting: nr. 8)

Uitg. van het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde, Technische Universiteit, Delft

-Met lit. opg. ISBN 90-6275-695-6 NUGI655

Trefw.: criminaliteit en woonmilieu; Bijlmermeer. Copyright 1991 by Frank Wassenberg

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, micro-film or any other means, without written permission from the publisher, Delft University Press, Delft, The Netherlands.

(7)

INHOUDSOPGA VE

1. INLEIDING EN AFBAKENING ONDERZOEK •.•••••••••..•.•.•• 1

1.1 Achtergrond en doel van het onderzoek . . . 1

1.2 Probleemstelling en doel van het onderzoek . . . 2

1.3 De conciërges ... . . . 3

1.4 De keuze van de verschillende complexen . . . 4

1.5 Opzet van het rapport . . . 5

1.6 Het onderzoek . . . 6

2. FYSIEKE EN SOCIALE WOONOMGEVING •..••.••••.•..••••• 11

2.1 Secundair materiaal . . . ... 11

2.2 De fysieke woonomgeving . . . ... 11

2.3 De sociale woonomgeving .... . . ... 13

2.4 Bewoningsproblemen: enige kengetallen . . . 20

3. WAARDERING WOONSITUATIE •••••••••••.••••••••••.•.•.• 25 3.1 Achtergrond. . . 25

3.2 Tevredenheid met de woonsituatie. . . 27

3.3 Verhuisplannen en verhuismotieven . . . 28

3.4 Betrokkenheid . . . 31

4. VERWEDERING EN (ON)VEILIGHEID ••••.••••••••••••••••• 37 4.1 Vervuiling ... . . . ... 37

4.2 Vandalisme . . . 39

4.3 Gevoelens van onveiligheid . . . 42

5. CRIMINALITEIT EN SLACHTOFFERSCHAP ..•..•••••..•••••• 49

5.1 Inleiding . . . 49

5.2 Slachtofferschap van diverse delicten . . . 50

5.3 Criminaliteit volgens de politiestatistieken . . . 58

6. MAATREGELEN DOOR BEWONERS ••••••..••.••••••••••••• 65

6.1 Maatregelen door bewoners . . . .. 65

(8)

7. DE CONCIËRGES . . . 71

7.1 Inleiding . . . 71

7.2 De verwachtingen vooraf over de conciërges ... 71

7.3 De bewoners over het functioneren van de conciërges ... 73

7.4 Het beveiligingsbedrijf in Groeneveen . . . 79

7.5 Een beveiligingsbedrijf in de toekomst door middel van conciërges-nieuwe-stijl? . . . 80

7.6 De conciërges over de conciërges . . . 83

8. SAMENVATIING EN BALANS ••••••••••••••••••••..•.•••••• 93 9. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ••••••••••••••••••••••• 103 9.1 Conclusies . . . 103 9.2 Aanbevelingen . . . 105 Literatuur en informatiebronnen . . . 109 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 De bewonersenquête uit 1989 111 De bewonersenquête uit 1990 125 Representativiteit van de enquêtes . . . .. 139

(9)

VOORWOORD

In het landelijk beleid heeft preventie van criminaliteit de laatste jaren een belangrijker plaats gekregen. In 1985 bracht het kabinet Lubbers het beleidsplan 'Samenleving en Criminaliteit' uit, op basis waarvan de 'Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Criminaliteit' ingesteld werd. Deze Stuurgroep, resultaat van een samenwerking tussen de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie, had als taak proefprojecten op te zetten gericht op de preventie van criminaliteit. Eén van die projecten omvatte het aanstellen van huismeesters in zogenaamde problematische complexen, waarvoor speciale subsidieregelingen ingesteld zijn. Ook in de Bijlmermeer werd een beroep gedaan op deze huismeesters. Omdat er overdag al daghuismeesters aan het werk waren en omdat de toezichthouden-de taak juist 's avonds van belang was, wertoezichthouden-den in toezichthouden-de Bijlmermeer conciërges voor in de avonduren aangesteld.

De Stuurgroep Bestuurlijke Preventie van Criminaliteit zette niet alleen proef-projecten op, maar liet deze ook evalueren op hun effectiviteit. Eén van deze projecten is het onderzoek 'Kleine criminaliteit en naoorlogse etagebouw', dat uitgevoerd wordt door het OTB. Dit grotere onderzoek bestaat uit een aantal delen. Naast een algemeen theoretisch onderzoekskader volgt een aantal case-studies naar wooncomplexen waar maatregelen zijn getroffen om verval tegen te gaan. Daarnaast wordt het woningtoewijzingsbeleid en het functioneren van huismeesters apart belicht. Dit rapport is een voorbeeld van het laatste. Het OTB-onderzoeksproject heeft geresulteerd in een serie rapporten in de reeks 'Vandalisme, Criminaliteit en Volkshuisvesting', waarvan dit het achtste deel is. Het onderzoeksproject 'Kleine criminaliteit en naoorlogse etagebouw' is verbon-den met het onderzoeksprogramma Stedelijke Netwerken. Dit is een samenwer-kingsverband van drie onderzoeksinstituten, namelijk het Instituut voor Ruimte-lijk Onderzoek (IRO) van de Rijksuniversiteit van Utrecht, het Centrum voor Grootstedelijk Onderzoek (CGO) van de Universiteit van Amsterdam en het OTB, verbonden aan de Technische Universiteit te Delft.

Meer dan 1200 bewoners hebben een belangrijke bijdrage aan dit rapport gele-verd door evenzovele enquêtes in te vullen, waarvoor ik hen van harte wil be-danken. Voorts bedank ik de conciërges voor de interviews, voor een deel al

(10)

Huisman (en tot juli 1990 Desiree Cardinaals) van Nieuw Amsterdam, die het onderzoek in praktische zin hebben mogelijk gemaakt en veel basismateriaal beschikbaar hebben gesteld, en daarnaast Peter Pinkhaar, de contactpersoon van het conciërgeproject. Ook bedank ik de leden van de diverse bewonerscommis-sies voor hun inbreng bij de enquête. Aan J. Brouwer is dank verschuldigd voor het beschikbaar stellen van allerlei politiegegevens. De conciërges-nieuwe-stijl zijn in dienst bij Randon Beveiliging; contactpersoon daar is Sam Nazir, ook voor hem een woord van dank.

Dit onderzoek werd zoals altijd ondersteund door de begeleidingscommissie, die erop toeziet dat het geheel tot een goed einde komt. Ook hen ben ik erkentelijk voor hun bijdrage, te weten mevr. J. Junger-Tas van het WODC (voorzitter), mevr. A Vroege (NCIV), M. van Oostrom (DGVH), mevr. D. Cardinaals (NWR), G. Milort (VNG), J. Spickenheuer (SBPC) en R. de Vries en mevr. B. Haasbroek (SBPC).

Voorts wend ik me tot Michel Coenen, die aktief is geweest bij het opzetten en het uitvoeren van de eerste ronde van het bewonersonderzoek. Tenslotte noem

ik mijn collega's bij het OTB, die de teksten kritisch hebben doorgelezen.

Frank Wassenberg Delft, mei 1991

(11)

1

INLEIDING EN AFBAKENING ONDERZOEK

1.1 Achtergrond en doel van het onderzoek

In de Bijlmermeer zijn per 1 maart 1989 door de woningcorporatie Nieuw Am-sterdam drie conciërges aangesteld, ook wel avondhuismeesters genoemd. Dit is gebeurd in de flats Haag & Veld, Florijn en Eeftink. Het was de bedoeling ook in Groeneveen een conciërge aan te stellen op dezelfde datum. Dit is niet ge-beurd. Wegens de te onveilige werksituatie ter plekke heeft Nieuw Amsterdam ervan afgezien ook daar een conciërge aan te stellen. In de plaats daarvan werd toen voor de avonduren een beveiligingsbedrijf in de arm genomen.

Eén jaar later, per 1 maart 1990 werd het gehele conciërgeproject in alle vier de flats beëindigd. Enkele weken later werd het project voortgezet met medewer-kers van Randon Beveiliging, die als conciërge-nieuwe-stijl werden aangesteld. Het contract met deze nieuwe conciërges loopt vooralsnog tot 1 juli 1991. Naast de bovengenoemde vier flats, waar thans dus conciërges-nieuwe-stijl wer-ken, zijn in nog een flat conciërges werkzaam. Het betreft de flat Klieverink, waar al sinds 1 november 1987 twee avondhuismeesters (in deeltijd) werken. Vanwege het verschillende aanvangstijdstip, is Klieverink niet meegenomen in bewonersonderzoek (in februari 1989 waren ze al anderhalf jaar werkzaam). In dezelfde periode bleek uit een andere enquête dat de bewoners in Klieverink zeer enthousiast waren over het functioneren van de conciërge, en een voldoen-de groot voldoen-deel voldoen-der bewoners bleek er in het vervolg geld voor over te hebben. Deze conciërges zijn nu inmiddels in hun vierde jaar bezig.

Aan de bewoners van Klieverink zijn dus geen vragen gesteld. Waar mogelijk en relevant, zijn cijfers uit Klieverink vergeleken met die van de andere vier flats. Bovendien zijn ook de conciërges van Klieverink geïnterviewd.

Hierboven zijn nu vijf flats beschreven waar conciërges werkzaam zijn, in ver-schillende varianten. Daarnaast zijn in nog een zesde flat ervaringen met avond-huismeesters opgedaan. In de flat Hofgeest zijn per 1 juli 1987 twee conciërges in deeltijddienst gestart. De resultaten waren weliswaar bemoedigend, maar de bewoners bleken niet in voldoende mate bereid om in de kosten mee te betalen. Per 1 juli 1988 werd daarom het avondhuismeester-experiment in Hofgeest

(12)

ge-stopt. Voor Hofgeest geldt hetzelfde als voor Klieverink; ook hiervan zijn erva-ringen in dit rapport meegenomen.

Tenslotte nog iets over de gehanteerde begrippen. In dit rapport gebruiken we de termen conciërges en avondhuismeesters door elkaar. Dit zijn mensen die in de avonduren werken. Daarnaast is in elke flat in de Bijlmer-hoogbouw overdag een 'gewone' huismeester aktief. Deze werkt van 8 tot half 5 en houdt zich vooral bezig met kleine reparaties, klusjes, rommel opruimen, bewoners te woord staan etc. Schoonmaken hoort niet tot het pakket. Deze 'gewone' huis-meesters zijn al sinds de oprichting van Nieuw Amsterdam in 1984 werkzaam. Zij worden in dit rapport niet verder behandeld. Met avondhuismeesters of conciërges worden dus alleen de 's avonds werkzame personen bedoeld.

1.2 Probleemstelling en doel van het onderzoek

Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoeksproject dat bij het OTB uitgevoerd wordt onder de naam 'Kleine criminaliteit en naoorlogse etagebouw' . De centrale probleemstelling van dit gehele project is in 1987 door Bentvelsen en Van der Zon als volgt geformuleerd:

"Welke factoren zijn vanuit het beheer van woning en woonomgeving in met name de volkshuisvestingssituatie manipuleerbaar, zodat de kleine criminaliteit afneemt c.q. voorkomen kan worden?"

In het voorliggende rapport wordt het functioneren van de conciërges geëvalu-eerd. Zij vullen daarmee de 'manipuleerbare' factor in, zoals die hierboven in de centrale probleemstelling wordt genoemd.

Het doel van dit voorliggende onderzoek is het meten van het effect van con-ciërges op de leefsituatie. Concreet wordt nagegaan of door het werk van de conciërges enerzijds tevredenheid en betrokkenheid van bewoners vergroot zijn, anderzijds of verloedering, kleine criminaliteit en onveiligheidsgevoelens vermin-derd zijn. Kortom, of de bewoners er prettiger wonen dan voor de komst van de avondhuismeesters.

Bij de beantwoording van de centrale probleemstelling wordt uitgegaan van een werkmodel, dat drie fasen kent. De eerste fase heeft betrekking op de situatie voorafgaand aan het treffen van maatregelen. De tweede fase betreft de maatre-gelen zelf en de derde fase tenslotte het effect ervan.

In dit Bijlmermeer-onderzoek is eveneens van dit model uitgegaan. Hiertoe zijn alle bewoners van de desbetreffende vier flats benaderd, een keer voordat de conciërges met hun werk begonnen (in februari 1989) en een keer toen ze offi-cieel ophielden (maart 1990). Vervolgens zijn de conciërges zelf benaderd. Er zijn zowel enkele conciërges-oude- als nieuwe-stijl geïnterviewd.

Voorts is de situatie rondom de criminaliteit en de veiligheid nader bekeken door politiecijfers te analyseren. Deze ondersteunen de uitkomsten uit de bewo-nersenquête.

(13)

1.3 De conciërges

In januari 1988 werd de 'Stimuleringsregeling huismeesters voor sociale verhuur-ders' ingevoerd, op grond waarvan de Stuurgroep Bestuurlijke Preventie Crimi-naliteit geld beschikbaar stelde om huismeesters in dienst te nemen. Dit was een eenmalige regeling. Nieuw Amsterdam heeft in het kader van deze regeling vijf huismeesters aangesteld, niet voor overdag - die waren er immers al - maar voor 's avonds.

Het takenpakket van de 'gewone' daghuismeester en van de avondhuismeesters of conciërges verschilt. De conciërges moeten nadruk leggen op het sociale beheer. Hun taken liggen met name op het vlak van service- en veiligheidsver-hoging en het signaleren of liever nog voorkómen van kleine criminaliteit en vandalisme.

De conciërges houden zich vooral bezig met toezicht en controle. Dit gebeurt door hun zichtbare aanwezigheid en door het lopen van rondes. Verder signale-ren ze ongeregeldheden, verlenen service aan bewoners en bezoekers, verrichten kleine reparaties (deurdrangers, lampen) en geven grotere mankementen door,

controleren de liften en laten vuilnis van de galerijen verwijderen. De conciërge werkt alleen, is niet in uniform, heeft legitimatie van Nieuw Amsterdam bij zich en is in de praktijk te herkennen aan de portofoon of draagbare telefoon.

De conciërge werkt 's avonds. De werktijden verschillen per flat en per situatie. Hij heeft een aparte loge, soms midden in de binnenstraat, soms een werkruimte met toegang tot de binnenstraat. Hoofdstuk 7 gaat in zijn geheel over het werk en het functioneren van de conciërges.

Er zijn verschillende soorten conciërges (geweest) in verschillende flats en op verschillende momenten. Voor alle duidelijkheid zetten we hieronder de ontwik-kelingen op een rij.

Een chronologische volgorde van gebeurtenissen rondom de conciërges in de Bijlmermeer: 1 jul.'87 1 nov.'87 mrt.'88 1 jul.'88 feb.'89 1 mrt.'89 28 mrt'89 15 mei'89

in Hofgeest starten twee conciërges in deeltijd. Dit project krijgt lan-delijk veel aandacht;

in Klieverink starten eveneens twee conciërges;

Nieuw Amsterdam dient aanvraag in voor avondhuismeesters in vijf flats;

De conciërges in Hofgeest stoppen met hun werk, omdat er niet vol-doende mensen zijn die ervoor willen betalen. Hofgeest wordt ver-ruild voor de naburige flat Haag & Veld;

Het OTB houdt een voormeting onder alle bewoners van de vier flats van het conciërgeproject;

Het conciërgeproject wordt gestart in Eeftink, Florijn en Haag & Veld en voorlopig niet in Groeneveen;

Nieuw Amsterdam evalueert de conciërges in Klieverink en besluit het project daar voort te zetten;

in Groeneveen start het beveiligingsbedrijf Randon met 'concië rge-achtige' taken;

(14)

± nov.'89 1 dec.'89 1 mrt.'90 1 mrt.'90 19 apr'90 ± mrt.'91 1 jul.'91

het conciërgeproject in Florijn wordt tussentijds stopgezet; Randon stopt in Groeneveen met de conciërges;

Het conciërgeproject in de vier flats Eeftink, Florijn, Groeneveen en Haag & Veld wordt officieel niet voortgezet;

Het OTB houdt een nameting onder alle bewoners van de vier flats van het conciërgeproject;

De conciërges-nieuwe-stijl in dienst van Randon beginnen met hun werk in Eeftink, Florijn, Haag & Veld en Groeneveen;

Nieuw Amsterdam vraagt bewoners om bijdrage voor conciërges; geplande einddatum van project conciërges-nieuwe-stijl;

1.4 De keuze van de verschillende complexen

In elk van de vijf rayons is indertijd door Nieuw Amsterdam besloten om voorlo-pig in één flat conciërges aan te stellen. Belangrijke motivatie hiervoor is ener-zijds de capaciteit van de organisatie en anderener-zijds de wens om niet - zoals in het verleden al zeer vaak gedaan is - één bepaald soort maatregel grootschalig op de hele Bijlmermeer ineens toe te passen.

Daarnaast is bij de keuze van de komplexen erop gelet om van elkaar verschil~

lende gebouwen te kiezen met betrekking tot sociale structuur, bewoning, histo-rische achtergrond en toekomst.

Daardoor is het mogelijk om meer inzicht te krijgen in de effecten van de con-ciërges in verschillende soorten omstandigheden.

Tot zover de motivatie, zoals die in de aanvraag voor de Stimuleringsregeling Huismeesters uit maart 1988 te lezen valt. De keuze voor de verschillende complexen werd door Nieuw Amsterdam als volgt gemotiveerd.

Voor de flat Haag & Veld is gekozen omdat dit een klein en overzichtelijk com-plex is. Haag & Veld is één van de oudste complexen, waar de mutatiegraad relatief laag is en de bevolking overwegend ouder dan in de rest van de Bijlmer-meer. Haag & Veld is eigenlijk de vervanger van de naburige flat Hofgeest, waar het huismeesterexperiment vroegtijdig gestopt is. De flats lijken in veel opzichten op elkaar.

Florijn kan gekenmerkt worden als een flatgebouw waar een nieuw begin is ge-maakt. De oude bewoners zijn voor een gedeelte uitgeplaatst en het gebouw wordt aanzienlijk gerenoveerd en aangepast aan de woonwensen van deze tijd. Bouwkundige verbeteringen zijn aangebracht, woningen gesplitst en achterstallig onderhoud uitgevoerd. De conciërge zal voor de nieuwe bevolking een wegwijzer zijn ten aanzien van het noodzakelijke woongedrag in de flat.

Door het voorlichten van nieuwe bewoners en het direkt vanaf de renovatie bewust werken aan een schone en veilige omgeving is het wellicht mogelijk om een wat stevigere sociale structuur in de flat tot stand te brengen.

(15)

Voor de flat Eeftink is gekozen omdat dit een relatief groot complex is, waar de leefbaarheid nu in een sneller wordend tempo aan het verminderen is. Met het inschakelen van een conciërge wordt getracht dit proces tot staan te brengen en de bewoners te stimuleren zich op een intensievere wijze met hun flat en flat-omgeving bezig te houden.

Groeneveen tenslotte kenmerkt zich door een aanzienlijke problematiek met drugsverslaafden in de openbare gebieden. Daarnaast is de bevolking zeer divers en bestaande uit verschillende nationaliteiten. Deskundige ondersteuning van de bewonerscommissie is nodig om onder andere te proberen de taalbarrières tussen de verschillende bevolkingsgroepen te slechten en ook aan de huurders die niet gewend zijn om in hoogbouw te wonen, uit te leggen wat dat met zich kan brengen.

1.5 Opzet van het rapport

In dit rapport wordt de situatie in de vier onderzochte flats beschreven vóórdat maatregelen getroffen werden, de maatregelen zelf (i.c. de conciërges) en de situatie erna. Per hoofdstuk wordt echter de voormeting direct naast de name-ting geplaatst. De verschillende hoofdstukken zijn themagewijs geordend, en niet in de volgorde uitgangssituatie - maatregel (=conciërges) - huidige situatie. De verwachting is, dat een themagewijze invulling helderder werkt.

Dit voorliggende hoofdstuk vervolgt met de manier waarop het onderzoek is opgezet. De nadruk ligt op de bewonersenquêtes. Vanwege het aparte karakter van de Bijlmermeer, levert een enquête hier meer moeilijkheden op dan in een gemiddelde Nederlandse wijk.

Hoofdstuk 2 geeft een aantal kengetallen over de fysieke en de sociale woonom-geving. Deze gegevens zijn vooral gebaseerd op secundair materiaal, in tegenstel-ling tot de drie volgende hoofdstukken, die voornamelijk op enquêteresultaten stoelen.

In hoofdstuk 3 gaan we in op de waardering van de bewoners voor hun woonsi-tuatie, zoals blijkt uit de enquête. Delen zij voldoendes uit of onvoldoendes? In het bijzonder wordt stilgestaan bij de betrokkenheid van de bewoners bij hun woonsituatie. Hebben we te maken met een bevolking die zo snel mogelijk wil verhuizen of willen de bewoners er zelf ook wat aan doen om hun woonsituatie wat te verbeteren?

De hoofdstukken 4 en 5 gaan over kleine criminaliteit en verloedering. In hoofd-stuk 4 komen aan bod vervuiling, vandalisme en (on)veiligheidsgevoelens. Het volgende hoofdstuk gaat over de daadwerkelijk plaatsvindende criminaliteit, die op twee manieren gemeten wordt: met behulp van slachtofferenquêtes en met politiegegevens.

Vervolgens een hoofdstuk over maatregelen die bewoners getroffen hebben om hun eigen veiligheid te vergroten. En wat zou er nog meer kunnen gebeuren? Eén zo'n maatregel is het aanstellen van conciërges: daar gaat hoofdstuk 7 over. Wat verwachtten de bewoners van hem, en zijn deze verwachtingen uitgekomen?

(16)

Wat zou hij dan wèl moeten doen? En wat vinden de conciërges er zelf van? En hoe moet het in de toekomst?

In het gehele rapport worden gegevens zoveel mogelijk vergeleken met meer algemene cijfers: met de hele Bijlmerrneer, met heel Amsterdam of met heel Nederland.

1.6 Het onderzoek

Verschillende delen van het onderzoek

Het belangrijkste bestanddeel van het onderzoek wordt gevormd door twee enquêtes onder de bewoners. De eerste enquête vond in februari 1989 plaats v66rdat de conciërges met hun werk begonnen, de nameting toen ze één jaar later eindigden in de toenmalige opzet (conciërges-oude-stijl). Bij dit bewoners-onderzoek is de flat Groeneveen, waar uiteindelijk geen conciërge-oude-stijl is komen te werken, ook meegenomen. In dit rapport hebben gegevens, tenzij anders vermeld, ook betrekking op de situatie in Groeneveen.

Naast de bewoners zijn ook andere informanten benaderd. In de eerste plaats zijn dat de conciërges zelf. Er zijn zowel enkele conciërges-oude- als nieuwe-stijl geïnterviewd.

Deze onderzoeken (voormeting, nameting en interviews) worden aangevuld met secundaire gegevens. Dat zijn gegevens die door andere partijen reeds verzameld zijn (en door ons eventueel bewerkt), zoals gegevens van Nieuw Amsterdam, de gemeente en de politie. Dit geeft enerzijds een aanvulling (bijv. cijfers over leegstand, aantal verhuizingen, onderhoudskosten, aantal aangiften), anderzijds biedt het de mogelijkheid om de verzamelde cijfers in een breder kader te plaatsen. Zo wordt het mogelijk de respons in de vier onderzochte flats te verge-lijken met de totale bevolking in de vier flats (representativiteit), met de gehele Bijlmerhoogbouw, met heel Amsterdam en met heel Nederland.

Werkwijze bewonersonderzoek

Het belangrijkste deel van het onderzoek vormen de enquêtes onder de bewo-ners. Deze vragenlijsten zijn in beide rondes aan alle bewoners van de vier flats voorgelegd.

De werkwijze was als volgt. De bewoners zijn in een brief van tevoren op de hoogte gesteld van de komst van de OTB-enquêteurs. Hierin werd het doel van het onderzoek kort uitgelegd. In dezelfde week werden aan de mensen persoon-lijk de vragenlijsten overhandigd en werd eventueel het doel van het onderzoek kort uitgelegd. Na één of enkele dagen werden dezelfde adressen nogmaals bezocht om de enquêtes weer op te halen. In totaal werd er drie maal gepro-beerd om enquêtes uit te zetten. De mensen werden aan het eind van de middag en het begin van de avond benaderd, omdat op deze tijden de respons het hoogst is. Per huishouden werd één vragenlijst afgegeven. De enquête (met de resultaten) is opgenomen als bijlage 1 (voor 1989) en bijlage 2 (voor 1990). De vragenlijst is vooraf besproken met mensen van de bewonerscommissies van de vier flats en van Nieuw Amsterdam.

(17)

Combinatie met ander onderzoek

Vlak voordat de nameting plaats zou vinden, presenteerde in januari 1990 de Werkgroep Toekomst Bijlmermeer haar plannen voor de toekomst van de Bijl-mermeer. Deze plannen kregen toen ruime aandacht, ook binnen de Bijlmer-meer zelf. Wij hebben toen de gelegenheid aangegrepen om de nameting van het conciërge-onderzoek te combineren met een onderzoek naar de mening van de bewoners over de voorgestelde plannen. Dit onderzoek is in juni 1990 ver-schenen onder de titel 'De bewoners over de toekomst van de Bijlmermeer'. Beide onderzoeken staan verder los van elkaar. Dit kwam ook in de vragenlijs-ten naar voren, die duidelijk uit twee gedeelvragenlijs-ten bestond.

Respons

De respons op de enquête viel mee. Van tevoren werden we van verschillende zijden voorbereid op een effectieve respons van hooguit 25 procent. Dit werd uiteindelijk 41 procent van de bewoonde woningen (in 1990: 37%i en 70% (1990: 59%) van de uitgezette enquêtes (zie tabel 1.1).

Tabel 1.1 Respons Bijlmerenquêtes 1989 en 1990

1989 1990 aantal woningen 1.888 1.888 'onbewoond'· 325 250 bewoonde woningen 1.563 1.638 bewoners bereikt 1.002 64,1% 1.101 67,2% weigeringen 84 8,4% 72 6,5% enquêtes uitgezet 918 58,7% 1.029 62,8% enquêtes retour 641 603

dit is van de bewoonde woningen 41,0% 36,8%

dit is van de bereikte bewoners 64,0% 54,8%

dit is van de uitgezette enquêtes 69,8% 58,6%

• 'onbewoond' wil zeggen: leeg, of minder dan een half jaar bewoond, plus een enkel bedrijfspand op de verdiepingen.

Een korte toelichting op de tabel is op zijn plaats. In totaal zijn er in de vier flats 1888 woningen. Daarvan stonden er in 1989 325 leeg of waren nog geen half jaar bewoond (in 1990: 250). Een half jaar leek ons een minimale termijn waarop bewoners zich een oordeel gevormd kunnen hebben over het wonen in

1. In dit rapport worden meermalen gegevens uit de voormeting en de nameting naast elkaar

geplaatst. Cijfers uit de voormeting uit 1989 worden dan in standaard lettertype weergegeven,

(18)

de Bijlmermeer. In de resterende woningen werden duizend (resp. elfhonderd) bewoners thuis aangetroffen. Het is duidelijk dat dit aantal hoger had kunnen zijn bij meer uitzet- en ophaalrondes.

Het aantal weigeringen bedroeg 8,4 (resp. 6,5) procent. De redenen om niet mee te werken varieerden. Taalproblemen stonden met ruim 25% op de eerste plaats. (Overigens werd de enquête in twee talen aangeboden: Nederlands en Engels. In totaal vulde 91% een Nederlandstalige enquête in en 9% gaf de voorkeur aan een Engelstalige; 1990: 92-8%.) 'Geen zin' of 'geen belangstelling' waren goed voor eveneens circa 25 procent. Verder waren er een aantal mensen, die alleen 'op het huis pasten', omdat de bewoner op vakantie was. Ook waren er een aantal mensen, die de deur of het raam niet opendeden om een vragen-lijst aan te nemen. Tenslotte waren er enkele incidentele gevallen als 'ziek, kan niet meer schrijven, sterfgeval en niet meer helemaal goed bij'.

De enquête is in vier flats afgenomen, Eeftink, Florijn, Groeneveen en Haag &

Veld. Tussen de flats onderling bestaan evenwel verschillen in respons. Dat blijkt uit tabel 1.2. In beide jaren is het aantal enquêtes uit Eeftink lager dan gemid-deld en uit Haag & Veld hoger. Dat betekent dat de mensen uit de laatste flat relatief zwaarder hun stempel drukken op de uitkomsten dan die uit de eerstge-noemde flat. Dit bezwaar komt naar voren als blijkt dat op bepaalde vragen er verschillend per flat gedacht wordt. Verschillen per flat geven we telkens aan. Het aantal geslaagde enquêtes per flat hadden we vooraf op minstens honderd per flat gesteld. Uit de tabel blijkt, dat de respons daar ruimschoots boven zit.

Tabel 1.2 Respons Bijlmerenquêtes 1989 en 1990 per flat

Eeftink Florijn Groeneveen Haag&Veld totaal

aantal woningen 548 531 484 325 1.888 enquêtes retour 153 159 185 144 641 1989 in % bewoonde 32,2 38,1 47,9 50,5 41,0 woningen enquêtes retour 136 151 174 142 603 1990 in % bewoonde 27,3 33,3 42,5 47,7 36,8 woningen Representativiteit

Van alle woningen, waar meer dan een half jaar iemand woonde, heeft 41 pro-cent (in 1990: 37%) de vragenlijst ingevuld. Het is van belang na te gaan of deze 41 % (resp. 37%) een representatief deel van de totale flatbevolking weergeeft. Het kan immers zo zijn, dat we een bepaald deel van de bevolking telkens niet thuis aangetroffen hebben. Hiertoe is de enquête-uitkomst vergeleken met enkele algemene bevolkingscijfers, die bij Nieuw Amsterdam voorradig waren voor de gehele flat. Dit is gedaan voor vijf kenmerken: leeftijd,

(19)

huishoudenssa-menstelling, geslacht, geboorteland en woonduur. Bijlage 3 gaat uitgebreid in op de uitkomsten uit enquête en de totale flatpopulatie.

Van enkele bevolkingsgroepen bleek een onder- of oververtegenwoordiging te bestaan. Zo zijn alleenwonenden en mensen die minder dan vier jaar in de flat wonen ondervertegenwoordigd; dit geldt in beperkte mate voor jongeren en mensen van Nederlandse komaf. Indien deze kenmerken relevant zijn, zal bij de interpretatie van de diverse vragen hiermee rekening gehouden moeten worden. Voor het overige lijken de resultaten redelijk overeen te komen met kenmerken van de gehele flatpopulatie. Uitspraken zullen daarom in het algemeen gedaan worden voor de flats als geheel.

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de sociale woonomgeving. Hierin komen alle genoemde bewonerskenmerken aan bod. Om deze reden gaan we op deze plaats niet uitgebreid in op de representativiteit van de enquête, maar verwijzen daarvoor naar bijlage 3. Tevens zijn in paragraaf 2.3 de bevol-kingsgegevens vergeleken met andere cijfers die voorhanden waren over de gehele Bijlmerbevolking, de gehele stad Amsterdam en geheel Nederland. Dit maakt een onderlinge vergelijking mogelijk.

(20)

Afb. 2.1 De ligging van de vijf flats met conciërges in de Bijlmerrneer

m m

)J

BIJLMERPARK

M= metrostation G= winkelcentrum Ganzenhoer

(21)

2

FYSIEKE EN SOCIALE WOONOMGEVING

2.1 Secundair materiaal

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van een aantal kengetallen. We maken hier vooral gebruik van secundair materiaal. Materiaal dus, dat door anderen opgesteld is. Dit in tegenstelling tot de volgende hoofdstukken, waarin de enquêteresultaten de hoofdmoot vormen en waar secundair materiaal alleen gebruikt wordt om de onderzoeksgegevens in een breder perspectief te plaatsen. De bronnen, waarnaar we in dit hoofdstuk telkens verwijzen, zijn de volgende: Van woningcorporatie Nieuw Amsterdam:

a- Subsidieaanvraag in het kader van de Stimuleringsregeling Huismeesters 1988, maart 1988

b- Overzicht Bedrijfsgegevens, juni 1988

c- Overzicht Bevolkingsgegevens en nieuwe huurders, diverse jaren d- Continueringsaanvraag Huismeesters, april 1989

e- De Bijlmerrneer 1984/1989, oktober 1989 En van de gemeente:

f- Effectrapportage Hoogbouw Bijlmerrneer 1987, Gemeentelijke Dienst Volks-huisvesting Amsterdam, augustus 1987

g- Weten over Wonen, Amsterdams Steekproefbestand 1986, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting, 1988

h- Amsterdam in cijfers, Jaarboeken 1988, 1989 en 1990, Bestuursinformatie, 1989, resp. 1990 en 1991

2.2 De fysieke woonomgeving

De vier onderzochte flats kennen niet dezelfde bouwkundige opzet. Haag &

Veld was in 1969 één van de eerste flats in de Bijlmerrneer. Het woongebouw bestaat uit twee rechte, langwerpige woonblokken, die door een binnenstraat met elkaar verbonden zijn. In totaal zijn er 325 woningen, verdeeld over 10 woonlagen. De binnenstraat bevindt zich op de eerste verdieping en geeft toe-gang tot een aantal trappenhuizen en liften. Gemiddeld worden 50 woningen per entree ontsloten. Per verdieping komen de woningen uit op een galerij.

(22)

De andere drie flats zijn begin jaren zeventig gebouwd volgens de befaamde 'honingraatstructuur'. De gebouwen vormen geen rechthoeken meer, maar maken om de circa 100 meter een knik. Het aantal woningen per gebouw is groter dan in Haag & Veld, zoals uit tabel 2.1 blijkt. Het aantal woningen, dat in de binnenstraat via één entree (lift

+

trap) toegankelijk is, mag vooral in Groe-neveen hoog genoemd worden, namelijk 85.

Tabel 2.1 Complexkenmerken van de vier onderzochte flats

Eeftink Florijn Groeneveen Haag&Veld

bouwjaar 1974 1973 1970 1969

aantal woningen 548 450 477 325

aantal woonlagen 10 10 10 10

aantal woningen per entree 50 gem. 45 gem. 85 gem. 50

ontsluitingswijze galerij galerij galerij galerij

Bron: Nieuw Amsterdam

In alle vier de flats is de binnenstraat op de eerste woonlaag verbonden met een parkeergarage. Zowel parkeergarage als binnenstraat zijn voor iedereen toegan-kelijk. In de binnenstraat bevinden zich in elke flat ook een aantal woningen. Tevens zijn aan de binnenstraat enkele gemeenschappelijke voorzieningen gele-gen zoals een collectieve ruimte voor de bewoners, een bar, een crèche en een peuterspeelzaal. Deze voorzieningen zijn niet in alle vier de flats aanwezig. Op het maaiveld zijn onder het gehele gebouw boxen voor de huurders. De containerruimten voor huishoudelijk en grof afval bevinden zich in de binnen-straat. Aan de binnenstraat bevinden zich tevens het kantoor van de huismeester en de loge van de conciërge.

Op de kaart op pagina 10 is de ligging van de vier flatgebouwen aangegeven. Haag & Veld en Florijn liggen het dichtst bij het hoofdwinkelcentrum Amster-damse Poort. Groeneveen ligt naast het winkelcentrum Ganzenhoef, waar tevens het metrostation is. Eeftink en Florijn liggen het verst verwijderd van de metro op ongeveer een kwartier lopen.

Sinds de samenvoeging van (bijna) alle flats in de Bijlmermeer in de corporatie Nieuw Amsterdam in 1984, is een grootscheeps rehabilitatieprogramma van start gegaan. Voor alle flats werden maatregelen genomen als een huurverlaging, het gratis maken van de parkeergarages, isolatie en het wegwerken van achterstallig onderhoud. Daarnaast werd per flat een aantal verschillende, meest bouwtechni-sche, verbeteringen aangebracht. De liften (in Groeneveen) en de binnenstraat (in Florijn) werden verbeterd. In Florijn werden in 1987 veel vierkamerwoningen gesplitst in tweekamerwoningen in de HAT-sfeer.

In Haag & Veld en Eeftink waren ten tijde van het onderzoek de galerijen zodanig gecompartimenteerd, dat een galerij deur nog slechts toegang gaf tot gemiddeld zo'n zes woningen. In Florijn was dit aantal ongeveer twee tot drie

(23)

keer zo hoog. In Groeneveen was in februari 1989 nog niets gecompartimen-teerd; dat is in het voorjaar van 1989 gebeurd. In Haag & Veld en Groeneveen waren in februari 1989 de boxgangen gecompartimenteerd. Dit zou in Eeftink en Florijn pas later in het jaar gebeuren. Deze wijzigingen in de fysieke omgeving zijn storende variabelen bij het vergelijken van de voor- en de nameting.

2.3 De sociale woonomgeving

In deze paragraaf schetsen we een beeld van de bewonerssamenstelling. In para-graaf 1.6 en de daarbij behorende bijlage 3 werden reeds enkele kenmerken beschreven van de bewoners in de vier onderzochte flats, aan de hand waarvan de representativiteit van de enquête beoordeeld werd. Dit gebeurde door de respondenten af te zetten tegen de totale bevolking van de desbetreffende flat, volgens de gegevens van Nieuw Amsterdam. De conclusie was, dat de enquête in redelijke mate representatief is voor de totale bevolking van de vier flats.

In deze paragraaf wordt de bevolking in de vier flats vergeleken met die van de gehele Bijlmermeer en met de stad Amsterdam. Deze vergelijking gebeurt op basis van een zestal kenmerken. Deze zijn:

a. leeftijd

b. huishoudenssamenstelling c. geslacht

d. woonduur

e. land van geboorte f. inkomen.

(24)

In het hierna volgende is geprobeerd om de onderlinge vergelijkbaarheid van de cijfers zo groot mogelijk te houden. Dat is niet altijd mogelijk, omdat gegevens niet altijd uit hetzelfde jaar beschikbaar zijn. Bovendien zijn de gegevens uit verschillende bronnen gehaald.

a. Leeftijd

Uit tabel 2.2 blijkt dat de respondenten wat leeftijd betreft een redelijk goede afspiegeling vormen van de gehele Bijlmerbevolking. De resultaten uit 1990 komen overeen met de enquêteresultaten in 1989, en met gegevens van het onderzoek, dat Bureau Veldkamp in 1984 in de Bijlmermeer heeft gehouden. De cijfers in kolom (4) van Nieuw Amsterdam hebben betrekking op alle hoof-den van huishouhoof-dens. Deze cijfers zijn in redelijke mate vergelijkbaar met de enquêtecijfers; het gaat immers in beide gevallen om huurders van minimaal 18 jaar oud.

De gemeentelijke cijfers in de kolommen (5) en (6) hebben betrekking op de officiële bevolkingsstatistiek. Hierin zijn wel kinderen vertegenwoordigd. Verge-lijken we de Bijlmermeer met de hele gemeente Amsterdam, dan bVerge-lijken in de Bijlmer relatief weinig 50-plussers en relatief veel jongeren, met name kinderen te wonen.

Tabel 2.2 Bewonerskenmerk: leeftijd (in %)

(1) (2) (3) (4) (5) (6)

resultaat resultaat Bureau NA: alle Bijlmermeer Amsterdam enquête enquête Veldkamp hoogbouw (wijk 93+94)*

1989 1990 1984 1990 tot 20 jaar 29 20 - 30 jaar 29 31 30 29 26 30 - 50 jaar 50 47 47 51 29 vanaf 50 jaar 21 22 24 20 16 totaal * Bron: 100 100 100 100

wijk ~ omvat buurtcombinatie BijImer Centrum (D, F, H buurt) wijk 94 omvat buurtcombinatie BijImermeer Dost (E, G, K buurt)

100

kolom 1: Conciërge-onderzoek DTB 1989 (peildatum: feb 1989) kolom 2: Conciërge-onderzoek DTB 1990 (peildatum: mrt 1990) kolom 3: Bureau Veldkamp, BijImeronderwek (peildatum: 1984) kolom 4: Nieuw Amsterdam (peildatum: 1-1-1990) kolom 5: Jaarboek 1990, Amsterdam in cijfers, Tabel T.3.4 (peildatum: 1-1-1988) kolom 6: Jaarboek 1990, Amsterdam in cijfers, Tabel 3.1.3 (peildatum: 1-1-1988)

19 22 30 29 100

(25)

b. Huishoudenssamenstelling

Tabel 2.3 lijkt aan te tonen dat in de vier onderzochte flats meer mensen met kinderen wonen dan gemiddeld in de Bijlmermeer. Met name het aantal één-ouder gezinnen ligt hoger (de cijfers zijn echter niet geheel vergelijkbaar). Uit bijlage 3 blijkt echter dat huishoudens met kinderen meer dan gemiddeld in de enquête vertegenwoordigd zijn. Daarom kunnen we concluderen dat de vier flats uit het onderzoek, wat de samenstelling van het huishouden betreft, in redelijke mate overeenkomen met de rest van de Bijlmerhoogbouw.

Uit de laatste twee kolommen in tabel 2.3 blijkt verder dat er in de Bijlmermeer

in vergelijking met Amsterdam minder alleenstaanden wonen (37 tegen 42%) en veel meer één-ouder gezinnen (17 tegen 10%). Verder zijn er minder (echt)paren met en zonder kinderen te vinden. Een opmerking is dat de Amster-damse cijfers uit 1986 dateren.

Tabel 2.3 Bewonerskenmerk: samenstelling van het huishouden (in %)

(1) (2) (3) (4)

resultaat resultaat NA: alle Amsterdam

enquête enquête hoogbouw

1989 1990 1990

alleenstaand 34 35 37 42

twee volwassenen 18 19 18 25

één-ouder (1 volw. met kind) 24 22 17 10

twee-ouder (2 of meer volw. met kind) 25 25 20

totaal 100 100 92* 97*

In de kolommen (3) en (4) bestaat nog een vijfde categorie, namelijk 'overig'; deze huishou-dens zijn in de beide Bijlmerenquêtes verdeeld over de andere categorieën. Vaak ging het om een eenouder-gezin met een alleenstaande; deze zijn als twee volwassenen met kind( e-ren) beschouwd

Bron: kolom 1: Conciërge-onderzoek DTB 1989 (peildatum: feb 1989) kolom 2: Conciërge-onderzoek DTB 1990 (peildatum: mrt 1990)

kolom 3: Nieuw Amsterdam (peildatum: 1-1-1990)

kolom 4: Amsterdams Steekproefbestand 1986 (peildatum: 1986)

De laatste jaren is het aantal alleenstaanden in de Bijlmermeer gestabiliseerd, nadat het in de periode tot 1987 toenam~ Dat blijkt als we in afbeelding 2.2 de gegevens van de nieuwe huurders over de laatste paar jaar naast elkaar zien. De toename van de alleenstaanden is voor een deel toe te schrijven aan een groter aantal gesplitste woningen. Het aandeel van de woningen, waar twee of meer volwassenen komen wonen, is afgenomen tot minder dan de helft.

(26)

Atb. 2.2 Huishoudenssamenstelling van de nieuwe huurders in de Bijlmerhoog-bouw

all eens taanden 2 va I yassenen

-

l!liBliIiI

7.

Bron: Nieuw Amsterdam; OTB-bewerking

c. Geslacht

l-auder

k:,:,:"":,,:,,:,:,:,,,,',':1

2-auder

c:==J

De enquête blijkt voor 59% (in 1990 door 55%) door vrouwen ingevuld te zijn

(en voor 41% (resp. 45%) dus door een man). Dit lijkt scheef. De gemeentesta-tistieken (de Jaarboeken) laten zien dat er ongeveer evenveel mannen als vrou-wen wonen in zowel Amsterdam als de Bijlmermeer; de cijfers doen echter geen uitspraken over de samenstelling van de huishoudens.

Ook uit de gegevens van Nieuw Amsterdam is niet af te leiden hoeveel mannen en hoeveel vrouwen er in de Bijlmermeer wonen. Wel dat er meer alleenwonen-de mannen dan vrouwen zijn (24% tegen 15%). Daar staat tegenover dat vrou-wen meestal aan het hoofd staan van een I-ouder gezin (in de Bijlmermeer acht maal zo vaak, bron: Amsterdam in cijfers, 1989 en 1990, Tabel T.3.6). Vooral dit laatste feit verklaart waarom er meer vrouwelijke dan mannelijke hoofden van huishoudens zijn in de Bijlmermeer.

ti Woonduur

Als derde kenmerk van de bevolkingssamenstelling van de vier onderzochte flats bekijken we het aantal jaren, dat mensen op hetzelfde adres blijven wonen. Dit gemiddelde ligt in de Bijlmerhoogbouw beduidend lager dan in de rest van Amsterdam. Uit de statistieken van de gemeente blijkt dat anno 1990 de mensen

(27)

3.1.12). Dit cijfer wordt duidelijk OInlaag getrokken door het stadsdeel Zuidoost; daar woont men gemiddeld 3,8 jaar op hetzelfde adres. Bekijken we daarbinnen alleen de Bijlmerhoogbouw, dan blijkt dit gemiddelde daar nog iets onder te zitten, namelijk 3,5 jaar1

Dit gemiddelde voor de Bijlmermeer is de laatste jaren stijgende. In 1990 be-droeg het 3,5 jaar, terwijl het twee jaar eerder nog slechts op 2,9 jaar stond. De gemiddelde Amsterdammer woont zoals gezegd 8,1 jaar op hetzelfde adres. Een andere maat om de 'honkvastheid' te bekijken is het percentage van de bevolking dat langer dan een bepaald aantal jaren op hetzelfde adres woont. We nemen een periode van vier jaar. De resultaten staan in tabel 2.4.

Tabel 2.4 Bewonerskenmerk: percentage mensen dat vier jaar of langer op het huidige adres woont

(1) (2)

resultaat resultaat enquête enquête

1989 1990

> 4 jaar 44 48

Bron: kolom 1: Conciërge-onderzoek OTB 1989 kolom 2: Conciërge-onderzoek OTB 1990 kolom 3: Bureau Veldkamp, Bijlmeronderzoek

(3) Bureau Veldkamp 1984

46

kolom 4: Jaarboek 1990, Amsterdam in cijfers, Tabel T.3.11 kolom 5: Jaarboek 1990, Amsterdam in cijfers, Tabel 3.1.12

(4) (5) Bijlmermeer Amsterdam (wijk 93+94) 36 53 (peildatum: feb 1989) (peildatum: mrt 1990) (peildatum: 1984) (peildatum: 1-1-1990) (peildatum: 1-1-1990)

In heel Amsterdam is ruim de helft van de bevolking de laatste vier jaar niet verhuisd. In de Bijlmermeer is dat percentage beduidend lager; slechts één op elke drie mensen woont langer dan vier jaar op het huidige adres. In de enquête is een relatief groter percentage (44% resp. 48%) meegenomen, maar dat heeft

deels te maken met het feit dat alleen zij zijn geënqueteerd, die minstens een half jaar in hun woning woonden2•

Het percentage mensen, dat minstens vier jaar op hetzelfde adres blijft wonen, stijgt de laatste jaren in de Bijlmermeer; in 1988 was dat nog 24%, twee jaar later reeds 36%.

Eigenlijk ligt het gemiddelde voor alle vermelde cijfers hoger. Woonduur (bijv.) 2 tot 3 jaar is in de Statistisch Jaarboeken van de gemeente als 2 gerekend (Tabel 3.1.12 in 1990). Deze berekeningswijze hebben we ook voor de Bijlmermeer aangehouden om vergelijkingen mogelijk te maken (Tabel T.3.11 in 1990). Eigenlijk zou zo'n woonduur 2 tot 3 jaar op 2Y2

jaar gesteld moeten worden. De gemiddelde woonduur van de (Bijlmer)bevolking komt dan hoger uit.

Als we het enquêtecijfer uit 1990 corrigeren voor dit halve jaar, blijkt dat het percentage 'standvastigen' daalt van 48 naar 44%.

(28)

e. Land van geboorte

De statistieken van de gemeente Amsterdam maken een indeling naar bevol-kingscategorieën. Dit wordt gemeten aan de hand van het land van geboorte van het gezinshoofd. In dit verband wordt ook wel de term etniciteit gehanteerd. Daarnaast is ook het begrip nationaliteit in omloop. Deze twee termen geven met name voor de groep Surinamers grote verschillen te zien. Zo woonden er in 1990 in heel Amsterdam 54.839 Surinamers (gezinshoofd geboren in Suriname), waarvan er slechts 4.651 de Surinaamse nationaliteit hebben.

In tabel 2.5 is de bevolking naar geboorteland ingedeeld. De eerste drie kolom-men hebben betrekking op huishoudens, de laatste drie op personen. Verschillen worden veroorzaakt doordat niet-Nederlanders in de Bijlmerrneer grotere gezin-nen hebben.

De tabel laat zien dat ruim driekwart van de Amsterdammers in Nederland is geboren. Van de Bijlmerbewoners geldt dat voor ongeveer de helft1. De cijfers voor de vier flats komen ongeveer overeen met die voor de Bijlmer als geheel. De kolommen (3), (4) en (5) hebben alle betrekking op de Bijlmerrneer, waarbij kolom (5) het totaal geeft van alle woningen in het gebied van de Bijlmermeer en (3) en (4) alleen van de hoogbouwflats van Nieuw Amsterdam. Tussen de kolommen bestaan verschillen, die enerzijds zijn terug te voeren op het feit of huishoudens of personen gepercenteerd zijn en anderzijds op een verschil in peildatum. De cijfers van Nieuw Amsterdam voor alle hoogbouw stammen uit 1987, die van de gemeente zijn drie jaar recenter.

Tabel 2.5 Bewonerskenmerk: land van geboorte (in %)

per huishouden per inwoner

(1) (2) (3) (4) (5) (6)

resultaat resultaat NA: alle NA: alle Bijlmermeer Amsterdam enquête enquête hoogbouw hoogbouw (wijk 93+94)

1989 1990 1987 Nederland Suriname/Antillen Overig totaal 44 34 23 100 45 35 20 100 Bron: kolom 1: Conciërge-onderzoek DTB 1989

kolom 2: Conciërge-onderzoek DTB 1990 kolom 3: Nieuw Amsterdam

kolom 4: Nieuw Amsterdam

55 32 13 100 1990 35 45 20 100

kolom 5: Jaarboek 1990, Amsterdam in cijfers, Tabel T.1.1 kolom 6: Jaarboek 1990, Amsterdam in cijfers, Tabel 3.1.14

46 39 16 100 (peildatum: feb 1989) (peildatum: mrt 1990) (peildatum: 1-1-1987) (peildatum: 1-1-1990) (peildatum: 1-1-1990) (peildatum: 1-1-1990) 75 9 15 100

Gezinsleden (kinderen en echtgenotes) worden gerekend op grond van nationaliteit of het geboorteland (bij Surinamers en Antillianen) van het gezinshoofd of diens echtgenote. (Zie

(29)

De laatste jaren blijkt de samenstelling van de nieuwe huurders in de Bijlmer-rneer af te wijken van die van de zittende bewoners. Volgens het onderzoek van Bureau Veldkamp in 1984 was 65% van de bewoners in Nederland geboren (tegen 21% in Suriname/Antillen en 14% elders). De laatste jaren komen er echter minder Nederlanders in de Bijlmerrneer wonen en meer mensen van Suri-naamse/Antilliaanse komaf en uit overige landen (zie afbeelding 2.3). Nieuw Amsterdam drukt dit als volgt uit: "Wanneer gekeken wordt naar de bevolkings-opbouw van Amsterdam lijkt de Bijlmerrneer in dit opzicht een getekende wijk te worden" (Nieuw Amsterdam, 1989).

Afb. 2.3 Geboorteland van de nieuwe huurders in de Bijlmerhoogbouw, 1985-1988

Neder land

-7.

Bron: Nieuw Amsterdam; OTB-bewerking

f.

Inkomen Suriname/r:lnti llen ~ over i ge landen r::::::i:'i:i'i:':1 1989 1990

In de enquête is aan de bewoners niet naar hun inkomen gevraagd. Wel zijn cijfers van Nieuw Amsterdam beschikbaar van de nieuwe huurders van de vier flats. Hieruit blijkt dat 75% van alle nieuwe huurders in 1990 in de Bijlmerrneer een minimuminkomen of lager had, waarvan het grootste deel tot bijstandsni-veau (58%) en de rest niet meer dan het minimumloon (17%). Het overige kwart verdient meer dan het minimumloon. Dit laatste aandeel betekent overi-gens een lichte verbetering ten opzichte van enkele jaren geleden; in 1988 ver-diende nog maar 20% van de nieuwe huurders meer dan het minimumloon. Voor Amsterdam als geheel zijn alleen cijfers over 1984 bekend (Jaarboek 1988,

(30)

blz 296). Toen had 59% van de inkomenstrekkers een inkomen tot het mini-mumloon.

De Effectrapportage zegt op grond van een onderzoek onder nieuwe huurders in de periode okt.'86 t/m jan.'87, daarover het volgende: "De bescheidenheid van de meeste inkomens vindt zijn oorzaak in het feit dat 57% van de nieuwe huur-ders een inkomen uit één of andere uitkering heeft, incl. pensioenen (2%) en studiefinanciering (7%). Maar ook van de 43% nieuwe huurders met een baan heeft het merendeel geen ruim inkomen" (blz. 26).

In 1988 heeft 60% een sociale uitkering. Nieuw Amsterdam merkt op: "Dat de Bijlmerrneer daarin afwijkt van de andere stadsdelen blijkt wel uit het feit dat terwijl 4,5% van de Amsterdammers in de Bijlmer woont, toch bijna 11% van de totale uitkeringen daar naar toe gaat (Nieuw Amsterdam, 1989).

De lage inkomenspositie van de Bijlmerbewoners heeft ook te maken met het grote aantal starters, dat naar de Bijlmerrneer komt. Starters laten geen zelfstan-dige woonruimte achter bij verhuizing, in tegenstelling tot doorstromers. In 1986 was 56% van de nieuwe Bijlmerbewoners starter, in 1987 67% en in 1988 liep dit op tot 72%. In 1990 was 74% van de nieuwe huurders starter.

g. Bewonerskenmerken: tot slot

In het voorafgaande werden de bewoners van de vier onderzochte flats vergele-ken met de Bijlmer- en de Amsterdamse bevolking. Dit gebeurde aan de hand van zes bewonerskenmerken.

Tussen de zes groepen bestaan overlappen, welke van belang kunnen zijn bij de interpretatie van de antwoorden op de enquêtevragen. Opvallend zijn de verban-den tussen het geslacht en het geboorteland van de responverban-dent met de samen-stelling van het huishouden.

Gemiddeld blijkt 22% van de huishoudens in de vier onderzochte flats uit één-ouder gezinnen te bestaan; bij de mensen geboren in Suriname/Nederlandse Antillen is dat 41 %. Aan het hoofd van een één-ouder gezin staat veel vaker een vrouw, zoals we onder c. constateerden. Bij de Surinamers/Antillianen blijkt de enquête veel vaker door een vrouw dan door een man ingevuld te zijn: in 1990: 69% door een vrouw tegen gemiddeld 55% voor alle bewoners.

2.4 Bewoningsproblemen: enige kengetallen

In deze paragraaf zetten we kort enkele cijfers op een rij, zoals het aantal ver-huizingen, leegstand, huurachterstand en onderhoudsgegevens.

De desbetreffende cijfers zijn afkomstig uit de subsidieaanvraag in het kader van de Stimuleringsregeling huismeesters uit maart 1988 en de continuering van die aanvraag in april 1989, aangevuld met recent materiaal van Nieuw Amsterdam. Verhuizingen

Uit tabel 2.6 blijkt dat de doorstroming de laatste paar jaar iets is afgenomen, hoewel deze nog steeds drie maal zo hoog is als in de rest van Amsterdam (Nieuw Amsterdam, 1989). De dalende tendens hangt deels samen met het

(31)

reha-lijk heeft de laatste factor de meeste invloed. Bewoners die de Bijlmermeer niet als favoriete woonstek hebben uitgekozen, hebben thans minder kans om elders een andere woning te krijgen dan enkele jaren geleden.

Opvallend in het rijtje is dat het aantal verhuizingen in alle flats in afgenomen, analoog aan de algemene tendens in de Bijlmerhoogbouw. Dit geldt echter niet voor Florijn, waar de mutatiegraad de laatste jaren hoger is dan voorheen.

Tabel 2.6 Mutatiegraad, 1985-1990*

Eeftink Florijn Groeneveen Haag&Veld

Bijlmer-hoogbouw % % % % % 1985 24,6 17,8 26,2 21,5 23,6 1986 24,1 20,2 24,7 18,2 20,4 1987 18,9 18,9 22,4 17,5 18,7 1988 16,1 18,8 23,1 16,0 17,9 1989 20,4 24,3 21,7 11,1 18,3 1990 14,8 20,0 15,3 12,9 17,1

• mutatiegraad is het aantal per jaar leeggekomen woningen in percentage van het totale bezit. Bron: Nieuw Amsterdam.

Leegstand

Om dezelfde twee redenen is de leegstand in de Bijlmerhoogbouw de laatste jaren gedaald. Enerzijds door de verbeteringen, anderzijds door de krapper wordende woningmarkt. De leegstandsontwikkeling is af te lezen in tabel 2.7. Behalve de algemene daling vallen de grote verschillen tussen de flats onderling op. Florijn springt er bovenuit, maar dat heeft te maken met de verbouwing in 1986 en 1987. Verder valt de forse daling in Groeneveen in 1990 op. Haag & Veld zit telkens aan de goede kant van het gemiddelde.

Tabel 2.7 Leegstand per 31 december, 1986-1990

Eeftink Florijn Groeneveen Haag&Veld

Bijlmer-hoogbouw % % % % % 1986 16,1 31,1 13,6 6,5 17,7 1987 8,0 26,7 9,2 2,8 7,8 1988 3,5 7,7 5,8 0,9 4,3 1989 2,6 3,0 10,7 1,8 3,5 1990 2,2 3,4 4,3 2,5 3,2

(32)

Huurbetalingsgedrag

Als huurders verhuizen, kunnen ze op verschillende manieren hun woning ach-terlaten. We onderscheiden er vier, waarbij de vermelde percentages over 1988 golden:

a. normaal, dat wil zeggen dat iemand zijn huur betaald heeft. In totaal gaat het slechts om circa 20% van de huurders;

b. met een vorm van 'einde-huur' schuld. Als ze vertrekken, doen ze dat met schuld. Vaak betreft het kosten die zijn veroorzaakt door het slecht achter-laten van de woning. In de Bijlmer gaat het om maar liefst 60% van alle huurders;

c. adres onbekend. Nieuw Amsterdam omschrijft dit als volgt: "Alleen in de Bijlmermeer is het begrip 'noorderzon' bekend: huurders die zomaar ver-trekken uit hun woning zonder iemand iets te laten weten, met achterlating van een (meestal forse) huurschuld en vaak een uitgewoonde woning. Het verschijnsel noorderzon betreft ongeveer 10% van alle huurbeëindigingen in de Bijlmermeer."

d. ontruimingen. Nog eens 10% van de huurbeëindigingen vindt gedwongen plaats. Het betreft hier ontruimingen van huurders met huurschuld.

In totaal vond in 1988 dus 20% (op jaarbasis 500 maal) van de opzeggingen (semi)-gedwongen plaats als gevolg van huurschuld (Nieuw Amsterdam, 1989). Het aantal 'normale' verhuizingen (mogelijkheid a.), bedroeg toen slechts 20%. Sindsdien is de situatie verbeterd. Het aantal ontruimingen is ongeveer gelijk gebleven, maar het aantal 'noorderzonners' is meer dan gehalveerd. Beide ont-wikkelingen duiden op een straffer incassobeleid van Nieuw Amsterdam.

Het aantal huisuitzettingen (ontruimingen) in de hele Bijlmermeer is de laatste helft van de jaren tachtig gestegen, van vijf procent in 1986 tot de genoemde tien procent thans. In tabel 2.8 is het aantal ontruimingen vermeld in de vier onder-zochte flats.

Tabel 2.8 Aantal 'noorderzonners' (N) en ontruimingen (0) (in absolute aan-tallen), 1986-1990

Eeftink Florijn Groeneveen Haag&Veld Bijlmerhoogbouw

N 0 N 0 N 0 N 0 N 0 1986 7 10 7 15 7 6 203 129 1987 13 11 22 9 30 6 3 5 282 169 1988 4 15 11 14 18 7 2 5 195 214 1989 3 24 11 17 8 12 2 1 114 227 1990 2 16 8 16 8 7 3 5 101 205

opm.: Met name in Florijn zijn woningen per kamer verhuurd (geweest). Er wonen drie

kamerbe-woners in één woning. Voor de vergelijkbaarheid zijn deze ontruimingen door drie gedeeld.

opm.: Bij dit onderwerp kwamen de verschillende cijferreeksen niet met elkaar overeen.

Aange-houden zijn de laatste cijfers, die april 1991 door Nieuw Amsterdam zijn verstrekt.

(33)

Tabel 2.9 Huurschuld· 1987, < 4 maanden ~ 4 maanden 1988, < 4 maanden ~ 4 maanden Eeftink % 31,6 8,6 32,2 9,3

* Huurschuld in % van alle huurders Bron: Nieuw Amsterdam

Florijn % 25,5 6,7 33,2 8,2 Groeneveen Haag&Veld % % 33,3 31,7 4,7 4,7 37,2 30,2 7,2 5,0

Een groot deel van de huurders in de Bijlmermeer heeft op de één of andere wijze betalingsachterstand: bijna 40%. De vier door ons onderzochte flats doen niet onder voor dit gemiddelde. Dat blijkt uit tabel 2.9. In 1990 is de situatie licht verbeterd; nu heeft 35% van de bewoners nog huurschuld. Overigens ver-meldt Nieuw Amsterdam dat het aantal huurders met huurschuld drie keer zo hoog is als het Amsterdamse gemiddelde (Nieuw Amsterdam, 1989).

Onderhoudskosten

Onderhoud is te verdelen naar planmatig onderhoud, organisatiekosten (van Nieuw Amsterdam) en niet-planmatig onderhoud. Hier bekijken we alleen de laatste groep.

Niet-planmatig onderhoud is opgebouwd uit: - klachtenonderhoud

- mutatieonderhoud (rekening Nieuw Amsterdam en rekening oud-bewoner) - vandalismeonderhoud en

- ongediertebestrijding

Alle soorten van onderhoud liggen hoger dan het Amsterdamse gemiddelde. Jaarlijks verhelpt Nieuw Amsterdam bijvoorbeeld gemiddeld 3 klachten per woning, terwijl dit gemiddeld in Amsterdam 1 per woning per jaar is. Rond 60% van de uitgaven in de klachtensfeer wordt aan de woningen besteed, de resteren-de 40% aan resteren-de algemene ruimten. Bij resteren-de anresteren-dere corporaties in Amsterdam ligt deze verhouding gemiddeld op 95% tegen 5%. Dit toont aan dat de algemene ruimten in de Bijlmermeer een bron van zorgen zijn.

Door het anonieme en openbare karakter van onder andere binnenstraten en lifthallen wordt in deze ruimten veel vandalisme gepleegd. In 1988 kostte het vandalisme-onderhoud omgeslagen per woning f84,-, waarvan f60,- in de alge-mene ruimten. Bij de gemiddelde corporatie in Amsterdam is dat f20,-. Door een gestart anti-vandalisme project zijn de kosten in 1988 overigens lager dan in 1987. In 1989 werd een verdere verlaging gerealiseerd, tot f60,-.

De kosten voor vandalisme-onderhoud in de vier onderzochte flats zijn weerge-geven in tabel 2.10.

(34)

Tabel 2.10 Kosten veroorzaakt door vandalisme, per flatgebouwen per woning, 1986-1988 aantal woningen kosten: tot. f 32000 30000 34000 jaar: 1986 1987 1988 1989 ·21000

Bron: Nieuw Amsterdam

Eeftink (548) per woning f 58 55 62 38 Florijn (450) tot. per woning f f 32000 71 65000 144 47000 104 43000 94 Groeneveen Haag&Veld (471) (325)

tot. per tot. per

woning woning f f f f 95000 199 115000 214 15000 46 123000 258 16000 49 27000 57 13000 40

De genoemde daling in de vier flats zet zich pas in 1989 in. Markant is de daling in Groeneveen. Daar werden zeer hoge kosten gemaakt voor vandalisme-onder-houd. In 1988 maar liefst f258,- per woning, dat is bijna dertien keer zoveel als

in een gemiddelde Amsterdamse woning en drie keer zo hoog als in een gemid-delde Bijlmerflat (in 1988: f84,-). De vandalismekosten bestaan grotendeels uit schoonmaakkosten van door junks en dealers veroorzaakte vervuiling. Hieraan werd in 1988 op jaarbasis ongeveer f100.000,- uitgegeven.

In Florijn stonden in 1987 veel woningen leeg, deels in afwachting van splitsin-gen. Het bivakkeren van junks in lege woningen en een nauwelijks aanwezige sociale controle zorgden voor veel vandalisme.

In 1989 namen de kosten voor vandalisme-onderhoud af. Haag & Veld, Eeftink en vooral Groeneveen hielpen mee om dit gemiddelde naar beneden te brengen. In de laatste twee flats daalde het vandalisme-onderhoud sterker dan gemiddeld in de Bijlmer. De kosten in Florijn namen daarentegen slechts iets af.

In 1989 zijn de kosten voor vandalisme-onderhoud gedaald. Deze gunstige ont-wikkeling kàn het gevolg zijn van het feitelijk uitgevoerde beleid (het anti-vanda-lisme project), maar ook van financieel beleid. Vanaf 1989 zijn namelijk de kosten voor onderhoud gebudgetteerd. Per rayon (dat zijn 6 flats) is er een maximum gesteld van gemiddeld f65,- per woning, dat aan onderhoud besteed mag worden. Extra onderhoud mag niet gepleegd worden, tenzij de gemeente daar uitdrukkelijk toestemming voor geeft. Dit betekent, dat de cijfers over 1989 niets zeggen over lagere vandalismekosten, maar alles over het gevoerde beleid. De kosten voor vandalisme-onderhoud zijn derhalve niet als kengetal te gebrui-ken.

(35)

3

WAARDERING WOONSITUATIE

3.1 Achtergrond

Een tevreden bewoner heeft weinig reden om naar een andere woning uit te zien. Zijn (of haar) verhuisgeneigdheid is klein. De persoon woont tevreden, het woongenot is groot. Dat heft positieve consequenties voor de verhuurder.

De vraag is hoe het woongenot vergroot kan worden. In afbeelding 3.1 is dat schematisch weergegeven; een theoretisch model.

Boven in het schema staat het vergroten van de betrokkenheid en de verant-woordelijkheid van bewoners bij hun woonomgeving. Verondersteld wordt dat een grotere betrokkenheid leidt tot een grotere sociale controle door bewoners.

Afb. 3.1 Vergroten betrokkenheid van bewoners verhoogt het woongenot

lbetrokkenheid

t

~

stabiele

t

(36)

Een bewoner die zich meer betrokken voelt bij het reilen en zeilen van zijn eigen woonomgeving, zal er meer op toezien dat deze niet vervuild of vernield wordt. Dat is informele sociale controle. Daarnaast bestaat er nog formele sociale controle (door politie en bewakingsdienst) en semi-formele sociale con-trole. Tot de laatste vorm rekenen we de huismeesters en de conciërges, de avondhuismeesters.

Alle drie vormen van sociale controle leiden in het schema tot een afname van de kleine criminaliteit en verloedering. Vermindering van kleine criminaliteit leidt tot een groter woongenot voor bewoners en een grotere tevredenheid. Overigens leidt een grotere betrokkenheid bij de woonomgeving ook direct al tot een grotere woonsatisfactie, zonder de omweg via sociale controle en kleine criminaliteit. Tenslotte zullen tevreden bewoners minder snel een andere woning zoeken. Een lage mutatiegraad op zijn beurt biedt weer meer mogelijkheden tot het ontstaan van een meer stabiele bewonersstructuur, waarin bewoners meer kans krijgen zich betrokken te voelen en meer naar tevredenheid zullen wonen. Tot zover de theorie. De vraag is natuurlijk in hoeverre deze met de praktijk in de Bijlmermeer overeenkomt. In de Effectrapportage Hoogbouw Bijlmerrneer 1987 werd onder meer gesteld dat de Bijlmermeer twee soorten bevolking kent: bewoners die voor langere tijd in de wijk blijven wonen en zij die zo snel moge-lijk op zoek zijn naar een nieuwe woning. De Effectrapportage is pessimistisch over de groep die zich bij de Bijlmermeer betrokken voelt: deze wordt geschat op circa één op elke drie bewoners. De groep die snel weg wil, is zodoende met twee derde in de meerderheid. Eigenlijk is de groep 'positieven' nog kleiner, want bij de blijvers worden ook diegenen gerekend die er niet in slagen weg te komen, maar dat wel zouden willen. Overigens komt uit het onderzoek 'De bewoners over de toekomst van de Bijlmerrneer' (zie § 1.6) naar voren, dat veel meer dan één derde van de bewoners graag in de Bijlmer woont (Wassenberg, 1990).

De Effectrapportage beveelt aan om realistisch te zijn en het streven naar een stabiele bewoning te laten varen. Het beheer van Nieuw Amsterdam dient zich hierop te richten: enerzijds een 'normaal' woonmilieu creëren voor hen die graag blijven (1/3 deel), anderzijds de functie van wachtkamer en opvang, die voor iedere woningmarkt immers onontbeerlijk is (2/3 deel).

Niet iedereen bleek het met de visie uit de Effectrapportage eens te zijn. Met name van Rijkszijde kwam kritiek. De afgelopen jaren heeft er een intensieve discussie gewoed over plannen om van de Bijlmerrneer weer een wijk te maken, waar het plezierig wonen is. Vlak vóór de tweede meting werd in januari 1990 het rapport van de Werkgroep Toekomst Bijlmerrneer gepresenteerd met voor-stellen daartoe. Pas aan het eind van het jaar werd de beslissing genomen dàt er in de Bijlmer ingegrepen moet worden.

In dit verband zijn niet de toekomstplannen van belang, maar wel de constate-ring dat de groep bewoners die graag in de Bijlmer woont, betrekkelijk laag geschat wordt: slechts één op elke drie bewoners. In het navolgende zullen we achtereenvolgens kijken hoe het met de tevredenheid, de verhuisplannen en de

(37)

3.2 Tevredenheid met de woonsituatie

Aan de respondenten zijn 10 aspecten van de woonsituatie voorgelegd, waarbij verzocht werd een mening over deze zaken te geven. Dit kon gebeuren in de vorm van een rapportcijfer, van 1 tot en met 10. Deze waardering staat per flat weergegeven in tabel 3.1. Over de tien cijfers scoren de vier flats gemiddeld een 5,2, niet voldoende dus. In 1990 is de algemene waardering zelfs nog iets gezakt tot net iets onder de 5,0. Het grootst is de achteruitgang in Eeftink.

De grootte van de woning blijkt in beide jaren het hoogst aangeslagen te wor-den, gevolgd door het wonen in de Bijlmerrneer als wijk. Deze volgorde is over bijna alle vier complexen gelijk. De laagste waardering krijgen die aspecten, die met de leefbaarheid in en rondom de flats te maken hebben: orde en netheid, veiligheid en als dieptepunt de waardering voor de manier waarop de medebe-woners de openbare ruimten gebruiken. Op deze vier aspecten komen we in hoofdstuk 4 terug.

Op deze plaats staan we alleen even stil bij drie zaken die met de woonsituatie sec te maken hebben: de grootte, de huur en de wijk. De grootte van de woning wordt gemiddeld met een 7,2 (7,3) gewaardeerd. Hoger dan dit gemiddelde scoren ouderen boven de 50 jaar, mannen en mensen van Nederlandse komaf. Lager dan gemiddeld jongeren onder de 30, vrouwen en mensen van Surinaam-se/Antilliaanse afkomst.

Tabel 3.1 Rapportcijfers van de bewoners voor een aantal aspecten van woning en woonomgeving, 1989 en 1990

Eeftink Florijn Groenev. Hg&Vd totaal '89 '90 '89 '90 '89 '90 '89 '90 '89 '90

de grootte van de woning 7,1 7,3 7,1 7,1 7,3 7,4 7,3 7,3 7,2 7,3 wonen in de Bijlmer als wijk 6,1 6,1 6,4 6,3 6,5 6,1 6,7 6,4 6,4 6,2 het contact met medebewoners 5,5 5,6 5,6 5,6 5,8 5,8 6,2 6,0 5,8 5,6 de te betalen huur 5,5 5,8 5,6 5,5 5,3 5,4 5,5 5,5 5,5 5,5 de snelheid waarmee NA

reageert op klachten 6,4 5,5 5,5 4,6 5,2 4,6 6,2 5,4 5,8 5,0 het onderhoud aan woning

en flat door NA 5,5 4,6 5,3 4,5 5,5 4,9 5,7 5,8 5,5 5,0 veiligheid in en rond de flat 4,3 4,0 4,3 4,0 3,9 4,2 4,8 4,9 4,3 4,2 orde en netheid binnen de flat 4,2 3,7 4,0 4,0 3,5 3,8 4,8 4,3 4,1 3,9 orde en netheid rond de flat 3,8 3,7 3,7 4,0 3,2 3,6 3,9 3,6 3,6 3,7 manier waarop bewoners

algemene ruimten gebruiken 3,5 3,1 3,4 3,1 3,2 2,9 3,6 3,5 3,4 3,1 gemiddeld 5,2 4,9 5,1 4,9 4,9 4,9 5,5 5,3 5,2 5,0 N varieert per vraag: van 450 (reageren op klachten) tot 578 (netheid) in 1989 en 449 (reageren op klachten tot 560 (grootte van de woning) in 1990

Cytaty

Powiązane dokumenty

W trzech prezentowanych rozdziałach po- znajemy sylwetki kolejnych peregrynantów z Rzeczypospolitej, przebieg ich studiów, konta- kty naukowe, drukowane dysputacje, kontakty

Jeszcze jedną kwestią wartą poruszenia jest kwestia tezy postawionej przez autorów we wstępie, ale na którą nie udało mi się zna- leźć odpowiedzi w tekście.. Teza owa zakłada

Swoje opracow anie rozpoczął od przedstaw ienia spraw gospodarczych, bytowych, bow iem bez o dpow ied­ niego uposażenia nie m oże funkcjonow ać żad n a szkoła.. Z

Evanescent wave coupling occurs when a sound source is located in water at a depth smaller compared to the acoustic wavelength, which makes the water-air interface

Następny numer, zatytułowany Rozwój zasobów kapitału ludzkiego obszarów wiejskich (pod redakcją naukową Lecha Pałasza, Grzegorza Spychalskiego i Ma- riana Malickiego)

Ducha Świętego, w którym odbijają się jak w zwierciadle życie i działalność po- nadnarodowego sanktuarium na Jasnej Górze w realizacji zadań religijnych i pa-

Przeznaczanie znacznych kwot pieniędzy publicznych na inwestycje, in­ frastrukturę, edukację czy tworzenie oraz wdrażanie nowych technologii może pobudzać

Houden we echter rekening met recourse, dan zien we dat een groter deel van de rei- zigers naar knoop C rijden, omdat zij daar 20% (0,2) kans hebben dat zij gebruik kun- nen maken