• Nie Znaleziono Wyników

Ir. J.H. van den Broek: Projekten uit de periode 1928-1948

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ir. J.H. van den Broek: Projekten uit de periode 1928-1948"

Copied!
140
0
0

Pełen tekst

(1)

- - - -

- - - -

---1651

245

7

(2)
(3)

Ir. J.H. van den Broek/projekten uit de periode 1928-1948

I

I I I BIBLIOTHEEK TU Delft P 1651 2457

11111111 11

C 483038

(4)
(5)

IR

J.H. VAN

DEN

BROEK

PROJEKTEN UIT DE PERIODE 1928-1948

Onder redaktie van: Teksten: Tekeningen: Foto's: Opmaak: Tekstverwerking: Rudy Stroink Rudy Stroink Mario Fosso (vertaling: Paul Heimplaetzer en Chris Smeenk) Joost Meeuwissen Roy Bijhouwer Stefan Gall Sjoerd Cusveller Paul Groenendijk Piet Vollaard Hans Krüse Hans Schouten Faz Keuzekamp Rudy Stroink Mirik Jung Erick van Egeraat Adrie den Braber Marijke Grosker

(6)

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628RT-Delft 015-783254

Copyright © 1981 by Delft University Press.

No part of this book may be reproduced or used in anyform or by any means - graphic, electronic, or mechanical, including photocopying, recording, taping or information storage and retrieval systems - without written permission of the publisher.

ISBN 90 6275 063 X

(7)

INHOUD Ten geleide

Verantwoording boek en tentoonstelling

de autoriteit van J.H.van den Broek (1898-1978) Elementen van het betoog van J.H.van den Broek

Van den Broek en het Nieuwe Bouwen

De nieuwe inzet van de architektoniese hoofdarbeid De projekten

BeboU\ving aan het Mathenesserplein 1927-1929 Gevelontwerp langs de Willem Buytenwechstraat 1928 Ontwerp HAV-bank te Schiedam 1929

Woonhuis te Hillegersberg 1929 Variatieplan Bergpolder 1930-1931

Flatgebouw Mathenesserlaan-Nieuwe Binnenweg 1931-1933 Centraalplan Blijdorp 1931-1938

Schiekade Ungerplein 1931-1936 Woningenkomplex Statenweg 1932

Woningbouwprojekt de Voornsche Vliet 1932 Dubbel woonhuis te Veendam 1933

Woningenkomplex Vroesenlaan 1934 Prijsvraag ontwerp Optimum 1934 Woonhuis te Boskoop 1935 Het nederlands paviljoen 1937 Woonhuis Gestel 1938

Honingbouwprojekt Algemeen Belang 1938 Hoonhuis Snoek te Hillegersberg 1938

1000 woningen plan 1940

Woonmogelijkheden in het nieuwe Rotterdam 1941 Standaard plattegronden 1948

Woonhuis Ypenhof 1948

Bijlage literatuur

Bijlage biografiese gegevens

lid [] I llIa tII'+. aal til 1 5 17 29 35 39 41 45 47 49 51 59 65 69 75 79 83 85 9 ) 95 97 101 103 107 109 ) 13 119 121 123 125 al ,! fl ,I th t At 11 , . W4 • • ' 'tM ... 111111111111_'_.' I I

....

, ..

,

.I ,

J ti, J! \. INHOUD

(8)

-_u

_ _ I &1_81

j_

(9)

TEN GELEIDE

Het gebouw voor Bouwkunde ligt ingeklemd tussen twee wegen: Berlageweg en Van den Broekweg. Twee bouwmeesters zijn inderdaad weg: Berlage en Van den Broek. Zij beiden hebben in een bepaalde periode een stempel gedrukt op het bouwen in Nederland.

Voor het gezicht van de Afdeling der Bouwkunde is Van den Broek het meest bepalend geweest. Hij markeerde de breuk van onze Afdeling met het traditionalisme van de Delftse School. Hij propageerde niet alleen het "Nieuwe Bouwen", maar was ook de promotor van een bouwkunde opleiding die met recht een ingenieursopleiding mocht heten. Hij participeerde aktief in onder meer het Bouwcentrum, het Economische Instituut van de Bouwnijverheid, de Stichting Architecten Research en het Normalisatie-instituut en verbond mede daardoor de bouwkunde opleiding met instellingen die zich ontpopten tot research-centra van grote faam.

Toen Van den Broek in 1947 buitengewoon

hoogleraar aan onze afdeling werd en ook later, in 1955 toen hij als gewoon hoogleraar Lansdorp opvolgde, trof hij een architektenakademie aan die volgens ambachtelijke technieken en

denkpatronen het ontwerpvak onderwees. Hij heeft vooral geijverd voor een verwetenschappelijking van de opleiding, een ontwikkeling die na 1964, toen van den Broek met emiritaat ging, nog verder is versneld.

De tentoonstelling zou bepaald niet in de geest van Van den Broek zijn opgezet, als deze louter en alleen gewijd zou zijn aan de persoon van Van den Broek en zijn oeuvre. Niet alleen zijn ook de samenwerkingsverbanden van Van den Broek, .zoals met zijn compagnon Bakema, van grote betekenis. Ook en vooral is van belang dat de

tentoonstelling poogt een tijdsbeeld te schetsen, dat enerzijds de rol van Van den Broek heeft bepaald, maar waarop anderzijds Van den Broek zijn niet geringe invloed heeft uitgeoefend. Het Bestuur van de Afdeling der Bouwkunde prijst zich gelukkig dat (eindelijk) een tentoonstelling tot stand is gekomen, gewijd aan de man waaraan de Afdeling zo veel heeft te danken. Velen hebben aan de voorbereiding en realisering van de

expositie bijgedragen. Zonder anderen te kort te doen, willen wij in Rudy Stroink, die de motor achter deze opzet is geweest, iedereen danken die zijn bijdrage aan tentoonstelling en katalogus heeft geleverd.

Namens het Bestuur van de Afdeling der Bouwkunde prof. dr. ir. H. Priemus,

Dekaan

(10)

u.. ,

(11)

VERANTWOORDING BOEK EN TENTOONSTELLING

Dit boek over het werk van Van den Broek in de periode 1928-1948 kan niet zomaar als een

katalogus bij een tentoonstelling gelezen worden. De tentoonstelling en het boek dragen elk een eigen titel en kunnen gezien worden als verschillende bewerkingen van het materiaal. Het boek gaat uit van êên titel en van

verschillende onderzoeksopvattingen. Het tema kan "Tafuriaans" genoemd worden, aangezien het ingaat op de "ondergang" van het "Nieuwe Bouwen" op het moment dat deze beweging gekonfronteerd wordt met de realiteit van haar voorstellen. (1) De

"ondergang" en de "realiteit van haar voorstellen" zullen we nader proberen te omschrijven vanuit de nederlandse, of beter de rotterdamse, bouwpraktijk in de beschouwde periode.

We zullen proberen te beschrijven hoe Van den Broek de krisis van de vooroorlogse avant-garde beweging meemaakt, en hoe hij zichzelf in de nieuwe opgave voor de architektoniese hoofdarbeid

in zet. Dat hij dit met sukses doet blijkt uit de internationale faam van het buro Van den Broek en Bakema en de opvallende rol, die hij in het kader van de wederopbouwoperatie vervult.

De krisis van de moderne architektuur heeft bij Van den Broek nooit tot een identiteitskrisis geleid, die tot een verstomming van zijn architektonies uitdrukkingsvermogen had kunnen leiden. Deze verstomming is bij andere

architekten wel zichtbaar, altans een"

verstomming om de ontwerpuitgangspunten zoals de moderne beweging die had geformuleerd, te blijven hanteren. Voorbeelden zijn Oud, Rietveld en van Ravesteyn. (2)

De reden van de "overleving" van Van den Broek zullen we proberen aan te geven door de

beschrijving van het fenomeen van de scheiding in zijn werk tussen een onderzoeksdeel en een

(1) Zie TafuPi, Ontwepp en Utopie, bLz.167 Het gaat eehtep niet aLLeen om de ondepgang van de "ModePne Beweging", 17t:UZ1" ook om de koppeLing die Taful"i Legt tussen de ondel"gang van de "ModePne BeUJeging" en de funktie-vel"andel"ing van de zeLfstandige hoofdal"beid. (2) Zie FaneLLi, modePne al"ehitektuul" in

NedepLand, Den Haag 1978, bLz.172.

ontwerpdeel.

Dit onderzoek betreft voornamelijk het ontwikkelen van gerationaliseerde

woningplattegronden, een voorwaarde voor Van den Broek voor de ontwikkeling naar een

rationalisatie van de bouw. De kenmerken van dit rationalisatieonderzoek zijn; het introduceren van standaardelementen in de plattegrond

(portieken, keukens), het optimaliseren van licht en lucht toetreding in de woning en de invoering van een maatsystematiek in het ontwerpen van woningplattegronden.

Het ontwerpdeel bestaat in het begin van zijn karriëre voornamelijk uit woningbouwprojekten in Rotterdam, waar hij voor het eerst met nieuwe woningtypes experimenteert. In deze projekten zijn onderzoek en ontwerp onlosmakelijk met elkaar verbonden en de mogelijkheid tot experimenteren wordt geheel door de opdracht bepaald.

Later zal hij aansluiting trachten te vinden met de internationale diskussie over de introduktie van gerationaliseerde woningtypes, waarmee zijn onderzoek zelfstandig van een specifieke

ontwerpsituatie komt te staan. Het bekendste voorbeeld hiervan is het plan Optimum, zijn inzending voor de amsterdamse prijsvraag voor goedkope woningbouw uit 1934.

De verzelfstandiging van het onderzoek ten opzichte van het ontwerpwerk zet zich nadat hij in 1937 met Brinkman was gaan samenwerken door, als hij voor een projekt van een bouwondernemers-vereniging (het "Algemeen Belang") een prototype van een gerationaliseerde woningplattegrond introduceert. Een prototype dat op grote schaal werd toegepast.

Na de oorlog is zijn onderzoekswerk, onder andere voor de studiegroep Efficiënte Woningbouw, geheel van zijn ontwerpwerk gescheiden.

Het ontwerpwerk omvatte na 1948, na het aangaan van een kompagnonschap met Bakema, voornamelijk komplexe opgaves zoals de warenhuizen in Rotterdam.

Bij Van den Broek bestaat er geen koppeling tussen de noodzaak van "gerationaliseerde" woningplattegronden en een "nieuwe"

(funktionalistiese) architektuur, of een koppeling tussen de invoering van een nieuwe woning typologie en een" nieuwe" (funktionele)

(12)

2

stedebouwtypologie. Deze koppeling is steeds in de voorstellen van de moderne architektuur aanwezig, hetgeen ondermeer tot uitdrukking komt in de "logiese" reeks die Wohnung für das

Existenzminimum - Rationelle Bebauungsweisen - de funktionele stad. (3)

Uiteindelijk zullen we tot de konklusie komen dat Van den Broek feitelijk niet als een "Nieuwe Bouwer" kan worden omschreven, of beter dat een dergelijke omschrijving niet zinvol is.

De moderne .architektuurgeschiedenis wordt volledig gedomineerd door de periode van het "Nieuwe Pouwen". Dit houdt in dat in de meeste betogen een klassifikatie wordt aangehouden, die uitgaat van wel- of niet "funktioneel". Zonder verder op deze betogen in te gaan, kunnen wij stellen dat een dergelijke kwalifikatie niet zinvol is, als men een zorgvuldige beschrijving wil geven van de ontwerpproblemen, die een architekt in zijn werk aan de orde stelt en de zorgvuldige formulering van de

ontwerp-oplossingen.

Z_onder bij voorbaat de kwalifikatie "zorgvuldig" aan dit boek mee te geven, is het onze opzet geweest een omschrijving van het werk van Van den Broek te geven, die van betekenis is voor de huidige ontwerppraktijk en in de eerste plaats onze eigen ontwerppraktijk als studenten aan de afdeling Pouwkunde van de Techniese Hogeschool. Als we stellen dat Van den Broek geen Nieuwe Bouwer is, is dat voor ons geen aanleiding hem verder als oninteressant aan de kant te schuiven.

Het werk van Van den Broek is buitengewoon boeiend, omdat hij in zijn projekten een aantal ontwerpproblemen aan de orde stelt, die nog steeds van betekenis zijn.

Problemen als de ontwikkeling van een standaardplattegrond met optimale

inpassingsmogelijkheden, en de uitwerking van het ontwerpprobleem van de positie van een projekt ten opzichte van een bestaande stedelijke struktuur, beiden tema's die op dit moment bijvoorbeeld in de stadsvernieuwing aktueel zijn. In het werk van Van den Broek bestaat er, zoals reeds gekonstateerd is, een scheiding tussen het

(3) De CIAM-konçrroessen in roespektieveZiJ"k 1929, 1930 en 1933.

ontwerpprobleem en het onderzoeksprobleem. De koppeling die er in de voorstellen van het "Nieuwe Pouwen" zit, tussen enerzijds de

reorganisatie van de woningbouw (op basis van de invoering van een nieuwe woningtypologie) en anderzijds een funktionele architektuur, is niet in het werk van Van den Broek terug te vinden, behalve in een aantal bijzondere projekten. Hij onderscheidt rationalisatie van de woningbouw en de hantering van een architektoniese

vormentaal als gescheiden problemen.

Hoe dit dualisme zich in zijn werk ontwikkeld hopen we in de volgende bladzijden nader uiteen te kunnen zetten.

Ten slotte dient nog opgemerkt te worden dat, hoewel de bespreking van het werk van Van den Broek tot een periode (1928-48) beperkt is, dit nog niet betekent dat deze periode nu volledig behandeld is.

Wij hebben een keuze in zijn werk gedaan en geprobeert die projekten eruit te lichten, die vanuit een omschrijving van ontwerpproblemen en ontwerpoplossingen interessant zijn.

Het betreft voornamelijk uniek materiaal dat uit de katakomben van het buro van Van den Broek en Bakema is gelicht en die hierbij, begeleid door een eigen bewerking, ter verdere observatie wordt aangeboden.

Het boek begint met een tweetal betogen over het werk van Van den Broek, die beide een belangrijke rol spelen in het kompleteren van het beeld, dat de tentoonstelling tracht te ontwikkelen.

Mario Fosso is gevraagd een omschrijving te geven van de positie van Van den Broek in het grotere verband van de voor- en naoorlogse nederlandse architektuurgeschiedenis.

Mario Fosso heeft zich geruime tijd bezig gehouden met een onderzoek naar het werk van Van van den Broek en zijn bijdrage is als een ekstra bewerking naast die van de tentoonstelling geplaatst.

Joost Meeuwissen is gevraagd nader in te gaan op de geschriften van Van den Broek en de wijze waarop zijn werk over het algemeen in het betoog over het "Nieuwe Bouwen" zit opgesloten.

Aan het eind van dit boekwerk is een bijlage toegevoegd, waarin puntsgewijs de karriëre van Van den Broek .wordt behandeld.

(13)

Bij deze gelegenheid wil ik mevr. Van den Broek-Broosman hartelijk dank zeggen voor haar aandacht en geduld. Gedurende de voorbereiding van de tentoonstelling heb ik meerdere malen met haar mogen diskussiëren over de vele aspekten van het werk van haar man.

Verder wil ik de heer Lops bedanken. Wij hebben vele malen een beroep op hem kunnen wat betreft gegevens uit de eerste periode van het buro van Van den Broek.

Ik ben ook dank verschuldigd aan het buro Van den Broek en Bakema, dat mij op verschillende wijze in staat stelde deze tentoonstelling en dit boek tot stand te brengen. In het bijzonder dank ik Hans Boot voor zijn hulp in de aanloopfase van dit projekt en voor de gesprekken, die wij over het werk van Van den Broek hebben gehad. Ik moet ook vele personen van de afdeling Bouwkunde bedanken voor hun geduld en

ondersteuning, in het bijzonder het bestuur dat dit projekt heeft mogelijk gemaakt, maar ook de vele medewerkers op de achtergrond.

En zonder: Carla, Constance, Els, Erik, Hans, Ivonne en Rien, was het nooit afgekomen. Financiële bijdragen kregen we van: Het Bouwcentrum, Het buro Van den Broek en Bakema, Dienst Stadsontwikkeling Rotterdam, Het EIB, Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke

Ordening, De Post Cheque en Girodienst, De SAR en

Sikkens Sassenheim, Ter Meulen en Heineken.

! !

(14)

111

"

,

.AL

___

, - -n

4

-

..

I rl 1I •• _ nt

Bij het ter perse gaan van deze katalogus werden wij gekonfronteerd met de dood van Bakema. Wij hadden hem nog zoveel willen vragen.

(15)

Mario Fosso:

DE AUTORITEIT VAN J.H.VAN DEN BROEK (1898-1978)

ExpePimenten en kon8tpuktie Van een

a~ahitektuu~

tU88en beeld en

p~og~amma: 1927-1948 (*)

Waneer we de lange periode waarin Van den Broek werkzaam is geweest in beschouwing nemen, is het noodzakelijk in te gaan op de scheiding die er bestaat tussen het officiële beeld dat we van hem hebben en de geringe kennis die we bezitten omtrent zijn persoonlijkheid: hoe deze zich heeft gevormd en in hoeverre aspekten en ontwikkelingen van de nederlandse en internationale architektuur zich daarin weerspiegelen.

Men zou bijna kunnen stellen, dat de reputatie van zijn architektuur uit de drie laatste decennia van zijn leven, zijn oorspronkelijke en autonome kulturele positie, paradoxaal genoeg, naar het tweede plan heeft verdreven. De precieze achtergronden van deze positie (die voor het merendeel hun oorsprong in de periode voor de

tweede wereldoorlog vinden) moeten dan ook nog aan het licht gebracht en op hun waarde geschat worden.

Vanuit dit gezichtspunt kunnen we de belangrijke tentoonstelling van de werken van het

architektenburo Van den Broek en Bakema, die in 1963 in het museum Boymans- van Beuningen te Rotterdam plaats vond, als uitgangspunt nemen

(*) Oorspronkelijke titel:

AUTORITA

I

DI J.H. VAN

DEN BROEK

(1898-1978);

SpePimentazione e

aon8tpuzione di una istituzione

a~ahitettoniaa t~a

immagine e

p~o~:

1927 - 1948.

Vertaling Paul Heimplaetzer.

Deze

bijd~ge

i8

geba8ee~ op

de uitkomsten

Van een

onde~zoek

dat in

oktobe~ 1978

aan de

TH.Delft, Afdeling

Bo~kunde we~d

opgezet in

het

kade~

van de

p~og~

'8 van het

nede~landee

MinistePie van Onde7'ûJijs en

Wetensahappen,

onde~ 8Upe~visie

van

p~ofesso~

J.B.Bakema.

Hie~bij

danken wij

p~ofesso~

Bakema en de

a~ahitekten

gemeensahap Van den

B~oek

en

Bakema te

Rotte~ Voo~

hun

waa~devolle

medewe~king.

Onze speaiale dank gaat uit

naa~ mev~ouw

S.J.van den

B~oek-B~oo8man voo~ haa~

aandaaht en aanmoedigingen.

Milaan

21-1-1981.

5

voor een analyse van deze achtergronden zonder, te vervallen in het stereotype beeld van een ongekompliceerde kontinuIteit, die ons wordt voorgeschoteld in veel verhandelingen over de moderne architektuur uit de periode tussen de twee wereldoorlogen. (1)

Op vele manieren blijkt immers duidelijk, dat het konstruktieve en be~oepsmatige onderzoek dat Van den Broek v66r 1940 verrichtte, de grondslag vormde voor veel ontwe~en, die tot stand zijn gekomen sinds het kompagnonschap met J.B.Bakema. Hierbij moet aangetekend worden, dat deze relatie niet zozeer betrekking heeft op de afzonderlijke expressieve of formele aspekten van de

architektuur als wel op de rol die het abstrakte o~gani8atiesahema steeds binnen de verschillende ontwerpen speelt.

Het is voldoende te wijzen op de overeenkomst tussen de (al dan niet gerealiseerde)

architektuur en de geschriften van Van den Broek om vast te kunnen stellen dat hij meer belang hechtte aan vraagstukken van metodologiese aard (met betrekking tot stede bouwkundige of

architektoniese tema's) dan aan argumenten van esteties of beeldend karakter.

Uit deze overeenkomst blijkt duidelijk, dat Van den Broek ten aanzien van de vele tema's van het architektuurdebat in Nederland (woningen en woonomgeving, produktiestrukturen, openbare voorzieningen), een zeer duidelijke, exemplariese betekenis toekent en aan zichzelf als architekt een uitgesproken sociale en politieke

(1)

Zie

Bouwen voor een open samenleving

(BPinkman,

B~inkman,

Van

de~

vz.ugt, Van den

B~oek,

BakemaJ, katalogus van de

tentoonstelling

in

het mu8eum Boymans- van

Beuningen,

Rotte~dam 1963.

Deze

vo~mt

de

belangPiJ~8te

poging tot inventaPisatie van

de

a~ahitektuu~~oduktie van de vie~

opeenvolgende

a~ahitektenp~ktiJ~en

tussen

1920

en

1960,

en

is

een

onmisbaa~

uitgangspunt

voo~

elke

analyse van de

~otte~damse a~ahitektuu~

tU88en de twee

we~eldoo~logen

en in de pePiode van de

wede~opbow~.

Het zou

op

ba8i8

hie~van,

ook

Van

~ote waa~de

zijn om de idee en en

onde~gane

invloeden van de

ve~8ahillende deelneme~s

aan deze kollektieve ontwikkeling,

in dezelfde analy8e te

bet~ekken.

J I Y &1iM i dlli.' "'8113 lil 'Wil"" lil Lf

DE AUTORITEIT VAN J.H.VAN DEN BROEK

(16)

J.J.P. Oud, woningkomplex Tussehendijken 1920

ontwerp Wiltem Buytewechstraat 1928

6

verantwoordelijkheid.

Het onderzoek naar de vorm dient altijd als ondergrond voor deze tweeterm ontwerp-voorstel, als kultureel produkt van een tijdperk, als resultaat van een progressieve historiese ontwikkeling. (2)

De hier schematies aangestipte punten geven reeds de oorspronkelijkheid aan van de inspiratie eigen aan van Van den Broek als architekt: de formele regels die algemeen als modern worden beschouwd (het platte dak, de ononderbroken raamstroken, beton in het zicht, kolommen enz.) krijgen in de realisatie van een architektonies ontwerp de betekenis van noodzakelijke (dus ekonomiese) waarden. Deze staan in dienst van de voltrekking van een proces, dat v66r alles gericht is op het tot stand brengen van een sociale en produktieve struktuur in het bouwen, waarbij het ontwerpen met haar eigen middelen betrokken is.

Alleen in deze zin kunnen we spreken van een kontinulteit tussen de perioden v66r en n~ 1948. Een kontinulteit die betrekking heeft op de gerichtheid van de architektoniese praktijk op het doen van voorstellen: het ontwikkelen van ekonomies verantwoorde oplossingen en schema's, die zowel op kleine als op grote schaal

reproduceerbaar zijn. en verder de verbreiding van het bewustzijn dat de architekt in de

maatschappij als taak heeft ruimte te organiseren en te realiseren

Deze standpunten zijn slechts gedeeltelijk te herleiden op de algemene tematiek waarmee de architekten die tussen de twee wereldoorlogen aktief waren, zich bezighielden.

Tegenover de traditionele interpretatie waarin Van den Broek geponeerd wordt als de oude

(2) De geschPiften ~n Van den B~oek bevatten vele analyses van de situatie in de

bouwsekto~, evenals ~n levensbeschPijvingen Van ande~ a~chitekten. HiePin komt altijd een ~ote belangstelling voop pPincipiele v~gen tot uiting, een duideliJKe

wee~spiegeUng ~n een "~eUgieuze" levensbeschouwing, en van de bele'"l'ende houding die uit zijn vo~ming als le~~ voo~kwam. Zie Bouwen voor een open samenleving, met een volledige lijst Van a~ikelen van en OVe~ p~of.i~.J.H.van den B~oek

voortzetter van een zogenaamde Moderne Beweging van na de oorlog, lijkt het op dit moment nuttiger om de nadruk te leggen op de

problematiek die naar voren komt uit zijn werk binnen het kader van de ontwikkelingstendenzen van de architektuur in de 20er en 30er jaren. (3) Op basis van de bovenstaande overwegingen blijkt het inderdaad moeilijk om bij Van den Broek een onderscheid aan te brengen tussen zijn

ideologische standpunt (de bouwtechniek als faktor van vooruitgang in al haar toepassingen), en een etiese positie (een demokratiese

maatschappij moet zich baseren op O'"l'de en rnuat van de architektuur, op de he~haalbaa~heid en de vaPiatie van welomschreven formeel-typologiese gegevenheden).

Deze posities vinden zonder meer een

voedingsbodem in de bijzondere dialektiek die vanaf de 20er jaren in Rotterdam leidde tot het ontstaan van een aantal uiteenlopende opvattingen over de weg die de moderne architektuur zou moeten inslaan. (4)

Bijzonder verhelderend is hierbij dat Van den Broek zichzelf definieerde als niet-kunstenaar en dat ook in zijn architektenpraktijk het teamwo~k

steeds belangrijker werd. .

Voor Van den Broek heeft het architektoniese (3) Wij beho'"l'en tot diegenen, die in de situatie

van na de oO'"l'log een he'"l'leving Van de doo~ de "Moderne Beweging" gestelde "eis tot

moderniteit" zien (zie T • Maldonado, I1

Movimento Moderno e la questione 'Post', Casabella, 44 (1980) 463/464, blz.10-14), en niet de uitwe'"l'king ~n een ~n tevo~en vastgelegde se'"l'ie kanons en stijlkenme'"l'ken

(funktionalisme, ~tionalisme, enz.), waa~oe de huidige 'Post'-beweging tegen bete~ weten in geneigd is.

(4) Wij wiUen hie~ als lJe~khypote8e op de noodzaak Van een analyse van de ve~houding

van de "materiële kultuur" van de stad Rotte'"l'dam (de haven als cent~le aktiviteit in voo~du'"l'ende evolutie) en de opkomst ~n een in mee~de~ of minde'"l'e mate

geinstitutionaliseerde kultuu'"l' die v~gen stelt omtrent de organisatie en de bestemming van de rnuatschappij en die zich volgens pa'"f'amete'"l's ~n politieke, ekonomiese en esteties-essentiële aapd uitkPistalisee~ in ke~ken, pa~ijen en vepenigingen.

(17)

4"H"'!!~ ' . . . . ' ... W",.., "._.,'

ontwerp altijd in verband gestaan met het experiment op het vlak van de potentiële mogelijkheden van het bouwbedrijf, en met het stedelijk en technies koncept van een algemene ekonomiese ontwikkeling waar hij zich sterk bij betrokken voelde. (5)

Uit een nadere beschouwing van de periode rond de jaren veertig, blijkt dat hij de oplossing van de reële vraagstukken, die onder de dreiging van een onvermijdelijk mondiaal konflikt binnen de

nederlandse maatschappij werden opgeworpen, vooral op technies-metodologies vlak zocht. Het vroegtijdig heengaan van enkele van de belangrijkste exponenten van het "NieUhJe BOUhJen" (met als laatste dat van J.B.van Loghem)

markeerde het dieptepunt van een krisis: het voortduren van de katholiek-konservatieve

hegemonie van M.Granpré Moli~re stelde de nog in leven zijnde leden van de groep Opbouw in de gelegenheid op technies en metodologies nivo een vernieuwing voor te bereiden, die een zekere en onvervangbare oplossing zou .moeten zijn voor de ideologiese en konjunkturele problemen.

De verwachtingen ten aanzien van de naoorlogse situatie werden aanleiding tot het ontstaan van vele soorten voorstellen ten behoeve van de wederopbouw en deden scheidslijnen vervagen. Deze periode, die centraal staat in het werk van Van den Broek, kan globaal worden omschreven als de periode tussen de reis naar Frankfurt in 1928 en de reis naar de Verenigde Staten in 1948. Beide reizen maakte hij in gezelschap van Van Tijen, die gedurende vele jaren op kultureel en professioneel gebied, zijn belangrijkste

gesprekspartner is geweest.

Tussen het bezoek aan onder andere Mart Stam, ontwerper van de Siedlung Hellerhof te Frankfurt en de reis naar de wolkenkrabbers en "shopping-centers" van Chicago en Detroit, tussen het

(5) In het bijzonde~, zie J.H.van den B~oek Door drie decennia doelmatigheid, Delft 1964. De betekenis die wo~dt toegekend aan het woo~d "doelrrntigheid", als allesomvattend be~p van een funktionalisme met een indust~ieel en neohurrnnisties stempel, waa~in het teamwo~k in de a~ahitektuu~ niet die

ve~ontpe~8oonliJ~te betekenis bezit, die het in ande~e situaties, zoals bijvoo~beeld in Amenka, heeft.

7

ontwerp voor de woningbouwvereniging de "Eendracht" aan de Vroesenlaan en het ontwerp voor de Lijnbaan, komen zijn kapaciteiten tot volledige ontplooiing.

In die tijd ontwikkelt zich zijn grote inzicht in de verschillende mogelijkheden van een

grootschalige aanpak van de woningbouw en wordt hij zich ten volle bewust van de noodzaak het bouwproces te koppelen aan ontwerp-onderzoeken, die wezenlijke typologies-strukturele

vernieuwingen met zich meebrachten. Een logiese voortzetting hiervan vormt de

oprichting in 1948 van de Union International des

Architectes, een officiële organisatie ter koördinatie van de woningbouwsektor op

internationaal nivo, waaraan Van den Broek vele jaren als voorzitter en inspirator verbonden zal blijven. (6)

Dit zijn dus de belangrijkste overgangspunten van de periode van het NieUhJe BOUhJen naar de veel onzekerder periode van de wederopbouw.

De "openbare" aktiviteiten van Van den Broek, zijn deelname aan Goed Wonen en aan allerlei kommissies op nationaal nivo, de leerstoel aan de TH Delft, het voorzitterschap van de UIA, maken alle deel uit van een volgende periode.

Daarin vindt uiteindelijk de syntese plaats van zijn werkzaamheden, wanneer hij binnen de internationale situatie, op unieke wijze ondernemerschap, strategie en beroepspraktijk weet te verenigen.

Hierv66r is reeds aangeduid hoe -in de specifieke nederlandse situatie, die zich in het begin van de jaren twintig kenmerkte door een grote gisting en beroering- de stad Rotterdam voor het

(6) Le premier congres international des architectes, Gazette de Lausanne, Lausanne 1948, en voo~l de terrn's die op deze

bijeenkomst aan de o~de kwamen: l'architecte en l'urbanisme, l'architecte et

l'industrialisation du batiment, L'architecte l'Etat, la societé, allen terrn's met een "sup~anationaal" rrna~ sekto~ gebonden ka~kte~, en daa~doo~ st~ijdig met de oO~8p~onkeliJ~e uitgangspunten van de CIAM, die mee~ genaht wa~n op het uitwe~ken van p~ogammatiese, niet teahnok~atiese,

nahtlijnen.

DE AUTORITEIT VAN J.H.VAN DEN BROEK

(18)

8

H.P.Berlage, ontwerp Hofplein Rotterdam 1922

ontwerp Mathenesserplein 1927-29

internationale architektuurdebat een

referentiepunt vormde, en voor de aandachtige toeschouwer het perspektief bood op een toekomstige ontwikkeling van de moderne architektuur.

Enkele episoden uit de architektoniese

ontwikkeling van de stad zouden een diepgaande invloed hebben op de intellektuele vorming van verscheidene generaties van architekten: om te beginnen Spangen van M.Brinkman, verder de ontwerpen van J.J.P.Oud uit de tijd dat hij stadsarchitekt was van 1918 tot 1933, het onbetwistbare primaat van Brinkman en Van der Vlugt, de stimulerende en onontbeerlijke

vindingrijkheid van W. van Tijen, en de, in zijn geheel belangwekkende, groep "Opbow.J".

Al deze feiten zou men heden ten dage kunnen interpreteren als vrijblijvende, belangeloze experimenten op techniese, poëtiese en konceptuele grondslag.

Van Spangen tot en met de Van Nelle fabriek is duidelijk een streven, herkenbaar om uiti~g te geven aan de geest van solidariteit, eigen aan allen die meewerken aan de geboorte van een nieuw tijdperk.

Achter deze reeks van feiten bevond zich echter een hele stad, achter de utopie stond de wil van het meest verlichte deel van de bourgeoisie om aktief richting te geven aan de snelle en stormachtige groei, waar de ekonomiese en

grootstedelijke ontwikkeling van de stad (die in vergelijking met andere plaatsen pas laat op gang kwam) om vroeg. (7)

Juist de groep

Opbouw

zou daarbij fungeren als platform voor ontmoeting, diskussie en

uitwisseling van ideeën, die voortkwamen uit de vervlechting van lokaal en internationaal nivo in het architektuurdebat.

Met het pragmatisme dat hem eigen was, kan Van den Broek, binnen dit kader, gerekend worden tot de voorvechters van de lijn die de voorkeur gaf aan een

stedebouwkundig

ontwe~

dat uitging Van

(7) Een goede benadePing van

de

bij40ndepe

positie van Rottepdam in het begin van de

twintigep japen is te vinden

in:

Bob Fooy.

Voorbeeldige projekten in een tijdperk van behoudzucht en alkovenstrijd; volkswoningbouw in Rotterdam 1918 - 1940. Wonen TA/BK,

(19)

de spe~ifieke situatie uan de stad Rotte~dam, in plaats van een stadsontwerp geschoeid op

ideologie se of internationalistiese leest. Deze lijn hield in, dat men ernaar streefde aan de "socialistiese" aspiraties van de bevolking tegemoet te komen door op het gebied van de woningbouw te zoeken naar oplossingen, die zowel in het belang van de arbeidersklasse als van de privé ondernemers waren.

Het stadsbestuur zag de kwaliteit van het

overheidsingrijpen als voorwaarde om richting te geven aan het totale beeld van de

stadsuitbreiding, ook al had men te maken met een trage bouwmarkt (in handen van het privé

initiatief), die niets moest hebben van strenge voorschriften (zie bijvoorbeeld de zaak van de alkoofwoningen, die pas in 1937 tot een oplossing werd gebracht). Het instellen van een Dienst

Stadsontwikkeling en van Welstandskommis8ie8 zou

de konkrete instrumenten aanreiken, waarmee de noodzakelijke experimenten op dit terrein op gang konden worden gebracht.

Het is betekenisvol dat in 1927, het jaar waarin Van den Broek zich als zelfstandig architekt vestigde, ook de Welstandskommi8sies werden ingesteld, en dat verder op internationaal nivo -naar aanleiding van de prijsvraag van de

volkerenbond, waaraan ook Van den Broek deelnam -een begin werd gemaakt met het debat over de "moderne" architektuur.

Steunend op banden met de aannemerswereld (zijn vader handelde in hout, een essentieel

bouwmateriaal), kon hij beginnen aan de

experimenten op het gebied van het woningontwerp, die voor lange tijd de kern van zijn

werkzaamheden zouden vormen. (8)

In een artikel ter nagedachtenis van J.J.P.Oud

(8) Voop een dipekte indpuk Van de gezi~ht8punten

van de aannemep8 t.a.v. de nieuwe ~ealiteit

die ontstaan Was doo~ de instelling Van deze

gemeenteliJKe dien8ten, zie: Verzorging van

het stadsbeeld te Rotterdam I; Straatbeelden.

Klei, (1929) 11, blz .121-125 en Verzorging

van het stadsbeeld te Rotterdam 11; Het Mathenesserplein. Klei, (1929) 12, blz. 133 e.v., met voopbeeLden Van enige door' Van den Bpoek ger'eali8eer'de pr'ojekten uit die

pe~ode.

9

schrijft hij: "In 1927 kwam ik als pas gevestigd jong architect in Rotterdam voor een critische bespreking over een bouwplan op de bureaus van de

toenmalige Dienst van Volkshuisvesting en Bouwpolitie. Daar zaten een paar interessante topfiguren: de self-made technische

hoofdambtenaar Zwolsman, niet alleen

gelnteresseerd in mijn fundering-probleem, maar evenzeer in de ontplooiing van mijn

architektenwerk. Daarvoor bracht hij mij bij de architect W.P.Meyer, die belast was met het zogenaamde welstandstoezicht, en die vond het nodig mij bij de architekt Oud te introduceren, die de ontwerpen verzorgde van de gemeentelijke volkswoningbouw. Deze imponeerde mij diep met zijn beheerste ontwerpen voor de woonwijken in Spangen, Hoek van Holland en de Kiefhoek, niet alleen om hun aanpak maar ook hun serieuze presentatie: aan de wand van zijn kamer hing een prachtig perspectief van een vliegtuig uit gezien - door een venster over de vleugel heen. Het serieuze bleek mij later kenmerkend voor Oud: ik vroeg hem eens illustratie-materiaal voor een lezing (**), mij afgedwongen voor het hol van de leeuw: de Rotterdamse bouwondernemers, die ik gekappitteld had over de achterlijkheid der bouwindustrie tegenover de ontwikkeling in de auto-industrie. Hij vond het ontoelaatbaar, dat ik maar een paar dagen voorbereiding had genomen: hijzelf peinsde een half jaar over de stof voor een lezing, die hij toen al meermalen ook in het buitenland hield over de ontwikkeling der moderne Hollandse architektuur en publiceerde in de manifesten van "de Stijl" en het internationale "i 10". Na mijn eigen -toen nog meer schoolse-opleiding in Delft was zulk een diepe bezinning op het bouwen een openbaring voor mij. Later heb ik zijn betekenis daarvoor zorgvuldig nagegaan en begrepen, welk een pionier hij toen reeds geweest was. Dat hij als 25-jarig jong architect

omstreeks 1915 het voetspoor van Berlage volgde, had minder betrekking op de vorm zijner ontwerpen als wel op de bezinning, waarmee ook hij de waarde van het eigentijdse bouwen als grondslag daarvoor zocht in plaats van de romantische

(**)De

lezing is in de vOPm Van aantekeningen

teruggevonden in het privearchief van Van

den Broek en integraal gepubliceerd in:

Plan (1981) 3.

DE AUTORITEIT VAN J.H.VAN DEN BROEK

ontwerp woningenkomplex VroesenZaan, 1934

(20)

aza; •

-=-

OiiIp e h • Mb ..-' I I , I , I I . ' ' I J I 1 _____ ww -e;e . . . . -v. ._~ _ _

~

..•.

I

'

/

1

. i

'~

\

~

<'

/"

#

'

/

'

.

--"

/

/

,~

>_

r.:;;

/" _.'

·

7:(

~

.

.

,:

,

:

~

~

.

~;';

;;.;

,

.'

.,

./'.

?iJI!Jt...'"

f

"

/

;Y/

? '

,

1

'.

e.van Eesteren, prijsvraagontwerp Rokin 1924

10

...

UI

_

'

••. "."'III!

I [!

vormen der stijl-imitaties of de kwasi-monumentaliteit der 1ge eeuw." (9)

J.J.P.Oud was voor de jonge Van den Broek dus in elk opzicht een lichtend voorbeeld.

De invloed van de persoonlijkheid van Oud, zo verschillend van de zijne, zal één van de fundamentele uitgangspunten vormen voor Van den Broek's aktiviteiten in zijn eigen stad.

Oud, en via deze Berlage, zullen hem ook als voorbeeld dienen bij de uitvoering van de belangrijke opdrachten van de eigenbouwe~s, waarbij hij voor rekening van de gemeente de formele kontrole op zich neemt van belangrijke gedeelten van he~ stedelijk territorium.

Langs deze lijn ontwikkelen zich zijn ontwerpen voor woningcomplexen, te beginnen met de

bouwmassa's aan het Mathenesserplein die de invloed van Berlage weerspiegelen en uitkomend bij de afgemeten volumes van een a~()hitektuu~ van

ve~houdingen (niet meer alléén van vormen) van het complex aan de S()hiekade (1931-36), waarbij hij tot een eigen interpretatie komt van de richting die van Eesteren aangeeft in zijn plan voor het Rokin te Amsterdam. (10)

In overeenstemming met de verlichte ambities van personen als Plate en Van der Leeuw

(***),

dragen de talrijke woningbouwplannen, die Van den Broek realiseerde, nog voordat hij in 1937 associeerde

(9) Uit: J.H.van den B~oek, Ter Herdenking Dr.J.J.P.Oud, Architect, De Ingenieu~, (1963) 21, blz.A283-A284.

(10) Voo~ een p~e()ieze ~ekonst~ktie van de

bet~ekkingen Van den B~oek met de "eigen

bouwe~s", zie: J.H.van den B~oek, p~ve­ a~()hief 1927-1930 zijn wij dank

ve~s()huldigd aan H.B.Lops (medewe~ke~ sinds

1928), voo~ de waa~devolle info~matie OVe~

deze pe~ode, ("In een ()afe aan de

Coolsingel pleegden a~()hitekten en aanneme~s

elkaa~ te ontmoeten om zaken te doen") en

voo~ ande~ gegevens aangaande de

samenwe~king met de a~()hitekten Otten, ten

Bos()h en Van Tijen.

(***)RespektieveliJK de di~ekteu~ van de n.v. Volkswoningbouw, voo~malig di~ekteup van de gemeenteliJKe woningdienst en een fab~kant,

die elk met hun eigen beweegpedenen aan de te()hniek een ~evolutionaipe

(21)

met Brinkman jr., bij tot het aanzien van een burgerlijke maatschappij die zich inspant om te komen tot vooruitstrevende sociale verhoudingen en daarmee tot een duidelijk herkenbare

stedelijke identiteit.

De plannen uit de periode voor de oorlog vormen een geordend en samenhangend geheel van

~oningapahitektuup die zich eenvoudig en helder uitdrukt in de gevel vlakken, de horizontaliteit van de raampartijen, de helderheid van de

trappenhuizen en de uitgesproken voorkeur voor de toepassing van staal (zoals in het interessante complex aan de Mathenesserdijk).

Ze vormen dan ook een essentiële bijdrage tot een gekontroleerd fysiek beeld van de stad, waarvan de uitvoering wordt voorbereid d.m.v. tekeningen en maatstudies van het gemeentelijk

stedebouwkundig apparaat.

Deze werkwijze is het initiatief van W.J.Witteveen, de laatste aanhanger van het estetiese stadsideaal van de 20e eeuw. (11) In dit verband zij gewezen op de ontwikkeling van het woningblok naar opener vormen met als

eindpunt het ontwerp voor de Vroesenlaan, dat Van den Broek met trots het laatste "voorbeeld van moderne woningbouw" in Rotterdam zal noemen. (12) In hun geheel getuigen de gemeentelijke bouwen die welke onder de kontrole van de

~eLstandskommis'ies totstand kwam van een

(11) Voop een ppeaieze anaLyse Van de

inspipatiebponnen Van W.J.Witteveen, zie Egbept J.Hoogenbepk, Het idee van de Hollandse stad, DeLft 1980, i.h.b.:

Witteveen, de laatste voor-funktionalistiese stedebouwer, blz.129-144, lJaar" .. dt duideliJk het idee naap vopen komt van een stedebouw op basis van getekende stadsbeelden (typepend hiepvoop is biJv. BliJdorp), l~paan de kpitepia van de "funktioneLe stad" nog geheel vpeemd ziJn.

(12) Zie: B Bakkep, Behalve intrigant ben ik ook zendeling; prof.ir.J.H.van den Broek (72),

TA/BK (1971) 16, blz.408. Het ontwerp voop de Vpoesentaan vopmt zondep t~iJfeL een Van de be8lissende momenten in de kapPiepe van Van den Bpoek, het moment 1JaaPOP een volledige synte8e tot 8tand kwam tU8sen de nieuwe kon8tpuktieve, typoLogie8e en ekonomiese kPitePia van de woning.

11 DE AUTORITEIT VAN J.H.VAN DEN BROEK

(22)

... H' _ .. ww. _ _ _ .. ft,

12

(23)

kulturele en politieke wisselwerking tussen sociaaldemokratiese en katholiek-liberale krachten.

De twee plannen die deze polarisatie ongetwijfeld het best tot uitdrukking brengen zijn enerzijds het woningkomplex Spangen van M.Brinkman en anderzijds de tuinstad Vreewijk van M.Granpr€ Molière.

De architekten van de zogenoemde Nieuwe

Zakelijkheid zullen in deze dialektiek trachten door te dringen door de analyse van het probleem van de massawoningbouw naar voren te brengen als middel om de diverse standpunten te verenigen en het integralisme van de Delftsche School en haar inspirator Granpr€ Molière te breken.

J.H.Van den Broek, die geen boodschap had aan ideologie se en estetiese verklaringen, speelde hierbij een vooraanstaande rol op grond van de autoriteit die ontleende aan zijn tot dan toe gerealiseerde projekten en de belangrijke erkenning die hij zich in 1934 verwierf met de prijsvraag voor Goedkoope a~beide~swoningen en het nederlandse paviljoen op de

wereldtentoonstelling te Parijs (1937). In dit kader moet gewezen worden op de

katalyserende invloed die W.Van Tijen en J.H.Van den Broek in deze fase beginnen uit te oefenen op de, uit het woningvraagstuk voortkomende algemene diskussie over de nederlandse versie van het Existenzminimum.

De kern hiervan wordt gevormd door het onderzoek naar de optimaLe woning (hier neemt het begrip "optimum" de plaats in van het "Minimum" van Frankfurt), waarvan het meest originele aspekt bestaat uit de door de bewoners, in de loop van de dag, te veranderen gebruiksmogelijkheden. (13) Het is opmerkelijk dat, zonder ooit een echt samenwerkingsverband te zijn aangegaan, Van den Broek en Van Tijen hun respektievelijke

menselijke en professionele kwaliteiten zo weten

(13) Oriëntatie, plattegrondindeling, toepassing van hoog- en Laagbouw en typoLogiese fLexibiliteit vOPmen de nieuwe ~ondsLagen

~~op de k~te~ vo~ de o~ganisatie van

de woning en voo~ de pLanning van de wiJKen gebaseerd zullen worden, zie: Goedkoope arbeiderswoningen, Rotte~dam 1936, bls.55-57.

i Ij i l3Uii _ .,11.,11111

13

te verenigen, dat van enkele van hun plannen nauwelijks is te zeggen wie er de "eigenlijke" ontwerper van is.

Het gaat hier om een samenwerking die voortgekomen is uit de integratie van twee persoonlijkheden: die van een architekt met een groot organisatievermogen en die van een

ingenieur die op technies en bouwkundig gebied tot buitengewone prestaties in staat was (zoals te zien is aan de plannen voor de Bergpolderflat en voor de Plaslaan). (14)

Naast dit gemeenschappelijke onderzoek naar de optimale woning, vormt de publikatie in 1946 van het boek WoonmogeLiJKheden in het nieuwe

Rotte~dam waaraan zij gedurende de oorlog werkten, een belangrijke kulturele synthese van hun werk.

Het was hun gemeenschappelijke wil, een einde te maken aan de verdeeldheid tussen het dogmatische integralisme van de Delftse School en de utopiese vaagheid van enkele stellingen van de Nieuwe Zakelijkheid, en op het nivo van de

massa-woningbouw, architekt, aannemer en gebruikers als partijen te betrekken in dat ene bouwproces, een opzet die de basis zou vormen voor het werk van de direkt na de oorlog in het kader van de wederopbouw in het leven geroepen overheids-kommisies. (15)

Van den Broek ontpopt zich in de jaren '40 als degene die in staat is om een syntese te bewerkstelligen tussen de eisen van de

architektoniese discipline en de opvattingen en eisen van de bouwpraktijk; hij is in staat om het ontwerpproces te organiseren en een algemeen kader te scheppen voor gebruik en verbruik van architektuur als produkt.

Tegelijkertijd groeit het inzicht, dat voor de

(14) Zie: J.H.van den Bpoek, Het probleem: een waardevol leven in een waardevolle omgeving,

in PLan, no.9 1970, bLz.556, ovep de banden met Van Tijen in die pe~ode.

(15) Een afzonde~LiJKe anaLyse van de geheLe Loopbaan van Van den B~oek aLs Lid van de divepse nationaLe kommissies, zou nodig zijn om inzicht te k~jgen in de we~keUJKe

ontwikkeLingsLijnen van de wedepopbouw, zie bijv.: J.H.van den B~oek, Van Tijen e.a.,

Normalisatierapport van de werkgroep Normalisatie, mei 1946.

\1 \

DE AUTORITEIT VAN J.H.VAN DEN BROEK

(24)

14

W.van Tijen/M.H.Maaskant, Gpoothandelsgebouw Rottepdam 1947

Studieontwerp Centpe Mapitime 1943

stad Rotterdam een nieuwe bestemming is weggelegd als internationale haven en als nieuw regionaal centrum.

Ontwerpen als het Ma~tieme Centpum of de voorstellen voor de rekonstruktie van het stadscentrum na het bombardement van 1940, anticiperen op deze bestemming, die definitief gestalte zal krijgen in het rekonstruktieplan voor de binnenstad.

Het ging er in deze fase om een programma uit te voeren dat strookte met het institutionele kader van de nederlandse samenleving, dat van de rekonstruktieplannen, van de normering van de woningbouw, van de stad op nieuwe grondslag.

Op dat moment, na het einde van de bloeiperiode van de architektuur van de 20er en 30er jaren, kwamen de eerste tegenstellingen aan het licht tussen enerzijds doelstellingen en noodzaak van de wederopbouw en anderzijds instrumenten en metodologie van de planning, die opgezet volgens verschillende en kontrasterende modellen: het Angelsaksisch-Skandinavische, het Noord- .

Amerikaanse van de "welvaartsmaatschappij" en dat van het midden-Europese funktionalisme.

Op dit punt in de geschiedenis van de hedendaagse architektuur, krijgt Van den Broek's

persoonlijkheid reliëf en autoriteit, omdat hij heeft deelgenomen en krities heeft meegeleefd in de zogenaamde herolese periode van de moderne architektuur in Nederland.

Zijn lidmaatschap van de belangrijkste regeringskommisies op het gebied van de bouwresearch en zijn betrokkenheid bij de oprichting van het Bouwcentrum in 1949, vormden hiervan een duidelijke bevestiging. (16)

De eerste pogingen om een samenvattend overzicht te geven van de, binnen het kader van de

ontwikkeling van de architektuur-idee van onze tijd, relevante feiten en omstandigheden, vinden plaats in de vijftiger jaren.

Vanaf het moment van zijn benoeming aan de TH-Delft (waar hij in 1948 naar toe werd gehaald door de nog weinig belichte persoon van Van der

(16) Een samenvatting uan de ppoblemen uan het

bo~beleid ~pvooP men zich in de

wedepovbouw gesteld zag is te vinden in:

U.I.A. Section Neeplandaise, Construction et Reconstruction, Amsterdam, Rotterdam,

Rottepdam 1957.

(25)

Leeuw), heeft hij zich beziggehouden met de vraag in hoeverre er sprake was van een samenhang en gerichtheid in deze ontwikkeling, waarbij hij vanaf 1927 als architekt betrokken was geweest en waarvan hij de ervaringen nu aan jongere

generaties studenten kon overdragen. We zullen hier verder niet ingaan op zijn verdiensten voor het onderwijs en zijn

inspanningen om de verkalkte situatie die hij in Delft aantrof, nieuw leven in te blazen.

Wel willen we hier wijzen op het probleem, dat uit zijn geschriften blijkt, om een evenwichtige, allesomvattende samenvatting te geven, één die alle "stromingen en tendenzen" in de nederlandse architektuur in één enkel nationaal architektuur-betoog verenigt, een samenvatting die, met uitzondering van een politieke analyse, ook de tegenstellingen en verschillen tot uiting laat komen op het vlak van het ontwerpen. (17) De aandacht verplaatste zich van het werk als realisatie van een denkbeeldig geheel naar het

p~oaes als verwezenlijking van een p~og~.

Ten tweede moet gewezen worden op de vermindering van het vorm-onderzoek van de avant gardes, die een ontwikkeling hadden doorgemaakt van futurisme naar abstraktie.

De pogingen om de CIAM nieuw leven in te blazen, bekrachtigden slechts haar definitieve einde, gezien de onmogelijkheid om met een

IntePnationale Stijl vat te krijgen op de

territoriale dimensies, die de naoorlogse stedelijke en ekonomie se ontwikkelingen hadden aangenomen.

Ten derde is de uitbreiding van. het weten-schappelijk denken, ontwikkeld in de mens-wetenschappen (psychoanalyse, antropologie, semiotiek) een simulans geweest voor een andere poëtiek van de architektoniese kreativiteit, als herfundering van waarden en houdingen, naast die van funktionele en ekonomiese aard. (18)

(17) Zie: J.H.Van den B~oek, Stromingen en

tendenties in de nieuwe Nederlandsche Architektuur BOWJ 1(1946)1, blz.4-11

(18) De hele ontwikkeling van de Fo~um~edaktie in

het begin van de ja~en zestig

is

bijvoopbeeld te he~leiden op een

gemeensahappeZiJK. zoeken naa~ een

duideliJK.e~ individuele en a~ahitektonisahe

identiteit binnen de massamaatsahappij, als

iLEJi1l!i it • • • •

U_Ei.,

15

Van den Broek was er zich zeker van bewust, dat het door deze en andere omstandigheden wel zeer moeilijk zou zijn om te komen tot een nieuwe

stijl, als herinterpretatie van waarden, beelden

en funkties uit de jongste geschiedenis van de moderne architektuur.

En toch zou deze geschiedenis in de onvermoeibare en veelomvattende werkzaamheden van de

architektengemeenschap Van den Broek en Bakema -vaak op kreatieve wijze- opnieuw worden

geïnterpreteerd als basis voor de oplossing van de typologiese raadsels van de konsumptie-maatschappij: de woonwijk, de multifunktionele openbare en partikuliere gebouwen, de

geïntegreerde gebieden van stedelijke inmenging, met diverse gradaties van gebruik en

toe-gankelijkheid.

De verandering die na 1948 optreedt bestaat uit het organiseren van de ontwerpaktiviteit als werkstruktuur, die overeenstemt met de maatschappij, omschreven in termen van demokratie.

Doorslaggevend was de rol die de veel jongere Bakema op het vlak van de vormgeving speelde, als ondersteuning van deze gemeenschappelijke

keuze. (19)

Het is heden ten dage direkt na te gaan hoe konsekwent Van den Broek de doeleinden, die hij zich in de periode direkt na de oorlog stelde, heeft nagestreefd en hoever hij met deze pragmatiese positie afstaat van de onzekere identiteit van de huidige apahitektoniese

ve~v~eemding, waarin de tegenwoordige

architektengeneratie leeft, zowel op theoreties

bevestiging van een nieuw vepwopven staat

Van spontaniteit. "Cities should beaome the

aountepfopm of man's ~eaip~oaally individual

and aoUeative u~ban ~eaZity" (Fopum,

(1960/61)6/7, blz.237), !cXZS hun boodsahap,

juist toen de nieuwe o~ganisatievo~ van het

bouwp~oaes en van de planning deze

mogeliJK.heid p~ogPammatisah leek te

ontkennen. Voo~ een ande~e benadePing van

dit ppobleem zie: W.Van Tijen, De

problematiek van architectuur en architect in het vierde uur, Plan, (1970)9,

blz.549-552.

(19) Zie: Otto Das, Vraaggesprek met J.B.Bakema,

B-nieuws, (1978)7, blz.120-121.

_ _ utW "lil' i B

DE AUTORITEIT VAN J.H.VAN DEN BROEK

(26)

_ _ __ _ _ _ __ _ __ _ _ _ ~ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ ___'~__'___..JL.. _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ __ _ __''_~_"_ _ _ - " - , _ __ _ _ _ -'-_··-1..1_'_·--''"-__ -'-... _ _ _ _ ~ ... ~ _ _ _ _"_ _ _ _

Bezoek op 10 April. 1947 aan het terrein te Rotterdam

van leden van Dogelijksch Bestuur en Bouwcommissie van de Stichting Bouwcentrum en eenige personen

die ten nauwste met de oprichting zijn verbonden.

Van links naar rechts: ir ).). van der Wal, directeur

N.V. Bataafsche Aann. Mij v.h. Fa. ). van der Wal

&Zn.,aanwiede bouw is opgedragén;O.C.Huisman.

voorzitter Bedrijfsgroep Steen-, Cement-, Glas- en

Fijnkeramische Industrie; ir F. W. C. Blom, directeur

Abr. van Stolk en Zoon en N.V. Houthandel; Jhr P. R.

Feith, directeur Heineken's Bierbrouwerij N.V. Mij;

B. P. Willebeek Le Mair, namens Stichting Centrum

voor de Techniek en de Economie van den

Wederop-bouw; ir ). H. van den Broek, architect B.N.A.;

Prof. ir H. T. Zwiers, architect B.N.A.; ir). van

Ettinger. direàeur Bureau DocumentatieBouwwezen,

wnd. directeur van de Stichting Bouwcentrum; ir

). W. C. Boks, architect van het Bouwcentrum.

16

_wc _w

als op ontwerptechnies gebied. Tegenover een

voortschrijdende afbrokkeling en ritualisering van de impliciete betekenissen in de

architektuur, zou de bijdrage van een reeds voor de tweede wereldoorlog en in de wederopbouw-periode werkzame architekt, misschien idealisties of in ideologies opzicht schematies kunnen

lijken.

Van den Broek zei zelf in 1948 tijdens zijn inaugurele rede ter gelegenheid van de

aanvaarding van zijn benoeming aan de TH Delft, met betrekking tot de opstelling van de

INieWJboulJe7's ":

"Het bouwen niet is een gelegenheid tot artistieke expressie van de architect, maar een activiteit van de menselijke gemeenschap, en dus het gebouw niet is een kunst-object, doch een organisme ten behoeve van die gemeenschap. De conceptie van de architect wordt niet gericht op de representatie van het gebouw ten opzichte van de wereld, doch op zijn functie daarin. Daarom moge ook de benaming

"functionalisme" begrijpelijk zijn." (20). Wie de veranderingen begrijpt, die de konceptie van de struktuur van de levenswijze zelf in de laatste dertig jaar heeft ondergaan, kan de aktualiteit van deze uitspraak inzien.

Met de toename van het aantal specialisaties in het vakgebied en van de burokratiese

kompetenties, die men als uitvloeisel daarvan kan zien, en de verbrokkeling en toenemende

neutraliteit van onze alledaagse

a7'ahitektonieee

omgeving,

vatten wij deze uitspraak toch op als een aanmoediging om te werken aan een nieuwe verhouding tussen individueel gedrag en

gemeenschappelijke waarden, als uitgangspunt voor een andere en open struktuur van een nieuwe maatschappij.

Milaan, 21-1-'81

vertaald, Delft, 20-2-'81.

(20) Zie: J.H. van den Broek, Creatieve Krachten

in de architectonische conceptie, DeZft

1948, blz. 8.

(27)

---~---~--~---~~--

---Joost Meeuwissen

ELEMENTEN VAN HET BETOOG VAN J.H.VAN DEN BROEK Van den Broeks lezingen en opstellen geven drie verschillende betooglijke momenten te zien, die zich in de loop der jaren verder verzelfstandigen ten opzichte van elkaar. In de eerste plaats is er de ges~hiedenis van de stromingen in de architektuur, die bepalend zijn voor de aktuele beroepssituatie. In de tweede plaats is er de uiteenzetting van de pPin~ipes van de moderne architektuur, die gebruik maakt van zulke begrippen als "organies" en "funktioneel". In de derde plaats is er het s~hematise~ende

programmatische argument dat beslissingen aangaande ontwerp, planning,

planningsinstellingen, onderzoek en onderwijs al onderzoekend wenst voor te bereiden.

Van den Broek's architektuurteorie is dus geen homogene monoloog. Zijn argument raakt bij de uitwerking ervan meer en meer gedifferentieerd. Het verschil van de drie betooglijke elementen

(geschiedenis, principe, onderzoeksprogramma) heeft natuurlijk te maken met de verschillende gelegenheden waarbij een tekst figureert, maar ontleent toch niet zijn bestaansreden aan het bestaan van verschillende publieken in de architektoriische kultuur. Het betoog wordt niet vanuit een opportunisme gedifferentieerd.

Tenminste, men zou kunnen onderzoeken welk spoor de drie verhalen door de architektonische kultuur van zijn tijd trekken.

Als uitgangspunt zou dan kunnen gelden het belang dat Van den Broek steeds heeft gehecht aan de t~aditie van de vakbeoefening. Men kan zeggen dat de moderne architektuur in alle drie de

ontwikkelde betooglijke stromen niet als een afwijzing van de traditie, maar als haar verbreding en konsekwentie wordt gepresenteerd. Daarom kan een onderzoek naar Van den Broek's denken de al te operatieve stellingen en leuzes relativeren, die het zicht op de kulturele betekenis van de moderne architektuur nog veelal benemen. Men denke aan uitdrukkingen als het "Nieuwe Bouwen" en dergelijke, die altijd maar een bepaald aspekt of een bepaalde periode van de moderne architektuur tot een beeld verheffen, ten koste van haar konsistentie en kulturele

verworvenheden.

17

Kontinuiteit van de vaktraditie De traditie van het vakgebied en de

ambachtelijkheid van het bouwen worden door Van den Broek niet kategories afgewezen. Ze vormen veeleer de grond op welke de bijzondere

verschijning van de moderne architektuur zich kan verheffen. De architekt dient in de eerste plaats zijn vak te beheersen en de rest is een kwestie van durf: "Wie aZs bouwmee.'3te~ of aZs

opdm~htgeve~ niet in ziah voeU de mogeZiJkheid

om de mode~e aonaeptie te Zoute~en in uite~ste

devotie, hij bouwe niet Zos van de tmditie". De traditie van "bes~heiden amba~hteZiJkheid" kan "zuive~e en e,'!hte" resultaten opleveren (1). De ambachtelijkheid en haar traditie zijn echter geen algemene waardes, die aan de architektuur als zodanig ten grondslag zouden liggen. Ze zijn mogelijkheidsvoorwaarde voor het ontstaan van een zich ontwikkelend architektonies oeuvre in

mode~e zin. Men heeft nu eenmaal niets aan durf

als men niet goed weet in welke daden men hem zou moeten omzetten. Van den Broek's argument is dan vooral didakties van aard. Leer eerst het vak beheersen, dan kunt ge pas de moderne konseptie louteren.

De beheersing van het vak is niet alleen een kwestie van een goede architektuuropleiding (die alle moderne architekten nog hebben gehad, omdat de Bauhaus-achtige inrichtingen nog niet overal haar verwoestend werk hadden verricht), maar zij is vooral een verworvenheid van praktiese ervaring en leeftijd. Zo schrijft Van den Broek bij de dood van Van den Vlugt: '~ij was juist toe aan dit vaste idee en die vaste hand die ons

ee~st in onze vee~ige~ ja~en ons we~k doen

behee~sen". (2) De schrijver is dan zevenendertig jaar oud. Hij stoort zich aan de

onevenwichtigheid van zijn werk, die bijvoorbeeld in de woningbouw aan de Blijdorpse Vroesenlaan zou hebben geleid tot een overmatige nadruk op de optelling van woningen: ''Wij moeten e~kennen, dat

(1) J.H.van den B~oek: Drie kerken van H.P.de Vries Architekt B.N.A., Bouwkundig WeekbZad A1"ahiteatum 57(1936), bZz.197-203, bZz.197. (2) J.H.van den B~oek: In memoriam L.C.van der

Vlugt Jr. Architect B.N.A., Bouwkundig Weekblad Architectura 57(1936)18, bZz.205-206, bZz.205.

Cytaty

Powiązane dokumenty

i wspó pracowników (2012), wprowadzaj$cym zmodyÞ - kowan$ teori&#34; i nowy pomiar (wszystkie analizy w tym tek!cie by y prowadzone na ca ej grupie badanej, pocho- dz$cej z

W skazuje, jak dezorientacja co do zam iarów nieprzyjaciela doprowadziła pierwszego konsula do rozproszenia sił przed bitwą.. Przegraną ocalił D esaix nadciągając

Jednym z podstawowych zarzutów, jakie stawiali oni Rosyjskiej Cerkwi Prawosławnej, było jej uzależnienie od cara, którego autorytet wśród inteligencji stale się zmniejszał..

Niestety, pozostałe badane parametry ulegają w czasie starzenia znacznemu pogorszeniu i z tego względu papier ten nie może być stosowany w pracowniach

Dokładniej skupiono się jedynie na zapewnieniu prawidłowej obsługi parkingowej (przynajmniej jedno miejsce postojowe na każde rozpoczęte 50 m 2 powierzchni użyt- kowej) oraz

N ie ulega w ątpliw ości, że jedną z głów nych zasad naszego ustroju jest prawo do pracy. jakim stopniu om awiana zasada ustrojow a znajduje urze­ czyw istnienie w

W WYPADKU NIEUZASADNIONEGO PRZEBYWANIA ADWOKATÓW ZA

Podobnie w wymiarze wymagań wobec dziecka ojcowie o wyższym poziomie transgresji częściej, niż ojcowie o niższym poziomie transgresji, przypisywali sobie nadmiar,